Ad den Besten Een stem boven het water uit gedichten
Bosch & Keuning n.v., Baant
rsBN
90 246 4126
8
Niets van deze...
34 downloads
514 Views
835KB Size
Report
This content was uploaded by our users and we assume good faith they have the permission to share this book. If you own the copyright to this book and it is wrongfully on our website, we offer a simple DMCA procedure to remove your content from our site. Start by pressing the button below!
Report copyright / DMCA form
Ad den Besten Een stem boven het water uit gedichten
Bosch & Keuning n.v., Baant
rsBN
90 246 4126
8
Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd enlof openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, pift16film of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijks fessfemmin g van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfiln or any other means without written permission from the publisher. @ 1973 by Bosch
ft
(srrning n.v., Baarn
Verspreiding voor Belgi6: Uitgeverij Westland / Merksem
'Ich hatte mein Erleben heimzuleiten in die Form seiner Existenz durch Sprache,' Oskar Loerke
DICHTERLIJK
Dichtbij de dingen zijn, bij het voldongen dode, als getuige ontboden in een voorbij proces.
-
De plaats waar ik verschijn is woest van dood: verstarde wortels. harteloos harde steen en been, bijl en mes.
Maar niet geloven dat alles al is ten einde, schelden in de afgewende oorsehelp van rechter Tijd, en't onrecht in de stad van het woord openbaren met een glans op mijn haren als van de eeuwigheid.
GEBED IN DE REGEN
Licht dat het leven groet en het, gezaaide zegent,
verberg u in mijn bloed; het duister valt, het regent.
Er is geen plaats voor u dan in 't holst van mijn wezen, verscholen vogelschuw tussen hopen en vrezen.
Om u, opgeschrikt licht, om u lijd ik in stilte, een boom hoog opgericht, maar huiverend van kilte.
Wit vogelbloedlichaam, het twijfelt op mrjn twijgen regen - het heeft geen naam wat gestalte wil krijgen: sptjtzwammea ia mija stam, twistappels aan mijn takken. Lichtlichaam, wees een vlam, blijf in mijn cellen wakker.
BOSWACHTER
gebed in de storm
Slordig lopen bidden in het bos, lopen stamelen tussen de stammen: weerwal, houten wanden, aarden dammen zeggeti wortelwindsel, laat niet los.
Laathet niet gebeuren wat gebeurt - roepen tegen't woeden van de wind in dat dit huis van mijn bestaan tot blinde stof uiteenvalt, dat het weefsel scheurt
waar ik in verknoop ben, aan verknocht; laat het nietzo njn. . .In grote dove oren roepen: laat mij nog geloven, Landheer, die het bos onder mijn grove handen aan de hoge storm verkocht!
SPREUK VAN HET VUUR
Vlam, woedend vuur van verweer diep in ons herfstige hout, sla uit, vuren tong, en verteer de molm van ons angstig behoud; sla uit, maak ons louter licht datlaait in de nacht die zonk. O brand in ons gesticht, o vuur, laat de laatste vonk, die uit ons omheeg zal slaan, ster tussen de sterren staan.
voor de vuuraanbidders, de pyromaanmannen en -maanvrouwen
OUDE KERK TE OOSTERBEEK
I Schip, in de wind verweerd, onder de berg gemeerd; ark, die het hoge strand van het beloofde land raakte, maar voet voor voet wegzakte met de vloed.
Kerk, o hulk van het heil, zo diep beneden peil in het grondsop gevlijd van de verleden tijd het knaagt al in uw steen, de wind vlaaet om u heen.
) Diep in je pij en log, Doper, wat doe je nog onder aan de rivier? Ach jij geduldig dier, dat het gras van de tijd kauwt en herkauwt tot spijt; Doper, wat duivel laf sneed je de toekomst af? Ach jij die os die je bent, geen die je meer herkent: lusteloos lebberend aan een doelloze Jordaan, en je stem, eenmaal luid boven het water uit, tot vaag loeien verstomd naar de Heer die niet komt.
