VR-richtlijnenboek
Omgevingsveiligheidsrapport - OVR
Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid
Uitgave: 2006 Revisie: 3 Datum: 1/2007
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT SAMENVATTING EN LEESWIJZER
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina S.1
SAMENVATTING EN LEESWIJZER SAMENVATTING - Met hoofdstuk V van titel IV van het Decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid (DABM) beoogt de Vlaamse decreetgever mee de Seveso II-richtlijn om te zetten en dit meer bepaald ten aanzien van de exploitatie van inrichtingen waaraan risico’s van zware ongevallen verbonden zijn. In het eerste hoofdstuk wordt stilgestaan bij de veiligheidsrapportage en het omgevingsveiligheidsrapport. Na een overzicht en beschrijving van het wettelijke kader in het tweede hoofdstuk wordt in het derde hoofdstuk verder ingegaan op de procedure voor de opmaak van een omgevingsveiligheidsrapport (OVR). In praktijk komen bij de opmaak van een OVR die voorafgegaan wordt door een aanmelding, heel wat meer stappen naar voor dan de regelgeving laat vermoeden. Mede gebaseerd op de ervaring uit het verleden worden richtlijnen onder de vorm van een stappenplan gegeven om een houvast te bieden bij de opstelling en indiening van een OVR. In het vierde en vijfde hoofdstuk wordt respectievelijk ingegaan op de inhoud van de aanmelding en de inhoud van het OVR. In het laatste hoofdstuk tenslotte geeft het toegelichte kader van de beoordeling van het OVR inzicht in de verwachtingen die aan het rapport gesteld worden. Tenslotte wordt gewezen op de richtlijnen van de dienst VR die integraal in bijlage zijn opgenomen en vnl. verband houden met de identificatie en analyse van zware ongevallen. LEESWIJZER – Voorliggend deel inzake het OVR moet samen gelezen worden met het algemeen deel van het VR-richtlijnenboek. De meer algemene aspecten komen immers aan bod in het algemeen deel van het VR-richtlijnenboek. Voor een lijst van de terminologie en afkortingen evenals voor een trefwoordenlijst wordt eveneens naar het algemeen deel verwezen.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT INHOUDSTAFEL
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina i
INHOUDSTAFEL TREFWOORDENLIJST .............................................................................................. 1 TABELLEN, SCHEMA’S EN FIGUREN ........................................................................ 3 I. INLEIDING ..........................................................................................................I.1 1. Achtergrond ...................................................................................................... I.1 2. Doelstelling en inhoud...................................................................................... I.3 II. REGELGEVING ............................................................................................... II.1 1. Algemeen.........................................................................................................II.1 2. Decreet MER/VR ............................................................................................II.1 2.1. Algemeen ..........................................................................................................II.2 2.1.1. Definities .......................................................................................................II.2 2.1.2. Algemene bepalingen procedures..................................................................II.3 2.1.3. Doelstelling en kenmerken ............................................................................II.3 2.1.4. Relaties tussen rapportages...........................................................................II.4 2.1.5. Doorwerking in de besluitvorming................................................................II.4 2.2. Opmaak OVR ...................................................................................................II.5 2.2.1. Voorwaarden voor verplichte opmaak...........................................................II.5 2.2.2. Procedure omgevingsveiligheidsrapportage .................................................II.5 2.2.3. Aspecten kwaliteitszorg .................................................................................II.6
III. PROCEDURE OPMAAK OVR........................................................................III.1 1. Inleiding......................................................................................................... III.1 2. Voorwaarden voor verplichte opmaak OVR.................................................. III.1 2.1. Wettelijk kader .................................................................................................III.1 2.2. Toepassing .......................................................................................................III.3 2.2.1. Algemeen ......................................................................................................III.3 2.2.2. Nieuwe hoge drempel-inrichting ..................................................................III.3 2.2.3. Wijziging naar hoge drempel-inrichting.......................................................III.3 2.2.4. Wijziging van een hoge drempel-inrichting..................................................III.4 2.2.5. Periodieke toetsing .......................................................................................III.6 2.2.6. Overige situaties...........................................................................................III.6 2.2.6.1. Herziening op initiatief exploitant.............................................................III.6 2.2.6.2. Hervergunning...........................................................................................III.6 2.3. Besluit ..............................................................................................................III.7
3. Procedure opmaak OVR – wettelijk kader .................................................... III.8 3.1. Algemeen .........................................................................................................III.8
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT INHOUDSTAFEL
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina ii
3.1.1. Initiatiefnemer ..............................................................................................III.8 3.1.2. Administratie ................................................................................................III.8 3.1.3. Betekening/ontvangstbewijs .........................................................................III.8 3.2. Eenvoudige procedure opmaak OVR ..............................................................III.9 3.2.1. Inleiding .......................................................................................................III.9 3.2.2. Algemeen ......................................................................................................III.9 3.2.3. Initiatief opmaak OVR (B1)........................................................................III.10 3.2.4. Aanmelding voornemen opmaak OVR (B2) ...............................................III.10 3.2.5. Toetsing volledigheid aanmelding (B3)......................................................III.10 3.2.6. Betekening beslissing (A4/C4)....................................................................III.11 3.2.7. Beslissing over aanpak OVR in aanmelding (B6) ......................................III.11 3.2.8. Betekening beslissing aanpak OVR (A7/C7) ..............................................III.12 3.2.9. Opstellen OVR (B9)....................................................................................III.13 3.2.10. Indienen OVR voor toetsing (B10) .............................................................III.14 3.2.11. Inhoudelijke toetsing OVR (B11)................................................................III.14 3.2.12. Opmaak OVR-verslag (A12/C12)...............................................................III.15 3.2.13. Betekening beslissing over inhoud OVR (A13/C13)...................................III.15 3.2.14. Ter inzagelegging goedgekeurd OVR (C14)...............................................III.16 3.2.15. Mogelijkheid tot heroverweging (A14/A15) ...............................................III.16 3.3. Specifieke aspecten........................................................................................III.17 3.3.1. Grensoverschrijdende informatie-uitwisseling...........................................III.17 3.3.1.1. Algemeen .................................................................................................III.17 3.3.1.2. Aanmelding voornemen opmaak OVR (B2) ............................................III.17 3.3.1.3. Overmaken informatie aan bevoegde autoriteiten (D4)..........................III.18 3.3.1.4. Meedelen commentaar van bevoegde autoriteiten aan dienst VR (D5) ..III.19 3.3.1.5. Beslissing van aanpak bij opmaak OVR (B6)..........................................III.19 3.3.1.6. Betekening beslissing aanpak bij opmaak OVR (A7/C7) ........................III.19 3.3.1.7. Betekening beslissing over inhoud OVR (A13/C13)................................III.19 3.3.1.8. Definitief vergunningsbesluit aan bevoegde autoriteiten (C17)..............III.20 3.3.2. Vraag tot onttrekking aan de passieve openbaarheid.................................III.20 3.3.2.1. Aanmelding voornemen opmaak OVR (B2) ............................................III.20 3.3.2.2. Belangenafweging inzake onttrekking aan passieve openbaarheid (D3) III.21 3.3.2.3. Opnemen confidentiële delen in bijlage (D3bis) .....................................III.21 3.3.2.4. Beroep indienen tegen beslissing (D3ter) ...............................................III.22 3.3.2.5. Behandeling beroep (D4) ........................................................................III.22 3.3.2.6. Beslissing tot voortzetten procedure na uitspraak beroep (D6) ..............III.23 3.3.2.7. Verzoek tot onttrekking aan ter inzagelegging (B9) ................................III.23 3.3.2.8. Ter inzagelegging documenten (C14)......................................................III.23 3.3.3. Vraag tot beperking van het OVR...............................................................III.24 3.3.4. Heroverweging bij beslissing aanpak OVR................................................III.25 3.3.4.1. Algemeen .................................................................................................III.25 3.3.4.2. Indiening verzoek tot heroverweging bij beslissing aanpak OVR (D8) ..III.25 3.3.4.3. Aanwijzing leden adviescommissie (D9) .................................................III.26 3.3.4.4. Advies en mededeling advies door adviescommissie (D10 & D11) ........III.26 3.3.4.5. Opvolging bindend advies door dienst VR (E12, E14)............................III.27
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT INHOUDSTAFEL
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina iii
3.3.4.6. Beslissing dienst VR bij niet bindend advies (D13, D14, D15, D16) ......III.27 3.3.5. Heroverweging bij afgekeurd OVR ............................................................III.28 3.3.5.1. Indiening verzoek tot heroverweging bij afgekeurd OVR (C8) ...............III.28 3.3.5.2. Aanwijzing leden adviescommissie (C9) .................................................III.28 3.3.5.3. Advies en mededeling advies door adviescommissie (C10 & C11).........III.28 3.3.5.4. Opvolging bindend advies door dienst VR (B12, B14)............................III.29 3.3.5.5. Beslissing dienst VR bij niet bindend advies (C13, C14, C15, C16).......III.29 3.4. Overige aspecten............................................................................................III.30 3.4.1. Termijnen....................................................................................................III.30 3.4.2. Relaties tussen rapportages........................................................................III.30
4. Richtlijnen omgevingsveiligheidsrapportage ................................................. III.31 4.1. Algemeen .......................................................................................................III.31 4.2. Stappenplan opmaak OVR (eenvoudige procedure)......................................III.32 4.2.1. Stap 0 : Voorbereidende vergadering .........................................................III.32 4.2.2. Stap 1 : Indiening aanmelding opmaak OVR .............................................III.35 4.2.3. Stap 2 : Beoordeling volledigheid aanmelding ..........................................III.36 4.2.4. Stap 3 : Beoordeling aanpak opmaak OVR................................................III.37 4.2.5. Stap 4 : Indiening eerste werkversie OVR..................................................III.38 4.2.6. Stap 5 : Beoordeling eerste werkversie OVR .............................................III.41 4.2.7. Stap 6 : Evaluatievergadering eerste werkversie OVR ..............................III.42 4.2.8. Stap 7 : Indiening tweede werkversie OVR ................................................III.43 4.2.9. Stap 8 : Beoordeling tweede werkversie OVR ............................................III.44 4.2.10. Stap 9 : Indiening eindversie OVR .............................................................III.45 4.2.11. Stap 10 : Goed/afkeuring OVR...................................................................III.46 4.3. Specifieke situaties ........................................................................................III.47 4.3.1. Grensoverschrijdende informatie-uitwisseling...........................................III.47 4.3.2. Onttrekking aan passieve openbaarheid/ter inzagelegging........................III.48 4.3.3. Beperking van het OVR ..............................................................................III.50 4.3.3.1. Werkwijze.................................................................................................III.50 4.3.3.2. Rapport....................................................................................................III.51 4.3.4. Heroverweging ...........................................................................................III.53 4.3.4.1. Procedurestappen....................................................................................III.53 4.3.4.2. Leden adviescommissie ...........................................................................III.54 4.3.4.3. Beslissing bij heroverweging...................................................................III.54 4.3.5. Relaties tussen rapportages........................................................................III.55 4.4. Termijnen .......................................................................................................III.55 4.4.1. Algemeen ....................................................................................................III.55 4.4.2. Stappenplan ................................................................................................III.56 4.4.3. Afstemming of integratie OVR....................................................................III.57 4.5. Aanpassing OVR ...........................................................................................III.57
IV. INHOUD AANMELDING OVR ........................................................................ IV.1 1. Aanmelding – wettelijk kader.........................................................................IV.1 2. Richtlijnen bij inhoud aanmelding .................................................................IV.2
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT INHOUDSTAFEL
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina iv
2.1. Algemeen .........................................................................................................IV.2 2.2. Grensoverschrijdende informatie-uitwisseling ................................................IV.3 2.3. Onttrekking aan passieve openbaarheid...............................................................IV.4 2.4. Beperking OVR ...............................................................................................IV.5 2.5. Faalkansreductie ..............................................................................................IV.5 2.6. Deskundigen ....................................................................................................IV.6 2.6.1. Algemeen ...................................................................................................... IV.6 2.6.2. Wijzigingen ................................................................................................... IV.7 2.7. Wijziging project .............................................................................................IV.9
V. INHOUD VAN HET OVR .................................................................................... V.1 1. OVR – wettelijk kader..................................................................................... V.1 2. Richtlijnen bij de inhoud van het OVR ........................................................... V.3 2.1. Algemeen .......................................................................................................... V.3 2.2. Presentatie van de omgeving ............................................................................ V.3 2.3. Beschrijving van de inrichting .......................................................................... V.6 2.4. Identificatie en analyse van zware ongevallen.................................................. V.8 2.4.1. Externe risico’s ...............................................................................................V.8 2.4.1.1. Kwantitatieve risicoanalyse ........................................................................V.8 2.4.1.2. Kwalitatieve beschrijving scenario’s zware ongevallen ............................ V.11 2.4.2. Milieurisico’s ................................................................................................V.12 2.4.3. Leemten in de kennis ....................................................................................V.12 2.5. Noodplanning.................................................................................................. V.13 2.6. Niet-technische samenvatting ......................................................................... V.13 2.7. Onttrekking aan ter inzagelegging .................................................................. V.14
VI. BEOORDELING OVR ...................................................................................VI.1 1. Algemeen....................................................................................................... VI.1 2. Werkwijze ...................................................................................................... VI.1 2.1. Vorm- en inhoudsvereisten ............................................................................. VI.1 2.1.1. Algemeen ......................................................................................................VI.1 2.1.2. Beoordeling aan de hand van doelvragen....................................................VI.3 2.2. Besluit ............................................................................................................. VI.4
VII. BIJLAGEN ................................................................................................. VII.1 1. Bijlage 1 : Vorm en inhoud aanmelding OVR..............................................VII.2 2. Bijlage 2 : Vorm en inhoud OVR..................................................................VII.3 3. Bijlage 3 : Richtlijnen dienst VR..................................................................VII.4 VIII. REFERENTIES ........................................................................................VIII.1
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT TREFWOORDENLIJST
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina 1
TREFWOORDENLIJST aanmelding1, I.3, III.1, III.9, III.10, III.11, III.12, III.13, III.14, III.16, III.17, III.18, III.19, III.20, III.21, III.22, III.23, III.24, III.25, III.26, III.27, III.28, III.29, III.32, III.33, III.34, III.35, III.36, III.37, III.38, III.39, III.40, III.41, III.46, III.47, III.48, III.49, III.51, III.53, III.54, III.57, IV.1, IV.2, IV.4, IV.5, IV.6, IV.7, IV.8, IV.9, V.14, VI.1, VI.2, VII.1, VII.2 adviescommissie (OVR, RVR)..... I.2, I.3, III.25, III.26, III.27, III.28, III.29, III.54 beperking inhoud veiligheidsrapport................................................................ III.33 bijzondere richtlijnen........................ III.11, III.14, III.16, III.37, III.39, III.41, VI.2 doelstellingen...................................................................... II.3, III.32, III.39, III.40 eerste werkversie OVRIII.32, III.34, III.38, III.39, III.40, III.41, III.42, III.43, III.44, III.55, III.56, IV.3, IV.6, IV.7, IV.8, V.14 eindversie OVR ............................................. III.40, III.44, III.45, III.46, IV.7, V.14 erkende VR-deskundige ....................................... I.1, III.13, III.26, IV.2, IV.6, VI.2 externe veiligheid ............................................................................................. III.50 faalkansreductie........................................ III.39, IV.3, IV.5, IV.6, VI.2, VII.4, VII.5 heroverweging3, I.2, I.3, II.6, III.1, III.9, III.12, III.15, III.16, III.17, III.25, III.26, III.27, III.28, III.29, III.37, III.46, III.53, III.54 interne veiligheid..............................................................................III.50, V.8, V.11 kennisgeving....................................................................................................... III.5 kwaliteitszorg ...................................................................................................... II.6 leemten in de kennis ........................................................................ V.12, V.13, VI.4 niet-technische samenvatting .......II.2, III.13, III.40, III.43, III.45, III.46, V.2, V.13 noodplanning ..................................................................................III.18, V.10, V.13 openbaarheid en confidentialiteit3, II.4, III.9, III.17, III.18, III.20, III.21, III.22, III.23, III.33, III.36, III.48, III.49, III.53, IV.2, IV.4, IV.5, V.14 passieve openbaarheid3, III.9, III.17, III.18, III.20, III.21, III.22, III.23, III.33, III.36, III.48, III.49, III.53, IV.2, IV.4, IV.5, V.14 periodieke toetsing .................................................................................... III.3, III.6 regelgeving1, I.1, I.3, II.1, II.4, III.3, III.4, III.18, III.21, III.26, III.38, IV.3, V.14, VI.2 richtlijnen1, I.1, III.1, III.6, III.8, III.11, III.13, III.14, III.16, III.18, III.22, III.25, III.31, III.37, III.39, III.41, III.46, III.54, III.57, IV.1, V.1, V.10, V.11, V.12, VI.2, VII.4 ruimtelijke ordening ........................................................................................... III.2
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT TREFWOORDENLIJST
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina 2
stappenplan1, 3, I.1, III.1, III.12, III.14, III.16, III.17, III.19, III.23, III.30, III.31, III.32, III.34, III.35, III.38, III.39, III.41, III.43, III.44, III.53, III.55, III.56, III.57, IV.2, IV.4, IV.7, IV.9, V.14, VI.1, VI.2, VI.3, VI.4, VII.4 ter inzagelegging ...............................................................III.16, III.23, III.48, V.14 termijnenII.3, III.8, III.10, III.11, III.18, III.19, III.30, III.31, III.35, III.38, III.53, III.55, III.56, III.57 tweede werkversie OVR......................................... III.42, III.43, III.44, III.45, IV.7 veiligheidsbeheersysteem............................................................I.2, II.2, III.33, V.2
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT TABELLEN, SCHEMA’S EN FIGUREN
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina 3
TABELLEN, SCHEMA’S EN FIGUREN Hierna wordt een overzicht gegeven van de schema’s die in dit document vervat zijn. De aanduiding met ‘’ betekent dat het schema is terug te vinden op het einde van dit document. Schema’s III.3.1. III.3.2. III.3.3. III.3.4. III.4.1. III.4.2. III.4.3.
Eenvoudige procedure opmaak OVR Procedure opmaak OVR met grensoverschrijdende informatie-uitwisseling Procedure opmaak OVR met vraag tot onttrekking aan passieve openbaarheid Procedure opmaak OVR – met heroverweging(en) Schematisch verloop stappenplan OVR Overzicht stappenplan opmaak OVR Tijdschema stappenplan opmaak OVR
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT I. INLEIDING
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina I.1
I. INLEIDING
1. ACHTERGROND ALGEMEEN – De huidige eisen die in titel IV van het DABM gesteld worden aan een omgevingsveiligheidsrapport (OVR) komen voort uit : •
de werkwijze en ervaring uit het verleden Sinds 1991 was de opmaak van veiligheidsrapporten wettelijk geregeld in Vlarem I ;
•
de specifieke eisen van de regelgeving Deze specifieke eisen vinden hun oorsprong in de omzetting van de Seveso II-richtlijn.
ERVARING - De ervaring die aan de basis ligt van de opmaak van voorliggend deel van het VR-richtlijnenboek komt o.m. voort uit : •
•
•
het richtlijnenboek van 1993 ten behoeve van de overheid voor een gestructureerd nazicht van de veiligheidsrapporten [K.U.Leuven, 1993] Met titel IV van het DABM is het principe van een richtlijnenboek nu wettelijk vastgelegd en is het bestemd voor zowel de exploitant, de VR-deskundige als de betrokken overheid. de praktische ervaring met de opmaak van veiligheidsrapporten Hierbij gaat het o.m. om de inbreng van de leden van de betrokken stuurgroep alsook van de erkende VR-deskundigen die het VR-richtlijnenboek mee hebben opgesteld. de praktische ervaring van de dienst VR bij de beoordeling van veiligheidsrapporten Deze ervaring komt o.m. tot uiting in de reeds bestaande richtlijnen en het stappenplan. Een aantal van deze richtlijnen vindt zijn oorsprong in specifieke studie-opdrachten.
Al deze ervaring weerspiegelt zich integraal in de richtlijnen in voorliggend VR-richtlijnenboek en dit zowel op procedureel als op inhoudelijk vlak. De noodzaak voor het gebruik van een richtlijnenboek komt o.m. tot uiting bij het beschouwen van de in het verleden opgemaakte veiligheidsrapporten waaruit o.m. het volgende blijkt : •
Er is een groot verschil in overzichtelijkheid van de veiligheidsrapporten. Een overzichtelijk OVR moet o.m. toelaten om op de volgende vragen zeer snel het antwoord in het rapport terug te vinden : o Waarom is de opmaak van een OVR nodig?
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT I. INLEIDING
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina I.2
o Welke zijn de belangrijkste gevaarlijke stoffen aanwezig in de inrichting en hun maximale hoeveelheden (volgens de categorieën van met naam genoemde en niet met naam genoemde stoffen)? o Waar zijn de naar aard en hoeveelheid belangrijkste gevaarlijke stoffen aanwezig binnen de inrichting? o Welke zijn de installaties/gevaarlijke stoffen die de grootste bijdrage leveren tot de externe risico’s? •
Er is een duidelijk onderscheid nodig tussen de hoofdzaken en bijzaken met hieraan gekoppeld het geven van het gepast gewicht aan de relevante onderdelen in het kader van het OVR. Dit aspect vertaalt zich in praktijk ten dele naar de omvang van de veiligheidsrapporten die sterk blijkt te kunnen verschillen. Weliswaar gesimplificeerd, kan gesteld worden dat de nadruk moet liggen op de kwaliteit en niet op de kwantiteit. In het kader van titel IV van het DABM is het voorts duidelijk dat naarmate de omvang van een veiligheidsrapport toeneemt het ook moeilijker wordt om de vereiste kwaliteit en de controle erop te (blijven) handhaven.
•
Er zijn nog belangrijke verschillen tussen de veiligheidsrapporten op het vormelijk vlak
De hoger vermelde tekortkomingen zijn slechts gegeven ter illustratie en vormen geen limitatieve lijst. Algemeen vinden de tekortkomingen in belangrijke mate hun oorsprong in het feit dat zowel de exploitant als de deskundige(n) na verloop van tijd (te veel) vertrouwd zijn met de betrokken inrichting waardoor zaken evident lijken die het echter niet zijn voor een lezer. SEVESO II - Het van kracht worden van de Seveso II-richtlijn en hieraan gekoppeld het SWA en titel IV van het DABM heeft tot bijkomende eisen geleid zowel op inhoudelijk als op procedureel vlak met o.m. de volgende wijzigingen : • • •
•
Het beschrijven van het veiligheidsbeheersysteem dat in de inrichting dient opgezet te worden, is een volledig nieuw aspect. Het feit dat het OVR mede de basis zal vormen voor de opmaak van het SWA-VR stelt o.m. vormelijke eisen aan het OVR. De mogelijkheid is geschapen om de bevoegde autoriteit te verzoeken ermee in te stemmen dat het OVR (en het SWA-VR) beperkt wordt omdat een gevaarlijke stof of een onderdeel met gevaarlijke stoffen van de inrichting geen gevaar kan opleveren. Hiervoor wordt teruggevallen op de toepassing van de criteria die in dit verband op Europees niveau zijn vastgelegd. De mogelijkheid is ingevoerd tot het door een adviescommissie in heroverweging nemen van een beslissing van de administratie (dienst VR) en dit inzake de opmaak van een OVR.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT I. INLEIDING
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina I.3
•
De mogelijkheid is geschapen tot afstemming of integratie van het OVR en het MER. Hiertoe werden de procedures voor de opmaak van deze rapporten op elkaar afgestemd. Andere gemeenschappelijke aspecten voor MER en OVR zijn o.m. de bepalingen inzake de erkenning van deskundigen, het gebruik van richtlijnenboeken en de organisatie van de adviescommissie inzake de heroverweging van een beslissing.
2. DOELSTELLING EN INHOUD Overeenkomstig de regelgeving 1 vormt het VR-richtlijnenboek het referentiewerk waarop de Vlaamse administratie, de initiatiefnemer (exploitant) en de deskundigen zich baseren voor het goede verloop van de veiligheidsrapportage met inbegrip van de betrokken methodologische aspecten. In voorliggend deel van het VR-richtlijnenboek wordt toelichting gegeven bij de veiligheidsrapportage die meer bepaald verband houdt met de opmaak van een omgevingsveiligheidsrapport voor de zgn. hoge drempel-inrichtingen. Verder wordt kortweg van het OVR gesproken. Vooreerst wordt de wettelijke achtergrond in het kader van het OVR behandeld. Daarna wordt achtereenvolgens toelichting gegeven bij de procedure voor de opmaak van een OVR, de inhoud van de aanmelding van het OVR, de inhoud van een OVR en tenslotte de beoordeling van een OVR.
1
titel IV van het DABM
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT II. REGELGEVING
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina II.1
II. REGELGEVING
1. ALGEMEEN Een omgevingsveiligheidsrapport (OVR) is in tegenstelling tot een ruimtelijk veiligheidsrapport (RVR) geen nieuwe ontwikkeling doch bouwt verder op de reeds bestaande ervaring inzake veiligheidsrapportage in het kader van Vlarem I. Om die reden kan er spraakverwarring ontstaan omdat de term ‘veiligheidsrapport’ zoals voorheen in Vlarem I opgenomen, samen ging met een specifieke 2 eis in deze Vlaamse regelgeving. Met de invoering van de Seveso II-richtlijn is er sprake van een ‘veiligheidsrapport’ waardoor deze term een specifieke betekenis heeft gekregen binnen de Europese context. Derhalve is er binnen Vlaanderen een nieuwe term ingevoerd m.n. ‘omgevingsveiligheidsrapport’ om aldus een duidelijk onderscheid te maken met het ‘veiligheidsrapport’ dat in de Seveso II-richtlijn bedoeld wordt. Hoewel in Vlaanderen de naam van het rapport veranderd is van ‘veiligheidsrapport’ naar ‘omgevingsveiligheidsrapport’ wordt wat de inhoud betreft voortgebouwd op de ervaring die reeds sinds 1991 werd opgedaan met de veiligheidsrapportering voor de hoge drempel-inrichtingen in Vlaanderen. In praktijk is de overgang naar het omgevingsveiligheidsrapport vloeiend verlopen omdat reeds vóór het van kracht worden van de regelgeving inzake het OVR zo veel als mogelijk werd rekening gehouden met de betrokken eisen. Met de aanvulling van het decreet houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel IV betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage (decreet MER/VR) zijn de voorschriften inzake de opmaak van het OVR aldus niet langer opgenomen in Vlarem I.
2. DECREET MER/VR Het decreet van 18 december 2002 tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel IV betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage zoals verschenen in het Belgisch staatsblad op 13 februari 2003, wordt hierna kortweg het ‘decreet MER/VR’ genoemd. Met dit decreet worden de bepalingen inzake de opmaak van de verschillende soorten MER’en en VR’en opgenomen als een titel IV betreffende milieu- en veiligheidsrapportage in het decreet algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM). 2
In het kader van de eerste Seveso-richtlijn was er geen eis tot opmaak van een ‘veiligheidsrapport’.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT II. REGELGEVING
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina II.2
In voorliggend deel van het VR-richtlijnenboek wordt meer bepaald ingegaan op de veiligheidsrapportage over de exploitatie van inrichtingen zoals opgenomen in het hoofdstuk V van titel IV van het DABM. Tevens wordt ingegaan op het algemene hoofdstuk I inzake definities, procedurele bepalingen, doelstellingen en kenmerken van de milieueffect- en veiligheidsrapportage. Deze punten worden hierna beknopt overlopen en dit in dezelfde volgorde zoals in titel IV van het DABM.
2.1. ALGEMEEN
2.1.1.
DEFINITIES De belangrijkste definities specifiek inzake het OVR en de omgevingsveiligheidsrapportage zijn hierna opgenomen. VEILIGHEIDSRAPPORTAGE – Onder veiligheidsrapportage wordt de procedure verstaan die al dan niet leidt tot het opstellen en goedkeuren van, in dit geval, een omgevingsveiligheidsrapport over een voorgenomen actie en vervolgens het gebruik van dit rapport als hulpmiddel bij de besluitvorming omtrent deze actie. ACTIE = PROJECT (in het kader van het OVR) - Een actie betreft in het geval van een OVR een project en dit is een voorgenomen vergunningsplichtige activiteit of een vergunningsplichtige activiteit die moet worden hervergund bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de lopende milieuvergunning, en die bestaat uit de exploitatie van een inrichting 3 . OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT of OVR – Een OVR is een openbaar document waarin – naast een beschrijving van het veiligheidsbeheersysteem van een inrichting – van een project en van de redelijkerwijze in beschouwing te nemen alternatieven, de scenario's voor zware ongevallen in hun onderlinge samenhang op een systematische en wetenschappelijk verantwoorde wijze worden geïdentificeerd, geanalyseerd en geëvalueerd, en wordt aangetoond welke maatregelen kunnen en zullen worden getroffen om die zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen ervan voor mens en milieu te beperken. NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING - Een niet-technische samenvatting is een samenvatting van een OVR die begrijpelijk is voor het publiek en toelaat om een voldoende zicht te krijgen op de mogelijke zware ongevallen en de mogelijke of te nemen maatregelen. ADMINISTRATIE – De administratie zijn de door de Vlaamse regering aangewezen diensten die bevoegd zijn voor het leefmilieu. In het kader van de opmaak en evaluatie van een OVR gaat het hier meer bepaald om de dienst VR. Ten behoeve
3
Voor de definitie van een inrichting wordt teruggevallen op de definitie in het SWA.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT II. REGELGEVING
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina II.3
van de duidelijkheid wordt verder bij opmaak van voorliggend deel van het VRrichtlijnenboek de ‘dienst VR’ vermeld in plaats van ‘de administratie’. INITIATIEFNEMER - Voor wat de verplichtingen inzake projecten betreft is de initiatiefnemer de aanvrager of houder van een vergunning voor het betrokken project. Verder wordt de term ‘exploitant’ als synoniem voor initiatiefnemer gebruikt omdat dit een duidelijker beeld geeft binnen het kader van het opmaken van een OVR. DEFINITIES SAMENWERKINGSAKKOORD – Tenslotte is het belangrijk te vermelden dat de definities van het samenwerkingsakkoord gelden voor alle bepalingen van titel IV van het DABM die betrekking hebben op de veiligheidsrapportage waaronder aldus ook het OVR. Voor de herneming van de definities van ‘inrichting’ en ‘gevaarlijke stoffen’ wordt verwezen naar het algemeen deel van het VR-richtlijnenboek (zie ‘Terminologie & afkortingen’ vooraan in het algemeen deel).
2.1.2.
ALGEMENE BEPALINGEN PROCEDURES De algemene bepalingen met betrekking tot de procedures zijn in het algemene deel van het VR-richtlijnenboek opgenomen en geven o.m. aan wanneer de wettelijke termijnen ingaan in geval van betekening dan wel in geval van afgifte tegen ontvangstbewijs van een beslissing of document (zie § 4.1 van hoofdstuk II van het algemeen deel).
2.1.3.