10
3
Geloven dat ik het zag: zon over uw huid - een lach van God, die stralend vergeeft
wat gij in uw lichaam leeft; vergetend hoe grauw en grijs ge wijs werd, wereldwijs. Een oogwenk lang is het feest, is het grote verzoendag geweest in de tempel van de geest.
DE ACHTERBLIJVER
Ik bleef aan deze kant. Nooit ben ik verder gekomen dan over gindse bomen
neerstrijkend nog juist aan land. Daar heb ik de stroom bezeild met platte stenen schepen; de stroom heeft ze gegrepen, de zeilen zijn verijld.
Gij die van de overkant mij tegemoet komt wuiven met trossen purperen druiven
in iedere hand hun wijn gist in mijn bloed van dat ge m4 zijt verschenen: mijn handen zijn vol stenen, ik hef ze niet ten groet.
voot de verspieders
12
VEERHUIS
Straks als ik van de hoogten kom, zalhet ditzelfde landschap zijn: de holle wegen naar de Rijn, vee gaat in wei en wolken om; en onder, waar het water trekt, de kerk een veerhuis, aan de kant een donkere boot, - ditzelfde land, maar alles door de nacht bedekt.
Geen overzij, waar dicht in't blad het ooft lokt van het paradijs, en niet daarachter, uit het grijs oplichtend, Gods heilige stad.
En 't lied, die verte tegemoet, toen ik nog op de hoogten was, gebroken in mijn mond als glas, een schert onder mijn tong, die bloedt. Wat telt of geldt hetgeen ik zong, als straks de veerman gaat naast mij? Hoe kom ik naar de overzij met die obool onder mijn tong?
13
KERKHOF
Wie opstaan onder de bomen recht uit hun graf vandaan, vergeten het eindeloos stromen
op ondergrondse dromen af en aan.
Maar ik weet soms niet, lieve doden, of ik u wel benijd om het licht straks onder uw loden hemel, de stem van de Bode: Sta op, het is tijd!
- Ik die hier onder de bomen gewekt ten leven sta,
ik die de dood moet dromen en weet dat de wateren stromen voor en na.
14
DUIVEN
Ontwaakt vroeg in de morgen, hoor ik opeens de naam van toen ik nog geborgen was in mijn Vaders zotgen, ergens buiten mijn raam.
De naam die ik kon dromen nog voor ik dromen kon vaag en van ver vernomen
uit de kastanjebomen over de moederbron.
Ik moest hem later delen met al wat blank en blo in 't licht kwam om te spelen; duiven met warme kelen noemden elkander zo. O vogels, koerend buiten van ver voorbij mijn jeugd, ik kan mijn ogen sluiten, nu deze naam mij heugt.
15
HEMELSE BERG
Treed weg uit de tijd, zoek het woud op de hemelse berg, om,te rusten in vrede tussen het hout. Vergeet maar) - vreemd en vertrouwd ontwaakt het onbewuste,
En dat is een gouden droom dicht onder je hart geboren, als hars dat vloeit uit een boom, als ginder die kleine stroom, een heimlijke pijn bezworen. Ja, hier op de berg geurt het woud als waren er spijkers gedreven diep diep in het groene hout, maar wie er zijn huis van bouwt die woont in een geur van leven.
Rust zacht. Slaap in, zwaar en loom. Stil, kun je de vogel nog horen dichtbij, aan de rand van je droom? - Ik ben het, ik zing in mijn boom, zing hoog uit mijn groene boom dit lied in je dode oren.
16
LIEF GRAS
'Silsse Ruh, siisser Taumel im Gral Annette von Droste-Hiilsholf
Gras. Diep in het gras is het goed. Kortstondig goed, maar langer duurt imners mijn leven niet: een grasmus, een hese zanget
van een schichtig verschiet, een mens met een grashalm moed.
Lief gras. Het weet van de wind al wat het moet weten en kennen, maar mij kent het zonder meer: wat zendt op zijn duizend antennen verzwijgt mij, verzwijgt rr.ii zeer:. ik ben te diep bemind.
Lief gras 6rr mijn oor. Het ruist van boodschappen, sleutelwoorden tot een verzwegen geheim, en tot in het ongehoorde verneem ik dat ik rijm: een woord in stilte behuisd. Een leven, papavermoe, een droom van stemmen zwanger: goed gras, lieve gras die je bent, een leven, een droom, niet langer, en het gras dat mij niet meer kent slaat over mij toe.
17
V00RJAAR Alle groei― en bloeisd in het gras,
ktt waa.Щ ee
ik miin VOeten was,
welke schuld werd mii erin te veel, welkc ollschuld Viel cr mii ten dCel? Piin,dat ik valliOllgs af in het gras
niet danenkeltotmiin enkels pas.
18
NAZOMER
Elke avond wordt het vroeger laat, geurt de aatde zoetet naar verraad. Langzaam breell njhaar geboorten af: hand, niet wetend wat de andere gaf. Kneus mij, - het zal blijken vroeg of laat aan de god die door mijn leven gaat.
19
HERFST
Ben ik dan een boom, sta ik alleen, wonnen wroetend 6os1 mijn wortels heen, ben ik toch misschien voor wie het vroeg even maar gsn lvsning wann genoeg,
waag niet, welke vogels een voor een wieken uit mijn kruin omhoog, - waarheen.
20
MIDWINTER
Middenin de winter wordt het licht, wend ik van de wereld mijn gezicht naar dat schijnsel, leef ik omgekeerd, geef mij aan een vuur dat niet verteert.
Dorre takken wat ik doe of dicht, middenin de winter wordt het licht.
21
REIGER
Zo,met6flnpennestreek weg uit het lage riet aan de hemel getekend,
mijn leven:
als het bleek wat het toont, anders niet, God, hoe welsprekend!
22
MONOGAAM
Oever tot oever gaan tussen ons af en aan kleine schepen vol moed. Hoe anders, eb om vloed, elkander nabestaan dan uit onszelf vandaan over ons diepe bloed?
voor Agnes
23
MINNENDE
Minderdan dit: eenman, liggend onder de lenden weg in het onbekende dat hem ontkennen kan: van de navel omhoog tastend naar alle soorten leven, naar hergeboorte uit het hart, uit het oog,
uit het brein" in een flits boven mijn hoofd, mijn hemel, waar ik uit het gewemel van niets ont-word tot iets En of dat kan ontkend? - Liefste, roep mij weer binnen! Wat doe ik boven zinnen, buiten mijn element? Wat ben ik? - Liefste, wend van wat ik mij wou winnen mij weg, ach ik ben in en in zoals jij mij kent, ben uit de aard der minne minder dan jij mij bent.
24
NATUURLIJK
Je wereld is louter natuur' is aarde, lucht, water en Yuur, een trillend licht tussen de sterren,
een evenwicht van rust noch duur, je bent behuisd van verre.
De aarde moet je moeder zijn' Je knielt dieP neer over haar Pijn; alles wat leven wil mag wonen in dit gebaar van dijn i5 mijn, zustertje van haar zonen.
Vuur - vader vuur heeft je verwekt. Je ligt het liefst lang uitgestrelt zijn taal van tongen te verstaan en de tong van vuur die in je rekt, hoed je kleine vulkanen. Water is branding, is de zee, bloed van je bloed, is ja en nee, is ondergaan en bovenkomen uit vloed in vloed van wel en wee, uit een diePzee van dromen.
Jij vogel in de wind, jij bruid, je huwt je onbezonnen uit, naakt onder de adem van het leven, een en al huiverende huid en haren losgedreven.
Ach lieve leven, als vergaan de elementen' zon en maan, waar blijft je huis tussen de sterren? - Herschepper Geest, breek baan, breek baan! roep ik van verre.
voor ltelien
25
MYSTISCH
Voorst, als een envelop met inhoud, - pas na weken langz.lln1 open te breken. Alles nog in de dop. Aanvankelijkheid. Geklop van leven, een licht jeuken. Boeken zijn hier nog beuken, hetzaad gaat nog niet op.