DOELSTELLING EN KENMERKEN De doelstelling en de essentiële kenmerken worden tegelijkertijd voor zowel de milieueffect- als de veiligheidsrapportage gegeven. Hierna is dit kort hernomen specifiek voor de OVR-rapportage. DOELSTELLING - De OVR-rapportage beoogt in de besluitvorming over acties die een zwaar ongeval teweeg kunnen brengen, aan het milieubelang en de veiligheid en de gezondheid van de mens een plaats toe te kennen die evenwaardig is aan de sociale, economische en andere maatschappelijke belangen. ESSENTIËLE KENMERKEN - Om deze doelstelling te realiseren heeft de OVRrapportage als essentiële kenmerken : •
de systematische en wetenschappelijk verantwoorde analyse en evaluatie van de in het geval van zware ongevallen mogelijke gevolgen voor mens en milieu, van een voorgenomen actie en van de redelijkerwijze in beschouwing te nemen alternatieven voor de actie of onderdelen ervan, en de beschrijving en evaluatie van de mogelijke maatregelen om de gevolgen van de voorgenomen actie op een samenhangende wijze te vermijden, te beperken, te verhelpen of te compenseren ;
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT II. REGELGEVING
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina II.4
• •
de kwaliteitsbeoordeling van de verzamelde informatie ; de actieve openbaarheid van de rapportage en de besluitvorming over de voorgenomen actie
Uit bovenstaande opsomming komen er vijf 4 essentiële kenmerken naar voren waarbij er in het eerste punt drie kenmerken samen zijn genomen (als schuin gedrukt weergegeven). Op te merken valt dat bovenstaande kenmerken deels zijn terug te vinden in de definitie van het OVR.
2.1.4.
RELATIES TUSSEN RAPPORTAGES Algemeen wordt beoogd dat er, in voorkomend geval, in latere rapportages rekening gehouden wordt met rapportages die eveneens in het kader van hetzelfde decreet werden uitgevoerd in eerdere stadia van de besluitvorming en met de goedgekeurde rapporten die daarvan het resultaat waren. Bijkomend kan de dienst VR op eigen initiatief of op verzoek beslissen over de mogelijkheid tot afstemming of integratie van rapporten (en dit ook krachtens andere gewestelijke en/of federale regelgeving) en voor zover mogelijk van de verschillende rapportages. Het gaat hier o.m. om de mogelijke koppeling van een MER en een OVR. Deze beslissing tot afstemming of integratie gebeurt op het ogenblik van de beslissing over de inhoud van het rapport en dit na voorafgaand overleg tussen de dienst VR en de exploitant althans voor wat het OVR betreft. Het spreekt voor zich dat de betrokkenen bij de rapporten waarmee de afstemming of integratie beoogd wordt, ook vanuit hun kant een beoordeling zullen maken. Dit impliceert bijvoorbeeld dat bij koppeling van een MER en een OVR ook tenminste de dienst MER betrokken zal zijn bij de beslissing over de inhoud van het rapport. Tenslotte wordt vermeldt dat de Vlaamse regering in dit verband nadere regels kan vaststellen over de modaliteiten van de afstemming en integratie wat betrekking kan hebben op verschillende beleidsdomeinen.
2.1.5.
DOORWERKING IN DE BESLUITVORMING De overheid houdt bij haar beslissing over de voorgenomen actie, en in voorkomend geval ook bij de uitwerking ervan, rekening met : •
4
het goedgekeurde rapport (of de goedgekeurde rapporten)
memorie van toelichting bij titel IV van het DABM
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT II. REGELGEVING
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina II.5
•
de opmerkingen en commentaren die daarover werden uitgebracht Voor het OVR gaat het hier o.m. over het goedkeuringsverslag dat naar aanleiding van de goedkeuring van het OVR wordt opgemaakt door de dienst VR.
De overheid motiveert elke beslissing over de voorgenomen actie in het bijzonder op volgende punten : • •
de aanvaardbaarheid van de mogelijke gevolgen voor mens en milieu de in het rapport voorgestelde maatregelen
2.2. OPMAAK OVR
2.2.1.
VOORWAARDEN VOOR VERPLICHTE OPMAAK Voor de toepassing van titel IV van het DABM inzake veiligheidsrapportage over de exploitatie van inrichtingen geldt er een dubbele voorwaarde voor de verplichte opmaak van een OVR m.n. : •
het veiligheidsrapport-plichtig zijn of kortweg een hoge drempel-inrichting zijn en hiervoor wordt er rechtstreeks verwezen naar de betrokken voorwaarden (art. 12 en 13) van het Samenwerkingsakkoord (SWA) ;
•
de noodzaak voor het indienen van een milieuvergunningsaanvraag overeenkomstig het milieuvergunningendecreet van 28 juni 1985.
Vermeld wordt dat door de Vlaamse regering andere categorieën van inrichtingen aangewezen kunnen worden waarvoor een OVR moet worden opgesteld. Tegelijkertijd kan de Vlaamse regering bepalen dat het OVR dan bepaalde gegevens niet hoeft te bevatten.
2.2.2.
PROCEDURE OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORTAGE Het aanmelden en afbakenen van de inhoud van het voorgenomen OVR, evenals het opstellen, het onderzoek en het gebruik van het OVR komen aan bod in hoofdstukken III, IV en V van voorliggend deel van het VR-richtlijnenboek.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT II. REGELGEVING
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina II.6
2.2.3.
ASPECTEN KWALITEITSZORG De aspecten van kwaliteitszorg zijn gemeenschappelijke aspecten en komen derhalve in het algemeen deel (hoofdstuk II) van het VR-richtlijnenboek aan bod. Het gaat m.n. om : • • •
Erkenning deskundigen Richtlijnen waaronder het VR-richtlijnenboek Adviescommissie voor het in heroverweging nemen van beslissingen
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.1
III. PROCEDURE OPMAAK OVR
1. INLEIDING In voorliggend hoofdstuk komt de procedure voor opmaak van een OVR aan bod. Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd : • •
•
Vooreerst worden de voorwaarden beschreven onder dewelke de opmaak van een OVR verplicht is. Vervolgens wordt de wettelijke procedure voor de opmaak van een OVR toegelicht. Hierbij wordt er gestart met de meest eenvoudige procedure om vervolgens meer specifieke aspecten zoals o.m. de heroverweging apart toe te lichten. Mede aan de hand van de wettelijke eisen voor de procedure worden vervolgens, waar nodig, bijkomende richtlijnen gegeven bij het in praktijk te volgen stappenplan voor de opmaak van een OVR. Deze richtlijnen worden afzonderlijk beschreven om duidelijk het onderscheid met de wettelijk vastgelegde eisen te bewaren.
Opgemerkt wordt dat specifieke aspecten in verband met de inhoud van de aanmelding en het OVR apart worden opgenomen en dit respectievelijk in hoofdstuk IV en hoofdstuk V. Daarin wordt telkens een gelijkaardige aanpak gebruikt door eerst in te gaan op de wettelijke aspecten en vervolgens op de betrokken richtlijnen.
2. VOORWAARDEN VOOR VERPLICHTE OPMAAK OVR 2.1. WETTELIJK KADER ALGEMEEN – De eis tot de opmaak van een OVR in Vlaanderen wordt geregeld in het DABM 5 m.n. in het deel betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage, verder kortweg titel IV van het DABM genoemd. Het hoofdstuk aangaande het OVR is van toepassing op alle inrichtingen waarvoor : •
5
overeenkomstig artikel 12 van het SWA een veiligheidsrapport moet worden opgesteld of
De regeling in artikel 7 van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning is met titel IV van het DABM opgeheven.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.2
overeenkomstig artikel 13 van het SWA een veiligheidsrapport opnieuw moet worden beoordeeld ingevolge een wijziging aan de inrichting EN • overeenkomstig het decreet betreffende de milieuvergunning 6 een aanvraag voor een milieuvergunning of een wijziging van de milieuvergunning moet worden ingediend MOGELIJKHEID UITBREIDING TOEPASSINGSGEBIED - In titel IV van het DABM is voorzien dat de Vlaamse regering andere categorieën van inrichtingen 7 kan aanwijzen waarvoor een OVR moet worden opgesteld overeenkomstig de bepalingen van het betrokken hoofdstuk van het decreet. De Vlaamse regering kan hierbij afwijken van de vereiste inhoud van het OVR in de zin dat bepaalde gegevens niet moeten opgenomen worden en de informatie aldus tot de meest relevante kan beperkt worden. De achtergrond 8 voor de eis van uitbreiding van het toepassingsgebied is om evt. nieuwe veiligheidsrisico’s of een andere inschatting van bestaande risico’s te kunnen evalueren en toetsen. Ook kunnen specifieke Vlaamse situaties waaronder ruimtelijke ordening en bevolkingsdichtheid, aanleiding geven tot bijkomende eisen inzake de beoordeling naar externe risico’s toe. Deze vrijheid van gewestelijke bevoegdheid is opgenomen in de aanhef van het SWA waarin tevens gesteld wordt dat de gewesten erover zullen waken dat de opmaak van een veiligheidsrapport (of veiligheidsstudie) zodanig zal zijn dat het later kan worden aangevuld tot het veiligheidsrapport in het kader van het SWA. MILIEUVERGUNNINGSAANVRAAG ↔ OPMAAK OVR – Overeenkomstig de procedure voor het indienen van een milieuvergunningsaanvraag waarbij een OVR noodzakelijk is, moet het goedgekeurde OVR bij deze aanvraag gevoegd worden. De volledige procedure voor de opmaak en goedkeuring van een OVR zal aldus voorafgaan aan het indienen van de betrokken milieuvergunningsaanvraag.
6
het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning
7
uitgaande van de definities in het SWA die gelden voor titel IV van het DABM kan het bredere toepassingsgebied enkel gelden voor andere inrichtingen m.n. de lage drempel-inrichtingen.
8
volgens memorie van toelichting bij titel IV van het DABM
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.3
2.2. TOEPASSING
2.2.1.
ALGEMEEN Voor het toepassingsgebied van het hoofdstuk V van titel IV van het DABM inzake het OVR wordt rechtstreeks verwezen naar de eisen die gesteld worden aan hoge drempel-inrichtingen overeenkomstig het SWA. Aan de hand van art. 12 van het SWA is een veiligheidsrapport vereist : • •
voor een nieuwe hoge drempel-inrichting na periodieke toetsing van het veiligheidsrapport van een hoge drempel-inrichting d.i. ten minste om de 5 jaar en op enig ander tijdstip wanneer nieuwe feiten dit rechtvaardigen of om rekening te houden met de voortgang van de techniek
•
voor inrichtingen die door wijziging van de classificatie van stoffen en preparaten hoge drempel-inrichting worden
Bovenstaande eisen van het SWA tot opmaak van een veiligheidsrapport gelden ook voor de opmaak van een OVR echter slechts indien er tegelijkertijd een aanvraag voor milieuvergunning of wijziging van de milieuvergunning moet worden ingediend. De verschillende typische situaties worden hierna in meer detail toegelicht. Voor toelichting bij de wijze waarop nagegaan moet worden of een onderneming een hoge drempel-inrichting is, wordt verwezen naar § 3.3.2.2. in hoofdstuk I van het algemeen deel van het VR-richtlijnenboek.
2.2.2.
NIEUWE HOGE DREMPEL-INRICHTING De meest eenvoudige situatie is deze waarbij er voor de eerste maal een exploitatie voorzien is van een (nog te bouwen) hoge drempel-inrichting. Deze situatie is zeer eenvoudig in de zin dat er zowel een OVR als een milieuvergunningsaanvraag nodig is (en uiteraard ook een SWA-VR).
2.2.3.
WIJZIGING NAAR HOGE DREMPEL-INRICHTING ALGEMEEN - Een onderneming kan een hoge drempel-inrichting worden enerzijds door wijzigingen van de exploitatie en anderzijds door wijzigingen inzake de regelgeving zoals de indeling van gevaarlijk stoffen of inzake het toepassingsgebied 9 van de Seveso II-richtlijn. 9
bijvoorbeeld door verlaging van de drempelwaarden
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.4
WIJZIGING EXPLOITATIE - De situatie waarbij een bestaande onderneming door verhoging van de hoeveelheden gevaarlijke stoffen een hoge drempel-inrichting wordt, vereist volgens het SWA een veiligheidsrapport en voorts zal er de noodzaak zijn tot het indienen van een milieuvergunningsaanvraag. Of de inrichting voorheen een lage drempel-inrichting was dan wel nog niet onder de Sevesorichtlijn viel, maakt ten aanzien van de eis tot opstelling van een OVR geen verschil. WIJZIGING REGELGEVING - Louter door een wijziging 10 van de classificatie van stoffen en preparaten kan een inrichting een hoge drempelwaarde overschrijden en dit zonder dat er een fysische wijziging is inzake de in de inrichting effectief aanwezige stoffen. Een andere situatie die zich kan voordoen, is dat er door een verlaging van de drempelwaarden zoals bij een aanpassing van de Seveso IIrichtlijn, een onderneming een hoge drempelinrichting wordt. Een milieuvergunning wordt algemeen verleend voor een inrichting. Indien deze inrichting reeds vergund is, zal een aanpassing van de indelingsrubriek geen afbreuk doen aan de geldende milieuvergunning. Voor een dergelijke situatie is in het SWA een overgangstermijn van 2 jaar voor de opmaak van een SWA-VR voorzien. Wanneer er in dergelijk geval geen milieuvergunningsaanvraag nodig is, zal er ook geen OVR opgemaakt moeten worden.
2.2.4.
WIJZIGING VAN EEN HOGE DREMPEL-INRICHTING ALGEMEEN - Bij de wijziging van een hoge drempel-inrichting is de opmaak van een OVR nodig indien aan de beide reeds hoger vermelde voorwaarden gelijktijdig voldaan is, te weten dat : •
•
het overeenkomstig artikel 13 van het SWA gaat om een wijziging van een installatie, inrichting, opslagplaats of proces of van de aard of van de hoeveelheden gevaarlijke stoffen die voor de gevaren van zware ongevallen belangrijke gevolgen kunnen hebben een aanvraag voor wijziging van de milieuvergunning moet worden ingediend.
Op te merken valt dat voor de toetsing aan de eerste van beide vermelde voorwaarden het DABM verwijst naar het SWA. Dit kan verwarrend lijken, doch er is hier een streven naar een coherente aanpak in dit verband. Omdat de toetsing aan deze eerste voorwaarde relevant is in het kader van het OVR, wordt hierna ook verder ingegaan op het SWA. SWA – Overeenkomstig het SWA dient er een beoordeling van de wijziging van de installatie, hoeveelheid gevaarlijke stoffen,... te gebeuren en nagegaan of deze wijziging voor de gevaren voor zware ongevallen belangrijke gevolgen kan 10
Dergelijke situatie is bijvoorbeeld typisch voor stoffen die milieugevaarlijk ingedeeld worden en voordien niet als dusdanig waren ingedeeld.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.5
hebben. Een criterium voor toetsing van de ‘belangrijkheid’ van de gevolgen voor de gevaren van zware ongevallen is niet opgenomen in het SWA. Voor een beoordeling kan o.m. teruggevallen worden op het SWA waarin gesteld wordt dat een ‘significante wijziging’ van de informatie in de geldende kennisgeving zoals de wijziging van de hoeveelheid of de fysische vorm van de gevaarlijke stoffen of wijzigingen van de processen door middel van een nieuwe kennisgeving moet gemeld worden aan de coördinerende dienst (dienst VR). Hiervoor kan desgevallend het advies van de coördinerende dienst gevraagd worden. In het geval dat de gevolgen niet belangrijk zijn en er geen aanpassing van het veiligheidsrapport noodzakelijk is, zal het resultaat van de beoordeling van een wijziging tenminste beschikbaar zijn binnen de inrichting. Voor de identificatie van significante wijzigingen wordt tevens verwezen naar huidige (en toekomstige) Europese interpretaties [Questions & Answers] in dit verband. Opgemerkt wordt dat artikel 13 in het SWA in feite uitdrukking geeft aan het zonder meer gevraagde continue proces van het actueel houden van de identificatie van de gevaren van zware ongevallen om te verzekeren dat de nodige maatregelen getroffen zijn. Afhankelijk van de uitkomst van deze continue beoordeling zal, indien nodig, het veiligheidsrapport aangepast worden. Hiervoor wordt terug verwezen naar de voorgaande paragraaf. Wijzigingen zoals het louter verminderen van de hoeveelheid gevaarlijke stoffen en/of het stopzetten 11 van een installatie die zonder meer een verlaging van de gevaren van zware ongevallen met zich meebrengen, zijn niet te aanzien als een ‘belangrijk gevolg’ in de zin van een verhoging van de gevolgen. Indien het om een belangrijke vermindering van de hoeveelheden gevaarlijke stoffen gaat, is het uiteraard nodig de dienst VR (als coördinerende dienst) hiervan zo snel mogelijk op de hoogte te brengen en uiteraard ook op het vlak van de milieuvergunning dan de betrokken aanpassingen door te voeren. Ook voor de wijziging van de exploitant wordt het als noodzakelijk aanzien om de dienst VR hiervan op de hoogte brengen. In het kader van de milieuvergunning is in dit verband ook de betrokken melding vereist. MILIEUVERGUNNING – De noodzaak tot het indienen van een aanvraag voor een wijziging van de milieuvergunning zal bepaald worden in het kader van de geldende bepalingen van het decreet betreffende de milieuvergunning en haar uitvoeringsbesluiten. In het kader van een wijziging waarvoor een milieuvergunningsaanvraag vereist is, en er geen belangrijke gevolgen zijn voor de externe risico’s, blijft de reeds bestaande analyse van de externe risico’s geldig voor de beoordeling van de inrichting in dit verband. Derhalve zal er dan geen noodzaak zijn tot herziening van het OVR. Uiteraard dient er steeds een beoordeling gemaakt te worden aan de hand waarvan zal blijken of een herziening van het OVR al dan niet vereist is. In 11
Bij het stopzetten van een installatie is er zonder meer reeds de plicht om overeenkomstig het SWA hiervan kennis te geven aan de coördinerende dienst.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.6
hoeverre voor deze evaluatie een gedetailleerde risicoberekening nodig is, zal afhankelijk zijn van de betrokken wijziging die in dit verband onderzocht/geëvalueerd moet worden.
2.2.5.
PERIODIEKE TOETSING Bij een periodieke toetsing van het SWA-VR (tenminste om de 5 jaar) zal er enkel en alleen noodzaak voor de opmaak van een OVR zijn indien hieraan tegelijkertijd een aanvraag voor wijziging van de milieuvergunning gekoppeld is. Voor dat geval wordt verwezen naar voorgaande paragraaf.
2.2.6.
OVERIGE SITUATIES Naast de voorgaande typische situaties zijn er nog een aantal specifieke gevallen die hierna aan bod komen.
2.2.6.1.
HERZIENING OP INITIATIEF EXPLOITANT Voor een hoge drempel-inrichting kan de exploitant op eigen initiatief en op ieder tijdstip een aangepast SWA-VR opmaken. Dit zal buiten de overige reeds beschreven gevallen, in praktijk slechts in specifieke gevallen nuttig kunnen zijn. Enkel wanneer hieraan een aanvraag voor wijziging van de milieuvergunning gekoppeld is, zal er een (aangepast) OVR nodig zijn. Indien de exploitant op eigen initiatief wenst over te gaan tot de opmaak van een OVR, en dit zelfs los van een milieuvergunningsaanvraag, zal dit gebeuren in overleg met de dienst VR.
2.2.6.2.
HERVERGUNNING De aanvraag voor een hervergunning van een hoge drempel-inrichting zal vergezeld moeten zijn van een goedgekeurd OVR. Het goedgekeurd OVR zal voor de representatieve situatie o.m. de resultaten van de bepaling van de externe risico’s weergeven waarop de beslissing voor de hervergunning kan gebaseerd worden. In de veronderstelling dat de hervergunning geen wijzigingen van installaties, hoeveelheden gevaarlijke stoffen,... met zich meebrengt, zal er normalerwijze reeds een goedgekeurd OVR ter beschikking zijn betreffende de bestaande situatie. In een dergelijk geval moet evenwel nagegaan worden in hoeverre het bestaande OVR nog in overeenstemming is met o.m. de op dat moment geldende richtlijnen. In voorkomend geval kan er overleg zijn met de dienst VR inzake de noodzaak om het OVR aan te passen.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.7
2.3. BESLUIT De procedure voor de opmaak en goedkeuring van een OVR is specifiek verbonden aan de eis tot aanvraag voor (wijziging van) een milieuvergunning. Zoals uit de hoger gegeven bespreking van de verschillende mogelijke typische situaties blijkt, zal het niet in alle gevallen zonder meer duidelijk zijn of een aangepast goedgekeurd OVR nodig is. Meer bepaald kan dit het geval zijn waar het om wijzigingen gaat. In voorkomend geval zal de dienst VR op de hoogte gebracht worden en oordelen of een aanpassing van een OVR al dan niet vereist is. Bij wijzigingen zal de exploitant steeds een evaluatie maken om te kunnen oordelen of er belangrijke gevolgen inzake gevaren van zware ongevallen zijn. In hoeverre hiervoor een gedetailleerde kwantitatieve risicoanalyse nodig is dan wel een vereenvoudigde analyse kan volstaan, zal afhankelijk zijn van de aard en omvang van de wijziging. Alleszins moet het principe voor ogen gehouden worden dat de vergunningverlenende overheid moet beschikken over de actuele informatie inzake de externe risico’s om een gefundeerde beslissing te kunnen nemen inzake de toekenning van een milieuvergunning.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.8
3. PROCEDURE OPMAAK OVR – WETTELIJK KADER OPZET – Voorliggend hoofdstuk vormt de basis van het volgende hoofdstuk waarin de richtlijnen omtrent de procedure van de opmaak van het OVR worden toegelicht. De lezer die reeds vertrouwd is met het betrokken wettelijke kader (of een deel ervan), kan voorliggend hoofdstuk (of delen ervan) overslaan.
3.1. ALGEMEEN
3.1.1.
INITIATIEFNEMER Het initiatief tot de opmaak van een OVR ligt bij de initiatiefnemer d.i. de aanvrager of houder van een milieuvergunning voor het betrokken project. Ten behoeve van de duidelijkheid wordt overeenkomstig de Seveso II-richtlijn en het SWA in plaats van ‘initiatiefnemer’ verder kortweg van ‘exploitant’ gesproken.
3.1.2.
ADMINISTRATIE De administratie die bij de opmaak en de beoordeling van het OVR betrokken is, is meer bepaald de dienst VR van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie, Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid. Voor een beter begrip wordt verder specifiek de naam ‘dienst VR’ gebruikt in plaats van de algemene benaming ‘administratie’ zoals in titel IV van het DABM opgenomen.
3.1.3.
BETEKENING/ONTVANGSTBEWIJS In titel IV van het DABM worden termijnen vermeld waarbinnen beslissingen genomen dan wel betekend moeten worden. In geval van het niet respecteren van deze termijnen wordt er niet aangegeven welke de gevolgen en/of sancties zijn die hier tegenover staan 12 . Overeenkomstig de algemene bepalingen met betrekking tot de procedures dient met volgende wettelijke bepalingen rekening gehouden te worden : •
12
Termijnen gaan in : o in geval van betekening, op de dag na de datum van de poststempel
algemeen betekent dit dat de redelijke termijn van toepassing is (algemeen beginsel van behoorlijk bestuur)
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.9
•
o in geval van afgifte tegen ontvangstbewijs, op de dag na de datum van het ontvangstbewijs. Termijnen verstrijken om middernacht van de laatste dag.
Betekeningen en mededelingen van eenzelfde beslissing of document aan meer dan één persoon, gebeuren op dezelfde dag. De initiatiefnemer doet bij de aanmelding keuze van woonst in België. Alle betekeningen en mededelingen geschieden aan de gekozen woonplaats. Wijziging van keuze van woonplaats wordt betekend aan de dienst VR.
3.2. EENVOUDIGE PROCEDURE OPMAAK OVR
3.2.1.
INLEIDING Aan de hand van de wettelijke eisen voor de opmaak van een OVR wordt de betrokken procedure verder toegelicht. Hierbij wordt eerst ingegaan op de stappen van de procedure bij het meest eenvoudig verloop d.i. zonder de aspecten voor heroverweging (o.m. mogelijk bij afkeuring van het OVR) en verder in zijn meest eenvoudige vorm d.i. zonder noodzaak tot grensoverschrijdende informatie-uitwisseling, noch tot onttrekking van de aanmelding of delen ervan aan passieve openbaarheid noch met de vraag tot beperking van de inhoud van het OVR. Op die manier wordt een weliswaar vereenvoudigd, doch duidelijk beeld bekomen van de voorziene gang van zaken. Vervolgens worden de meer specifieke aspecten die in voorkomend geval gelden, beschouwd.
3.2.2.
ALGEMEEN Aan de hand van de eisen in titel IV van het DABM is in schema III.3.1 het verloop van de opstelling en goed- of afkeuring van een OVR weergegeven. Hieronder worden deze stappen toegelicht. Mede om de praktische werkwijze te verduidelijken is er gekozen om deze toelichtingen te koppelen aan de procedurestap(pen) waarop ze van toepassing zijn. De identificatie van de procedurestappen gebeurt door middel van de cijfer/letter combinatie volgens schema III.3.2. Dit maakt het voor de lezer gemakkelijk om bij iedere stap de bijbehorende toelichtingen snel terug te vinden. Hierbij wordt er een onderscheid gemaakt tussen de inhoud van de stap en de bijbehorende toelichting. In de procedure voor de opmaak van een OVR kunnen drie grote fases onderscheiden worden m.n. : •
De eerste fase in de procedure betreft de aanmelding van het initiatief tot de opmaak van een OVR (stappen B1 t.e.m. A7/C7 in schema III.3.2).
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.10
• •
De tweede fase is de opmaak van het OVR zelf (stap B9). De derde fase tenslotte is de eindfase met de goed- of afkeuring van het OVR (stappen B10 t.e.m. B16/C16).
Tenslotte wordt vermeld dat enkel de wettelijke termijnen in schema III.3.2. zijn opgenomen. Indien sprake van dagen worden verder steeds kalenderdagen bedoeld.
3.2.3.
INITIATIEF OPMAAK OVR (B1) INHOUD – Het initiatief tot de opmaak van een OVR ligt bij de exploitant d.i. de aanvrager of houder van een milieuvergunning voor het betrokken project. TOELICHTING – Het is evident dat voorafgaand aan het initiatief tot de opmaak van een OVR de exploitant moet nagaan of de opmaak van een OVR nodig is. Dit aspect werd hoger reeds in § 2 van dit hoofdstuk toegelicht. De noodzaak om een erkend VR-deskundige te betrekken bij de identificatie van de eis tot opmaak van een OVR zal hoofdzakelijk afhangen van de eigen ervaring van de exploitant met betrekking tot de veiligheidsrapportering.
3.2.4.
AANMELDING VOORNEMEN OPMAAK OVR (B2) INHOUD - De exploitant zal door betekening of tegen ontvangstbewijs een zgn. aanmelding indienen bij de dienst VR waarin zijn voornemen tot de opmaak van een OVR wordt toegelicht. Deze aanmelding is een document waarin de informatie is opgenomen die bij het begin van de procedure voor de opmaak van een OVR noodzakelijk geacht wordt m.n. aangaande het project zelf, de wijze waarop het OVR zal opgemaakt worden en welke deskundigen, waaronder tenminste één erkend VR-deskundige, aan de opmaak van het OVR zullen meewerken. Voor bijkomende toelichting bij de inhoud van de aanmelding wordt verwezen naar hoofdstuk IV. TOELICHTING – Gezien de aanmelding ook aspecten aangaande de inhoud en methodiek van het OVR betreft, zal deze aanmelding reeds in overleg met een erkend VR-deskundige gebeuren.
3.2.5.
TOETSING VOLLEDIGHEID AANMELDING (B3) INHOUD - De dienst VR beslist over de volledigheid van de aanmelding. Dit vormt de eerste officiële beslissing in het kader van de procedure voor de opmaak van een OVR. Enkel indien de aanmelding volledig is, kan de procedure verder gezet worden.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.11
TOELICHTING – De eerste beslissing die de dienst VR neemt in het kader van de procedure voor de opmaak van een OVR behelst het al dan niet volledig zijn van de aanmelding door toetsing aan de wettelijk voorgeschreven minimale inhoud. In praktijk zal de opmaak van de aanmelding vlotter verlopen indien deze mee door de erkend VR-deskundige wordt begeleid. Hij beschikt immers over een ruimere ervaring dan de exploitant voor wie het in vele gevallen de eerste keer is dat een aanmelding opgemaakt wordt. Op die manier kan ook het betrokken werk voor de dienst VR gereduceerd worden. Bij onvolledigheid zal de aanmelding aangepast moeten worden. Om deze aanpassing efficiënt te laten verlopen is wettelijk vastgelegd dat de dienst VR alle tekortkomingen in haar beslissing moet opsommen. Indien aan al deze tekortkomingen een gepast gevolg wordt gegeven, zal de aanmelding in principe volledig moeten zijn. In principe kunnen er geen nieuwe punten van onvolledigheid worden aangehaald die niet bij de eerste beoordeling opgenomen waren. Dit is evenwel in de veronderstelling dat de aanmelding bij de eerste lezing van een voldoende hoog kwalitatief niveau was. Met dit laatste wordt gewezen op mogelijke opmerkingen die dermate fundamenteel zijn waardoor (een deel van) de aanmelding komt te vervallen en aldus terug mee ter discussie staat. Er is geen specifieke procedure voorzien voor het indienen van een aangepaste aanmelding wat betekent dat een dergelijke aanmelding volgens de procedure van de oorspronkelijke aanmelding zal ingediend worden. Ook de (maximum) termijn van 20 dagen zal dan opnieuw gelden.
3.2.6.
BETEKENING BESLISSING (A4/C4) INHOUD – De beslissing aangaande het al dan niet volledig zijn van de aanmelding wordt onverwijld en uiterlijk binnen de 20 dagen na ontvangst van de aanmelding betekend aan de exploitant. Indien de aanmelding niet volledig is (cfr. de wettelijke eis), zullen alle punten van onvolledigheid vermeld worden. De procedure kan slechts verder gezet worden indien de aanmelding volledig is. TOELICHTING – In het kader van de wettelijk vastgelegde termijnen gaat het steeds om kalenderdagen. Bij een negatieve beslissing zal een aangepaste aanmelding opgemaakt worden en dient de procedure opnieuw gestart.
3.2.7.
BESLISSING OVER AANPAK OVR IN AANMELDING (B6) INHOUD - De dienst VR beslist onverwijld en uiterlijk binnen de 20 dagen na de volledigheidsverklaring van de aanmelding over de aanpak van het OVR m.n. : • •
de inhoud van het OVR en de inhoudelijke aanpak incl. de methodologie de evt. bijzondere richtlijnen voor het opstellen van het OVR
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.12
•
de aanstelling van de erkend VR-deskundige die het OVR zal opstellen
TOELICHTING – Omdat de inhoud van de aanmelding het kader vastlegt waarbinnen het OVR zal opgemaakt worden, is een voorafgaande bespreking met de dienst VR wenselijk. Dit aspect komt verder bij het stappenplan in § 4 van dit hoofdstuk aan bod. Deze beslissing inzake de aanpak van het OVR volgt na de volledig verklaring van de aanmelding en vloeit voort uit de afstemming van de procedures voor OVR en project-MER op elkaar. Voor het MER gaat het om de fase waarin bepaald wordt welke informatie het MER zal moeten bevatten d.i. de inhoudsafbakening. In tegenstelling tot het MER omvat het OVR echter slechts één discipline. Bij de beslissing aangaande de aanpak van het OVR wordt de voorgestelde aanpak ofwel overgenomen, ofwel wordt de aanpak bijgestuurd door de dienst VR. De bijsturing kan een aanvulling, een verbetering en/of een verduidelijking inhouden. Dit impliceert dat de exploitant inzicht krijgt in de aanpak van het OVR welke nodig is om in een latere fase tot een goedgekeurd OVR te komen.
3.2.8.