O klein en zelfuerloren in dit dorp van geduld te zijn mee-ingehuld, om dan, wedergeboren
uit het geheim van 't graan in een boek op te staan. voor K. H. Miskotte die in Voorst is gaan wonen
26
REFUGIUM
Eenvoud van wonen op die smalle plek licht aan het water onder donkere bomen' Regen en wind worden van ver vernomen. Men leeft. Men heeft genoeg aanziin gebrek'
En aan zijn droom, dat het zal overstromen van woord en geest, - de volheid is gekomen! voot Willem Barnard ilie in Ellecom is gaan wonen
27
TERZINEN VOOR JAN WIT
Leven in het licht. dat is zienderogen winnen aan gezicht leren thuis zijn, mogen wonen waar men is: in het hemelhoge heilgeheimenis van de dag besloten, daaglijks het gemis
van de nacht begroten: o mijn vrouw, nijn kind linde, woege loten, wereld welgezind
in mrjn blik herboren, hoe lang was ik blind?
In mijzelf verloren dreef ik door de nacht dreef achterstevoren, man maar zonder macht, vis maar zonder vinnen in de enge schacht van het niet-zijn binnen: einde, eindeloos niets meer te beginnsa dan het bar en boos wan-tij af te wachten, dat die laatste hoos
28
dromen en gedachten heensloeg over mij toen, tot niets bij machte dan verstikt geschrei, schreeuwde ik mrjn nood en schreeuwde mrjzelf wij.
Licht stond in het loden diep waarin ik lag, dood onder de doden
licht, o godenlach: blinde, je bent ziende, dode, het is dag!
Vriend, ach waartoe diende dat ik dit hier schreef, tenzij
jij
misschien de
drift bent die md dreef om het licht te loven met de naam IK LEEF, tenzij
jij mijn strofen
leest tegen het licht alle licht te boven met je ogen dicht.
29
TRADITIONEEL
Schoonhoven, - als van geslacht
tot geslacht thuiskomend. Niemand die mij meer kent, en toch to zijn verwacht. Popelend slaat het vier. Iedereen ziet naar mij uit door de heldere ruit aan de straatkant van de rivier.
Maar ik heb anders verlangd:
ik kwam door de achterdeur binnen, waar nog de geur van kool en bonen hangt.
30
Klinkende stap oP het steen, ketsend, - keuken en gang: echo van overlang, over drie levens heen.
Niemand spitst nog het oor, niemand schijn ik te veel. Ik dring, het hart in de keel, tot de mooie kamer door. Rechts aan de wand een werk van Berckheyde of zo, 't stadhuis een sPeels bibelot in het strenge oog van de kerk.
Alles te grijp, schat voor schat' en tegelijk mij ontzegd.
Er wordt iets in mij weerlegd: het huisrecht van deze stad.
●0
Kilte tot in het merg. De vaadren die in mij zijn lijden kou, lijden pijn. Hoe heb ik zo zonder erg hen blootgesteld aan de
tijd
- verwijt en verwijdering -: vervreemden in eigen kring, ontheemden in eeuwigheid!
Wat moet ik. waar moet ik naartoe met al die doden ir mrj; hoe kom ik ooit van hen wij en weg, -wie zegl mij hoe?
32
0
was ik zomaar een mens,
een weemdeling hier, wij man, die doen en laten kan en gaan en staan naar zijn wens.
De waag, - maar ik ben al te licht bevonden, zo z:waat van moord' Donkere bomen, de Poort staat open. Er is iets in zicht -
- Alleen de rivier, een hand vol toekomst. Hier scheept men zich in voor morgen, een nieuw begin, verte of overkant. De doden, zij kreunen luid en rekken, als grng het hen aan, zich uit mijn diePten vandaan boven mijn schouders uit.
Ga scheep! roept het boven mijn macht' - Vaarwel dan, stad! - Misschien, zo op de rug gezien met heel mijn voorgeslacht, herkent ge die werd verwacht, erkent ge mij bovendien.
33
NOOIT MEER ALS TOEN
Christelijk wezen was toen nog gewoon. Wat je ook at of ademde, je longen, je hart en ziel waren ervan doordrongen, overal god, en jij vanzelf zijnzoon. 7-o varuellsprekend in de zon gezongen, zo ijl als toen, op zo verhoogde toon, heb ik nooit meer, - nooit meer scheen god zo schoon,
talend naar mij met duizend vuren tongen.