BETEKENING BESLISSING AANPAK OVR (A7/C7) INHOUD – De dienst VR deelt binnen de 30 dagen na de volledig verklaring van de aanmelding haar beslissing inzake de aanpak van het OVR zoals opgenomen in de aanmelding, mee aan de exploitant. De dienst VR wijst erop dat naar aanleiding van deze beslissing de exploitant een gemotiveerd verzoek tot heroverweging kan indienen. TOELICHTING – Bij een beslissing waarbij de voorgestelde aanpak bijgestuurd (aangevuld, verbeterd, verduidelijkt) wordt door de dienst VR, beschikt de exploitant over twee typische keuzemogelijkheden m.n. : •
•
bij de verdere procedure voor de opmaak van het OVR rekening houden met de beslissing inzake de aanpak. Dit impliceert een bijsturing van de aanpak ; een gemotiveerd verzoek tot heroverweging indienen voor wat de punten betreft waarmee de exploitant niet akkoord gaat.
In het uiterste geval m.n. indien de aanpak volledig verworpen wordt of de aangestelde VR-deskundige niet kan aanvaard worden waardoor de exploitant een andere VR-deskundige moet aanstellen wiens aanpak kan verschillen, is het niet uit te sluiten dat het indienen van een nieuwe aanmelding het meest aangewezen is. De werkwijze voor een verzoek tot heroverweging wordt in § 3.3.4 toegelicht.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.13
3.2.9.
OPSTELLEN OVR (B9) INHOUD – Voor de opmaak van het OVR gelden een aantal randvoorwaarden doch een procedure met opeenvolgende stappen is hiervoor niet wettelijk vastgelegd. Deze randvoorwaarden omvatten : • •
• •
De opmaak van het OVR gebeurt onder verantwoordelijkheid en op kosten van de exploitant. De exploitant doet hiervoor een beroep op een erkende VR-deskundige. Hij stelt aan de erkende VR-deskundige alle relevante informatie ter beschikking die voorhanden is. Hij verleent alle medewerking opdat de erkende VR-deskundige zijn taak naar behoren kan vervullen. De erkende VR-deskundige mag geen belang hebben bij de desbetreffende exploitatie. Hij voert zijn opdracht volledig onafhankelijk uit. Tijdens het opstellen van het OVR is de erkende VR-deskundige gehouden tot overleg met de dienst VR. De erkende VR-deskundige moet in voorkomend geval de aanvullende bijzondere schriftelijke richtlijnen van de dienst VR in acht nemen.
De minimale inhoud van het OVR tenslotte is wettelijk vastgelegd in acht punten en een 9de punt dat de niet-technische samenvatting betreft. De inhoud van het OVR komt verder in detail aan bod in hoofdstuk V. TOELICHTING – Hoewel procedureel de start van de opmaak van het OVR slechts voorzien is na de beslissing inzake de ingediende aanmelding, is het evident dat het te leveren werk in het kader van de opmaak van een OVR in praktijk kan aangevat worden samen met de start/voorbereiding van de procedure. Waar er al een veiligheidsrapport bestaat, is een deel van de noodzakelijke informatie zelfs hierin beschikbaar. Het overleg in de fase van de opmaak van een OVR kan de kwaliteit en afhandeling van het dossier uiteraard bespoedigen. De opmaak van het OVR gebeurt onder de verantwoordelijkheid van de exploitant. Hij is verantwoordelijk voor het verstrekken van de correcte en volledige gegevens die nodig zijn voor de opmaak van het OVR. Ook bij het aanstellen van een aantal personen die voor de begeleiding van de opmaak van het OVR instaan, blijft hij verantwoordelijk. De VR-deskundige van zijn kant is verantwoordelijk voor de toepassing van zijn deskundigheid bij de opmaak van het OVR. De uitvoering van de kwantitatieve risicoanalyse maakt zonder meer deel uit van de deskundigheid van de VR-deskundige. De opmaak van het OVR vereist tenminste één VR-deskundige doch het kunnen er ook meerdere zijn. Indien het meerdere VR-deskundigen zijn, zullen deze samen de verantwoordelijk dragen met in acht name van de taakverdeling die is opgenomen in de aanmelding. De VR-deskundige moet zijn opdracht volledig onafhankelijk uitvoeren en mag geen belang hebben bij de betreffende exploitatie. Personen die belang zouden kunnen hebben bij de exploitatie zijn typisch o.m. werknemers en ven-
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.14
noten. Het is evident dat door het aangaan van een contract tussen de exploitant en de VR-deskundige er de facto een band is tussen beide. In strikte zin zal de VRdeskundige zijn opdracht niet onafhankelijk kunnen uitvoeren omdat er nauw overleg nodig is om een OVR op te kunnen maken. De VR-deskundige zal wel onafhankelijk zijn in zijn werkwijze en zijn beoordeling. Deze onafhankelijkheid zou in de overeenkomst tussen de VR-deskundige en de exploitant gestipuleerd kunnen worden doch dit is niet vereist omdat het aangaan van de overeenkomst in uitvoering van titel IV van het DABM dit zonder meer impliceert.
3.2.10.
INDIENEN OVR VOOR TOETSING (B10) INHOUD – De exploitant bezorgt door betekening of tegen ontvangstbewijs het voltooide OVR aan de dienst VR. TOELICHTING – De tijd nodig voor de opmaak van een OVR zal afhankelijk zijn van de aard en omvang van het betrokken project. In praktijk zal de indiening in verschillende stappen gebeuren met overleg tussen de betrokken partijen. Hiervoor wordt verwezen naar het stappenplan in § 4.
3.2.11.
INHOUDELIJKE TOETSING OVR (B11) INHOUD – De dienst VR toetst het ingediende OVR inhoudelijk aan : •
• •
de beslissing die volgde na de volledigheidsverklaring van de aanmelding en betrekking had op de inhoud, evt. bijzondere richtlijnen en de aanstelling van de erkend VR-deskundige de evt. aanvullende bijzondere schriftelijke richtlijnen van de dienst VR de wettelijk vastgelegde inhoud van het OVR
Deze toetsing leidt tot de goedkeuring dan wel de afkeuring van het OVR. TOELICHTING – De inhoudelijke toetsing komt in feite neer op het nagaan of er voldaan is aan de voorgeschreven inhoud, de richtlijnen van de dienst VR en de in het kader van het OVR gemaakte afspraken m.n. deze opgenomen in de eerder opgestelde aanmelding 13 . Uiteraard is er globaal genomen ook de kwaliteitsbeoordeling van het OVR wat impliciet ook een beoordeling van de VR-deskundige inhoudt.
13
in voorkomend geval kan de beslissing bij het indienen van de aanmelding een bijsturen van de aanpak ingehouden hebben en wordt er bij de toetsing uiteraard met deze bijsturing rekening gehouden
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.15
3.2.12.
OPMAAK OVR-VERSLAG (A12/C12) INHOUD – Naar aanleiding van de toetsing van het OVR stelt de dienst VR een OVR-verslag op met het resultaat van deze toetsing wat leidt tot een goed- of afkeuringsverslag. De goed- of afkeuring zal onverwijld en binnen een termijn van 30 dagen na ontvangst van het voltooid OVR plaatsvinden. De dienst VR kan gemotiveerd beslissen om deze termijn te verlengen tot 50 dagen in zoverre ze de verlengingsbeslissing betekent binnen de 30 dagen na ontvangst van het OVR. Bij afkeuring dient de dienst VR alle punten waarop het rapport te kort schiet aan te geven in het OVR-verslag. TOELICHTING – Het is in dit OVR-verslag van de dienst VR dat de kwaliteitscontrole zijn definitieve weerslag krijgt. Verder maakt dit verslag deel uit van het OVR en als dusdanig ook van de verdere besluitvorming (= uitspraak over de betrokken milieuvergunningsaanvraag) die mede op het OVR gebaseerd is. Gezien de procedure voorziet in een verplicht overleg met de dienst VR in de loop van de opmaak van het OVR zou de uitkomst van het eindonderzoek in feite geen verrassingen met zich mogen meebrengen. De gemotiveerde beslissing om de termijn te verlengen van 30 dagen naar 50 dagen dient door de dienst VR betekend te worden doch titel IV van het DABM geeft niet aan, aan wie deze betekening moet gebeuren. Het lijkt evident dat deze beslissing tot verlenging tenminste aan de exploitant betekend wordt. Bij afkeuring bevat het OVR-verslag alle punten van tekortkoming. Dit is belangrijk omdat dit tegelijkertijd aangeeft welke aanpassingen aan het OVR nodig zijn om tot een goedgekeurd OVR te komen.
3.2.13.
BETEKENING BESLISSING OVER INHOUD OVR (A13/C13) INHOUD – De beslissing van goed- of afkeuring van het OVR incl. een afschrift van het OVR-verslag wordt binnen een termijn van 40 dagen (of 60 dagen bij verlenging) na ontvangst ervan bezorgd aan : • • • •
de exploitant door betekening de overheden die uitspraak zullen moeten doen over een vergunningsaanvraag voor de exploitatie van de inrichting het college van burgemeester en schepenen van de gemeente (of gemeenten) waar de inrichting gelegen is de erkend VR-deskundige die het OVR heeft opgesteld
Tevens vermeldt de dienst VR in haar beslissing dat de exploitant tegen de beslissing een gemotiveerd verzoek tot heroverweging kan betekenen of afgeven tegen ontvangstbewijs en dit binnen een termijn van 20 dagen.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.16
TOELICHTING – Voor wat de overheden betreft die uitspraak zullen moeten doen over een vergunningsaanvraag gaat het in het geval van een hoge drempel-inrichting steeds om een inrichting van eerste klasse in het kader van het milieuvergunningendecreet. De overheid die een uitspraak moet doen, is derhalve de bestendige deputatie. Dat de adviesverlenende instanties hier niet bedoeld worden, wordt afgeleid uit het feit dat het college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeente(n) apart is opgenomen in titel IV van het DABM. Voorts is op het ogenblik van de goed- of afkeuring van een OVR de milieuvergunningsaanvraag nog op te maken en zal de inhoud daarvan slechts bepalen welke de betrokken instanties zijn die hun advies zullen moeten verlenen. Tenslotte wordt vermeld dat in het stappenplan (zie § 4) is voorzien om de overheidsinstanties die het meest betrokken zijn bij het technische advies in het kader van de milieuvergunningsaanvraag ttz. de afdeling Milieuvergunningen van het departement LNE en de vergunningverlenende overheid (provincie), reeds in een vroege fase te betrekken bij de opmaak van het OVR.
3.2.14.
TER INZAGELEGGING GOEDGEKEURD OVR (C14) INHOUD – Tenslotte liggen vanaf de betekening van een positieve beslissing het goedgekeurde OVR, het OVR-verslag, de beslissing over de aanpak van het OVR die na de volledigheid van de aanmelding genomen is en, in voorkomend geval, de aanvullende bijzondere richtlijnen ter inzage bij de dienst VR. TOELICHTING – Deze aanpak in het kader van de procedure tot opmaak van het OVR vindt zijn oorsprong in de afstemming met de MER-procedure en komt erop neer dat eenieder het recht heeft op inzage van het OVR. Door inzage in de andere documenten zoals het OVR-verslag en in voorkomend geval de aanvullende bijzondere richtlijnen kan eenieder ook inzicht krijgen in het verloop van de procedure bij de opmaak van het OVR. Er wordt hier tevens verwezen naar het specifieke aspect van de mogelijkheid tot het ontrekken aan de ter inzagelegging van gegevens in de betrokken stukken (zie § 3.3.2). Opgemerkt wordt dat er geen tijdslimiet is gesteld op het ter inzage zijn van deze documenten.
3.2.15.
MOGELIJKHEID TOT HEROVERWEGING (A14/A15) INHOUD – In het geval het OVR wordt afgekeurd kan de exploitant een gemotiveerd verzoek tot heroverweging indienen door betekening of tegen ontvangstbewijs en dit bij de dienst VR binnen een termijn van 20 dagen na de betekening van de beslissing van afkeuring. TOELICHTING – Het lijkt evident dat een verzoek tot heroverweging enkel van toepassing zal zijn bij afkeuring van het OVR. Het alternatief voor het verzoek tot
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.17
heroverweging is dat de exploitant het OVR aanpast op de punten die als tekortkomingen in het OVR-verslag zijn opgenomen. Hoewel niet expliciet in de procedure opgenomen, zal dit aangepaste OVR dan opnieuw ingediend worden bij de dienst VR (stap B10). Overeenkomstig het principe van behoorlijk bestuur kan de dienst VR bij de beoordeling van het aangepaste OVR niet verwijzen naar nieuwe tekortkomingen waarnaar er in de voorgaande beslissing nog niet verwezen was. Dit is evenwel in de veronderstelling dat het ingediende OVR van een voldoende hoog kwalitatief niveau is. Met dit laatste wordt gewezen naar opmerkingen die dermate fundamenteel zijn waardoor (een deel van) het OVR hiermee komt te vervallen en aldus terug mee ter discussie staat. Uiteraard kan er wel geoordeeld worden dat de tekortkomingen onvoldoende weggewerkt zijn. Het stappenplan voorziet in aangepast overleg met de dienst VR (zie § 4 ‘Stappenplan omgevingsveiligheidsrapportage’ van dit hoofdstuk III).
3.3. SPECIFIEKE ASPECTEN Hoger werd de procedure voor opmaak van een OVR in zijn meest eenvoudige vorm toegelicht. Verder wordt op een aantal specifieke aspecten ingegaan m.n. : • • • •
de grensoverschrijdende informatie-uitwisseling de vraag tot onttrekking aan de passieve openbaarheid de vraag tot beperking van de inhoud van het OVR de procedure voor heroverweging
Opgemerkt wordt dat bovenstaande specifieke aspecten uiteraard tegelijkertijd van toepassing kunnen zijn bij de opmaak van een OVR.
3.3.1. 3.3.1.1.
GRENSOVERSCHRIJDENDE INFORMATIE-UITWISSELING ALGEMEEN Het aspect van grensoverschrijdende informatie-uitwisseling wordt verder toegelicht aan de hand van schema III.3.2. Meer bepaald zijn de specifiek van invloed zijnde aspecten binnen de procedure tot opmaak van het OVR vet gedrukt weergegeven. Hierna wordt enkel op die procedurestappen ingegaan waar het aspect van de grensoverschrijdende informatie-uitwisseling naar voor komt.
3.3.1.2.
AANMELDING VOORNEMEN OPMAAK OVR (B2) INHOUD - In voorkomend geval moet de aanmelding de gegevens bevatten die de dienst VR nodig heeft voor het aanvangen van de grensoverschrijdende informatie-uitwisseling.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.18
Er wordt gewezen op de implicatie van de grensoverschrijdende informatieuitwisseling op de betrokken termijnen bij de behandeling van de aanmelding. Deze termijnen worden hierdoor verlengd met 60 dagen. TOELICHTING – Deze voorwaarde vindt zijn oorsprong in de implementatie van het verdrag van Helsinki dat specifiek betrekking heeft op de grensoverschrijdende effecten van industriële ongevallen. Algemeen betreft het verdrag van Helsinki de preventie van, het voorbereid zijn op en de bestrijding van industriële ongevallen met gevaarlijke stoffen met grensoverschrijdende effecten 14 . Het verdrag betreft eveneens de internationale samenwerking op het vlak van wederzijdse bijstand, onderzoek en ontwikkeling, uitwisseling van informatie en overdracht van technologie en dit alles op het vlak van preventie van, voorbereiding op en bestrijding van industriële ongevallen met gevaarlijke stoffen met grensoverschrijdende effecten. Algemeen vraagt het verdrag van Helsinki passende maatregelen en samenwerking op het vlak van ondernemingen met belangrijke hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Dit moet ertoe leiden dat de verstrekking van de vergunninginformatie, de preventie en de noodplanning niet stoppen aan de grens van het gewest/land en aldus in dit verband over de grenzen heen dezelfde inspanningen gedaan worden als in het eigen gewest/land ter bescherming van mens en milieu. De grensoverschrijdende effecten slaan zowel op de mens, de fauna, de flora, de bodem, het water, de lucht als het landschap. In titel IV van het DABM noch in het verdrag van Helsinki is er een werkwijze voorzien noch zijn er criteria voor beoordeling van de effecten van industriële ongevallen opgelegd die gebruikt moeten worden voor deze beoordeling naar grensoverschrijdende effecten. Voor bijkomende informatie wordt verwezen naar de betrokken richtlijnen (zie § IV.2.2 van hoofdstuk IV). 3.3.1.3.
OVERMAKEN INFORMATIE AAN BEVOEGDE AUTORITEITEN (D4) INHOUD – De dienst VR maakt van de door haar volledig verklaarde aanmelding een afschrift over aan de bevoegde autoriteiten en dit tezamen met een beschrijving van de rapportageplicht, een aanduiding van de vergunningsplicht en de toepasselijke vergunningsprocedure. De ‘bevoegde autoriteiten’ zijn de autoriteiten van de betrokken lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten waar het aspect van grensoverschrijdende betekenisvolle effecten van toepassing is alsook de autoriteiten van de lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten die erom verzoeken geïnformeerd te worden. TOELICHTING – In hoeverre de aan de passieve openbaarheid onttrokken delen van de aanmelding deel zullen uitmaken van het afschrift van de volledig verklaarde aanmelding die aan de bevoegde autoriteiten wordt overgemaakt, zal mede afhankelijk zijn van de regelgeving inzake openbaarheid in de betrokken 14
Incl. de effecten van dergelijke ongevallen veroorzaakt door natuurrampen.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.19
lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten. Het is immers evident dat indien deze lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten inzake het onttrekken aan de passieve openbaarheid niet dezelfde garanties kunnen bieden als in Vlaanderen, het aspect van de confidentialiteit op de helling komt te staan indien de aan de passieve openbaarheid onttrokken delen ook deel uitmaken van het over te maken afschrift. Garanties inzake confidentialiteit zullen aldus nodig zijn vooraleer dergelijke vertrouwelijke delen worden overgemaakt. Indien er geen dergelijke garanties zijn, kan er enkel een garantie gerealiseerd worden indien de vertrouwelijke delen geen deel uitmaken van het over te maken afschrift in zoverre dit op zijn beurt geen aanleiding kan geven tot discussie 15 . Een andere aanpak is uiteraard om zonder meer geen vertrouwelijke delen te voorzien. 3.3.1.4.
MEEDELEN COMMENTAAR VAN BEVOEGDE AUTORITEITEN AAN DIENST VR (D5) INHOUD – De bevoegde autoriteiten die in het kader van de grensoverschrijdende informatie-uitwisseling werden geïnformeerd, maken hun commentaar hierop over aan de dienst VR binnen een termijn van 40 dagen. Het is omwille van deze extra termijn dat tegelijkertijd de termijnen voor de beslissing over de inhoud van de aanmelding en de hieraan verbonden betekening van deze beslissing met 60 dagen verlengd worden.
3.3.1.5.
BESLISSING VAN AANPAK BIJ OPMAAK OVR (B6) INHOUD – De dienst VR moet bij de beslissing inzake de aanpak van het OVR zoals opgenomen in de aanmelding ook rekening houden met de commentaren van de bevoegde autoriteiten. TOELICHTING – Om aan te tonen dat er met de commentaren van de bevoegde autoriteiten is rekening gehouden zal dit expliciet 16 zijn weerslag vinden in de beslissing die aan de exploitant wordt overgemaakt.
3.3.1.6.
BETEKENING BESLISSING AANPAK BIJ OPMAAK OVR (A7/C7) INHOUD – De dienst VR deelt binnen de 90 dagen na de volledigheidsverklaring van de aanmelding haar beslissing inzake de aanpak bij de opmaak van het OVR mee aan de exploitant alsook aan de bevoegde autoriteiten die in het kader van de grensoverschrijdende informatie-uitwisseling werden geïnformeerd.
3.3.1.7.
BETEKENING BESLISSING OVER INHOUD OVR (A13/C13) INHOUD – De beslissing van goed- of afkeuring van het OVR incl. een afschrift van het OVR-verslag wordt binnen een termijn van 40 dagen (of 60 dagen bij ver15
de bevoegde autoriteit zou zich tekort gedaan kunnen voelen vanwege het ontbreken van informatie die zij mogelijk belangrijk zou achten
16
de mogelijke werkwijzen worden toegelicht bij het stappenplan – zie § III.4.3.1 van voorliggend hoofdstuk III
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.20
lenging) bijkomend bezorgd aan de bevoegde autoriteiten die in het kader van de grensoverschrijdende informatie-uitwisseling werden geïnformeerd. 3.3.1.8.
DEFINITIEF VERGUNNINGSBESLUIT AAN BEVOEGDE AUTORITEITEN (C17) INHOUD – Het definitief vergunningsbesluit betreffende het project waarvoor het OVR werd opgemaakt, moet worden overgemaakt aan de bevoegde autoriteiten die in het kader van de grensoverschrijdende informatie-uitwisseling werden geïnformeerd. TOELICHTING – Het decreet legt niet vast wie verantwoordelijk is voor het overmaken van het vergunningsbesluit aan de bevoegde autoriteiten noch op welk moment dit juist moet gebeuren. Om de bevoegde autoriteiten op gelijke voet 17 te behandelen en tevens in overeenstemming te zijn met de algemene bepalingen m.b.t. procedures 18 zal dit tegelijkertijd gebeuren met het door de vergunningverlenende overheid overmaken van het milieuvergunningsbesluit aan de exploitant. Indien de vergunningverlenende overheid zou instaan voor het tegelijkertijd overmaken van het milieuvergunningsbesluit aan de bevoegde autoriteiten, moet ze evenwel van deze opdracht op de hoogte zijn evenals de lijst van bevoegde autoriteiten kennen.
3.3.2.
VRAAG TOT ONTTREKKING AAN DE PASSIEVE OPENBAARHEID Het aspect van de onttrekking aan passieve openbaarheid wordt verder toegelicht aan de hand van schema III.3.3. Meer bepaald zijn de van invloed zijnde aspecten binnen de procedure tot opmaak van het OVR vet gedrukt weergegeven. Hierna wordt op de procedurestappen ingegaan waarbij enkel het aspect van de onttrekking aan de passieve openbaarheid naar voor komt. In titel IV van het DABM gaat de meeste aandacht uit naar de mogelijkheid tot het confidentieel houden van (delen van) de aanmelding waarbij in dit verband er zelfs is voorzien in een beroepsmogelijkheid. Ten aanzien van (delen van) het OVR zelf is deze beroepsmogelijkheid er echter niet. De verder vermelde § 3.3.2.1 tot en met 3.3.2.6 betreffen de aanmelding terwijl de § 3.3.2.7 en § 3.3.2.8 betrekking hebben op het OVR.
3.3.2.1.
AANMELDING VOORNEMEN OPMAAK OVR (B2) INHOUD - In voorkomend geval moet de aanmelding de gronden bevatten voor de vraag tot onttrekking aan de passieve openbaarheid van de aanmelding of de aangeduide delen ervan. Indien ook de gronden voor de vraag tot onttrekking aan
17
cfr. verdrag van Helsinki
18
decreet MER/VR, titel IV, hoofdstuk I, afdeling II
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.21
de passieve openbaarheid, onttrokken moeten worden aan de passieve openbaarheid zal dit ook expliciet gevraagd worden. TOELICHTING – De gronden voor het onttrekken van gegevens aan de passieve openbaarheid zullen uiteraard mee voortkomen uit de wijze waarop dienst VR de belangenafweging zal uitvoeren. Deze belangenafweging zal mede voortkomen uit de betrokken regelgeving inzake openbaarheid van bestuur. In dit kader zijn de meest typische, mogelijk relevante gronden voor het confidentieel houden van informatie de volgende : • •
de openbare orde en veiligheid het vertrouwelijk karakter van commerciële en industriële gegevens
Ook de gronden zelf voor het onttrekken van gegevens aan de passieve openbaarheid kunnen aan de passieve openbaarheid onttrokken worden. Hierbij zou het bijvoorbeeld kunnen gaan om nieuwe procestechnologie waarvan niet enkel de technologie maar ook het feit dat er een nieuwe procestechnologie is, vertrouwelijke informatie vormt. 3.3.2.2.
BELANGENAFWEGING (D3)
INZAKE ONTTREKKING AAN PASSIEVE OPENBAARHEID
INHOUD – Naar aanleiding van de vraag van de exploitant om de aanmelding of de aangeduide delen ervan te onttrekken aan de passieve openbaarheid zal de dienst VR een belangenafweging maken. TOELICHTING – Titel IV van het DABM verwijst naar art. 8 § 5 van het decreet van 18 mei 1999 19 betreffende de openbaarheid van bestuur voor de belangenafweging in het kader van de genomen beslissing. Hierin wordt bepaald onder welke omstandigheden de overheid een vraag tot openbaarmaking kan afwijzen m.n. welke bescherming van belangen afgewogen moet worden t.o.v. het belang van de openbaarheid. 3.3.2.3.
OPNEMEN CONFIDENTIËLE DELEN IN BIJLAGE (D3BIS) INHOUD – Er is voorzien dat de dienst VR de gegevens die aan de passieve openbaarheid worden onttrokken, in een bijlage opneemt. In principe kan de volledige aanmelding aan de passieve openbaarheid onttrokken worden. TOELICHTING – Het spreekt voor zich dat om praktische redenen reeds bij het indienen van de aanmelding de exploitant rekening houdt met de vraag voor onttrekking aan de passieve openbaarheid door de betrokken delen reeds als bijlage te voorzien in de aanmelding zelf. Hoewel het op basis van titel IV van het DABM mogelijk is dat de volledige aanmelding aan de passieve openbaarheid onttrokken wordt, zou dit impliceren 19
Dit decreet is opgeheven en vervangen door het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.22
dat ook zeer algemene gegevens zoals o.m. het exploitatieadres confidentieel zouden moeten zijn. Het confidentieel houden van gegevens moet algemeen gesteund zijn op een beschermend belang 20 wat impliceert dat het volledig onttrekken van een aanmelding aan de passieve openbaarheid in de praktijk niet evident is. Enkele praktische toelichtingen worden verder gegeven bij de betrokken richtlijnen in § 4.3.2 van voorliggend hoofdstuk III. 3.3.2.4.
BEROEP INDIENEN TEGEN BESLISSING (D3TER) INHOUD – Tegen de beslissing tot onttrekking aan de passieve openbaarheid staat beroep open overeenkomstig artikels 14 – 18 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende de openbaarheid van bestuur 21 . TOELICHTING – Aangenomen wordt dat het beroep hier een beroep van de exploitant betreft die niet akkoord zou gaan met de beslissing van de dienst VR. Het verder verloop van een dergelijk beroep is binnen het decreet van de openbaarheid van bestuur geregeld. In titel IV van het DABM wordt gesteld dat de procedure (voor opmaak van het OVR) slechts verder gezet kan worden indien de aanmelding volledig is. Het lijkt niet uit te sluiten dat er een situatie ontstaat waarbij de aanmelding volledig is doch er nog discussie is omtrent de confidentialiteit.
3.3.2.5.
BEHANDELING BEROEP (D4) INHOUD - De behandeling van het beroep in verband met de openbaarmaking van de aanmelding wordt geregeld binnen het wettelijk kader op de openbaarheid van bestuur (decreet van 26 maart 2004). TOELICHTING – De behandeling van het beroep kan leiden tot een verwerping22 ervan dan wel tot een aanvaarding waarbij er uitvoering gegeven moet worden aan de betrokken beslissing. Overeenkomstig het decreet op de openbaarheid van bestuur betreft het geen schorsend beroep. In titel IV van het DABM wordt wel uitdrukkelijk gesteld dat de procedure (voor opmaak van het OVR) slechts verder gezet kan worden indien de aanmelding volledig is. Het beroep inzake confidentialiteit kan in principe los staan van de volledigheid van de aanmelding doch het is evident dat indien de procedure wordt verder gezet zonder de uitkomst van het beroep af te wachten de exploitant impliciet akkoord gaat met de voorliggende aanmelding incl. de delen die confidentieel werden gehouden.
20
overeenkomstig het decreet betreffende de openbaarheid van bestuur van 18 mei 1999
21
Dit decreet is opgeheven en vervangen door het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur. Artikelen 22 e.v. van dit laatste decreet beschrijven de beroepsprocedure.
22
waartegen een procedure voor de Raad van State kan gevoerd worden
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.23
3.3.2.6.
BESLISSING TOT VOORTZETTEN PROCEDURE NA UITSPRAAK BEROEP (D6) INHOUD – Na een uitspraak in beroep inzake de confidentialiteit kan al dan niet met de lopende procedure voor de opmaak van het OVR verder gegaan worden. Een mogelijkheid bestaat erin dat de exploitant een nieuwe aanmelding indient en de procedure voor de opmaak van een OVR in feite volledig opnieuw begint.
3.3.2.7.
VERZOEK TOT ONTTREKKING AAN TER INZAGELEGGING (B9) INHOUD – De exploitant kan de dienst VR vragen te onderzoeken om de aangeduide gegevens van de documenten die ter inzagelegging voorzien zijn, hieraan te onttrekken. Deze vraag wordt gesteld ten laatste op het ogenblik van indiening van het voltooide OVR bij de dienst VR. De exploitant zal aanduiden om welke gegevens het gaat en welke de gronden zijn voor de onttrekking. TOELICHTING – Het lijkt evident dat de betrokken gegevens voor onttrekking aan de ter inzagelegging verband houden met een eerdere analoge vraag bij de aanmelding hoewel dit geen voorwaarde is. In voorkomend geval zal er voorafgaand overleg zijn tussen de exploitant en de dienst VR. Dit aspect komt verder aan bod in het stappenplan (zie § 4.3.2).
3.3.2.8.
TER INZAGELEGGING DOCUMENTEN (C14) INHOUD – Indien de dienst VR aan de hand van een belangenafweging de gegevens of een deel ervan aan de passieve openbaarheid onttrekt, zullen deze gegevens in een bijlage worden opgenomen en niet ter inzage gelegd worden van het publiek. TOELICHTING – Op analoge wijze als voor de aanmelding zal om praktische redenen reeds bij het indienen van het OVR de exploitant rekening houden met de vraag voor onttrekking aan ter inzagelegging door de betrokken delen reeds als bijlage te voorzien in het OVR zelf. In tegenstelling tot de procedure bij de aanmelding is er in titel IV van het DABM voor deze fase geen mogelijkheid voorzien tot administratief georganiseerd beroep. Voor een persoon die ook de confidentiële delen van een aanmelding of OVR wenst in te kijken, bestaat steeds de mogelijkheid om hiervoor een beroep in te dienen. Dit beroep is onafhankelijk van de procedure voor de opmaak van een OVR en kadert binnen het decreet inzake de openbaarheid van bestuur. Verder is er in dit verband ook geen termijn vastgelegd wat betekent dat een dergelijk beroep op eender welk moment kan ingediend worden.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.24
3.3.3.
VRAAG TOT BEPERKING VAN HET OVR INHOUD - In het kader van de aanmelding kan in voorkomend geval de vraag tot een beperking van het omgevingsveiligheidsrapport door de exploitant geformuleerd worden. Wanneer de exploitant aantoont dat bepaalde in de inrichting of in een deel van de inrichting zelf aanwezige stoffen geen zwaar ongeval teweeg kunnen brengen overeenkomstig de criteria van art. 12 § 5 van het SWA kan de dienst VR beslissen dat de gegevens in het OVR beperkt worden tot deze die van belang zijn voor de preventie van de resterende risico’s op zware ongevallen en voor de beperking van de gevolgen daarvan voor mens en milieu. Indien de dienst VR beslist tot een dergelijke beperking van het OVR zal ze de betrokken bepalingen aan de exploitant overmaken op het moment van betekening van de beslissing inzake de aanpak van de opmaak van het OVR naar aanleiding van de aanmelding. Tevens zal de dienst VR haar beslissing tot een dergelijke beperking van het OVR en alle nodige informatie onmiddellijk, en dit in ieder geval vòòr de vergunningsbeslissing, naar de Commissie van de Europese Gemeenschap sturen. TOELICHTING – Voor de beperking van het OVR wordt er verwezen naar artikel 12 § 5 van het SWA. Omdat de beperking van het OVR zijn oorsprong vindt in het SWA worden de betrokken voorwaarden hieronder opgesomd •
•
•
•
Er dient vooraf toestemming aan de coördinerende dienst d.i. de dienst VR, gevraagd om het veiligheidsrapport te beperken. De dienst VR kan hierover slechts beslissen indien er reeds een rapport is om aan te tonen dat dit gerechtvaardigd is. De aanvraag tot beperking van het veiligheidsrapport dient duidelijk te vermelden op welke criteria uit bijlage VI van het SWA de exploitant zich baseert om de beperking aan te vragen. Er moet aangetoond worden dat er geen omstandigheden zijn waarin de bepaalde stof oorzaak zou kunnen / betrokken zou zijn bij een zwaar ongeval. De beperking van het veiligheidsrapport geldt enkel voor die stoffen waarvoor de beperking werd aangevraagd. In voorkomend geval zijn ook de betrokken specifieke omstandigheden belangrijk.