Maar Hij is anders, leerde ik verstaan: geen god van grieken, maar een god van joden, niet schoon, niet schoon, - levende bij de doden; zijn zonen zijn die door het donker gaan, wier mond Hem nog van onder zand enzoden prijst als de zin, de zon van hun bestaan.
voor Dr. H. C. Weiland
34
HET WITTB HUIS
Huize De Pietersberg
Het witte huis, het hoge, de kroon van deze berg,
betovert orze ogen: het lijkt er zonder erg op het huis van hierboven met vele woningen voor slaven en voor sloven, priesters en koningen.
Wie men niet wou ontmoeten ontmoet men er zowaat onder vriendelijk groeten zonder enigbezvtaar, soms in de wandelgangen,
maar meestal tn de zaal van eendrachtig verlangen naar een en't zelfde maal. Vrienden, Godebevolen! wienden, - maar laat in wee ons dichters samenscholen boven uw wel en wee onder de blauwe luchten hoog op ons duivenPlat, waar wij vredesgeruchten verspreiden, blad na blad. Geliefden, leest en luistert, hoort wat uw dichter zegt, gelooft in wat hij fluistert: - Gij mensen recht en slecht, dio met ons sarnenwonen in 66n lichaam gelijk: Vrede! - zie wij zijn zonen van het hemelse rijk. 35
MET DAVID ONDER DE LEDEN
Met David onder de leden lopende door de nacht, zingen, bidden om vrede voor Gods geslacht; roepen om redding, waar de duisternis wast, de vloed wegbidden van de aarde en uit het bloed; de vijand en zijn goden zingende tegengaan en midden tussen de doden de dood bestaan.
David. - maar wie is deze die in de duisternis een ander loopt te wezen dan die hij is?
Hij staat op wankele voeten opeens buiten het heil zichzeLv e te ontmoeten. de goden veil, -
een vijand die zich verHeedde,
hij komt naakt aan de dag; maar hij bidt n6g om wede, bidt voor zichzelf. om vrede, de dichter onder zijn leden zegl dat het mag.
36
EEN LIED VAN DE MESSIAS
bij lesaia 61
Ik verheug md in den Here, ja mijn ziel juicht in mijn God, die mij bij zich in deed keren, stelde onder zijn gebod: uit te roepen wijd en zijd wede en gerechtigheid. Want vervuld is in mijn dagen 't jaar van's Heren welbehagen.
Hij heeft in zijn hoge woning zelf mij met het heil bekleed, met het recht van Hem, de Koning, die mij zijn Gezalfde heet. En zo leef ik in zijn naam en ik ben Hem aangenaam: bruid die op het schoonst zich sierde, stralend voor haar hoog-gevierde.
Hij, de Ongedvenaarde, die mij uiwerkoren heeft, vraagtslechts dat ik goede aarde zijn zal voor wat in mij leeft: datzijnwoord, dat goede zaad, in mij opsta tot de daad, dat zijn rijk van recht gn wede zichtbaar worde hier en heden.
Melodie: 'Werde munter, mein Gemilte'
37
EEN LIED VAN DE GODSVERDUISTERING
naar Jeremia 74
Zie, o God, hoe Juda treurt! Heeft uw volk uw trouw verbeurd? Dor en dorstig is het land, al wat leefde uit uw hand schreeuwt tot U om lafenis. Moet dan wat uw bondsvolk is
U slechts kennen als gemis? Doe niet wie Gij zo diep buigt naar wat tegen hen getuigt. Onze ontrouw riep om straf, ach Heer, neem het juk ons af!
O Gij hoop van Israel, laat ons niet in deze hel, doe uw schuldig volk weer wel.
Gaat Gij als een vreemdeling 't land door dat U niet ontving, als een diep ontmoedigd man, strijder die niet helpen kan? Ztit Gij dan niet onze God? Laat toch niet, uw naam ten spot, ons hier over aan ons lot.