Een beperking van het OVR impliceert evenwel geen ontheffing van de plicht tot de opmaak van een veiligheidsrapport. De eisen die er gesteld worden inzake veiligheidsrapportering blijven immers onverminderd van kracht. Ook zal de inrichting een hoge drempel-inrichting blijven. De beperking kan zowel betrekking hebben op gevaarlijke stoffen die de drempelwaarde voor VR-plicht overschrijden als deze die in kleinere hoeveelheden aanwezig zijn. Niet enkel de
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.25
aard van de stof doch ook de locatie en toestand binnen de installatie van de inrichting kan van invloed zijn op de beperking van het OVR. Het is mogelijk dat de beperking geldt voor eenzelfde gevaarlijke stof op de ene locatie binnen de inrichting en op een andere locatie niet.
3.3.4. 3.3.4.1.
HEROVERWEGING BIJ BESLISSING AANPAK OVR ALGEMEEN ALGEMEEN - In het kader van de procedure voor de opmaak van een OVR is er op twee tijdstippen een mogelijkheid voor indiening van een verzoek tot heroverweging m.n. : •
bij een beslissing van de dienst VR inzake de aanpak van het OVR. Meer bepaald in de situatie waarbij de aanpak door de dienst VR wordt bijgestuurd of volledig zou worden verworpen.
•
bij een afkeuring van het OVR
Het is evident dat voorafgaand overleg ertoe kan bijdragen om niet tot een situatie van heroverweging te komen. Aldus zal een verzoek tot heroverweging veeleer een principiële kwestie betreffen waarvan de exploitant expliciet een uitspraak van de adviescommissie wenst. De heroverweging is in detail weergegeven in schema III.3.4. Het is aan de hand van dit schema dat verder de verschillende wettelijke stappen in de procedure worden toegelicht. Hier wordt eerst ingegaan op een verzoek tot heroverweging bij een bijsturing van de aanpak van een OVR bij de aanmelding. In § 3.3.5 wordt de heroverweging in het kader van de afkeuring van een OVR toegelicht. Deze procedure verloopt analoog zodat bij de tweede bespreking enkel op de verschilpunten wordt ingegaan. 3.3.4.2.
INDIENING VERZOEK TOT HEROVERWEGING BIJ BESLISSING AANPAK OVR (D8) INHOUD – De mogelijkheid tot heroverweging bij de beslissing aangaande de aanmelding inzake de aanpak van het OVR is voorzien. De exploitant zal het verzoek hiertoe aan de dienst VR betekenen ofwel tegen ontvangstbewijs afgeven, en dit binnen 20 dagen na de betekening van de beslissing inzake de aanpak van het OVR. Het verzoek tot heroverweging moet gemotiveerd zijn en de exploitant zal daartoe alle elementen specificeren inzake de inhoudelijke vereisten en de verstrekte richtlijnen welke hij verzoekt in heroverweging te nemen. TOELICHTING – Aan de hand van de beslissing van de dienst VR zal de exploitant in voorkomend geval de punten kennen waarop de aanpak voor de opmaak van het OVR wordt bijgestuurd. Een uiterste situatie is deze waarbij de
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.26
aanpak volledig zou worden verworpen, doch dergelijke situatie zou door voorafgaand overleg moeten kunnen worden vermeden. De exploitant beschikt aldus over twee mogelijkheden m.n. : • •
3.3.4.3.
bij de opmaak van het OVR rekening houden met de bijsturing inzake de aanpak van het OVR ; een verzoek indienen tot heroverweging van de punten in de beslissing inzake de aanpak waarmee de exploitant niet akkoord gaat.
AANWIJZING LEDEN ADVIESCOMMISSIE (D9) INHOUD – Voor het heroverwegen van de beslissing van de aanpak voor de opmaak van het OVR in de aanmelding, is de aanwijzing van een adviescommissie met 3 of 5 leden door de leidend ambtenaar van de dienst VR vereist. De adviescommissie wijst op haar beurt een voorzitter aan. De beschikbare termijn hiervoor bedraagt 20 dagen te rekenen vanaf de ontvangst van het verzoek tot heroverweging. In titel IV van het DABM zijn de voorwaarden die gesteld worden aan de leden van de adviescommissie vastgelegd. Het gaat aldus om : •
•
ofwel, deskundigen met ervaring op het gebied van de beoordeling van risico’s op zware ongevallen die geen rapporten opstellen overeenkomstig dit decreet; ze kunnen wel actief zijn in andere gewesten, in het kader van federale regelgeving of in het buitenland ; ofwel, deskundigen op het vlak van de problematiek die aan de adviescommissie wordt voorgelegd die evenwel geen erkende deskundigen zijn.
De deskundigen in de adviescommissie moeten in onafhankelijkheid kunnen oordelen zodat het hier geen erkende VR-deskundigen die rapportages uitvoeren, noch ambtenaren, noch exploitanten zal betreffen 23 . Bijkomend mogen de betrokken deskundigen geen belang hebben bij het al dan niet realiseren van de voorgenomen actie of de alternatieven en mogen ze niet hebben deelgenomen aan de beslissingen in het kader van de betrokken omgevingsveiligheidsrapportage. TOELICHTING – Voor bijkomende toelichtingen in dit verband wordt verwezen naar § 6 in hoofdstuk II van het algemeen deel van voorliggend richtlijnenboek. 3.3.4.4.
ADVIES EN MEDEDELING ADVIES DOOR ADVIESCOMMISSIE (D10 & D11) INHOUD – In het kader van het verzoek tot heroverweging van de beslissing van de aanpak voor de opmaak van het OVR door de dienst VR zal de adviescommissie een advies formuleren en dit binnen de 40 dagen na ontvangst van het verzoek tot heroverweging. Dit advies wordt aan de dienst VR 23
overeenkomstig de memorie van toelichting bij titel IV van het DABM
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.27
medegedeeld binnen 50 dagen na ontvangst van het verzoek. Het advies kan al dan niet unaniem zijn. TOELICHTING – Het advies zal een antwoord geven op de door de exploitant in zijn verzoek gespecificeerde elementen. 3.3.4.5.
OPVOLGING BINDEND ADVIES DOOR DIENST VR (E12, E14) INHOUD – Naar aanleiding van een verzoek tot heroverweging kan het advies van de adviescommissie unaniem zijn waardoor dit advies bindend is voor de dienst VR. Het advies dient door de dienst VR onverwijld opgevolgd te worden door de beslissing aan de exploitant te bezorgen door betekening. Een negatief bindend advies vormt een bevestiging van de beslissing van de dienst VR. Een positief bindend advies geeft een tegengestelde uitkomst in vergelijking met de toetsing door de dienst VR. TOELICHTING – Bij een positief bindend advies zal op de gespecificeerde punten de aanpak voor de opmaak van het OVR in de aanmelding overgenomen worden. Bij een negatief bindend advies zal op de gespecificeerde punten inzake de aanpak voor de opmaak van het OVR in de aanmelding aldus rekening gehouden moeten worden met de bij de oorspronkelijke beslissing van de dienst VR voorgestelde bijsturing.
3.3.4.6.
BESLISSING DIENST VR BIJ NIET BINDEND ADVIES (D13, D14, D15, D16) INHOUD – Naar aanleiding van een verzoek tot heroverweging kan het advies van de adviescommissie niet unaniem zijn waardoor dit advies voor de dienst VR niet bindend is. De dienst VR dient dan een beslissing te nemen inzake de aanpak van het OVR in de aanmelding en dit rekening houdend met het advies van de adviescommissie. Deze beslissing dient binnen de 70 dagen na ontvangst van het verzoek genomen te zijn. De betekening van deze beslissing aan de exploitant zal binnen 80 dagen na ontvangst van het verzoek gebeuren. TOELICHTING – Bij de beslissing van de dienst VR inzake de aanpak van het OVR zal rekening moeten gehouden worden met het advies van de adviescommissie. Twee gevallen kunnen onderscheiden worden : •
•
Overnemen van de oorspronkelijke aanpak van het OVR In principe is het mogelijk dat de dienst VR de aanpak voor het OVR zoals beschreven in de oorspronkelijke aanmelding, overneemt. Een dergelijk geval zou zich kunnen voordoen indien de adviescommissie van oordeel is dat de oorspronkelijke aanpak door de meeste leden van deze commissie aanvaard zou zijn. Bijsturen van de oorspronkelijke aanpak van het OVR In praktijk is de eerder te verwachten situatie deze waarbij de dienst VR de oorspronkelijke bijsturing van de aanpak ten dele herziet. De uiteindelijke beslissing zal aldus de aangepaste en als noodzakelijk aanziene bijsturing
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.28
op de oorspronkelijke aanmelding bevatten. Met deze aanpak zal de exploitant rekening moeten houden bij de opmaak van het betrokken OVR.
3.3.5.
HEROVERWEGING BIJ AFGEKEURD OVR Gezien de procedure van heroverweging bij een afgekeurd OVR analoog is als bij de heroverweging van een beslissing inzake de opmaak van een OVR in het kader van de aanmelding wordt hierna enkel ingegaan op de verschilpunten.
3.3.5.1.
INDIENING VERZOEK TOT HEROVERWEGING BIJ AFGEKEURD OVR (C8) INHOUD – De mogelijkheid tot heroverweging van de afkeuring van het OVR is voorzien. De exploitant zal het verzoek hiertoe aan de dienst VR betekenen ofwel tegen ontvangstbewijs afgeven en dit binnen 20 dagen na de betekening van de beslissing dat het OVR is afgekeurd. Het verzoek tot heroverweging moet gemotiveerd zijn en de exploitant zal derhalve alle elementen specificeren welke hij verzoekt in heroverweging te nemen. TOELICHTING – Aan de hand van het OVR-verslag kent de exploitant alle punten waarop het OVR tekortschiet. Indien elk van de tekortkomingen op zich reeds aanleiding geeft tot het afkeuren van het OVR zal de heroverweging uiteraard over al deze tekortkomingen moeten gaan indien de exploitant met de heroverweging een goedkeuring van het OVR beoogt. Een motivatie zal uiteraard inhouden dat de redenen worden opgegeven waarom voor de betrokken elementen een heroverweging gevraagd wordt.
3.3.5.2.
AANWIJZING LEDEN ADVIESCOMMISSIE (C9) INHOUD – De aanwijzing van de leden van de adviescommissie gebeurt analoog als voor de heroverweging van de aanmelding. Derhalve wordt hier verwezen naar § 3.3.4.3, ook voor de toelichting.
3.3.5.3.
ADVIES EN MEDEDELING ADVIES DOOR ADVIESCOMMISSIE (C10 & C11) INHOUD – Het geven van advies en de mededeling ervan gebeurt analoog als voor de heroverweging van de aanmelding. Derhalve wordt hier verwezen naar § 3.3.4.4, ook voor de toelichting. TOELICHTING – Het advies zal een antwoord geven op de door de exploitant in zijn verzoek gespecificeerde elementen.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.29
3.3.5.4.
OPVOLGING BINDEND ADVIES DOOR DIENST VR (B12, B14) INHOUD – De opvolging van het bindend advies gebeurt analoog als voor de heroverweging van de aanmelding. Derhalve wordt hier verwezen naar § 3.3.4.5, ook voor de toelichting. TOELICHTING – Bij een positief bindend advies zal het OVR aldus goedgekeurd zijn. Dit advies impliceert dan de tegengestelde uitkomst van de toetsing door de dienst VR waardoor een OVR bekomen wordt met een OVR-verslag dat alle tekortkomingen vermeldt en een advies naar aanleiding van de heroverweging waarmee deze tekortkomingen weerlegd worden. Het spreekt voor zich dat in dergelijk geval dit advies deel zal moeten uitmaken van het OVR in de verdere besluitvorming.
3.3.5.5.
BESLISSING DIENST VR BIJ NIET BINDEND ADVIES (C13, C14, C15, C16) INHOUD – De opvolging van het niet-bindend advies gebeurt analoog als voor de heroverweging van de aanmelding. Derhalve wordt hier verwezen naar § 3.3.4.6. TOELICHTING – Bij de beslissing van de dienst VR tot goed- of afkeuring die rekening moet houden met het advies van de adviescommissie wordt het volgende vastgesteld : •
•
•
In het geval het OVR goedgekeurd zou worden door de dienst VR, bijvoorbeeld omdat het advies weliswaar niet unaniem was doch overwegend positief, voorziet de procedure strikt genomen niet in het feit dat er moet aangegeven worden waarom het rapport goedgekeurd wordt. In praktijk zal de dienst VR uiteraard de argumenten voor goedkeuring opgeven en/of overnemen van het advies om hiermee de elementen van het oorspronkelijke OVR-verslag ter afkeuring van het OVR te weerleggen. Bij het afkeuren dient de dienst VR alle punten te geven waarop het rapport tekortschiet incl. een antwoord op de gespecificeerde elementen voorgebracht door de exploitant. In praktijk zullen de punten van tekortkomingen, voor zover nog geldig, uiteraard overgenomen worden van het oorspronkelijke OVR-verslag. Deze bevindingen zullen de exploitant wel toelaten het OVR aan te passen en zo nog te komen tot een goedgekeurd OVR. Hiervoor zal het OVR weliswaar opnieuw ingediend moeten worden. Specifiek voor het OVR geldt dat bij de afkeuring ervan deze beslissing aan meerdere partijen wordt overgemaakt (stap A13 in schema III.3.2). Indien een heroverweging zou leiden tot een goedkeuring is er evenwel in de procedure niet voorzien om deze beslissing aan alle betrokkenen over te maken doch enkel aan de exploitant. Het lijkt evident dat de dienst VR alle betrokken partijen (cfr. goed/afkeuring OVR) in een dergelijk geval zal inlichten.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.30
3.4. OVERIGE ASPECTEN
3.4.1.
TERMIJNEN In schema III.3.1 t.e.m. schema III.3.4. zijn de wettelijke termijnen weergegeven binnen de procedure voor de opmaak van een OVR. Waar in dit schema de termijnen aangeduid zijn als maximale (max.) termijnen gaat het meer bepaald om wettelijke bepalingen waarin gesteld wordt dat de dienst VR onverwijld en uiterlijk binnen de gestelde termijn moet handelen. Indien er geen aanduiding is van het feit dat de termijn een maximumtermijn is, betekent dit dat de toevoeging onverwijld en uiterlijk achterwege is gebleven in titel IV van het DABM. Alleszins impliceert het uitblijven van een beslissing binnen de wettelijke (maximum) termijn geen automatische beslissing. Er dient aldus steeds een expliciete beslissing genomen te worden. Algemeen zijn er in het DABM geen sancties voorzien bij het overschrijden van een wettelijke termijn en geldt hier het principe van de redelijke termijn. De overheid is in het kader van behoorlijk bestuur steeds gebonden om de redelijke termijn in acht te nemen. De redelijke termijn loopt vanaf het ogenblik dat het dossier in staat is beslist te worden. Voor het maken van een inschatting van de tijd nodig voor de opmaak van een OVR wordt verwezen naar het stappenplan in § 4.2 van het voorliggend hoofdstuk III evenals naar de toelichting inzake termijnen in § 4.4. Uit het daar gegeven overzicht van de opeenvolgende termijnen blijkt dat de wettelijke termijnen immers slechts een beperkt deel uitmaken van de totaal benodigde tijd (zie schema III.4.3.).
3.4.2.
RELATIES TUSSEN RAPPORTAGES De procedure zoals in de hoger toegelichte schema’s opgenomen, gaat ervan uit dat er geen afstemming is met andere rapporten. De eis/vraag tot afstemming of integratie van verschillende rapportages zou een invloed kunnen hebben op deze procedure. Regels die de Vlaamse regering in dit verband vaststelt, waren niet bekend bij de opmaak van voorliggend richtlijnenboek zodat een verdere uitwerking hiervan dan ook niet aan bod komt.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.31
4. RICHTLIJNEN OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORTAGE 4.1. ALGEMEEN ACHTERGROND - Uit de praktijk van de veiligheidsrapportage sinds 1991 heeft er zich een praktische werkwijze ontwikkeld binnen het kader van de toenmalige wettelijk opgelegde eisen. In het kader van de procedure voor de opmaak van het OVR was er reeds vòòr het VR-richtlijnenboek een plan in gebruik met de verschillende opeenvolgende stappen waarvan de wettelijke vastgelegde stappen uiteraard deel uitmaakten. Een belangrijk aspect hierbij is de organisatie van het overleg tussen de betrokken partijen. In voorliggend deel van het VR-richtlijnenboek wordt voortgebouwd op deze ervaring en dit rekening houdend met titel IV van het DABM. BETROKKENEN - Verder wordt gesproken van de exploitant, de dienst VR en de VR-deskundige. Onder de exploitant wordt één of meerdere van zijn afgevaardigde deskundigen verstaan. Onder de dienst VR wordt tenminste één van de betrokken medewerkers verstaan. STAPPENPLAN - Het stappenplan wordt beschreven om mede de meer praktische aspecten bij de opmaak van een OVR toe te lichten. Een volledig inzicht in de wijze van opmaak van een OVR wordt aldus bekomen aan de hand van dit stappenplan in combinatie met het inzicht in de wettelijke procedure aan de hand van de toelichtingen hoger in § 3. In het stappenplan worden deze wettelijke eisen aldus niet meer in detail besproken. Het stappenplan behandelt eerst de eenvoudige procedure die gevolgd wordt door richtlijnen bij de specifieke situaties. SCHEMA’S STAPPENPLAN - In schema III.4.1. wordt het verloop van het stappenplan schematisch weergegeven. De opeenvolgende stappen worden hierna toegelicht. Een samenvattend overzicht van de belangrijkste aspecten van het stappenplan wordt gegeven in schema III.4.2. In schema III.4.3. worden de termijnen binnen het stappenplan op een tijdsschaal weergegeven waarbij het zowel gaat om wettelijke (maximum)termijnen als om streeftermijnen. De termijnen zijn steeds opgegeven als kalenderdagen. Voorts worden verder deze termijnen weerhouden voor de analyse d.i. aldus zonder rekening te houden met het feit dat de werkelijke termijnen ook korter kunnen uitvallen doch evt. ook langer. OPZET – Voorliggend hoofdstuk is gebaseerd op het vorige hoofdstuk waarin het wettelijke kader werd toegelicht inzake de procedure voor de opmaak van een OVR. Het gebruik als naslagwerk waarbij de lezer voorliggend hoofdstuk kan lezen zonder het voorgaande te lezen, impliceert dat voorliggend hoofdstuk op zichzelf staat zodat bepaalde delen uit het voorgaand hoofdstuk hierna terug herhaald worden.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.32
4.2. STAPPENPLAN OPMAAK OVR (EENVOUDIGE PROCEDURE)
4.2.1.
STAP 0 : VOORBEREIDENDE VERGADERING ALGEMEEN - In het kader van een goed overleg tussen de betrokken partijen zal vòòr de start van de procedure voor de opmaak van een OVR een voorbereidende vergadering plaatsvinden waarop het project wordt voorgesteld en dit aan de hand van een ontwerp van de aanmelding. Voorts zullen o.m. de betrokken medewerkers (VR-deskundige en deskundigen exploitant) alsook de tijdsplanning voor het verder verloop van de opmaak van het OVR hier worden vastgelegd. BETROKKENEN – Op de voorbereidende vergadering zullen tenminste de volgende personen aanwezig zijn : • • • • •
de exploitant m.n. een lid van het management die verantwoordelijk is voor de opstelling van het OVR ; de preventieadviseur of zijn afgevaardigde ; de milieucoördinator of zijn afgevaardigde ; de in de aanmelding voorgestelde VR-deskundige ; een afgevaardigde van de dienst VR.
Voorts zullen eveneens de volgende partijen uitgenodigd worden die in functie van de noodzaak/wenselijkheid 24 zelf beslissen al dan niet een afgevaardigde te sturen : • •
de betrokken buitendienst van de afdeling Milieuvergunningen van het departement LNE de betrokken vergunningverlenende overheid (provincie)
Aan deze beide partijen zal aldus gevraagd worden of zij betrokken wensen te worden in het verdere verloop van het stappenplan wat impliceert dat naast de voorbereidende vergadering zij ook betrokken worden bij de lezing en bespreking van tenminste de eerste werkversie van het OVR. DOELSTELLING – De doelstelling van de voorbereidende vergadering is de betrokken overheden inzicht te verschaffen in het project en de hoofdlijnen aan te geven om de aanpak van het OVR en de inhoud van de aanmelding vast te leggen. Een goede voorbespreking moet ertoe bijdragen dat de volledig verklaring van de aanmelding, de aanvaarding van de aanpak van het OVR en, in een latere fase, de goedkeuring van het OVR vlotter verlopen. 24
zij kunnen bijvoorbeeld op basis van andere overleg reeds voldoende op de hoogte zijn waardoor hun aanwezigheid op de voorbereidende vergadering niet nodig geacht wordt
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.33
INHOUD – Tijdens de voorbereidende vergadering wordt de aanpak van het OVR besproken en dit aan de hand van de inhoud van de geplande aanmelding waarvan een ontwerp ter bespreking zal voorliggen. Dit ontwerp zal voorafgaandelijk aan de betrokken leden van de voorbereidende vergadering worden overgemaakt. Gebaseerd op de inhoud van de aanmelding zullen de volgende punten in de vergadering tenminste aan bod komen : •
toelichting bij het project Naast toelichting van het project zelf omvat dit ook enige achtergrondinformatie van het bedrijf inzake organisatie, historiek, producten, installaties en gevaarlijke stoffen. Voor wat het project zelf betreft zal m.n. ingegaan worden op wat het project impliceert voor het bedrijf en dit niet enkel op het vlak van de procédés, de installaties en de gevaarlijke stoffen doch ook naar organisatie, overslag, veiligheidsbeheersysteem,... toe.
•
ruimtelijke situering t.o.v. de omgeving met de belangrijkste kenmerken van deze omgeving
• • • • • • • •
reden van de opmaak van het OVR - hoeveelheden gevaarlijke stoffen de milieuvergunningssituatie in voorkomend geval, vermelding van reeds bestaande rapporten identificatie VR-deskundige en andere deskundigen inhoudelijke aanpak OVR in voorkomend geval, vraag voor beperking inhoud OVR in voorkomend geval, aspect grensoverschrijdende effecten in voorkomend geval, vraag voor onttrekking van gegevens uit de aanmelding aan de passieve openbaarheid
Aangaande het detail van de toelichtingen op de voorbereidende vergadering zal er rekening gehouden worden met de ervaring die er bij de aanwezigen op de voorbereidende vergadering reeds is. Waar het bijvoorbeeld gaat om een aanpassing van een inrichting waarbij een relatief recent goedgekeurd OVR voorligt en alle aanwezigen van de voorbereidende vergadering reeds betrokken waren bij de opmaak van het vorige OVR, zullen de algemene toelichtingen dus relatief beperkt kunnen blijven. Het resultaat van de voorbereidende vergadering zal uiteraard zijn weerslag vinden in de aanmelding die in de volgende stap wordt ingediend. Deze aanmelding zal voorafgaandelijk aan de dienst VR in digitale vorm overgemaakt worden zodat zij informeel haar akkoord kan geven om de indiening in de volgende stap en de beoordeling die erop volgt, zo vlot mogelijk te kunnen laten verlopen. Ten laatste op dit moment zal voorts het verslag van de voorbereidende vergadering overgemaakt worden en dit aan alle betrokkenen (ook zij die niet aanwezig waren op de voorbereidende vergadering).
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.34
STAPPENPLAN - Tenslotte zal op de voorbereidende vergadering de timing besproken worden en een streefdatum (of wettelijke termijn) geplaatst bij elk van de stappen in het stappenplan. Het is belangrijk om hier een realistische tijdsplanning op te stellen en dit zowel vanuit het standpunt van de exploitant, de VR-deskundige als de dienst VR. In dit verband wordt erop gewezen dat voor een goed verloop van de procedure om te komen tot een goedgekeurd OVR het zeer belangrijk is dat de eerste werkversie van het OVR van goede kwaliteit is. Indien dit immers niet het geval is, kan dit het verdere verloop van de procedure incl. de eraan verbonden timing (stappenplan) hypothekeren. PRAKTISCHE ASPECTEN – De voorbereidende vergadering wordt op initiatief van de exploitant 25 georganiseerd in het betrokken bedrijf. In overleg met de betrokken partijen (zie hoger) zal een datum vastgelegd worden waarop de vergadering kan doorgaan. De betrokken uitnodigingen worden via de elektronische post overgemaakt. Alle hoger opgesomde betrokken partijen zullen worden uitgenodigd waarbij de uitnodiging tenminste de volgende informatie omvat : • •
de vraag tot voorbereidende vergadering met de datum en het tijdstip ; het voorwerp van de vergadering met een korte agenda waarbij er tevens duidelijk wordt aangegeven dat het gaat om de geplande opmaak van een OVR ;
• •
de coördinaten van de betrokken contactpersoon van het bedrijf ; de locatie 26 waar de voorbereidende vergadering zal doorgaan.
Voor een praktische werkwijze zal de exploitant reeds een ontwerp van de aanmelding opstellen en dit voorafgaand aan de vergadering aan de uitgenodigden overmaken. Om praktische redenen zal dit elektronisch onder de vorm van een (digitaal) PDF-document verstuurd worden, doch in onderling overleg kan voor een ander digitaal formaat gekozen worden. Dit voorstel van aanmelding zal dan overlopen worden tijdens de vergadering. Samen met de vergadering is het ten zeerste aan te raden dat de exploitant een rondleiding organiseert binnen het bedrijf waarbij tenminste de bij het project betrokken vestiging (of een gelijkaardige indien het om een volledig nieuw project gaat) wordt bezocht 27 . Een dergelijke rondleiding is voordelig in een latere fase bij de nalezing en beoordeling van de aanmelding en het OVR. De VR-deskundige zal een verslag opmaken van de bespreking in de voorbereidende vergadering en dit aan de betrokkenen van de voorbereidende vergade-
25
de VR-deskundige kan in overleg met de exploitant deze taak op zich nemen doch een definitieve bevestiging door de verantwoordelijke van het bedrijf is noodzakelijk
26
evt. met wegbeschrijving indien noodzakelijk geacht
27
Uiteraard zal bijvoorbeeld in het geval van een volledig nieuw bedrijf waarbij op de geplande locatie er nog niets aanwezig is, een rondleiding ter plaatse niet mogelijk zijn en derhalve de vergadering plaatsvinden in de kantoren van de exploitant, of zal in het geval van een aanpassing op een reeds bekend bedrijfsterrein een plaatsbezoek niet nodig zijn (in onderling overleg af te spreken).
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.35
ring overmaken. In het verslag zal naast de weerslag van de bespreking tenminste de volgende informatie opgenomen worden : • • • •
datum en plaats van de voorbereidende vergadering de tijdsplanning van het stappenplan de coördinaten van de betrokkenen waaronder de adressen voor elektronische post ten behoeve van de contacten in de verdere procedure. van de drie direct betrokken partijen bij de opmaak van het OVR zijnde de exploitant, de VR-deskundige en de dienst VR zal in de aanmelding aangegeven worden wie telkens het aanspreekpunt is en welke coördinaten hiervoor gebruikt worden. Tevens zal de exploitant zijn correspondentieadres 28 incl. het e-mail adres van het aanspreekpunt opgeven. Deze gegevens zijn vereist om toe te laten dat de dienst VR haar verplichtingen kan vervullen zowel bij het volgen van het stappenplan als bij de betekening van een beslissing.
TIMING – De organisatie van de voorbereidende vergadering gebeurt op initiatief van de exploitant en dit op het ogenblik dat hij over voldoende gegevens beschikt nodig voor de opmaak van het ontwerp van de aanmelding dat ter bespreking voorligt op de voorbereidende vergadering.
4.2.2.
STAP 1 : INDIENING AANMELDING OPMAAK OVR DOELSTELLING – De procedure voor de opmaak van een OVR wordt officieel gestart met het verstrekken van de gepaste informatie aan de overheid waaronder toelichting bij de aanpak van de opmaak van het OVR en dit onder de vorm van de aanmelding. BETROKKENEN – Het is de exploitant die de aanmelding overmaakt aan de dienst VR. Zoals hoger reeds aangegeven, is de ontwerpversie van de aanmelding reeds voorafgaandelijk (in digitale vorm) overgemaakt aan de dienst VR voor nalezing. INHOUD – De inhoud van de aanmelding komt in detail aan bod in hoofdstuk IV van voorliggend deel van het VR-richtlijnenboek. Algemeen maakt de exploitant zijn voornemen tot het opstellen van een OVR bekend, stelt het betrokken project voor, gaat in op de situering in de omgeving, de hoeveelheden gevaarlijke stoffen in de inrichting,... PRAKTISCHE ASPECTEN – De aanmelding moet door de exploitant ingediend worden door betekening of tegen ontvangstbewijs omdat de wettelijke termijnen naar deze datum refereren.
28
d.i. keuze van woonst door exploitant
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.36
Er worden twee exemplaren van de aanmelding ingediend bij de dienst VR. In onderling overleg kan de aanmelding in digitale vorm ook elektronisch overgemaakt worden evenwel steeds met tenminste twee exemplaren in papiervorm. De aanmelding in papiervorm zal ondertekend worden door de vertegenwoordiger van de exploitant en de VR-deskundige waarmee beide zich engageren een OVR op te stellen en dit in overeenstemming met de inhoud van de aanmelding. TIMING – De tijd tussen de voorbereidende vergadering (stap 0) en het ogenblik van indiening van de aanmelding zal mede afhankelijk zijn van de dringendheid van het project. Een streeftermijn is om de aanmelding in te dienen binnen de 30 dagen na de voorbereidende vergadering (stap 0). VOORKOMENDE GEVALLEN - In voorkomend geval bevat de aanmelding ook : • • •
het aspect van grensoverschrijdende informatie-uitwisseling (zie § 4.3.1) de ontrekking van delen van de aanmelding aan de passieve openbaarheid (zie § 4.3.2) de beperking van de inhoud van een OVR (zie § 4.3.3)
Deze zaken die dan uiteraard ook deel uitmaken van de bespreking in de voorbereidende vergadering, worden verder apart behandeld (zie § 4.3 in voorliggend hoofdstuk III).
4.2.3.