Maar Gij zeg!:'\k luister niet naar de stem van hun verdriet; al wat Mij verzoenen zou is Mj een telaat berouw. In mijn toorn verdelg ik hen uit het land der levenden. Men zal weten, wie ik ben!'
38
En Gij zegt: 'Wie in mijn naam heil beloven, - altesaam leugenaars zijnzij, mijn mond - zegf. Gij - deed het hun niet kond. Vrede! roepen zij, - welaan,
Ik doe hen door 't zwaard vergaan m6t wie delen in hun waan.'
Ach, de jonkwouw ligt terneer; wat haar eer was werd oneer, heel haar land, waar men ook ga, teken van Gods ongena. 't Is de Here. die dit deed. Niemand die er raad meer weet, zelfs geen priester, geen profeet.
Hebt Gij Juda dan onteerd, U van Sion afgekeerd, haar verworpen eens voor al? Ongeluk en ongeval werd haar deel, haar hoop vervloog, al wat vrede scheen bedroog, slechts verschrikking ziet haar oog.
Wij belijden onze schuld; overlang van kwaad vervuld, hebben wij uw trouw beschaamd, boosheid tegen U beraamd. Ach, verwerp ons niet, onteer niet uw eigen troon, o Heer! Om uws naams wil, keer toch weer!
39
God, verbreek niet uw verbond! Alle goden in het rond schonken dood en dieP gemis, schenk toch leven. lafenis! Immers, onze God zijt Gij, die ons straffend waart nabij. Slechts op U, Heer, hopen wij.
Melodie: 'Treuer lltichter Israel'
40
EEN LIED VAN CHRISTUS' HEERLIJKHEID
biJlTimotheiis3:16
Om Christus'wil zijn wij verblijd. Hij heeft in alle menslijkheid - een zoon die naar zijn Vader aardt God in het vlees geoPenbaard.
Looft Hem, die van de Geest ontving voor altijd zijn rechtvaardigtng, de Geest, die Hem herleven doet in mensen, menslijk vlees en bloed.
Hij die, ontheven hemelhoog. te stralend voor het sterflijk oog' in 't licht van zijn verrijzenis aan de engelen verschenen is, -
Hij is aanwezig in het woord, dat wordt gesproken en gehoord in heel de wereld en geloofd, en dat ons zegent hoofd voor hoofd. Om Christus'wil zijn wij verblijd, die inging in Gods heer$kheid en voor Gods ogen stralend schoon is wat wij zullen zijn - deZoon.
Melodie: 'Nun jauchzt dem Hetren, alle Welf
41
EEN OUD BRUILOFTSLIED NIEI.IW
bijElezeS:22-33 De zomer is gekomen, het leven staat gesierd, het hoogtij onzer dromen wordt eindelijk gevierd. Al wat in knop geloken de lieve lente lang gerijpt heeft bloeit nu open, voor wind noch winter bang. Een bruid die tot haar leven,
haar bruigom is ontwaakt, heeft om zich hem te geven zich stralend opgemaakt. De schoonste roos der tozen, zo vindt, zo noemt hij haar. Door hem te zljn verkozen, maakt pas haar leven waar. De bruigom is gekomen, de Heer vraagfnaar zijnbruid, om haar te overstromen met heel zijn heer$kheid. Ik zal niet van u weggaan, zegl Iltj, in eeuwigheid,
mijn lief, mijn eigen lichaam, daar is geen onderscheid.
42
De Heer en zijn gemeente, de bruigom en zijn bruid: 66n bloed en 66n gebeente binnen elkanders huid. De liefste onzer dromen deelt met ons brood en wijn; Hij deed de zomer komen waarin wij zalig zijn.
Melodie: 'Die winter is vergangen'
43
EEN LIED VAN DE VRIJHEID
O Christus, wees geprezen!
Gij hebt ons vrij gemaakt om nooit meer slaaf te wezen, weerloos en zwak en naakt. Gij hebt ons uitverkoren om, aan U zelf gelijk, als koningen herboren te heersen in uw rijk. Dat wordt nog niet geweten, dat is sinds lang vergeten, dat houdt voor ons verborgen de Mensenmoordenaar; maar eenmaal, op uw morgen, dan wordt het openbaar.