STAP 2 : BEOORDELING VOLLEDIGHEID AANMELDING ALGEMEEN – De beoordeling van de volledigheid van de aanmelding en de daaraan verbonden betekening van de beslissing door de dienst VR is een wettelijk voorziene stap in de opmaakprocedure van het OVR (zie § 3.2.5 en § 3.2.6 van voorliggend hoofdstuk III). BETROKKENEN – Het is de dienst VR die de beoordeling naar volledigheid maakt en de beslissing door betekening aan de exploitant overmaakt. DOELSTELLING – Het door de dienst VR volledig bevinden van de aanmelding volgt uit een toetsing aan de minimale wettelijke eisen die gesteld worden aan de inhoud van de aanmelding (zie hoofdstuk IV). Indien de aanmelding niet volledig verklaard wordt, zal de dienst VR de punten van onvolledigheid vermelden. PRAKTISCHE ASPECTEN – Het spreekt voor zich dat de exploitant de erkend VRdeskundige zal inlichten over de uitkomst van deze beslissing omdat deze beslissing impact kan hebben op de inhoud van het op te stellen OVR en de exploitant en de VR-deskundige zich met de aanmelding geëngageerd hebben om een OVR op te stellen. Enkel indien de aanmelding volledig wordt verklaard door de dienst VR kan de procedure voor de opmaak van het OVR verder gezet worden. Indien de aanmelding onvolledig verklaard wordt, zal de exploitant samen met de VR-
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.37
deskundige aan de hand van de opgegeven punten van onvolledigheid nagaan of bijkomende toelichting door de dienst VR wenselijk is. Indien nodig kan door bijkomend overleg verzekerd worden dat de punten van onvolledigheid voldoende weggewerkt zijn in een nieuwe versie van de aanmelding. Indien de dienst VR van oordeel is dat de aanmelding schromelijk tekortschiet en fundamentele aanpassingen vraagt, zal de dienst VR de tekortkomingen op die punten enkel in meer algemene termen kunnen aangeven. In een dergelijk geval is het aan te raden dat de exploitant het initiatief neemt tot bijkomend overleg. Een aangepaste aanmelding wordt ingediend op dezelfde wijze als de eerste aanmelding. TIMING – De beslissing van volledigheid en betekening ervan aan de exploitant bedraagt 20 dagen (wettelijke termijn) te rekenen vanaf het tijdstip van indiening van de aanmelding. Indien een aanmelding onvolledig verklaard wordt, zal voor een nieuwe, aangepaste aanmelding terug de wettelijke termijn van 20 dagen van kracht zijn.
4.2.4.
STAP 3 : BEOORDELING AANPAK OPMAAK OVR ALGEMEEN – De beoordeling van de aanpak bij de opmaak van het OVR door de dienst VR en de daaraan verbonden betekening van de beslissing zijn twee wettelijk voorziene stappen die hier samen beschouwd worden (zie § 3.2.7 en § 3.2.8 van voorliggend hoofdstuk III). BETROKKENEN - De dienst VR beoordeelt de aanmelding op het vlak van de voorziene aanpak bij de opmaak van het OVR en maakt door betekening de beslissing over aan de exploitant. De exploitant zal de VR-deskundige hiervan in kennis stellen. DOELSTELLING – De beslissing van de dienst VR inzake de aanpak bij de opmaak van het OVR volgt uit een toetsing ten aanzien van de wettelijk voorziene punten m.n. de inhoud van het OVR met de inhoudelijke aanpak (incl. methodologie), de evt. bijzondere richtlijnen voor het opstellen van het OVR en de aanstelling van de erkend VR-deskundige. De dienst VR zal in haar beslissing de aanpak bevestigen dan wel bijsturen. PRAKTISCHE ASPECTEN – De procedure voor de opmaak van het OVR kan verder gezet worden rekening houdend met de, in voorkomend geval, gevraagde bijsturing van de aanpak overeenkomstig de beslissing van de dienst VR. De exploitant beschikt dan over twee mogelijkheden m.n. akkoord gaan met de bijsturing en hiermee rekening houden bij de opmaak van het OVR dan wel een verzoek tot heroverweging indienen (zie § 4.3.4). In het uiterste geval is het mogelijk dat de aanmelding volledig zou verworpen worden en/of dat de VR-deskundige niet kan aanvaard worden. In dergelijke situatie die weliswaar kan vermeden worden door gepast overleg, zal het indienen van een nieuwe aanmelding
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.38
het meest aangewezen zijn. Door bijkomend overleg kan dan zoveel als mogelijk verzekerd worden dat de tekortkomingen weggewerkt zijn in de aangepaste aanmelding. Een aangepaste aanmelding wordt ingediend op dezelfde wijze als de oorspronkelijke aanmelding en zal ook opnieuw op volledigheid beoordeeld worden. De wettelijke termijnen beginnen dan opnieuw te lopen. Het spreekt voor zich dat de exploitant de erkend VR-deskundige zal inlichten over de uitkomst van de beslissing inzake de aanpak omdat deze beslissing impact kan hebben op de inhoud van het op te stellen OVR. In praktijk zal de dienst VR de uitkomst van de beslissing ook op elektronische wijze overmaken aan de betrokken erkend VR-deskundige. TIMING – De betekening van de beslissing over de aanpak bij de opmaak van het OVR aan de exploitant bedraagt maximaal 30 dagen (wettelijke termijn) te rekenen vanaf de betekening van de beslissing van volledigheid. De beslissing zelf dient binnen 20 dagen genomen te worden door de dienst VR wat impliceert dat er 10 dagen zijn voor de betekening van deze beslissing. Het feit dat de procedure voor de opmaak van het OVR slechts kan worden verder gezet op het ogenblik dat de aanpak voor de opmaak van het OVR is aanvaard, zou een nadelige invloed kunnen hebben op de totale tijd nodig om tot een goedgekeurd OVR te komen. Dit is m.n. het geval indien er reeds een diepgaande voorafgaandelijke bespreking met de dienst VR heeft plaatsgevonden waardoor de aanvaarding van de voorgestelde aanpak door de dienst VR kan verwacht worden en deze stap veeleer formeel wordt. Om een onnodig lange procedure te vermijden, zal mits een voorwaardelijke (informele) aanvaarding van de aanpak door de dienst VR, de procedure verder gezet kunnen worden m.n. de indiening van de eerste werkversie van het OVR in stap 4 29 . Deze aanpak kan m.n. voordelig zijn in het geval van grensoverschrijdende effecten waar de termijnen voor beoordeling van de aanmelding heel wat langer zijn. Dit zal nog voordeliger kunnen zijn indien een dergelijke aanmelding met grensoverschrijdende effecten betrekking heeft op een relatief beperkte aanpassing van een reeds bestaand en goedgekeurd OVR. De exploitant neemt hier uiteraard wel een zeker risico omdat de ‘grensoverschrijdende commentaren’ op voorhand niet bekend zijn. In praktijk zal de beslissing van de dienst VR inzake de volledigheid van de aanmelding en de aanpak van het OVR typisch gelijktijdig genomen worden althans in het geval er geen grensoverschrijdende informatie-uitwisseling vereist is.
4.2.5.
STAP 4 : INDIENING EERSTE WERKVERSIE OVR ALGEMEEN – De regelgeving eist overleg tussen de VR-deskundige en de dienst VR. Op basis van de ervaring uit het verleden is een ruim overleg voor29
het vervolgen van het stappenplan is overeenkomstig titel IV van het DABM geen probleem omdat de volgende stap (nr. 4) een informele stap is die niet in de regelgeving is vastgelegd
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.39
afgaand aan de definitieve indiening van het OVR wenselijk en wordt dit overleg niet beperkt tot de VR-deskundige en de dienst VR zoals uit deze en volgende stappen blijkt. Dit overleg vertaalt zich in een ontwerp van het OVR, verder eerste werkversie genoemd, die bij de dienst VR wordt ingediend. BETROKKENEN – In overleg met de VR-deskundige maakt de exploitant de eerste werkversie van het OVR over aan de dienst VR. In voorkomend geval 30 wordt ook een versie overgemaakt aan de betrokken buitendienst van de afdeling Milieuvergunningen van het departement LNE en aan de betrokken vergunningverlenende overheid (provincie). DOELSTELLING – De doelstelling van het voorafgaand overleg is om op een zo efficiënt mogelijke wijze uiteindelijk te komen tot een goedgekeurd OVR. INHOUD – Overeenkomstig de wettelijke bepalingen is tijdens de opmaak van een OVR overleg met de dienst VR vereist. Dit overleg start reeds bij de voorbereidende vergadering. Belangrijke aspecten in het kader van de opmaak van een OVR, zoals de methodiek van een faalkansreductie, vraagt de dienst VR voorafgaand aan de indiening van de eerste werkversie van het OVR te bespreken. Dit komt de kwaliteit en de afhandeling van het OVR ten goede. De eerste werkversie van het OVR zal aldus in overeenstemming zijn met de betrokken wettelijke voorschriften en rekening houden met de inhoud van de aanmelding en evt. bijzondere richtlijnen die bij de beslissing inzake de aanpak van het OVR zijn opgenomen. Tevens bestaat de mogelijkheid dat de dienst VR aanvullende bijzondere schriftelijke richtlijnen oplegt tijdens het overleg bij de opmaak van het OVR. Algemeen zal er evenwel gestreefd worden naar het vastleggen van de aanpak en evt. bijzondere richtlijnen in het kader van de aanmelding. Het is immers wenselijk dat dergelijke informatie in een zo vroeg mogelijke fase aan bod komt zodat de VR-deskundige hiermee rekening kan houden. Het gebruik van bijzondere richtlijnen in de loop van de opmaak van een OVR zal dan voortkomen uit een specifieke noodzaak zoals bijvoorbeeld indien een knelpunt zou worden vastgesteld voor het betrokken OVR waarvoor een oplossing in onderling overleg wordt uitgewerkt. De opmerkingen die in het kader van de eerste en tweede werkversie worden gemaakt door de dienst VR en/of bijkomende aanwijzingen van de dienst VR omdat een bepaald aspect onvoldoende in de aanmelding tot uiting is gekomen, zijn ook als bijzondere richtlijnen te aanzien. Alleszins zullen deze bijzondere richtlijnen ook in overeenstemming zijn met de algemene principes die aan richtlijnen gesteld worden (zie § 3 van hoofdstuk II van het algemeen deel van het VR-richtlijnenboek). Tenslotte wordt vermeld dat zoals de bijzondere richtlijnen, ook de aanvullende bijzondere richtlijnen op gemotiveerde wijze het VR-richtlijnenboek kunnen aanvullen, strengere voorschriften bevatten of er in minder strenge zin van afwijken. Omdat er bij de beoordeling van het OVR ter goed- of afkeuring een toetsing moet zijn aan de (aanvullende) bijzondere richtlijnen is het nodig dat deze op papier zijn 30
indien naar aanleiding van de voorbereidende vergadering deze partijen de wens geuit hebben om volledig betrokken te worden in het stappenplan voor de opmaak van een OVR
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.40
vastgelegd. Aanvullende bijzondere richtlijnen die voortkomen uit het oplossen van knelpunten, zullen derhalve opgenomen zijn in de documenten en/of het verslag van de vergadering betreffende het betrokken overleg met de dienst VR. Op de inhoud van het OVR wordt in hoofdstuk V in detail ingegaan. PRAKTISCHE ASPECTEN – Omdat de dienst VR een bijzonder belang hecht aan de niet-technische samenvatting zal deze reeds in de eerste werkversie van het OVR opgenomen worden. Opgemerkt wordt dat bij aanpassing van de werkversie tot eindversie van het OVR voor goedkeuring, er bijzondere aandacht nodig is om de coherentie tussen het rapport en de samenvatting te (blijven) garanderen. De eerste werkversie van het OVR zal ingediend worden bij de dienst VR samen met een begeleidend schrijven waarin gesteld wordt dat het om een eerste werkversie van een OVR gaat en waarin de reden voor de opstelling van het OVR kort wordt opgegeven. Er zullen 2 kopijen (papier) worden overgemaakt doch in onderling overleg kan dit in digitale vorm gebeuren waarbij het dan daarnaast ook tenminste één papieren kopij betreft. Verder wordt er telkens één exemplaar (in onderling overleg al dan niet in digitale vorm) aan de afdeling Milieuvergunningen en aan de vergunningverlenende overheid (provincie) overgemaakt in zoverre zij dit mee opvolgen. TIMING – De tijd om de eerste werkversie van het OVR op te stellen zal bepaald worden door de omvang en complexiteit van het project en de beschikbare tijd/middelen van de exploitant en de VR-deskundige. Een belangrijk verschil zal er zonder meer zijn tussen een inrichting waar er voor de eerste maal een OVR wordt opgesteld en de wijziging van een inrichting waarvoor een aanpassing van het reeds bestaande OVR vereist is (zie ook § 4.5). De tijd nodig voor de opmaak van het OVR zal reeds tijdens de voorbereidende vergadering ingeschat worden. De typische termijn nodig voor de opmaak van een OVR kan grootteorde geschat worden tussen 1 maand en 6 maanden te rekenen vanaf de beslissing inzake de aanpak van het OVR in de aanmelding. De termijn tussen de indiening van de aanmelding en het indienen van de eerste werkversie van het OVR zal uiteraard mede bepaald worden door de datum waarop het werk voor de opmaak van het OVR effectief gestart is. Indien er omstandigheden zijn die maken dat de overeengekomen streeftermijn niet nagekomen kan worden (uitstel investering, wijzigingen van project, nood aan extra gegevens,...), zal de exploitant de dienst VR hierover inlichten en de geplande datum voor indiening van de eerste werkversie van het OVR mededelen. De dienst VR zal van haar kant dan de eerdere geplande timing herzien. Dit aspect wordt dan verder besproken op de evaluatievergadering (stap 6).
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.41
4.2.6.
STAP 5 : BEOORDELING EERSTE WERKVERSIE OVR DOELSTELLING – De doelstelling van de beoordeling van de eerste werkversie van het OVR is door feedback tot een goedgekeurd OVR te kunnen komen. BETROKKENEN – De beoordeling gebeurt door de dienst VR die het resultaat ervan aan de exploitant en de VR-deskundige overmaakt. De betrokken buitendienst van de afdeling Milieuvergunningen en de betrokken vergunningverlenende overheid (provincie), kunnen, in zoverre zij het noodzakelijk achten, vanuit hun specifieke invalshoek, opmerkingen formuleren over de eerste werkversie van het OVR. INHOUD – De beoordeling van de eerste werkversie van het OVR is uiteraard gebaseerd op een toetsing aan de wettelijk vereiste inhoud van het OVR en is in principe niet verschillend van de beoordeling bij de definitieve goed/afkeuring van het OVR. Tevens wordt rekening gehouden met de van toepassing zijnde aspecten die in de aanmelding waren opgenomen en van de beslissing daaromtrent. Eventueel kunnen er ook in een latere fase doch vòòr het indienen van de eerste werkversie, bijzondere richtlijnen gegeven zijn waarmee dan is rekening te houden bij de beoordeling. De beoordeling resulteert in een verslag van de dienst VR waarin ze, in zoverre van toepassing, alle tekortkomingen opsomt. Zoals hoger reeds aangehaald is een opsomming van alle tekortkomingen in detail slechts mogelijk in zoverre het OVR van een voldoende hoog kwalitatief niveau is. Fundamentele opmerkingen waarmee een deel van het OVR komt te vervallen, impliceren dat het betrokken deel van de eerste werkversie niet volledig ten gronde kan gelezen/beoordeeld worden. Dit betekent dat van dit deel een grondige herwerking gevraagd wordt, uiteraard rekening houdend met de reeds geformuleerde opmerkingen. De grondig herwerkte delen zullen in een volgende werkversie volledig opnieuw beoordeeld worden door de dienst VR. Het is slechts nadat er een voldoende hoog kwaliteitsniveau bereikt is dat enkel nog rekening te houden is met de gemaakte opmerkingen 31 . In het geval de beoordeling tot de identificatie van fundamentele tekortkomingen leidt, zal de dienst VR dit uitdrukkelijk melden in haar beoordelingsverslag. PRAKTISCHE ASPECTEN – De dienst VR maakt de opmerkingen op de eerste werkversie over aan de exploitant en de VR-deskundige en dit alleszins ook op elektronische wijze. Voor het informeren van de VR-deskundige kan volstaan worden met het uitsluitend in digitale vorm 32 overmaken van de opmerkingen. Het ter beschikking stellen van de opmerkingen in digitale vorm laat toe om in een volgende fase van het stappenplan de antwoorden hierop in dit document aan te brengen.
31
Het aantal werkversies is aldus gelijk aan het aantal werkversies nodig om te komen tot een voldoend hoge kwaliteit plus één.
32
De betrokken coördinaten zijn terug te vinden in het verslag van de voorbereidende vergadering.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.42
In voorkomend geval worden de opmerkingen die voortkomen uit een nalezing door de afdeling Milieuvergunningen en de vergunningverlenende overheid (provincie) overgemaakt aan de dienst VR. De dienst VR centraliseert alle opmerkingen en maakt ze aan de exploitant over op de wijze die reeds hierboven werd vermeld. TIMING – De typische streeftermijn voor de beoordeling van de eerste werkversie van een OVR bedraagt 1 maand. Een complex en/of omvangrijk OVR kan mogelijk meer tijd vragen dan een aanpassing van een bestaand OVR. In onderling overleg wordt de timing overeengekomen en vastgelegd tijdens de voorbereidende vergadering.
4.2.7.
STAP 6 : EVALUATIEVERGADERING EERSTE WERKVERSIE OVR DOELSTELLING – Om uiteindelijk tot een goedkeuring van het OVR te komen en derhalve te verzekeren dat er een gepast antwoord gegeven wordt op de vragen van de dienst VR inzake de eerste werkversie, is een evaluatievergadering zeer nuttig. In voorkomend geval zal er ook met de opmerkingen van de afdeling Milieuvergunningen en van de vergunningverlenende overheid (provincie) rekening gehouden worden. BETROKKENEN – De exploitant zal het initiatief nemen om een evaluatievergadering te beleggen in overleg met de dienst VR. De betrokkenen zijn dezelfde als deze voor de voorbereidende vergadering met in voorkomend geval ook de betrokken buitendienst van de afdeling Milieuvergunningen en de betrokken vergunningverlenende overheid (provincie). INHOUD – Op de evaluatievergadering zullen de opmerkingen op de eerste werkversie van het OVR overlopen worden met speciale aandacht voor toelichtingen waar nodig. Tegelijkertijd kunnen de principes van de geplande antwoorden kort overlopen worden. PRAKTISCHE ASPECTEN – De evaluatievergadering zal normalerwijze in de kantoren van de dienst VR doorgaan. Een andere locatie kan in onderling overleg bepaald worden. Op deze vergadering zal afgesproken worden of de afdeling Milieuvergunningen en de vergunningverlenende overheid (provincie) ook een kopij van de tweede werkversie van het OVR wensen te ontvangen. Het is duidelijk dat het nut van een evaluatievergadering samenhangt met het aantal en de aard van de opmerkingen op de eerste werkversie van het OVR. Indien de opmerkingen voldoende duidelijk zijn en beperkt in aantal, kan in onderling overleg beslist worden dat een evaluatievergadering overbodig is. TIMING – De evaluatievergadering zal typisch binnen de 10 dagen na het verstrekken van de opmerkingen op de eerste werkversie plaatsvinden. De meest praktische aanpak zal erin bestaan om reeds vanaf het ogenblik dat er zicht is op
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.43
het tijdstip van het overmaken van de opmerkingen door de dienst VR, de afspraak voor een vergadering vast te leggen. Naar timing toe dient opgemerkt dat het initiatief bij de exploitant ligt. Opmaak van specifieke documenten voor deze vergadering is niet vereist. Het is duidelijk dat het niet de bedoeling is op deze vergadering een tweede werkversie voor te stellen. Op het moment van de evaluatievergadering zal ook de timing zoals opgenomen in het stappenplan geëvalueerd worden om na te gaan in hoeverre de vooropgestelde timing gevolgd werd en evt. bijsturing in dit verband nodig is bijvoorbeeld indien de indiening van de eerste werkversie van het OVR vertraging heeft opgelopen.
4.2.8.
STAP 7 : INDIENING TWEEDE WERKVERSIE OVR DOELSTELLING – De tweede werkversie van het OVR zou de definitieve vorm moeten zijn die in overeenstemming is met de eisen voor goedkeuring. BETROKKENEN – De exploitant zal de tweede werkversie van het OVR aan de dienst VR overmaken en ook aan de afdeling Milieuvergunningen en de vergunningverlenende overheid (provincie) in zoverre deze beide laatsten erom verzocht hebben. INHOUD – Aan de hand van de opmerkingen op de eerste werkversie van het OVR wordt een aangepaste (tweede) werkversie gemaakt. Tevens wordt er een antwoord geformuleerd op alle gemaakte opmerkingen. PRAKTISCHE ASPECTEN – De tweede werkversie zal derwijze opgemaakt zijn dat de wijzigingen t.o.v. de eerste werkversie zijn aangeduid in de tekst en dit om de herlezing te vergemakkelijken. Voor het geven van het antwoord op alle opmerkingen kan het oorspronkelijke document met deze opmerkingen in digitale vorm als basis gebruikt worden. Dit met de antwoorden aangevulde document kan dan deel uitmaken van het verslag van de evaluatievergadering dat door de exploitant wordt opgemaakt en samen wordt overgemaakt met de tweede werkversie van het OVR. In het begeleidend schrijven zal duidelijk gesteld worden dat het om de tweede werkversie van een OVR gaat. Er zullen 2 kopijen als papieren versie worden overgemaakt doch in onderling overleg kan dit in digitale vorm gebeuren. Verder wordt er telkens één exemplaar (in onderling overleg al dan niet in digitale vorm) aan de afdeling Milieuvergunningen en aan de vergunningverlenende overheid (provincie) overgemaakt. De niet-technische samenvatting zal steeds overeenkomstig de gemaakte opmerkingen aangepast worden. Hierbij moet er tevens rekening gehouden worden met opmerkingen op het rapport zelf om de coherentie tussen het rapport en de samenvatting te behouden.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.44
TIMING – De streeftermijn voor het overmaken van de tweede werkversie aan de dienst VR bedraagt 30 dagen te rekenen vanaf de evaluatievergadering. Het is evident dat afhankelijk van de aard en het aantal van de opmerkingen een aangepaste werkversie sneller kan overgemaakt worden.
4.2.9.
STAP 8 : BEOORDELING TWEEDE WERKVERSIE OVR DOELSTELLING – Een kwaliteitsvolle bijwerking van de eerste werkversie van het OVR zou ertoe moeten leiden dat de tweede werkversie (nagenoeg) de eindversie van het OVR vormt. BETROKKENEN – De beoordeling van de tweede werkversie van het OVR gebeurt door de dienst VR die het resultaat aan de exploitant en de VRdeskundige overmaakt. INHOUD – De beoordeling van de tweede werkversie van het OVR resulteert in een verslag van de dienst VR waarin ze, indien dit het geval is, de resterende tekortkomingen opsomt. Uiteraard gaat het hierbij enkel en alleen om de beoordeling van de gemaakte opmerkingen over de eerste werkversie en de antwoorden daarop. PRAKTISCHE ASPECTEN – De dienst VR maakt de opmerkingen op de tweede werkversie over aan de exploitant en de VR-deskundige en dit alleszins ook in digitale vorm. Bij een hoge kwaliteit van de tweede werkversie zal het aantal opmerkingen normaal zeer beperkt blijven en in principe kunnen er geen nieuwe punten worden aangehaald die niet bij de beoordeling van de eerste werkversie opgenomen waren. Dit is evenwel in de veronderstelling dat de eerste werkversie van het OVR van een voldoende hoog kwalitatief niveau was. Met dit laatste wordt gewezen naar opmerkingen op de eerste werkversie van het OVR die dermate fundamenteel zijn zodat een deel van het OVR hiermee komt te vervallen en aldus terug mee ter discussie staat. Het gebruik van het VR-richtlijnenboek moet ertoe bijdragen dat de kwaliteit van de eerste werkversie van het OVR van een voldoend hoog niveau is. Het is in deze veronderstelling dat er typisch twee werkversies vereist zijn om te komen tot een eindversie van het OVR. Wanneer de kwaliteit van de eerste werkversie te laag is, zal de dienst VR de exploitant hiervan op de hoogte brengen bij de evaluatievergadering. Dit impliceert tegelijkertijd dat er een substantiële bijwerking van het OVR vereist is om te komen tot een goedgekeurd OVR en dat er meer dan twee werkversies vereist kunnen zijn (waardoor ook het stappenplan te herzien is). TIMING – De streefperiode voor de beoordeling van de tweede werkversie van het OVR bedraagt 20 dagen.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.45
4.2.10.
STAP 9 : INDIENING EINDVERSIE OVR DOELSTELLING – De eindversie van het OVR wordt overeenkomstig de wettelijke procedure voor goedkeuring ingediend bij de dienst VR m.n. door betekening of tegen ontvangstbewijs. BETROKKENEN – De exploitant zal de eindversie van het OVR aan de dienst VR overmaken. INHOUD – Aan de hand van de opmerkingen op de tweede werkversie van het OVR wordt de eindversie van het OVR opgesteld en ingediend door betekening of tegen ontvangstbewijs. PRAKTISCHE ASPECTEN – Een antwoord op de resterende opmerkingen zal geformuleerd worden en, indien nodig, zullen er aanpassingen in digitale vorm overgemaakt worden aan de dienst VR voor bevestiging. Kort overleg kan desgewenst gevoerd worden om zekerheid te hebben dat de aanpassingen beantwoorden aan de geformuleerde resterende tekortkomingen. Het principe is dat alle aanpassingen door de dienst VR geviseerd zullen zijn vooraleer zij haar toestemming zal geven voor de indiening van de eindversie voor beoordeling. In hoeverre dit elektronisch dan wel via fax/brief moet gebeuren en of het hierbij enkel de aanpassingen betreft dan wel een volledig exemplaar van de eindversie, zal in onderling overleg afgesproken worden op de evaluatievergadering en mede afhankelijk zijn van de kwaliteit van de eerste werkversie en de aard van de opmerkingen/aanpassingen. Afhankelijk van de aard en hoeveelheid van de opmerkingen/aanpassingen kan in voorkomend geval deze afspraak na de evaluatievergadering nog bijgestuurd worden. Er worden minstens 33 7 exemplaren in papieren vorm en één exemplaar in digitale vorm van de eindversie van het OVR overgemaakt aan de dienst VR door betekening of tegen ontvangstbewijs. In het begeleidend schrijven zal kort worden aangeven dat het OVR voor goedkeuring wordt ingediend overeenkomstig titel IV van het DABM met opgave van de reden voor de opmaak van het OVR. Voor wat de digitale vorm betreft zal de niet-technische samenvatting onder de vorm van een volledig op zichzelf staand document aldus incl. de bijbehorende figuren en tabellen, opgemaakt worden. Het is tevens wenselijk dat in deze niettechnische samenvatting in digitale vorm verwezen wordt naar de goedkeuringscode van het betrokken OVR. TIMING – De eindversie van het OVR zal binnen 20 dagen na de opmerkingen op de tweede versie ingediend worden.
33
de exploitant kan op eigen initiatief meer exemplaren indienen m.n. wanneer hij wenst dat alle exemplaren van het OVR dus incl. deze die samen met de milieuvergunningsaanvraag verstuurd worden en/of deze die intern verdeeld worden, een originele stempel van de dienst VR voor goedkeuring dragen
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.46
4.2.11.
STAP 10 : GOED/AFKEURING OVR DOELSTELLING – Het OVR (eindversie) wordt naar aanleiding van de indiening goed- of afgekeurd. BETROKKENEN – De dienst VR voert een onderzoek tot goed- of afkeuring van het OVR en maakt haar beslissing over aan de exploitant (door betekening), de betrokken vergunningverlenende overheid, het college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeente(n) en de erkend VR-deskundige. INHOUD – De beslissing neemt de vorm aan van een goed- of afkeuringsverslag, verder OVR-verslag genoemd. Tevens meldt de dienst VR bij afkeuring aan de exploitant dat deze tegen de beslissing een gemotiveerd verzoek tot heroverweging kan betekenen of afgeven tegen ontvangstbewijs en dit binnen een termijn van 20 dagen. PRAKTISCHE ASPECTEN – Het OVR-verslag met de motivering van goed- of afkeuring zal uiteindelijk een weergave zijn van het voorafgaand overleg dat geleid heeft tot de indiening van de eindversie van het OVR. Indien bijvoorbeeld vanwege een wijziging van de plannen voor uitbreiding en/of een wijziging van de VR-deskundige of deskundige van de exploitant de aanmelding en het OVR niet meer juist op elkaar zijn afgestemd, zal in onderling overleg met de dienst VR nagegaan worden in hoeverre het al dan niet vereist is om een aangepaste aanmelding in te dienen. Dit laatste aspect komt verder aan bod bij de richtlijnen in verband met de aanmelding (zie § IV.2 van hoofdstuk IV hierna). Van de 7 ingediende exemplaren in papieren vorm zal de exploitant 3 exemplaren terug ontvangen. Van de 4 overblijvende exemplaren blijft er één exemplaar bij de dienst VR. De overige drie exemplaren worden door de dienst VR verdeeld naar de inspectiediensten m.n. de afdeling van het toezicht op de chemische risico’s van de FOD WASO, de afdeling Milieu-inspectie van het departement LNE, en naar de Algemene Directie Civiele Veiligheid van de FOD Binnenlandse Zaken. Van de 3 exemplaren die de exploitant terug ontvangt van de dienst VR is er één bestemd voor de exploitant zelf, één voor de erkend deskundige en één voor de vergunningverlener. De digitale versie van het OVR blijft bij de dienst VR. Zoals reeds hoger vermeld zal na goedkeuring van het OVR er van de niet-technische samenvatting een apart document in digitale vorm overgemaakt worden aan de dienst VR. In dit document zal ook de verwijzing naar het betrokken OVR aan de hand van de goedkeuringscode van het OVR worden opgenomen. Op die manier wordt een eenduidig link gelegd tussen dit document en het basisdocument (OVR) waarvan het de samenvatting is.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.47
TIMING – De beslissing van goed- of afkeuring van het OVR incl. een afschrift van het OVR-verslag wordt binnen een termijn van 40 dagen (of 60 dagen bij verlenging) na de indiening van de eindversie van het OVR betekend. Indien de dienst VR verlenging wenst voor haar beslissing met 20 dagen zal ze dit tijdig d.i. binnen de 30 dagen, meedelen aan de exploitant.
4.3. SPECIFIEKE SITUATIES
4.3.1.
GRENSOVERSCHRIJDENDE INFORMATIE-UITWISSELING Titel IV van het DABM laat het aan de exploitant over om in voorkomend geval de nodige gegevens voor het aanvangen van de grensoverschrijdende informatie-uitwisseling in de aanmelding op te nemen. Het spreekt voor zich dat hiervoor de exploitant inzicht moet hebben in de wijze waarop een beoordeling gemaakt moet worden. In praktijk zal dit proces in overleg met de dienst VR plaatsvinden o.m. om tot een éénduidige aanpak te komen. Zoals hoger reeds vermeld komt dit aan bod bij de voorbereidende vergadering(stap 0). AANMELDING - De informatie die de dienst VR volgens titel IV van het DABM moet overmaken aan de bevoegde autoriteiten omvat : • • •
een afschrift van de volledig verklaarde aanmelding ; een beschrijving 34 van de rapportageprocedure die op het voorgenomen project van toepassing is ; aanduiding van de vergunningsplicht waaraan het voorgenomen project is onderworpen en een beschrijving van het doel ervan, alsook een beschrijving 35 van de toepasselijke vergunningsprocedure(s).
OVR - De dienst VR zal bij het bezorgen van de beslissing van goed- of afkeuring van het OVR aan de vergunningverlenende overheid tegelijk de lijst verstrekken van de bevoegde autoriteiten die eveneens een kopij van de (in het beste geval) toekomstige milieuvergunningsbeslissing moeten ontvangen. Deze lijst vormt dan de basis voor het overmaken van het definitief milieuvergunningsbesluit aan de betrokken bevoegde autoriteiten wat tegelijkertijd zal gebeuren met het door de vergunningverlenende overheid overmaken van het definitief milieuvergunningsbesluit aan de exploitant. Samen met dit milieuvergunningsbesluit zal ook het goedgekeurde OVR overgemaakt worden aan de bevoegde autoriteiten. PRAKTISCHE ASPECTEN – Vanwege de eis voor het verstrekken van informatie aan de bevoegde autoriteiten zal het bijkomend door de exploitant bij de 34
Dit zal in alle gevallen dezelfde informatie zijn.
35
Dit zal in alle gevallen dezelfde informatie zijn.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.48
dienst VR in te dienen exemplaren van de aanmelding, in overleg met de dienst VR vastgelegd worden. Dit is eveneens het geval voor het aantal exemplaren van het OVR. In het geval de bevoegde autoriteiten commentaar leveren naar aanleiding van het overmaken van de informatie die de volledig verklaarde aanmelding omvat, zal de dienst VR rekening moeten houden met/akte nemen van deze commentaren bij de beslissing over de aanpak voor de opmaak van het OVR. In die zin zal dit aldus ook expliciet zijn weerslag vinden in het afschrift van de betrokken beslissing. Het aspect van grensoverschrijdende informatie-uitwisseling heeft aldus impact op : • •
•
stap 2 waarbij o.m. de volledig verklaarde aanmelding ook aan de bevoegde autoriteiten wordt overgemaakt ; stap 3 waarbij er bij de beslissing inzake de aanpak voor de opmaak van het OVR rekening moet gehouden worden met de commentaren van de bevoegde autoriteiten. Voorts moet deze beslissing ook overgemaakt worden aan de bevoegde autoriteiten ; stap 10 waarbij de beslissing inzake goed- of afkeuring van het OVR ook aan de bevoegde autoriteiten wordt overgemaakt.
Verdere toelichtingen in dit verband volgen in hoofdstuk IV bij de inhoud van de aanmelding.
4.3.2.
ONTTREKKING AAN PASSIEVE OPENBAARHEID/TER INZAGELEGGING GRONDEN - De mogelijke gronden voor vertrouwelijkheid zijn wettelijk vastgelegd in het decreet inzake de openbaarheid van bestuur. De typische gronden die relevant geacht worden in dit verband zijn de volgende : • •
de openbare orde en veiligheid het vertrouwelijk karakter van commerciële en industriële gegevens
NOODZAAK - De noodzaak tot onttrekking aan de passieve openbaarheid dient de exploitant in de eerste plaats steeds zelf te onderzoeken. Deze vraag komt er in feite op neer dat nagegaan moet worden welke informatie confidentieel is en in hoeverre het noodzakelijk is deze informatie in de aanmelding of het OVR op te nemen. Het is evident dat wanneer de aanmelding volledig en voldoende duidelijk kan zijn en daarenboven de aanpak bij de opmaak van het OVR kan weergegeven worden zonder de confidentiële informatie op te nemen, er geen noodzaak is voor gebruik van deze uitzonderingsbepaling. Hetzelfde geldt voor het OVR. Het in een meer algemene vorm opnemen van de confidentiële informatie zal in bepaalde gevallen reeds een oplossing kunnen bieden.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.49
WERKWIJZE - De algemene werkwijze inzake de vraag tot het vertrouwelijk houden van gegevens omvat globaal de volgende stappen : •
•
•
•
•
•
Identificatie van de gegevens 36 die vertrouwelijk zijn. Op basis van de inhoud van een OVR zal het hier vnl. gaan om de beschrijving van procédés alsook de aard, de eigenschappen en het gedrag van (een aantal) gevaarlijke stoffen. Indien er een beperkt OVR zal worden opgemaakt omdat er een vraag tot beperking van het OVR werd geformuleerd en aanvaard (zie § 4.3.3 hierna), zullen ook de gegevens die geleid hebben tot de toestemming aan de exploitant om de gegevens in het OVR te beperken, normalerwijze toegankelijk zijn voor het publiek. In voorkomend geval kunnen ook deze gegevens aan de basis van de beperking van het OVR vertrouwelijk zijn en is dit overeenkomstig te vragen. Evaluatie om na te gaan of de geïdentificeerde gegevens niet reeds via andere kanalen openbaar zijn. Er zal uiteraard enkel vertrouwelijkheid gevraagd kunnen worden voor gegevens die nog niet openbaar 37 zijn. Evaluatie in overleg met de VR-deskundige van de noodzaak tot het opnemen van de betrokken informatie in het kader van het OVR. Er is uiteraard slechts vertrouwelijkheid te vragen voor gegevens die moeten verstrekt worden in het kader van de aanmelding of het OVR. De noodzaak tot het opnemen van informatie houdt op haar beurt verband met de analyse in het kader van het OVR. Enkele typische voorbeelden waar er geen noodzaak is om een specifieke vertrouwelijkheid te vragen, zijn : o De druk/temperatuur in een proces Waar druk en temperatuur vertrouwelijke gegevens zijn, kan als alternatief uitgegaan worden van een bereik van druk en temperatuur. o De (merk)naam van een katalysator. Waar de katalysator bijvoorbeeld een als schadelijk ingedeeld product zou zijn, is in het kader van het OVR enkel de werking ervan in het proces als het meest relevant te aanzien. Gedetailleerde gegevens van de katalysator waaronder de (merk)naam kunnen derhalve achterwege blijven. Inventaris van de weerhouden delen/gegevens die als vertrouwelijk aanzien worden. Hierbij wordt duidelijk aangegeven waarop dit vertrouwelijk karakter gebaseerd is. De weerhouden delen/gegevens maken dan het voorwerp uit van bespreking in het kader van het overleg bij de opmaak van een OVR. Dit aspect wordt verder toegelicht in hoofdstukken IV en V voor respectievelijk de aanmelding en het OVR.
36
Het is evident dat een OVR niet zonder meer in zijn geheel confidentieel gehouden kan worden.
37
gegevens kunnen openbaar zijn bijvoorbeeld omdat ze in een vroegere milieuvergunning reeds waren opgenomen of deel uitmaken van algemene brochures, webstek,...
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.50
TIMING - Naar timing toe is het evident dat de opmaak van de onderbouwde vraag voor onttrekking van delen van het OVR aan de passieve openbaarheid alsook het onderzoek van deze vraag, enige tijd in beslag zullen nemen. Om de timing van de opmaak van het OVR niet in het gedrang te brengen, zal een vraag voor onttrekking aan de passieve openbaarheid derhalve best zo snel mogelijk gesteld worden zodat ook met het resultaat ervan rekening gehouden kan worden bij de opmaak van het OVR. De overheid is in het kader van behoorlijk bestuur steeds gebonden om de redelijke termijn in acht te nemen bij het onderzoek aangaande de vraag tot confidentialiteit. De redelijke termijn loopt vanaf het ogenblik dat het dossier in staat is beslist te worden d.w.z. dat de overheid over alle vereiste elementen beschikt om een beslissing te nemen.
4.3.3. 4.3.3.1.
BEPERKING VAN HET OVR WERKWIJZE De aanvraag voor een beperking van het OVR vereist een evaluatie van de betrokken gevaarlijke stoffen evenals van de installaties waarin ze voorkomen. Richtsnoeren in dit verband werden door een werkgroep op Europees niveau geformuleerd [EUR 18124, 1999] en worden verder toegelicht. Het is eveneens duidelijk dat het afwezig zijn van het gevaar voor een zwaar ongeval voor een welbepaald gevaarlijke stof ook zonder meer tot uiting komt in het kader van een veiligheidsrapport. De exploitant zal beoordelen of een afzonderlijke analyse die aan de basis ligt van de beperking van het OVR, voordelen biedt ten opzichte van het zonder meer opstellen van het OVR voor alle gevaarlijke stoffen. De aanvraag voor de verlening van toestemming tot vrijstelling overeenkomstig de geharmoniseerde criteria en de daaraan gekoppelde beperking van het OVR tot die gegevens welke van belang zijn voor de preventie van de resterende gevaren van zware ongevallen en voor de beperking van de gevolgen daarvan voor mens en milieu, dient door de dienst VR binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag beoordeeld te worden. In voorkomend geval na eerst om nadere informatie verzocht te hebben. Het besluit waarbij vrijstelling wordt verleend, dient melding te maken op welke stoffen de vrijstelling van toepassing is, welk deel van de inrichting het betreft, wat de voorwaarden van de blijvende geldigheid van de vrijstelling zijn en welke gegevens niet behoeven te worden opgenomen in het (beperkte) OVR. In de Seveso II-richtlijn wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de interne en externe veiligheid zodat de beperking voor het geheel geldt. Gezien in de tijd het OVR normalerwijze wordt opgemaakt en beoordeeld vóór het SWA-VR, wordt de exploitant met dit aspect eerst geconfronteerd bij de opmaak van een OVR. Om in een latere fase bij de opmaak van het SWA-VR van dezelfde beperking te kunnen genieten moet de beperking van de inhoud ook gedekt worden op het vlak van de interne veiligheid.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.51
4.3.3.2.
RAPPORT ALGEMEEN - De vraag voor de beperking van het OVR is één van de punten die, in voorkomend geval, deel kunnen uitmaken van de bespreking in de voorbereidende vergadering (stap 0). Uit praktisch 38 oogpunt en dit m.n. naar timing toe impliceert deze vraag in feite dat reeds vóór het indienen van de aanmelding voor de opmaak van het OVR een rapport inzake de vraag tot beperking door de exploitant moet worden opgemaakt zodat kan aangegeven worden welke de resterende gevaarlijke stoffen zijn voor de bepaling van de gevaren voor zware ongevallen. Indien volgens de criteria de betrokken stof in de betrokken toestand niet opgenomen moet worden in de risicoanalyse, zal voor de opmaak van een beperkt OVR de algemene procedure voor de opmaak van een OVR evenwel onverminderd van kracht blijven. In het beperkte OVR zal verwezen worden naar de desbetreffende vrijstelling en op grond waarvan deze werd bekomen. Volgens de geharmoniseerde criteria voor vrijstellingen overeenkomstig artikel 9 van de Seveso II-richtlijn kan een vrijstelling worden toegestaan indien ten minste aan één van de volgende criteria is voldaan : •
•
•
38
De fysische vorm van de stof Stoffen in vaste vorm, zodanig dat zowel in normale als in welke redelijkerwijze voorzienbare abnormale omstandigheden dan ook, het vrijkomen van materie of energie dat gevaar voor een zwaar ongeval zou kunnen opleveren, niet mogelijk is. Een typisch voorbeeld in dit geval zijn nikkelverbindingen die als giftig zijn ingedeeld en waarvan enkel de inhaleerbare poedervorm een zwaar ongeval met zich kan meebrengen. Bij de aanwezigheid van deze stof onder granulaatvorm is er aldus redelijkerwijze geen risico op een zwaar ongeval te verwachten. Verpakking en hoeveelheden Stoffen zodanig verpakt of omhuld en in zodanige hoeveelheden, dat het vrijkomen van de grootst mogelijke hoeveelheid, onder welke omstandigheden dan ook, geen gevaar voor een zwaar ongeval kan opleveren. Wanneer de eenheidsverpakkingen dermate klein zijn dat het vrijkomen van de inhoud van een dergelijke verpakking of enkele van deze verpakkingen geen gevaar voor een zwaar ongeval opleveren, noch een dominoeffect kan hebben op andere verpakkingen. Hierbij moet het ook redelijkerwijze niet te verwachten zijn dat een externe oorzaak tot gevolg heeft dat de inhoud van een groot aantal containers vrijkomt. Locatie en hoeveelheden Stoffen aanwezig in zodanige hoeveelheden en op zodanige afstand van
De opmaak van een OVR zal normalerwijze gekoppeld zijn aan een milieuvergunningsaanvraag wat impliceert dat de exploitant binnen een redelijke termijn wenst over te gaan tot deze aanvraag wat uiteraard betekent dat op dat moment een goedgekeurd OVR ter beschikking moet zijn.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.52
•
andere gevaarlijke stoffen (in de inrichting of elders), dat zij noch op zichzelf een gevaar voor een zwaar ongeval kunnen opleveren, noch een zwaar ongeval kunnen veroorzaken waarbij andere gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Binnen een inrichting kunnen er kleine, geïsoleerde hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn in hoeveelheden die ver liggen onder deze welke een gevaar voor een zwaar ongeval vormen en eveneens ver verwijderd zijn van andere gevaarlijke inrichtingen/installaties. Deze voorwaarde moet op ieder tijdstip van toepassing zijn. Tevens moet er rekening gehouden worden met het feit dat de betrokken gevaarlijke stoffen in grotere hoeveelheden bvb. bij het transport binnen de inrichting, wel een gevaar voor zwaar ongeval kunnen betekenen. Indeling Stoffen die op grond van hun generieke indeling in bijlage I, deel 2, van de Seveso II-richtlijn als gevaarlijke stoffen zijn gedefinieerd, maar die geen gevaar voor een zwaar ongeval kunnen opleveren en waarvoor de generieke indeling derhalve niet voor dit doel geschikt is. Omdat de indeling uitgaat van het intrinsieke gevaar van de stof kunnen er gevallen zijn waarbij dit niet relevant is in het kader van een zwaar ongeval. Een typisch voorbeeld kan een gevaarlijke stof zijn die enkel giftig is voor opname via de mond en dat deze vorm van blootstelling redelijkerwijze buiten beschouwing kan blijven. Dit criterium is niet van toepassing op de stoffen in deel 1 van bijlage I (met naam genoemde stoffen).
Bij het voorgaande wordt bijkomend opgemerkt dat er kan worden aangetoond dat bepaalde gevaarlijke stoffen geen gevaar voor een zwaar ongeval kunnen opleveren mits bepaalde veiligheidsmaatregelen zijn genomen en deze functioneren. Veiligheidsmaatregelen die geactiveerd moeten worden, blijven evenwel buiten beschouwing. INHOUD RAPPORT VOOR AANVRAAG BEPERKING OVR – Een vraag voor beperking van het OVR betekent dat er naast het op te stellen OVR een bijkomend rapport dient opgemaakt. Een alternatief is om deze analyse zonder meer in het OVR op te nemen wat naar timing en efficiëntie een meer voordelige oplossing kan zijn. In het rapport ter ondersteuning van de vraag tot beperking van het OVR zullen tenminste de volgende onderdelen opgenomen worden [EUR 18124, 1999] : • • •
Naam van de exploitant en het adres van de betrokken inrichting ; Zetel van de exploitant en het volledige adres ervan ; Naam of hoedanigheid van de persoon die de leiding heeft over de inrichting ;
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.53
•
•
•
• • •
Algemene beschrijving van de activiteiten binnen de inrichting en specifieke gegevens over de installatie waarvoor de vrijstelling wordt aangevraagd ; Beschrijving van de onmiddellijke omgeving van de inrichting met een mate van detaillering zoals die van belang is voor de aanvraag ; In dit verband dient vermeld dat het belang van de aard van de onmiddellijke omgeving niet verband houdt met de aanwezigheid van personen, kwetsbare locaties,... doch wel met de mogelijke aanwezigheid van externe gevarenbronnen. Beschrijving van de gevaarlijke stof(fen) waarvoor de vrijstelling wordt aangevraagd : 1. lijst van gevaarlijke stoffen waaronder de aanduiding van de gevaarlijke stoffen (chemische naam, CAS-nummer, naam overeenkomstig de IUPAC-nomenclatuur, indeling) en de maximumhoeveelheid van de gevaarlijke stoffen die aanwezig zijn of kunnen zijn ; 2. fysische, chemische, toxicologische en ecotoxicologische eigenschappen ; 3. fysisch en chemisch gedrag onder normale gebruiksomstandigheden en onder te verwachten omstandigheden in geval van een ongeval ; het criterium of de criteria op grond waarvan de vrijstelling wordt aangevraagd ; gegevens op grond waarvan de exploitant aantoont dat het criterium van toepassing is (voor elk relevant criterium) ; de beperking van gegevens in het veiligheidsrapport die wordt verlangd.
Indien gegevens in het rapport voor aanvraag tot beperking van het OVR een vertrouwelijk karakter zouden hebben, zal dit aspect ook aan bod komen bij de vraag voor onttrekking aan de passieve openbaarheid (zie § 4.3.2 hiervoor).
4.3.4.
HEROVERWEGING
4.3.4.1.
PROCEDURESTAPPEN De stappen bij de heroverweging zijn in titel IV van het DABM in detail vastgelegd zodat de in § 3.3.4 & 3.3.5 (zie ook schema III.3.4.) reeds gegeven toelichting van deze wettelijke procedure geen verdere toelichting onder de vorm van een stappenplan behoeft. Naar aanleiding van de beslissing inzake de aanpak van het OVR heeft de exploitant de keuze om een verzoek tot heroverweging in te dienen dan wel rekening te houden met de door de dienst VR geformuleerde bijsturingen in het kader van de beslissing van de aanpak van het OVR.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.54
Inzake termijnen wordt verwezen naar § 4.4 hieronder. In het schema III.4.3. met de tijdschaal van het stappenplan voor de opmaak van een OVR wordt bijkomend de globale termijn aangegeven van een heroverweging (voor details zie schema III.3.4). Het spreekt voor zich dat deze termijnen de totale tijd nodig voor de opmaak van een OVR drastisch kunnen verlengen. In het geval van het indienen van een verzoek tot heroverweging van de aanmelding is het in principe zo dat in de beschikbare periode om te komen tot een uitspraak inzake deze heroverweging, het werk van de VR-deskundige en de exploitant in het kader van de opmaak van een OVR verder kan lopen. Zolang er geen uitspraak is inzake de heroverweging zal de dienst VR evenwel de werkversie niet kunnen behandelen. 4.3.4.2.
LEDEN ADVIESCOMMISSIE Omwille van de relatief korte termijn voor aanwijzing van de leden van de adviescommissie is het uit praktisch oogpunt vereist dat de dienst VR beschikt over een lijst van leden die in deze adviescommissie kunnen zetelen. Op die manier is het mogelijk om binnen de termijn van 20 dagen deze leden te contacteren, na te gaan wie effectief beschikbaar is binnen de betrokken periode en de betrokken personen vervolgens aan te wijzen. De opmaak van een werkbare lijst zal enkel in overleg met de betrokken deskundigen kunnen gebeuren. Op regelmatige basis zal de dienst VR de deskundigen contacteren om de actualiteit van hun kandidatuur voor de adviescommissie na te gaan.
4.3.4.3.
BESLISSING BIJ HEROVERWEGING De adviescommissie heeft geen permanente status waardoor de deskundigen in de adviescommissie niet noodzakelijk voor ieder ingediende heroverweging dezelfde personen zijn hoewel het, bij vele heroverwegingen althans, praktisch ook uitgesloten is dat het telkens verschillende personen zou betreffen. Alleszins is het zonder meer wenselijk dat de dienst VR toeziet op een éénvormige aanpak bij de beoordeling van de heroverwegingen. Deze opdracht zal uiteraard makkelijker zijn indien het advies van de adviescommissie niet bindend is. Bij een bindend advies is er immers geen direct toezicht op een éénvormige aanpak door de dienst VR mogelijk tijdens de betrokken procedure voor heroverweging. In het kader van het handhaven van een voldoende kwaliteit bij de besluitvorming zal de dienst VR de ervaring inzake de heroverwegingen intern terugkoppelen. In voorkomend geval zal hieruit een bijsturing kunnen volgen bijvoorbeeld op het vlak van nieuwe richtlijnen voor de opmaak van een aanmelding of een OVR.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.55
4.3.5.
RELATIES TUSSEN RAPPORTAGES ALGEMEEN - In zoverre er nog geen nadere regels wettelijk zijn vastgelegd door de Vlaamse regering, zullen bij afstemming of integratie tussen rapportages alleszins de betrokken partijen voorafgaandelijk een voldoend diepgaand overleg in dit verband voeren. Voor wat het OVR betreft zijn deze betrokken partijen tenminste de dienst VR en de exploitant. De andere partijen zullen bepaald worden door de betrokken andere rapportage(s) waarmee er afstemming/integratie beoogd wordt. Zo kan ter illustratie vermeld worden dat indien het om een afstemming van een OVR en een MER gaat, ook tenminste de dienst MER tot de betrokken overlegpartijen zal behoren. Tenslotte zal bij een afstemming er voor wat het OVR betreft rekening gehouden worden met het stappenplan.
Indien zich een situatie van afstemming of integratie zou voordoen, moet de exploitant er rekening mee houden dat dit bijkomende complicaties in de procedure met zich kan meebrengen. In dit verband wordt in § 4.4.3 van dit hoofdstuk ook het aspect van de timing aangehaald. OVR ↔ SWA-VR - Tenslotte wordt vermeld dat ook de relatie van het OVR met het SWA-VR verstaan kan worden onder de mogelijke rapporten waarvoor er afstemming/integratie is. De betrokken aspecten in verband met timing worden behandeld in het deel van het VR-richtlijnenboek aangaande het SWA-VR.
4.4. TERMIJNEN
4.4.1.
ALGEMEEN Aan de hand van de termijnen in het stappenplan geeft schema III.4.3. een totaalbeeld van de tijd typisch nodig voor de opmaak van een OVR. De nadruk wordt gelegd op het feit dat het hier typische termijnen betreft enkel om inzicht te geven in de grootteorde van tijd nodig voor de opmaak van een goedgekeurd OVR. Dit moet de exploitant ertoe aanzetten om de opmaak van een OVR zo goed mogelijk te plannen. Uit schema III.4.3. kan het volgende worden afgeleid : •
Uitgaande van een eenvoudige procedure en rekening houdend met een typische termijn van 120 dagen voor het effectief opmaken van het OVR (x dagen in schema III.4.3.) bedraagt de totale termijn van de opmaak van een OVR 350 dagen (of 370 met verlenging van laatste wettelijke termijn) wat dus neerkomt op één jaar. Zoals hoger reeds aangehaald zal de termijn voor het effectief opmaken van een OVR sterk afhankelijk zijn van de aard en complexiteit van het betrokken OVR en normalerwijze tussen 1 maand en 6 maanden liggen. De totale termijn om tot een goedgekeurd OVR te komen zal dan evenredig af- of toenemen. In principe moet reeds vóór de voorbereidende vergadering gestart worden met de opmaak van het OVR
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.56
•
• •
wat impliceert dat dit proces deels parallel loopt met andere stappen in de procedure van het stappenplan. De eenvoudige procedure gaat ervan uit dat er twee werkversies nodig zijn om tot een goedgekeurd OVR te komen wat in de veronderstelling is dat de eerste werkversie van het OVR een voldoend hoog kwaliteitsniveau haalt (zie ook § 4.4.2 hierna). Indien de opmaak van het OVR gepaard gaat met grensoverschrijdende informatie-uitwisseling wordt de totale termijn met 60 dagen verlengd. De opgegeven termijnen zijn steeds wettelijke maximumtermijnen of (maximum) streeftermijnen. Deze termijnen kunnen korter of langer zijn al naargelang de aard en omvang van het project waarvoor een OVR wordt opgemaakt.
Van de totale termijn is er slechts een beperkt deel wettelijk voorgeschreven (aangeduid met de letter ‘W’ in schema III.4.3.). Dit betekent dat de opmaak van een OVR in de praktijk veel meer tijd in beslag neemt dan de wettelijke termijnen in titel IV van het DABM laten vermoeden. De termijnen geven alleszins duidelijk aan dat een exploitant van een hoge drempel-inrichting verplicht is om in de tijd ver vooruit te denken. Een belangrijk aspect inzake termijnen wordt bepaald door de aard en omvang van het betrokken project. In dit verband wordt verwezen naar de volgende paragraaf voor een bijkomende toelichting.
4.4.2.
STAPPENPLAN Op de voorbereidende vergadering worden de termijnen van het stappenplan in onderling overleg bepaald. Zoals hoger reeds vermeld is een realistische tijdsplanning belangrijk omdat bij het niet respecteren van de tijdsplanning dit impliceert dat de termijnen van het resterende deel van het stappenplan dienen herzien te worden wat aanleiding kan zijn tot vertragingen. In praktijk zal typisch het indienen van de eerste werkversie van het OVR om allerhande redenen vertraging kunnen oplopen. Het zal dan bij de bespreking van de eerste werkversie m.n. op de evaluatievergadering zijn dat een aangepaste timing in onderling overleg zal worden opgemaakt. Algemeen zal bij het niet respecteren van de termijnen door de exploitant deze de dienst VR hiervan zo snel mogelijk op de hoogte brengen. Naast de redenen die hiervoor aan de basis liggen, zal dan ook de betrokken nieuwe termijn worden voorgesteld. Hetzelfde principe zal gelden wanneer de dienst VR haar termijnen niet kan nakomen. In dit verband dient erop gewezen dat bij de opmaak van een tijdsplanning de dienst VR uitgaat van een eerste werkversie van het OVR met een voldoende hoog kwaliteitsniveau. Dit impliceert aldus ook dat het absoluut respecteren van
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.57
de termijn voor het indienen van de eerste werkversie m.n. door het indienen van een eerste werkversie die niet het gewenste kwaliteitsniveau heeft of nog onvolledig is, geen goede praktijk is. In een dergelijk geval is het zonder meer te verwachten dat het verdere verloop van de procedure immers aanzienlijke vertraging zal kunnen oplopen en de dienst VR zich niet zal kunnen houden aan de door haar voorgestelde termijnen die uitgaan van een eerste werkversie van het OVR die volledig is en van een voldoend hoog kwaliteitsniveau.
4.4.3.
AFSTEMMING OF INTEGRATIE OVR Indien beslist werd tot afstemming of integratie van het OVR met een ander rapport zal dit uiteraard invloed kunnen hebben op de hoger gegeven termijnen voor de opmaak van een OVR. In vergelijk met de gegeven termijnen zijn meer bepaald eerder langere termijnen te verwachten.
4.5. AANPASSING OVR ALGEMEEN - In de veronderstelling dat overeenkomstig titel IV van het DABM er een herziening van het OVR nodig is, zal in praktijk vastgesteld worden dat in heel wat gevallen de hoge drempel-inrichting reeds beschikt over een goedgekeurd 39 OVR. De wettelijk vastgelegde procedure noch het stappenplan houden specifiek rekening met de aard/omvang van het project waarvoor een OVR moet opgemaakt worden. Wel is er in de aanmelding voorzien om naar reeds bestaande rapporten 40 te verwijzen wat in voorkomend geval het bestaande OVR zal zijn. Voor de opmaak van een OVR bij een wijziging zal nagegaan worden welke aanpak de meest praktische is. In principe zijn er twee mogelijkheden m.n. : •
•
Het bestaande OVR wordt aangepast waarbij de geplande wijziging in het rapport wordt geïntegreerd. Voor de nalezing is het dan wenselijk dat de wijzigingen als dusdanig aangeduid worden in de eerste werkversie. Een addendum aan het bestaande OVR wordt opgemaakt zodat de geplande wijziging apart wordt beschreven. Het addendum zal op zich ook alle onderdelen bevatten van een OVR doch waar het bestaande OVR geldig is, kan er naar de betrokken delen verwezen worden.
De keuze van één van beide mogelijkheden zal afhankelijk zijn van de specifieke omstandigheden waaronder : • • •
de aard en omvang van de wijziging de evt. nieuwe richtlijnen van de dienst VR het actueel zijn van het bestaande OVR zowel naar de inrichting toe als naar haar omgeving
39
of conform verklaard binnen de Vlarem regeling (vòòr titel IV van het DABM van kracht was)
40
in het kader van titel IV van het DABM
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT III. PROCEDURE OPMAAK OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina III.58
TERMIJNEN – Het spreekt voor zich dat de maximumtermijnen die hoger in het stappenplan werden gegeven, zeker waar het gaat om een aanpassing van of addendum aan het OVR, als maxima te aanzien zijn. Het is trouwens zonder meer logisch dat een beperkt rapport minder tijd behoeft naar opstelling en beoordeling toe.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT IV. INHOUD AANMELDING OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina IV.1
IV. INHOUD AANMELDING OVR In voorliggend hoofdstuk wordt ingegaan op de inhoud van de aanmelding voor de opmaak van een OVR. Eerst worden de wettelijke eisen toegelicht en vervolgens de richtlijnen die toelichting geven bij deze eisen. Om praktische redenen werden de richtlijnen aangaande de inhoud van een typische aanmelding voor een OVR opgenomen in een document met de vorm van een aanmelding. Dit document is opgenomen in bijlage 1. Dit impliceert dat ook naar de vorm toe het betrokken document als typisch voorbeeld geldt. Belangrijk is te vermelden dat er steeds situaties kunnen zijn die op een aantal punten een andere aanpak/indeling vragen. Een afwijking is aldus steeds mogelijk mits een gepaste motivatie en overleg tussen de exploitant, de dienst VR en de VR-deskundige. Tenslotte wordt vermeld dat voor het overleg met de dienst VR inzake de aanmelding de exploitant het aanspreekpunt is. Het is dan ook aan de exploitant om hiervoor duidelijk intern één persoon aan te stellen.
1. AANMELDING – WETTELIJK KADER De minimale inhoud van de aanmelding is in titel IV van het DABM vastgelegd en omvat m.n. : 1. Een beschrijving en verduidelijking van het project met inbegrip van de ruimtelijke situering ervan en het exploitatieadres van de inrichting ; de ruimtelijke situering bevat minstens een uittreksel van de ruimtelijke uitvoeringsplannen of de vigerende plannen van aanleg en van de topografische kaarten van de omgeving 2. de reden van de rapportageplicht van de inrichting 3. de vergunningen die aangevraagd moeten worden en in voorkomend geval de bestaande vergunningstoestand voor de exploitatie van de inrichting 4. in voorkomend geval de gegevens die de dienst VR nodig heeft voor het aanvangen van de grensoverschrijdende informatie-uitwisseling 5. in voorkomend geval de relevante gegevens uit vorige rapportages en uit de goedgekeurde rapporten die daaruit zijn voortgekomen 6. in voorkomend geval de gegevens die de dienst VR in staat moeten stellen om te beslissen tot een beperking van het omgevingsveiligheidsrapport overeenkomstig artikel 4.5.4 van titel IV van het DABM 7. een document waarin, steunende op de vereisten van artikel 4.5.6 van titel IV van het DABM en van het VR-richtlijnenboek, de inhoudelijke
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT IV. INHOUD AANMELDING OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina IV.2
aanpak – met inbegrip van de methodologie – van het omgevingsveiligheidsrapport wordt voorgesteld 8. de relevante gegevens over de voorgestelde erkende deskundige, bedoeld in artikel 4.5.5, in voorkomend geval aangevuld met de lijst van deskundigen die de erkende deskundige zullen bijstaan en de taakverdeling tussen de deskundigen 9. in voorkomend geval de gronden voor de vraag tot onttrekking aan passieve openbaarheid van de aanmelding of aangeduide delen ervan.