Gij enige bevrijde, die, toen Gij werd verzocht, uw ziel en zaligheid aan de duivel niet verkocht, Gij hebt hem wedersproken, Gij hebt Gods woord volbracht, en zo hebt Gij verbroken de bankring van zijn macht.
Nu zijn in uw nabijheid, o Christus, wij de vrijheid, de wijheid van Gods kindren, het leven ingegaan; geen macht kan meer verhindren,
dat wij voor God bestaan.
44
Geef, dat wij als bewijden
nu zonder wees of blaam met deze vijand strijden, o Christus, in uw naam, ontmaskerend de machten
waarin hij zich vermomt, terwille van wie smachten, of niet de vrijheid komt. Laat al wie zijn gebonden, vervolgd, verdrukt, geschonden bij ons zich veilig weten. Maak ons aan U gelijk, Christus naar wie wij heten, voorboden van uw rijk.
Melodie: 'Jesu, nun sei gepreiset'
45
EEN LIED VOOR ZONDAG LAETARE
I-of.zij den Here, die, zijn naam ter ere, ons hart verheugt aan 't maal van zijn genade, ons moed geeft in het machtsgebied van't kwade' I-of. zij den Here!
Gij die het smalle pad gaat met ons allen, Gij God met ons, die deelt in onze noden, Gij breekt ons 't brood, - dit is geen weg ten dode. I-otzij den Here! Gij deelt Gods vrede hier reeds aan ons mede. Waar Gij ons roept te ziin in uw nabijheid, daar is voor ons een stad van vrede en vrijheid. Lot aj den Here!
Gij die uw leven voor ons hebt gegeven, Gij levend brood gebroken voor onze ogen' sterk onze moed, dat we U gelijken mogen' I-of zij den Here!
Laat ons, uw jongren, zijn bij hen die hongren, opdat wij niet voor nu en alle tijden, Christus, de weg verliezen van uw lijden' Lof zij den Here!
46
KLEINDANKLIED
Gij hebt, o God, dit broze bestaan gewild, hebt boven 't nameloze mij uitgetild, laat mij dan dankbaar leven de volle
tijd,
geborgen in de bevende zekerheid, dat ik niet uit dit smal en onvast bestand yaa mijn bes taan zal vallen dan in uw hand.
Melodie:
'In't
48
oosten klaar laat blozen' (1938)
Doe, Heer, ons heden in uw voetspoor treden en laat ons met U als Gods wije zonen en dochters in uw stad van wede wonen. I.of.^j den Here!
Melodie: 'Lobet den Herren, alle die ihn ehren'
47
KLOKKESPREIIK
voor de nieuwe luiklok van de Domtoren
Dagelijks roep ik u toe, dag en nacht spel ik u hoe laat het is, hoe ver gij zijt. Leef en heb lief, - het is tijd.
50
HET LAATSTE
AIs het laat gaat worden,later in miin hart dan in de tld,―
waarop hoop ik in die nacht? Dat als wind over het water
van mJn twlJfelmoedighcid komt dic ik het laatst verwacht.
49
INIIOUD
Dichterliik 5 Gcbedin de rcgen
6
Boswachter 7 Spreuk van het vullr
8
oude kcrk te Oosterbcck l-3 9 De achterbliiver 12
Veerhuis
13
Kerkhof 14 Duiven 15
Hemelse Berg 16 Lief gras 17
V00riaar 18 Nazomer 19 Hcrfst 20 Midwinter 21 Reiger 22
Monogaam
23
Minnende 24 Natuurliik 25 Mystisch 26 Refugl1lm
27
Terzmen voorJan Wit
28
Traditionce1 30 Nooitllneer als toen
34
Het witte huis 35
Met Da宙d onder deleden 36 8 3
Een lied valll de NIlessias 37
Een oud bruiloftslied nieuw Ecn lied van de vriiheld 44
42
Een■ ed voor Zondag Laetare 46 Klein dank五 ed
Hetlaatste
48
49
KIokkespreuk 50
51
4.
Ecn lied van dc godsverduistering Een lied van Christus'heerliikheid