2. RICHTLIJNEN BIJ INHOUD AANMELDING 2.1. ALGEMEEN Uit het hoger gegeven stappenplan volgt dat in het kader van de opmaak van een OVR het eerste op te stellen document de aanmelding is. De informatie die hiervoor vereist is, veronderstelt dat er reeds voorafgaand overleg geweest is tussen de exploitant en de VR-deskundige en het onderzoek in het kader van de opmaak van het OVR reeds gestart is. Omdat de aanpak voor de opmaak van het OVR bepaald wordt door de VR-deskundige is het vereist dat deze betrokken is bij de opmaak van de aanmelding. Dit impliceert dat er reeds een overeenkomst is tussen de exploitant en de VR-deskundige voordat de voorbereidende vergadering plaatsvindt. Uit praktisch oogpunt zal de aanmelding zodanig opgesteld zijn dat deze toelaat de informatie in de aanmelding in een latere fase zoveel als mogelijk integraal te gebruiken in het OVR. Bij de opmaak van de aanmelding wordt er uiteraard rekening gehouden met de wettelijke voorschriften zodat elk van de opgegeven onderdelen aan bod zal komen. De onderdelen die slechts in voorkomend geval van toepassing zijn, worden ook steeds opgenomen desgevallend met expliciete opgave van het feit dat ze niet van toepassing zijn. Op deze manier wordt verzekerd dat de aanmelding volledig is en de controle op de volledigheid sluitend is. De verder gegeven toelichtingen bij de opmaak van de aanmelding moeten in combinatie gelezen worden met bijlage 1 waarin de vorm en inhoud van een typische aanmelding wordt toegelicht. De toelichtingen worden hierbij gegeven in de betrokken hoofdstukken. Een aantal punten verdienen, in voorkomend geval, specifieke aandacht op de voorbereidende vergadering m.n. : • •
grensoverschrijdende informatie-uitwisseling onttrekking aan de passieve openbaarheid
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT IV. INHOUD AANMELDING OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina IV.3
•
beperking van het OVR
Aspecten die vòòr de indiening van de eerste werkversie van het OVR overleg vereisen zoals een faalkansreductie, kunnen tijdens de voorbereidende vergadering aan bod komen, in zoverre er reeds voldoende informatie ter beschikking is op dat moment.
2.2. GRENSOVERSCHRIJDENDE INFORMATIE-UITWISSELING ALGEMEEN - Het beschikbaar zijn van de informatie die moet toelaten te beslissen of er al dan niet grensoverschrijdende effecten zijn, is niet zonder meer evident. Meer bepaald in het geval er nog geen externe effecten werden bepaald, is dit alleszins moeilijker in vergelijking met de situatie waar er reeds een OVR beschikbaar is. Hierna wordt kort het verdrag van Helsinki in dit verband toegelicht. CRITERIA VERDRAG HELSINKI - In het verdrag van Helsinki zijn er geen criteria opgenomen ter identificatie van de gevaarlijke activiteiten die tot grensoverschrijdende effecten kunnen leiden. Tijdens de derde “Conference of the Parties” van dit verdrag (Budapest, 27-30 oktober 2004) werden volgende gewijzigde richtlijnen voor criteria voorgesteld ter identificatie van gevaarlijke activiteiten die tot grensoverschrijdende effecten kunnen leiden : •
•
41
Naar aard en hoeveelheid van gevaarlijke stoffen Wanneer één of meer gevaarlijke stoffen aanwezig zijn in hoeveelheden die de grenswaarden opgenomen in het verdrag overschrijden. De grenswaarden zijn vergelijkbaar met deze van een hoge drempelinrichting doch naar de aard van de gevaarlijke stoffen toe geeft het verdrag specifieke categorieën zonder te verwijzen naar de Europese indeling zodat er geen volledige overeenstemming is met de categorieën van gevaarlijke stoffen binnen de Europese regelgeving. In die zin zijn de verder vermelde categorieën van gevaarlijke stoffen bedoeld binnen de definities van het verdrag van Helsinki! Wel is er in dit verband een beslissing 41 van de Raad waarbij gesteld wordt dat alle hoge drempel-inrichtingen voldoen aan het criterium inzake de aard en hoeveelheid van gevaarlijke stoffen. EN Naar locatie van de gevaarlijke activiteiten toe : o Voor effecten die zich voortplanten via de lucht Voor een onderneming binnen 15 km van de grens waarbij de activiteiten ontvlambare, ontplofbare of (zeer) toxische producten omvatten die bij een ongeval in de atmosfeer kunnen terecht komen ; OF
98/685/EC
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT IV. INHOUD AANMELDING OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina IV.4
o Voor effecten die zich voortplanten via water: de inrichting moet in of langs de waterbekkens van grensoverschrijdende of grensvormende rivieren of meren liggen, of binnen het opvanggebied van grensoverschrijdende grondwaters en de activiteiten omvatten (zeer) toxische, oxiderende, of milieugevaarlijke stoffen omvatten die tijdens een ongeval in waterlopen kunnen vrijgesteld worden. De bevoegde overheid moet in deze gevallen, en dit bij voorkeur in bilateraal of multilateraal overleg, uitmaken of dergelijke activiteiten al dan niet grensoverschrijdende effecten kunnen veroorzaken. Deze beslissing zal, naast andere factoren, afhankelijk zijn van het bestaan van rivierwaarschuwings- en alarmsystemen en de afstand tussen de locatie van de gevaarlijke activiteiten en de grens (hiervoor wordt door een ad-hoc werkgroep van experten een afstand aanbevolen die overeenkomt met een 2-dagen stroming met een gemiddelde stroomsnelheid). •
INFORMATIE - In voorkomend geval moet volgens titel IV van het DABM de aanmelding de gegevens bevatten die de dienst VR nodig heeft voor het aanvangen van de grensoverschrijdende informatie-uitwisseling. De aard van de informatie zal verband houden met de criteria die hierboven werden gegeven. In praktijk zal de informatie aangaande de betrokken gevaarlijke stoffen en scenario’s slechts bekend zijn indien er reeds resultaten van een analyse ter beschikking zijn. Voor een uitbreiding/wijziging waarbij specifiek daarvoor nagegaan wordt of er een noodzaak is tot grensoverschrijdende informatie-uitwisseling, heeft er op het ogenblik van de aanmelding nog geen analyse plaatsgevonden. Hierdoor zal het aldus niet vanzelfsprekend zijn te bepalen in hoeverre de noodzaak bestaat voor grensoverschrijdende informatie-uitwisseling. Overleg met de dienst VR in dit verband is belangrijk.
Tenslotte wordt opgemerkt dat er ook door de bevoegde autoriteiten buiten het Vlaamse gewest een verzoek kan ingediend worden voor informatie-uitwisseling. In dergelijk geval is de aanmelding die voldoet aan de hoger reeds opgenomen eisen voldoende ook zonder dat het aspect van de grensoverschrijdende informatie-uitwisseling in extenso is behandeld.
2.3. ONTTREKKING AAN PASSIEVE OPENBAARHEID ALGEMEEN - Het aspect van de onttrekking aan de passieve openbaarheid werd hoger reeds algemeen besproken bij het stappenplan (zie § III.3.3.2 & III.4.3.2). Op basis daarvan wordt verder aangenomen dat een deel van de aanmelding of de volledige aanmelding onttrokken kan worden aan de passieve openbaarheid en aldus vertrouwelijk wordt gehouden. Hier wordt er nogmaals gewezen op het voor-
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT IV. INHOUD AANMELDING OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina IV.5
behoud dat inzake het kunnen garanderen van deze vertrouwelijkheid moet gemaakt worden ten tijde van de opmaak van voorliggend VR-richtlijnenboek (zie toelichting hoger in § III.4.3.2 van hoofdstuk III). WERKWIJZE - Het is wenselijk dat het ontwerp van de aanmelding dat voorafgaand aan de voorbereidende vergadering wordt overgemaakt aan de betrokkenen niet het vertrouwelijk gedeelte zal bevatten. Deze als vertrouwelijk gewenste informatie zal op het ogenblik van de voorbereidende vergadering door de exploitant voorgesteld worden en ter bespreking voorliggen. Indien opgenomen in de vraag zullen ook de gronden zelf om delen aan de passieve openbaarheid te onttrekken confidentieel behandeld worden. Dit laatste kan relevant zijn indien de grond met de betrokken toelichting dermate is dat ze ook vertrouwelijke gegevens bevat. De confidentialiteit waarom de exploitant verzocht heeft en verkregen heeft, mag immers niet ongedaan gemaakt worden door de gronden, al dan niet met bijkomende motivering, zelf kenbaar te maken. Na beslissing van de dienst VR zal de vertrouwelijke bijlage als een afzonderlijk document in een afzonderlijke brief aan de dienst VR overgemaakt worden.
2.4. BEPERKING OVR Als tot genoegen van de dienst VR reeds werd aangetoond dat bepaalde in de inrichting of in een deel van de inrichting zelf aanwezige stoffen, geen gevaar voor een zwaar ongeval kunnen opleveren, kan de dienst VR de voor het OVR vereiste gegevens beperken tot die welke van belang zijn voor de preventie van de resterende gevaren van zware ongevallen en voor de beperking van de gevolgen daarvan voor mens en milieu. Derhalve blijft in de aanmelding dit onderdeel inzake de beperking van het OVR beperkt tot het geven van een toelichting van de specifieke beperking m.n. hetgeen dat niet in het OVR moet opgenomen worden.
2.5. FAALKANSREDUCTIE Om specifieke preventieve maatregelen in rekening te brengen in de QRA en/of de betrokken situatie in het bedrijf op een meer realistische wijze te laten doorwerken op de QRA, bestaat de mogelijkheid een faalkansreductie door te voeren. Ten aanzien van de voor de QRA aangewende faalkansen zal een analyse van de mogelijke oorzaken en maatregelen tot een faalkansreductie aanleiding kunnen geven. De mogelijkheid voor een faalkansreductie wordt geboden in het kader van de bestaande richtlijn van de dienst VR m.n. de actualisatie van de richtlijn voor het gebruik van faalkansen bij het opstellen van veiligheidsrapporten.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT IV. INHOUD AANMELDING OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina IV.6
Rekening is te houden met het feit dat de werkwijze/methodiek evenals het resultaat van de faalkansreductie voorafgaand aan de indiening van de eerste werkversie van het OVR de goedkeuring moet hebben van de dienst VR. Dit aspect kan in de aanmelding en de startvergadering meegenomen worden doch dit is niet noodzakelijk. Het is immers niet vanzelfsprekend dat reeds in de initiële fase van de opmaak van het OVR de informatie voor een faalkansreductie ter beschikking is.
2.6. DESKUNDIGEN De deskundigen omvatten tenminste één VR-deskundige zoals wettelijk verplicht, en bijkomend andere deskundigen die door de exploitant aangesteld worden voor de begeleiding en opmaak van het OVR.
2.6.1.
ALGEMEEN VR-DESKUNDIGEN - De exploitant is wettelijk verplicht één VR-deskundige aan te stellen voor de opmaak van het OVR. De lijst van de VR-deskundigen is beschikbaar bij de dienst VR die een actuele lijst op haar webstek beschikbaar houdt. In principe is er geen verschil of het een natuurlijk persoon dan wel een rechtspersoon betreft. In het geval van een rechtspersoon als VR-deskundige zal evenwel steeds de naam opgegeven worden van de persoon die effectief het OVR zal opmaken of, indien het meerdere personen betreft, de namen van deze personen. De dienst VR beschikt over de erkenningsaanvragen alsook de erkenningsbesluiten van de erkende VR-deskundigen zodat de relevante gegevens reeds in haar bezit zijn en de naam van de VR-deskundige samen met de referentie van het geldende erkenningsbesluit in het kader van de aanmelding aldus een éénduidige identificatie toelaat. Van de erkend VR-deskundige wordt geëist dat deze geen belang mag hebben bij de desbetreffende exploitatie en zijn opdracht volledig onafhankelijk moet uitvoeren. Dit betekent dat een erkend VR-deskundige die in dienstverband te werk gesteld is in een hoge drempel-inrichting niet als erkend deskundige kan optreden voor de opmaak van een OVR voor de betrokken inrichting (of dochteronderneming,...). DESKUNDIGEN EXPLOITANT – De exploitant zal deskundigen aanwijzen die mee de opmaak van het OVR zullen verzorgen/opvolgen en de aangestelde VR-deskundige zullen bijstaan. Dit kan ook personen omvatten die niet bij het betrokken bedrijf zelf werkzaam zijn en tevens kan het gaan om nog andere VR-deskundigen die ingeschakeld worden bij de opmaak van het OVR.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT IV. INHOUD AANMELDING OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina IV.7
Één van deze personen zal als verantwoordelijke voor de exploitant optreden en de exploitant binden door ondertekening van de aanmelding. Voor een overzicht van de minimale gegevens van de deskundigen die opgenomen moeten worden in de aanmelding wordt verwezen naar bijlage 1 waarin de vorm en inhoud van de aanmelding in detail wordt toegelicht en ook het aspect van de deskundigen uitgebreid aan bod komt.
2.6.2.
WIJZIGINGEN WIJZIGING VAN VR-DESKUNDIGE – Bij wijziging van de VR-deskundige in de loop van de opmaak van het OVR d.i. tussen het tijdstip van de volledig verklaring van de aanmelding en de goedkeuring van het OVR, zal de exploitant met het volgende rekening houden. Bij wijziging van de erkend VR-deskundige die de aanmelding heeft ondertekend, zal de aanpak afhankelijk zijn van de fase van de opmaak van het betrokken OVR. In onderling overleg tussen de exploitant en de dienst VR zal nagegaan worden of de exploitant een nieuwe aanmelding moet indienen dan wel dat er volstaan kan worden met een schrijven42 van de exploitant aan de dienst VR. In elk van beide situaties (nieuwe aanmelding of schrijven) zal de dienst VR zich uitspreken over de vraag inzake de wijziging van de VR-deskundige. Indien het een nieuwe aanmelding betreft moet er rekening gehouden worden met het feit dat de procedure in verband met de aanmelding volledig opnieuw gevolgd wordt. Twee uiterste gevallen kunnen ter illustratie onderscheiden worden m.n. : •
42
Indien er nog geen eerste werkversie van het OVR is ingediend, zal een nieuwe aanmelding ingediend worden. Uitgaande van een ongewijzigd project zal, indien ook de aanpak voor de opmaak van het OVR volledig dezelfde blijft, de nieuwe aanmelding enkel verschillen voor wat de VR-deskundige betreft. Indien de aanpak voor de opmaak van het OVR verschillend zou zijn, zal dit in de nieuwe aanmelding aldus aan bod komen. Door de ondertekening van deze nieuwe aanmelding zal de voorgestelde VR-deskundige zich met de aanpak van het OVR akkoord verklaren. De indiening en beoordeling van de aanmelding zal gebeuren overeenkomstig de in titel IV van het DABM vastgelegde procedure. In dit verband zal er voorafgaand overleg gevoerd worden met de dienst VR o.m. om het stappenplan te herzien en na te gaan of er een (nieuwe) voorbereidende vergadering (stap 0) noodzakelijk is. De nieuwe VRdeskundige is slechts aanvaard indien de dienst VR akkoord gaat met de aanpak in de aanmelding.
zoals de procedure voor de aanmelding hier ook in te dienen door betekening of tegen ontvangstbewijs
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT IV. INHOUD AANMELDING OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina IV.8
•
In het geval de tweede werkversie van het OVR reeds is ingediend en de eindversie van het OVR op stapel staat, is het indienen van een volledig nieuwe aanmelding niet zinvol. De exploitant zal een schrijven richten aan de dienst VR waarin ze de nieuwe VR-deskundige voorstelt en de reden geeft waarom de aanstelling van een nieuwe VR-deskundige noodzakelijk is. Dit schrijven wordt door de verantwoordelijke van de exploitant samen met de voorgestelde VR-deskundige ondertekend. De wijziging van de VR-deskundige is slechts aanvaard indien de dienst VR dit bevestigd heeft.
Voor de situaties waarbij een wijziging van de VR-deskundige op een ander tijdstip in de loop van de opmaak van het OVR doorgevoerd wordt, wordt in overleg met de dienst VR de te volgen aanpak vastgelegd. De aanpak voor beide voorgaande uiterste gevallen kunnen hierbij als richtlijn gelden. Tenslotte wordt vermeld dat in het geval van een rechtspersoon als VR-deskundige zowel de wijziging van de rechtspersoon zelf als de wijziging van de persoon die voor de rechtspersoon optreedt als degene die het OVR opmaakt, te aanzien is als de hoger toegelichte wijziging van een VR-deskundige. WIJZIGING VAN DESKUNDIGE(N) EXPLOITANT – Bij wijziging van een deskundige van de exploitant zijn er twee situaties te onderscheiden m.n. : •
•
43
Waar het gaat om een deskundige van de exploitant die haar medewerking verleent in het kader van de opmaak van het OVR, zoals bijvoorbeeld de vervanger van de preventie-adviseur, zal de dienst VR hiervan officieel door een schrijven van de exploitant op de hoogte gebracht worden. Dit zal bij voorkeur onmiddellijk gebeuren doch ten laatste bij de indiening van de eerste werkversie van het OVR. Waar de wijziging gebeurt na de indiening van de eerste werkversie zal de dienst VR officieel door een schrijven van de exploitant onmiddellijk hiervan op de hoogte gebracht worden. In het OVR zal in een voetnoot melding gemaakt wordt van het feit dat in de loop van de opmaak van het OVR de functie door een ander persoon opgenomen is met opgave van de naam van de betrokken deskundige die bij de start van het OVR aanwezig was. Waar het gaat om een wijziging van de verantwoordelijke van de exploitant die de aanmelding mee heeft ondertekend, zal in het geval de inhoud van de aanmelding niet geldig blijft, een analoge aanpak gehanteerd worden als voor de wijziging van de VR-deskundige waarvoor een nieuwe aanmelding vereist is. Indien de inhoud van de aanmelding geldig blijft, kan volstaan worden met een schrijven 43 van de exploitant en goedkeuring van de dienst VR (zie : situatie voor wijziging van de VRdeskundige in de eindfase van de opmaak van een OVR).
zoals de procedure voor de aanmelding hier ook in te dienen door betekening of tegen ontvangstbewijs
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT IV. INHOUD AANMELDING OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina IV.9
Algemeen moet er bij een wijziging van één of meerdere deskundigen op toegezien worden dat de ervaring en kennis vereist voor de opmaak van een OVR gewaarborgd blijft. De te verstrekken gegevens van de nieuwe voorgestelde deskundigen zijn analoog als deze die oorspronkelijk vereist zijn. Voor een overzicht van deze minimale gegevens wordt verwezen naar bijlage 1.
2.7. WIJZIGING PROJECT In het geval er een belangrijke wijziging is inzake het project en dit nadat de aanmelding werd ingediend en beoordeeld, zal een aangepaste aanmelding ingediend worden waarbij de procedure gevolgd wordt alsof het een nieuwe aanmelding betreft. Uiteraard zal de exploitant de dienst VR op de hoogte brengen in dit verband. De exploitant en de VR-deskundige zullen meer bepaald in overleg met de dienst VR nagaan in hoeverre het stappenplan kan gehandhaafd worden dan wel dat het stappenplan terug vanaf stap 0 (voorbereidende vergadering) moet worden uitgevoerd. Voor een beperkte wijziging is een nieuwe aanmelding niet steeds noodzakelijk. Ter illustratie worden twee uiterste situaties gegeven : •
•
Een volledige wijziging van het project zowel wat betreft de aard van het proces, de aard en de hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen alsook de inplanting zal uiteraard een belangrijke wijziging zijn waarvoor een volledig nieuwe aanmelding vereist is; Een wijziging van de opslaghoeveelheid van een gevaarlijke stof bijvoorbeeld doordat een verticale tank hoger wordt (incl. aangepaste inkuiping,...) waarbij er voor de rest globaal geen wijzigingen plaatsvinden, zal geen relevante invloed hebben op de wijze van opmaak van het OVR. In een dergelijk geval is een volledig nieuwe aanmelding niet noodzakelijk Alleszins zal de exploitant de dienst VR hiervan schriftelijk op de hoogte brengen. Indien de dienst VR hiermee akkoord gaat, zal ze dit bevestigen aan de exploitant.
In dit verband moet er rekening gehouden worden met het feit dat in vele gevallen bij de start van een project er nog geen definitief uitsluitsel is inzake de inhoud van het project. Aldus verdient het ook aanbeveling om de inhoud van de aanmelding te beperken tot hetgeen vereist is. Te veel detailinformatie zal immers al te snel tot een ‘wijziging’ van het project kunnen leiden.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT V. INHOUD VAN HET OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina V.1
V. INHOUD VAN HET OVR In voorliggend hoofdstuk wordt ingegaan op de inhoud van een OVR. Eerst worden de wettelijke eisen toegelicht en vervolgens worden richtlijnen gegeven voor de praktische toepassing van deze eisen. De wettelijke eisen in titel IV van het DABM zijn zeer algemeen geformuleerd en geven geen éénduidig uitsluitsel over hetgeen in praktijk gevraagd wordt. Dit vindt zijn oorsprong o.m. in het feit dat de aard en omvang van een hoge drempelinrichting en het betrokken project een belangrijke invloed hebben op de invulling van deze algemene eisen. Voorts is er een verschil al naargelang het gaat om een bestaande inrichting, een uitbreiding, een wijziging of een nieuwe inrichting en dit mede afhankelijk van het feit of er reeds een OVR ter beschikking is. Algemeen zal de graad van detail van het OVR afgestemd zijn op de aard van het betrokken project. Een opslagbedrijf met enkel milieugevaarlijke stoffen is een vrij eenvoudige inrichting in vergelijking met bijvoorbeeld een olieraffinaderij zodat dit verschil zich ook zal weerspiegelen in het OVR. Voorts is het evident dat installaties zonder gevaarlijke stoffen slechts summier behandeld worden in het OVR. In praktijk verloopt het proces van de opmaak van een OVR (verzamelen informatie, analyseren informatie, opmaak van de beschrijvingen, risicoevaluatie,...) niet in dezelfde volgorde zoals de in het OVR voorziene opeenvolgende hoofdstukken. Het is slechts door een goede afstemming tussen de hoofdstukken dat het OVR een samenhangend en duidelijk geheel kan vormen. Dit aspect van coherentie tussen de hoofdstukken is belangrijk en moet ertoe leiden dat de diepgang van beschrijving en analyse dezelfde is over de hoofdstukken heen. In die zin zijn de gegeven richtlijnen steeds binnen het kader van het betrokken OVR te plaatsen en te interpreteren. In voorkomend geval moet met de bijzonderheden van het project rekening gehouden worden.
1. OVR – WETTELIJK KADER ALGEMEEN - De basiseisen voor de inhoud van het OVR zijn terug te vinden in art. 4.5.6. van titel IV van het DABM. Een OVR zal tenminste de volgende gegevens 44 bevatten, in de mate dat die beschikbaar 45 kunnen zijn : 1° Inlichtingen over het beheersysteem en de organisatie van de inrichting met het oog op de preventie van zware ongevallen. Deze inlichtingen moeten de punten bestrijken die in artikel 10 van het samenwerkingsakkoord zijn vervat ; 44
voor de opsomming met de details wordt verwezen naar het DABM
45
zie ook toelichting in § V.2.1 van dit hoofdstuk
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT V. INHOUD VAN HET OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina V.2
2° Presentatie van de omgeving van de inrichting ; 3° Beschrijving van de inrichting ; 4° Identificatie en analyse van de zware ongevallen met mogelijke gevolgen voor de omgeving (mens en milieu) en de preventiemiddelen ; 5° Beschermings- en interventiemaatregelen om de gevolgen van een zwaar ongeval te beperken ; 6° Een beschrijving en beoordeling van de preventieve en gevolgbeperkende maatregelen van technische en organisatorische aard die de exploitant zal nemen, met inbegrip van de termijn waarop die verwezenlijkt zullen worden ; 7° Een schets van alternatieven die redelijkerwijze in beschouwing kunnen worden genomen naar locatie, inplanting, procédé en hoeveelheden gevaarlijke stoffen, inbegrepen het nulalternatief en de sluiting van de inrichting ; 8° Een opgave van de moeilijkheden, technische leemten of ontbrekende kennis die de exploitant en/of de deskundigen eventueel hebben ondervonden bij het verzamelen en verwerken van de vereiste informatie en de gevolgen daarvan voor de wetenschappelijkheid van het rapport ; 9° Een niet-technische samenvatting van de verstrekte gegevens zoals omschreven in 1° tot en met 8°. VEILIGHEIDSBEHEERSYSTEEM - De inlichtingen over het beheersysteem en de organisatie van de inrichting met het oog op de preventie van zware ongevallen worden meer in detail toegelicht aan de hand van de verwijzing naar de punten die in artikel 10 van het samenwerkingsakkoord zijn opgenomen. De volgende punten dienen derhalve aan bod te komen in het veiligheidsbeheersysteem (beknopte weergave) : 1° 2° 3° 4° 5° 6° 7°
de organisatie en het personeel ; de identificatie en evaluatie van gevaren van zware ongevallen ; de operationele controle ; ontwerpbeheersing ; de planning van noodsituaties ; het toezicht ; de audit en de herzieningen.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT V. INHOUD VAN HET OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina V.3
2. RICHTLIJNEN BIJ DE INHOUD VAN HET OVR 2.1. ALGEMEEN Op de hoger vermelde wettelijk vereiste gegevens van het OVR wordt verder in meer detail ingegaan aan de hand van een typisch OVR zoals in bijlage 2 opgenomen. Dit typisch OVR is een weergeven van de inhoud en de volgorde van de verschillende hoofdstukken van het OVR. De beschrijving hierna en bijlage 2 zelf vullen elkaar aan en dienen derhalve samen gelezen te worden. Een minder gedetailleerde beschrijving hierna impliceert dat de samenvattende informatie in bijlage 2 voldoende voor zich spreekt. Tenslotte wordt vermeld dat de voorgestelde structuur niet bindend is. In titel IV van het DABM wordt de minimale inhoud van het OVR vastgelegd ‘in de mate dat de gegevens beschikbaar kunnen zijn’. Deze beschikbaarheid van gegevens heeft o.m. te maken met het feit dat het OVR voor een nieuwe installatie veeleer over het concept 46 handelt zonder dat er op dat ogenblik reeds gedetailleerde informatie beschikbaar is. Uitbreiding met meer gedetailleerde informatie zal in het kader van het SWA-VR gebeuren. Wanneer er informatie niet ter beschikking zou zijn, zal steeds moeten nagegaan worden in hoeverre die relevant is voor de risicoevaluatie.
2.2. PRESENTATIE VAN DE OMGEVING ALGEMEEN – Gezien het belang van de omgeving van de inrichting ter studie in het kader van de opmaak van het OVR wordt hier extra achtergrondinformatie gegeven die samen met bijlage 2 te lezen is. ACHTERGROND - Bij de beschrijving van de omgeving van de inrichting in hoofdstuk III van het OVR moet er, zowel naar inhoud als naar detaillering toe, met de volgende drie aspecten rekening gehouden worden : •
46
de invloed van de omgeving op de ontwikkeling van ongevallen In de eerste plaats dient de globale sitering van het bedrijf toegelicht te worden wat neerkomt op het aangeven van de ligging, de bereikbaarheid en op welke wijze aan- en afvoer van de middelen mogelijk is. Aandacht zal uitgaan naar de omgeving omwille van het feit dat de aard van de omgeving onrechtstreeks mee de ontwikkeling van de effecten van een zwaar ongeval bepaalt. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om meteorologische
Dit is logischerwijze het gevolg van de situatie waarbij de initiatiefnemer voor een nieuwe installatie eerst zekerheid (= milieuvergunning) wenst te hebben vooraleer te investeren in een gedetailleerde uitwerking van het project.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT V. INHOUD VAN HET OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina V.4
•
•
omstandigheden en de aard van de ondergrond 47 . Omdat inzake milieu de reikwijdte van het OVR niet louter beperkt blijft tot de omgeving doch ook het bedrijfsterrein zelf omvat, zal bij de beschrijving van de omgeving ook de ondergrond ter hoogte van de inrichting zelf aan bod komen. de kwetsbaarheid van de omgeving De aanwezigheid van mens en milieu bepaalt mee de omvang van de mogelijke impact van zware ongevallen. Hiervoor dient in de beschrijving zowel de mens in de omgeving (gebieden met woonfunctie zoals o.m. woongebieden, kwetsbare locaties 48 ,...) als het milieu (oppervlaktewateren, in voorkomend geval waterwingebieden,...) aan bod te komen. de externe gevarenbronnen Aan de hand van de presentatie van de omgeving moeten de mogelijke externe gevarenbronnen geïdentificeerd worden. In voorkomend geval kan hiervoor gesteund worden op de reeds bij de dienst VR ter beschikking zijnde rapporten. In voorkomend geval zal het aspect van samenwerking tussen nabije inrichtingen ook aan bod komen.
COHERENTIE - Aan de hand van het hoger reeds aangehaalde principe van coherentie tussen de hoofdstukken in het OVR is het belangrijk dat de presentatie van de omgeving rekening houdt met de aard en de omvang van de inrichting incl. de omvang van de externe risico’s verbonden aan de er aanwezige gevaarlijke stoffen. Dit betekent dat een bedrijf waarvan het plaatsgebonden risico zich uitstrekt tot op een grote afstand ook de beschrijving van de omgeving voor een groter gebied zal gemaakt worden. Op analoge wijze is het bij een beperkte omvang van de externe risico’s ook niet gewenst om de inhoud van het hoofdstuk met de presentatie van de omgeving nodeloos te verzwaren. Dit betekent dat voor de beschrijving een afbakening van het studiegebied in de omgeving gemaakt dient te worden. Het is echter duidelijk dat dit slechts mogelijk is na (gedeeltelijke) uitvoering van een risicoanalyse. Een zeer eenvoudig voorbeeld ter illustratie is de opslag van LPG waarbij het in het ene geval uitsluitend om gasflessen zou gaan en in het andere geval uitsluitend bulkopslag zou betreffen. Aan ongevallen met de opslag in bulk zijn relevante externe risico’s tot op een grotere afstand in de omgeving verbonden zodat in dat geval er tot op een grotere afstand van de inrichting aandacht zal zijn voor de omgeving in vergelijking met de opslag in flessen. Tevens is naar de kwetsbaarheid van het milieu toe een opslag van bijvoorbeeld milieugevaarlijke vloeistoffen meer relevant in vergelijking met een LPG-opslag. In bijlage 2 waar de vorm en inhoud van het OVR in meer detail wordt toegelicht, wordt tevens rekening gehouden met [Leidraad VR, 2001] om de coherentie tussen het OVR en het SWA-VR te waarborgen.
47
bijvoorbeeld de aanwezigheid van een dichte kleilaag
48
scholen, ziekenhuizen en rust- en verzorgingsinstellingen
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT V. INHOUD VAN HET OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina V.5
REFERENTIEKADER – Gezien de toestand van de omgeving in de tijd kan wijzigen, is het van belang om de omgeving duidelijk te beschrijven en aldus aan te geven met welk (referentie)kader er rekening wordt gehouden bij de opmaak van het OVR. Een belangrijk aspect in dit verband vormt de beschrijving van de omgeving op het niveau van de bestemmingsplannen of ruimtelijke uitvoeringsplannen. De opmaak van het OVR kadert binnen een planning op langere termijn zodat rekening moet gehouden worden met de bestemming van de zones in de nabijheid van de inrichting ter studie. Dit betekent o.m. dat indien bijvoorbeeld een zone bestemd voor woongebied nog niet ontwikkeld is, er toch reeds rekening gehouden zal worden met de toekomstige geplande ontwikkeling door uit te gaan van een typische bewoningsdichtheid. Het spreekt voor zich dat dergelijke aannames belangrijk zijn en duidelijk aangegeven moeten worden in het OVR. INFORMATIEBRONNEN - Heel wat gegevens inzake de omgeving zijn algemeen beschikbaar. In dit verband kan melding gemaakt worden van o.m. : •
Bestemmingsplannen waaronder gewestplannen (incl. algemene plannen van aanleg en bijzondere plannen van aanleg) en ruimtelijke uitvoeringsplannen. In dit verband is er zowel aandacht voor de mens (woongebieden,...) als voor het milieu (natuurgebieden, natuurreservaten,...).
• • •
Bodemkaarten Waterwingebieden & beschermingszones Speciale beschermingszones afgebakend in uitvoering van de Europese Habitatrichtlijn en de Europese Vogelrichtlijn (netwerk natura 2000) en Ramsargebieden.
De meeste informatie kan via het internet geraadpleegd worden. Andere gegevens kunnen reeds binnen het bedrijf beschikbaar zijn bijvoorbeeld in andere rapporten zoals bijvoorbeeld een MER, een verslag i.v.m. een bodemonderzoek,...
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT V. INHOUD VAN HET OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina V.6
2.3. BESCHRIJVING VAN DE INRICHTING ALGEMEEN - Het doel van de beschrijving van de inrichting is om een duidelijk en overzichtelijk algemeen beeld te geven van alle delen van het bedrijfsterrein met een grotere diepgang inzake de installaties met gevaarlijke stoffen en dit in overeenstemming met de informatie aangaande de risicoanalyse in hoofdstuk V van het OVR. Bij deze beschrijving gaat de aandacht uit naar : • • •
de installaties met gevaarlijke stoffen de processen 49 met gevaarlijke stoffen de gevaarlijke stoffen zelf
en dit steeds in zoverre relevant in het kader van het OVR (zware ongevallen). Het criterium voor de beschrijving blijft dat ze tevens moet toelaten de risicoanalyse en de risicobeoordeling in hoofdstuk V te begrijpen 50 . ALTERNATIEVEN - Op het ogenblik van de opmaak van een OVR zijn er reeds belangrijke keuzes gemaakt door de exploitant. In de praktijk is er immers voorzien om kort na de goedkeuring van een OVR een milieuvergunningsaanvraag in te dienen waarin zeer duidelijk vermeld moet staan welk project de exploitant wenst te realiseren zodat er op dat moment geen sprake meer is van alternatieven. Dat het aspect van de alternatieven zich veeleer situeert binnen het kader van planning (bvb. bij een MER of RVR) blijkt ook duidelijk uit titel IV van het DABM waar bij doorwerking in de besluitvorming er een motivering moet zijn van de beslissing m.n. op het punt van de keuze van een alternatief of van deelalternatieven. Inzake het OVR, en dit in tegenstelling tot de andere rapporten, gaat het specifiek om de motivering van de aanvaardbaarheid van de te verwachten of mogelijke gevolgen voor mens en milieu van het gekozen alternatief. INFORMATIE - Alle vereiste informatie aangaande de inrichting wordt door de exploitant ter beschikking gesteld aan de VR-deskundige. Het is aan de VR-deskundige om de benodigde informatie hieruit samen te brengen tot een gepaste beschrijving in het OVR die handelt over de risico’s van zware ongevallen en de betrokken installaties en gevaarlijke stoffen. Typische informatiebronnen zijn : • •
de geldende milieuvergunning(en) plattegronden
49
incl. overslagactiviteiten
50
tevens zal er reeds rekening gehouden worden met het feit dat het OVR in een latere fase uitgebreid zal worden tot een SWA-VR
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT V. INHOUD VAN HET OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina V.7
•
• • •
de technische beschrijving van de installaties met o.m. uitgevoerde veiligheidsstudies, beschermings- en controlemaatregelen, processchema’s (P&ID’s),... inventaris van gevaarlijke stoffen en hun eigenschappen, hoeveelheden in opslag, in productie, bij aan- en afvoer,... het noodplan andere mogelijks relevante beschikbare studies zoals een MER, verslagen bodemonderzoek,...
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT V. INHOUD VAN HET OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina V.8
2.4. IDENTIFICATIE EN ANALYSE VAN ZWARE ONGEVALLEN In het OVR moeten de externe risico’s en de milieurisico’s geïdentificeerd, geanalyseerd en beoordeeld worden. Aan de hand van de identificatie van de meest relevante zware ongevallen wordt dan aangegeven welke de getroffen maatregelen zijn om deze risico’s te beheersen en de gevolgen ervan voor mens en milieu te beperken. Hiermee zal de exploitant aantonen dat de nodige preventieve maatregelen en beschermingsmaatregelen werden getroffen. In het OVR blijven de scenario’s van zware ongevallen ‘beperkt’ tot deze die aanleiding kunnen geven tot gevolgen voor de mens in de omgeving dan wel voor het milieu zowel binnen als buiten de inrichting. Scenario’s die enkel en alleen gevolgen hebben voor de mens binnen de inrichting blijven buiten beschouwing in het OVR. In een latere fase bij de uitbreiding van het OVR tot het SWA-VR, worden de resultaten van de risicoanalyse aangaande de interne veiligheid ook in hoofdstuk V (van het SWA-VR) opgenomen. De methodieken voor identificatie en evaluatie van ongevalscenario’s in het OVR moeten worden behandeld ten aanzien van de externe risico en de milieurisico’s. De scenario’s met hun preventieve maatregelen en beschermingsmaatregelen die onder de vorm van het vlinderdasmodel 51 kunnen voorgesteld worden, komen ook in deze gevallen aan bod. Voor een nieuwe installatie en/of een uitbreiding/wijziging van een bestaande inrichting is de informatie die ter beschikking is op het ogenblik van de opmaak van het OVR typisch meer beperkt in vergelijking met het moment dat het SWAVR wordt ingediend. Overeenkomstig zal het detail van de analyse kunnen verschillen.
2.4.1. 2.4.1.1.
EXTERNE RISICO’S KWANTITATIEVE RISICOANALYSE De identificatie en analyse van de risico’s voor de mens in de omgeving van de inrichting (externe mensrisico’s) vereist in Vlaanderen een kwantitatieve risicoanalyse die leidt tot de bepaling van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Omdat deze beide begrippen in belangrijke mate de werkwijze voor de bepaling ervan vastleggen, worden deze hier verder kort toegelicht samen met de bijbehorende voorschriften. De verschillende opeenvolgende stappen ter bepaling van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico zijn de volgende : 1. Selectie gevaarlijke installaties/onderdelen 51
voor meer informatie in dit verband wordt o.m. verwezen naar [Leidraad VR, 2001]
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT V. INHOUD VAN HET OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina V.9
2. Effectenstudie 3. Kansenstudie 4. Risicoberekening 5. Risicoevaluatie
Geopteerd werd om specifieke toelichtingen inzake de bepaling van de externe risico’s op te nemen in bijlage 2 bij de toelichting van de vorm en inhoud van het OVR. Enkele specifieke aspecten worden hieronder verder toegelicht. 2.4.1.1.1.
PLAATSGEBONDEN RISICO
Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon omkomt (letaliteit) t.g.v. zware ongevallen in de bestudeerde onderneming, uitgaande van de veronderstelling dat deze persoon permanent en totaal onbeschermd aanwezig is op een bepaalde plaats in de omgeving van de onderneming. De term plaatsgebonden risico vervangt de vroegere term individueel risico 52 . Het plaatsgebonden risico wordt voorgesteld door alle punten van gelijk risico met elkaar te verbinden waaruit zgn. isorisicocontouren (IRC) bekomen worden die op een plattegrond en/of een bestemmingsplan worden weergegeven. De bepaling van de mogelijke effecten gebeurt met behulp van wiskundige modellen. Bij de bepaling van de letale impact van deze effecten van ongevallen worden zgn. probitfuncties gehanteerd waarbij de belangrijkste veronderstellingen de volgende zijn : •
•
•
52
De blootstellingsduur aan warmtestraling bedraagt max. 20 seconden wat voor 1% letaliteit overeenkomt met een warmtestralingsintensiteit van ca. 10 kW/m2. Hier wordt ervan uitgegaan dat het individu onbeschermd (niet gekleed) is. De blootstellingsduur aan toxische gassen bedraagt max. 30 minuten. De letaliteit wordt bepaald door de toxische dosis en dit aan de hand van de specifiek voor de toxische stof geldende probitfunctie overeenkomstig de betrokken richtlijn van de dienst VR (zie verder). Aangenomen wordt dat het individu hierbij buiten in open lucht aanwezig is. De letaliteit gekoppeld aan effecten van overdruk houdt rekening met de kans op doding door secundaire projectielvorming. Bij een overdruk van 40 mbar wordt er 1% letaliteit verwacht. Algemeen wordt er verondersteld dat het individu binnenshuis en achter glas aanwezig is.
Dit gebeurde door het document "Een code van goede praktijken inzake risicocriteria voor externe mensrisico's van Seveso-inrichtingen" van 19 oktober 2006. Dit document is opgenomen als Bijlage 2 aan het Algemeen Deel van dit Richtlijnenboek.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT V. INHOUD VAN HET OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina V.10
2.4.1.1.2.
GROEPSRISICO
Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat een groep van personen in de omgeving van de bestudeerde inrichting gelijktijdig omkomt ten gevolge van zware ongevallen in deze inrichting. De voorstelling van het groepsrisico gebeurt op een cumulatieve wijze zodat uit de f(frequentie)-N(aantal slachtoffers)-grafiek of groepsrisicocurve afgelezen kan worden welke de kans per jaar is op N of meer slachtoffers te wijten aan ongevallen in de bestudeerde inrichting. Voor het groepsrisico wordt rekening gehouden met alle "externe" personen, dit zijn personen die aanwezig zijn buiten de inrichting m.n. in de omliggende woongebieden, bedrijven, door het publiek bezochte gebieden,... Hierbij wordt er tevens rekening gehouden met de aanwezigheid (op jaarbasis) met een onderscheid al naargelang de aanwezigheidsfractie volgens de betrokken periode d.i. een onderscheid tussen week en weekend en tussen dag en nacht. Bij de bepaling van het groepsrisico wordt er inzake de impact ook een onderscheid gemaakt al naargelang de betrokken personen binnenshuis dan wel buitenshuis aanwezig zijn. 2.4.1.1.3.
RICHTLIJNEN DIENST VR
De berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico vereist meerdere opeenvolgende stappen en aannames. Voor een aantal specifieke aspecten heeft de dienst VR richtlijnen uitgevaardigd in overleg met VR-deskundigen en de industrie. De geldende richtlijnen zijn in opgenomen in bijlage 3. 2.4.1.1.4.
LITERATUUR
Aanvullend aan deze richtlijnen van de dienst VR die voorrang moeten hebben inzake toepassing, kan vermeld worden dat de meest bekende literatuur die toepassing kan vinden in Vlaanderen wordt gevormd door de volgende Nederlandse publicaties : •
•
53
Gele Boek "Methoden voor het berekenen van fysische effecten ten gevolge van het accidenteel vrijzetten van gevaarlijke stoffen", Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen, [CPR 14] ; Groene Boek "Methoden voor het bepalen van mogelijke schade aan mensen en goederen door het vrijkomen van gevaarlijke stoffen", Commissie Preventie van rampen door gevaarlijke Stoffen, [CPR16] ;
(voetnoot valt weg!!)
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT V. INHOUD VAN HET OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina V.11
•
•
•
Rode Boek "Methode voor het bepalen en verwerken van kansen", Commissie Preventie van Rampen door gevaarlijke Stoffen, [CPR12] ; Paarse Boek "Guidelines for Quantitative Risk Assessment", Committee for the Prevention of Disasters, [CPR 18E] ; Handleiding voor het opstellen en beoordelen van een extern veiligheidsrapport (EVR), Interprovinciaal Overleg, Den Haag, 1994, [IPO].
Specifiek wordt de aandacht gevestigd op het Paarse Boek als referentie voor meer algemene aannames in het kader van de effectberekeningen. Deze referentie zal in de eerste plaats gebruikt worden bij het ontbreken van specifieke richtlijnen van de dienst VR. 2.4.1.1.5.
METHODIEKEN DIENST VR
In het kader van de verdere ontwikkeling van de werkwijze voor de opmaak van een OVR en meer bepaald inzake de uitvoering van de kwantitatieve risicoanalyse kan er bijkomende informatie ter beschikking komen bijvoorbeeld naar aanleiding van onderzoek. Resultaten van dergelijk onderzoek kunnen een bijkomende houvast geven, evenwel zonder verplicht gebruik, bij de opmaak van een OVR en dan door de dienst VR naar voor geschoven worden als zgn. methodieken. Voor een actueel overzicht van methodieken wordt verwezen naar de webstek van de dienst VR. 2.4.1.2.
KWALITATIEVE BESCHRIJVING SCENARIO’S ZWARE ONGEVALLEN Aan de hand van de kwantitatieve risicoanalyse is er een uitwerking van de vervolgscenario’s wat op een tamelijk eenvoudige wijze kan worden overgenomen in het vlinderdasmodel en de zgn. ‘gevolgenkant’ vormt. Aangezien echter in de QRA wordt vertrokken van de vrijzetting zelf, moet de vlinderdas nog worden aangevuld met de zgn. ‘oorzakenkant’. Voor de algemene manier van aanpak wordt verwezen naar het luik ‘interne veiligheid’ zoals opgenomen in [Leidraad VR, 2001]. De resultaten van de QRA zijn erg nuttig bij het vastleggen van de nodige maatregelen m.n. door voor elk vervolgscenario de bijdrage aan de totale berekende risico’s te bepalen. Dit leidt tot een rangschikking van de verschillende scenario’s. De exploitant kan die rangschikking gebruiken voor het vastleggen van de prioriteiten van de te treffen maatregelen. De kwalitatieve detailanalyse van de scenario’s volgens het vlinderdasmodel kan dan ook informatie leveren voor de QRA. De exploitant kan van de analyse gebruik maken om een meer verfijnde faalkansanalyse door te voeren en te gebruiken in de QRA. Belangrijk is dat in het OVR inzicht gegeven wordt in de scenario’s van zware ongevallen die de belangrijkste bijdrage leveren tot de externe risico’s
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT V. INHOUD VAN HET OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina V.12
(plaatsgebonden risico en groepsrisico) en dat voor die scenario’s duidelijk inzicht gegeven wordt in de preventieve maatregelen en beschermingsmaatregelen zoals dit kan onder de vorm van een vlinderdasmodel.
2.4.2.
MILIEURISICO’S In de huidige stand van de technisch-wetenschappelijke kennis ontbreken de geschikte modellen voor een volledige kwantitatieve benadering van de milieurisico’s zoals deze toegepast wordt bij de bepaling van externe risico’s voor de mens. Tegelijkertijd is er nog geen toetsingskader voor de milieurisico’s. Dit neemt niet weg dat er wel modellen bestaan om de verspreiding van gevaarlijke stoffen zoals naar water en bodem, te bepalen. Voor de ongewenste vrijzettingen wordt ten aanzien van de milieurisico’s een gelijkaardige aanpak gehanteerd als hoger voor de externe risico’s met dit verschil dat hier de nadruk meer op de kwalitatieve beschrijving van de scenario’s zware ongevallen zal liggen. De principes blijven hier evenwel dezelfde als hoger toegelicht voor de externe risico’s. De houvast bij de bepaling van de milieurisico’s is in feite analoog georganiseerd als hoger reeds toegelicht voor de externe risico’s. Het gaat ook om richtlijnen van de dienst VR, literatuur en methodieken. Vermeld wordt dat de dienst VR in 2006 een nieuwe richtlijn betreffende het gedeelte milieurisicoanalyse in veiligheidsrapporten uitvaardigde, die de vorige richtlijn uit 2003 vervangt en verfijnt (zie bijlage 3).
2.4.3.
LEEMTEN IN DE KENNIS In het hoofdstuk aangaande de leemten in de kennis zal er een opgave van de moeilijkheden, technische leemten of ontbrekende kennis zijn die de initiatiefnemer en/of de deskundigen eventueel hebben ondervonden bij het verzamelen en verwerken van de vereiste informatie en de gevolgen daarvan voor de wetenschappelijkheid van het rapport. Dit impliceert in het algemeen dat er steeds een toetsing moet zijn van ontbrekende kennis aan de gevolgen ervan voor de wetenschappelijkheid van het OVR. Algemeen zal door een aangepaste werkwijze geanticipeerd worden op leemten in de kennis. Een voorbeeld in dit verband is wanneer er nog onduidelijkheid zou zijn inzake de definitieve uitvoeringswijze van een nieuwe installatie. Door de analyse op een conservatieve 54 wijze uit te voeren met een overschatting van het 54
Dit resultaat zal de overheid evenwel toelaten om bijvoorbeeld inzake het toekennen van de milieuvergunning een gefundeerde beslissing te nemen.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT V. INHOUD VAN HET OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina V.13
extern risico is deze onzekerheid onbeduidend in zoverre ze geen relevante invloed heeft op de evaluatie van de externe risico’s. Opgemerkt wordt dat dergelijke aanpak dan deel zal uitmaken van de beschrijving bij de kwantitatieve risicoanalyse. In feite is in heel wat gevallen dit aspect ten dele aanwezig bij opmaak van een OVR voor een gepland project. Waar er in het geplande project voorts nog sprake zou zijn van alternatieven bijvoorbeeld omdat de definitieve inplantingplaats nog niet zou zijn vastgelegd, kan de bepaling van het extern risico voor de beide alternatieven bepaald worden zodat ook hiermee het aspect van leemten in de kennis geanticipeerd wordt. Verder zou er ook onzekerheid kunnen zijn inzake aspecten in de omgeving wat ook geanticipeerd kan worden zoals hierboven aangegeven in het geval van onzekerheid ten aanzien van het geplande project. Tenslotte valt op te merken dat voorheen de informatie inzake leemten in de kennis m.n. in het kader van de opmaak van een veiligheidsrapport overeenkomstig Vlarem I, niet werd opgenomen. Dat dit nu wel het geval is, volgt uit de afstemming van het OVR op het MER.
2.5. NOODPLANNING Bij de beschrijving van noodplanning is een onderscheid te maken tussen de interne noodplanning en de externe noodplanning. Mede naar aanleiding van de omzetting van de Seveso II-richtlijn is een aanpassing voorzien van het koninklijk besluit van 13 juni 1991 tot bepaling van de criteria die de afbakening mogelijk maken van geografische gebieden die door een zwaar ongeval bij bepaalde industriële installaties zouden kunnen getroffen worden. De modaliteiten (scenario’s, weersomstandigheden, grenswaarden,...) voor de berekening van de noodplanningszones zullen wettelijk (opnieuw) worden vastgelegd doch bij opmaak van voorliggend VR-richtlijnenboek was er hierover nog geen uitsluitsel. In het kader van het OVR zal louter verwezen worden naar de reeds bestaande externe noodplanning en noodplanningszones in zoverre ze nog van toepassing zijn op de tegenwoordige situatie. Uiteraard is dit niet mogelijk voor het geplande project ter studie doch de basisgegevens hiervoor zullen in het OVR beschikbaar zijn.
2.6. NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING De niet-technische samenvatting vormt een wettelijk vereist deel van het OVR. Voor bijkomende informatie wordt verwezen naar bijlage 2 met de vorm en inhoud van het OVR waarvan de niet-technische samenvatting deel uitmaakt.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT V. INHOUD VAN HET OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina V.14
2.7. ONTTREKKING AAN TER INZAGELEGGING ALGEMEEN - Het aspect van de onttrekking aan de ter inzagelegging werd hoger reeds algemeen besproken bij het stappenplan (zie § III.3.3.2 & III.4.3.2). Op basis daarvan wordt verder aangenomen dat gegevens van het OVR onttrokken kunnen worden aan de ter inzagelegging en aldus vertrouwelijk worden gehouden. Hier wordt er gewezen op het voorbehoud dat in dit verband gemaakt moet worden ten tijde van de opmaak van voorliggend VR-richtlijnenboek (zie toelichting in § III.4.3.2). VORM OVR – Voor wat het OVR betreft is de aanpak inzake het onttrekken aan de ter inzagelegging in feite analoog als hoger beschreven voor de aanmelding. Verder lijkt het logisch dat er een afstemming is tussen de informatie die in de aanmelding aan de passieve openbaarheid werd onttrokken en de vraag voor het onttrekken van gegevens aan de ter inzagelegging in het OVR. In voorkomend geval zal overeenkomstig de regelgeving de vraag tot het onttrekken aan de ter inzagelegging uiterlijk gesteld worden op het moment dat het voltooide OVR aan de dienst VR wordt overgemaakt. In praktijk zal de exploitant ten laatste bij het indienen van de eerste werkversie van het OVR de dienst VR een voorstel overmaken van het verzoek gegevens van het OVR aan de ter inzagelegging te onttrekken. Het lijkt evident dat deze vraag in de lijn zal liggen van de eerder voor de aanmelding geformuleerde vraag hoewel het niet is uit te sluiten dat er enkel in het OVR een vraag voor onttrekking aan de ter inzagelegging is. Mede omdat het onderzoek van de vraag tot het onttrekken aan de ter inzagelegging afhankelijk is van de inhoud van het nog te beoordelen OVR zal de vraag voor het onttrekken aan de ter inzagelegging slechts officieel gesteld worden bij het indienen van de eindversie van het OVR. Zoals voor de aanmelding zal ook hier een consensus tussen de betrokken partijen nagestreefd worden. Vanuit praktisch oogpunt zal dit aspect aldus aan bod komen bij de bespreking op de evaluatievergadering ter bespreking van de eerste werkversie van het OVR omdat de uitkomst van deze vraag mee de inhoud van het OVR bepaalt. Analoog zoals voor de aanmelding zal na de beslissing van de dienst VR inzake de delen waarvoor een vraag voor onttrekking aan de ter inzagelegging zal geformuleerd worden, tegelijkertijd de vorm van het OVR besproken worden. Meer bepaald zal ingegaan worden op de wijze waarop de bijlagen georganiseerd zullen worden zodat de taak van de dienst VR in het verder verloop van de procedure op dit punt vereenvoudigd wordt. Ook zal het OVR zo aangepast worden dat het zonder de confidentiële delen toch een coherent geheel vormt en de confidentiële aspecten hierin in meer algemene termen geformuleerd worden. Hierdoor wordt de exploitant tegelijk verplicht zeer duidelijk aan te geven welke informatie hij wenst te onttrekken aan de passieve openbaarheid.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT VI. BEOORDELING OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina VI.1
VI. BEOORDELING OVR
1. ALGEMEEN In voorliggend hoofdstuk wordt achtergrond gegeven bij de wijze van beoordeling van het OVR meer bepaald bij de goed- of afkeuring van het OVR. Doel van dit hoofdstuk is het beoordelingskader te schetsen zodat de verschillende partijen betrokken bij de opmaak en beoordeling van het OVR hetzelfde kader voor ogen hebben. De officiële beoordeling van de rapportage vangt aan met het nagaan van de volledigheid van de aanmelding en de beslissing inzake de aanpak van het OVR. Omdat de beoordeling van de aanmelding reeds in voldoende mate aan bod komt in het stappenplan wordt hierop verder slechts kort ingegaan. Het spreekt voor zich dat de beoordeling reeds aanvangt op het ogenblik van het eerste overleg naar aanleiding van de voorbereidende vergadering voor de opmaak van het OVR.
2. WERKWIJZE De toetsing van het OVR betreft de volgende aspecten : • •
de vorm- en inhoudsvereisten de globale beoordeling aan de hand van doelvragen
2.1. VORM- EN INHOUDSVEREISTEN
2.1.1.
ALGEMEEN Overeenkomstig titel IV van het DABM dient de dienst VR het OVR inhoudelijk te toetsen aan : •
de beslissing, bedoeld in artikel 4.5.3, § 1 van titel IV van het DABM d.i. de beoordeling van de aanpak van de opmaak van het OVR in het kader van de aanmelding. Deze reeds in een eerdere fase genomen beslissing omvat de volgende punten : o de inhoud van het OVR en de inhoudelijke aanpak van de rapportage, met inbegrip van de methodologie ;
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT VI. BEOORDELING OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina VI.2
Dit betekent dat nagegaan wordt of het OVR werd opgemaakt zoals eerder werd vastgelegd in de aanmelding. o de eventuele bijzondere richtlijnen voor het opstellen van het OVR ; Indien er door de dienst VR bij de beslissing inzake de aanpak voor de opmaak van het OVR een bijsturing heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de aanmelding, zal hiermee rekening gehouden worden. o de aanstelling van de erkende VR-deskundige die het OVR zal opstellen ; Nagegaan zal worden of de VR-deskundige die het OVR heeft opgemaakt, degene is die in de aanmelding hiervoor was aangeduid. In voorkomend geval wordt rekening gehouden met de door de exploitant gemelde wijziging van de deskundige in de loop van de opmaak van het OVR. •
•
de eventuele aanvullende bijzondere richtlijnen, bedoeld in artikel 4.5.5, § 3 van titel IV van het DABM ; De erkend VR-deskundige is tijdens de opmaak van het OVR gehouden tot overleg met de dienst VR. Met de naar aanleiding van dit overleg gegeven richtlijnen zal eveneens rekening gehouden worden in het OVR. Dit kan gaan om bvb. richtlijnen naar aanleiding van knelpunten doch ook de opmerkingen die gemaakt worden naar aanleiding van het indienen van de werkversies volgens het stappenplan vallen hieronder. Een ander typisch voorbeeld van een bijzondere richtlijn is, in voorkomend geval, de in onderling overleg vastgelegde faalkansreductie. de overeenkomstig artikel 4.5.6 van titel IV van het DABM vereiste gegevens ; Voor wat de inhoud betreft dient het OVR in overeenstemming te zijn met de minimale eisen en de leidraad in het VR-richtlijnenboek. De meest eenvoudige werkwijze bestaat erin aan de hand van bijlage 2 de inhoud van het OVR punt per punt te evalueren. Bij deze beoordeling moet rekening gehouden worden met het feit dat er steeds een afwijking mogelijk is, te wijten aan het specifiek karakter van het betrokken OVR of het betrokken onderwerp. In voorkomend geval zal dit ook expliciet in het OVR opgenomen zijn.
Noch de wijze waarop de toetsing moet plaatsvinden noch de vorm van het OVR-verslag, zijn vastgelegd in de regelgeving. Wel is voorzien dat in geval van afkeuring alle punten vermeld moeten worden waarop het rapport tekortschiet. Voor een goedkeuring is niet voorzien in een opsomming van alle punten waaraan voldaan is. Hieruit volgt dat bij goedkeuring een meer algemene beoordeling vereist is en het OVR-verslag bij goedkeuring hoofdzakelijk zal gericht zijn op de hierna opgenomen doelvragen.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT VI. BEOORDELING OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina VI.3
2.1.2.
BEOORDELING AAN DE HAND VAN DOELVRAGEN ALGEMEEN - Naast de algemene toetsing inzake de inhoud van het OVR dient de toetsing ook na te gaan of de rapportage in overeenstemming is met de algemene doelstellingen en kenmerken. Aanvullend moet het OVR informatie bevatten zodat er met het OVR rekening gehouden kan worden bij de beslissing inzake de betrokken milieuvergunningsaanvraag. EISEN - De rapportage inzake het OVR heeft vijf essentiële kenmerken zoals reeds vermeld in § II.2.1.3 van hoofstuk II. Bijkomend wordt in afdeling V van hoofdstuk I van titel IV van het DABM gesteld dat er bij de besluitvorming met het OVR alsook met de opmerkingen en commentaren moet rekening gehouden worden. Een dergelijke beslissing moet gemotiveerd worden tenminste op de volgende wettelijk vastgelegde punten m.n. : • •
de aanvaardbaarheid van te verwachten of mogelijke gevolgen voor mens of milieu van het gekozen alternatief de in het rapport voorgestelde maatregelen
Dit impliceert dat bovenstaande punten deel zullen uitmaken van de beoordeling van het OVR. BESLUIT - Voor een dergelijke toetsing kan er geen vast recept gegeven worden. Derhalve wordt hier een kader gegeven onder de vorm van doelvragen waarop het OVR-verslag een antwoord zal geven. De toetsing van de inhoud punt per punt in combinatie met het feit dat het verslag een antwoord geeft op de volgende doelvragen zal tot het gewenst OVR-verslag leiden. Een OVR-verslag voor goedkeuring dat een antwoord formuleert op de verder gegeven doelvragen kan in principe zowel positieve als negatieve punten bevatten. DOELVRAGEN – De doelvragen worden hieronder vet gedrukt weergegeven telkens samen met een toelichting. 1. Is de kwaliteit van de verzamelde informatie van een voldoend hoog niveau? Het is in het OVR-verslag dat de kwaliteitsbewaking zijn definitieve weerslag krijgt. Om deze kwaliteit te verzekeren is er voorzien in o.m. het gebruik van het VR-richtlijnenboek met het stappenplan, het overleg tussen de betrokken partijen en de noodzaak tot het betrekken van een VR-deskundige bij de opmaak van een OVR. 2. Is de analyse in het OVR wetenschappelijk onderbouwd en technisch juist? Nagegaan zal worden of er een logische opbouw is van de analyse in het OVR. Dit omvat het nagaan van het feit of de analyse volledig en op maat van het betrokken onderwerp is, en of er duidelijke resultaten en conclusies zijn.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT VI. BEOORDELING OVR
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina VI.4
3. Vormt het OVR een coherent geheel? De hoger vermelde punt per punt toetsing van de inhoud moet in zijn juist kader geplaatst worden met een beoordeling van het OVR in zijn geheel. In functie van het geheel kan immers op bepaalde punten meer of minder detail vereist zijn. De coherentie houdt ook verband met het feit dat de diepgang moet zijn afgestemd op het onderwerp. Coherentie impliceert dat de verschillende hoofdstukken qua inhoud en diepgang op elkaar afgestemd zijn. De diepgang houdt enerzijds verband met de grootte van de externe risico’s en de milieurisico’s en anderzijds met de aard van de betrokken omgeving. Een aangepaste diepgang zal worden toegepast om tijd en middelen zo efficiënt mogelijk in te zetten en dit zowel bij de opmaak als bij de beoordeling van het OVR. Tegelijkertijd kan dit aspect samen hangen met het hoofdstuk aangaande de leemten in de kennis. 4. Is het OVR helder en bruikbaar? Het goedgekeurd OVR vormt normalerwijze een stap in het beslissingsproces aangaande de vraag voor een milieuvergunning voor de betrokken inrichting of een wijziging/uitbreiding ervan. Om rekening te kunnen houden met de resultaten van het OVR is het vereist dat de conclusies in het OVR helder en bruikbaar zijn. 5. Is het proces om te komen tot het OVR op een onderbouwde wijze verlopen? De opvolging van het stappenplan met een goed overleg tussen de betrokken partijen zou moeten leiden tot een eindbeoordeling die slechts het sluitstuk en, in voorkomend geval, de positieve bevestiging is van dit proces. 6. Is er een duidelijk inzicht in de aanvaardbaarheid van mogelijke gevolgen voor mens en milieu en zijn de genomen maatregelen duidelijk beschreven? Zijn, in voorkomend geval, de in het rapport voorgestelde maatregelen duidelijk beschreven? In het OVR wordt nagegaan in hoeverre de externe risico’s en de milieurisio’s aanvaardbaar zijn. Indien deze aanvaardbaarheid afhankelijk is van evt. bijkomend te nemen maatregelen zullen deze voorgestelde maatregelen duidelijk opgenomen zijn incl. een tijdsplanning.
2.2. BESLUIT Met de opmaak van OVR-verslagen was er bij opmaak van voorliggend VRrichtlijnenboek reeds enige ervaring. Bijkomende ervaring zal teruggekoppeld worden binnen de dienst VR wat op termijn zijn weerslag kan vinden op het VRrichtlijnenboek.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT BIJLAGEN
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina VII.1
VII. BIJLAGEN 1. Vorm en inhoud aanmelding OVR 2. Vorm en inhoud OVR 3. Richtlijnen dienst VR
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT BIJLAGEN
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina VII.2
1. BIJLAGE 1 : VORM EN INHOUD AANMELDING OVR In deze bijlage wordt een voorbeeld gegeven van een typische aanmelding in verband met de opmaak van een OVR. De vereiste vorm wordt hierbij voorgesteld waarbij wordt aangegeven welke de informatie is die in de betrokken delen moet worden opgenomen. Dit is mede gebaseerd op de minimale wettelijke eisen zoals in titel IV van het DABM vastgelegd.
Aanmelding (Aanpassing) Omgevingsveiligheidsrapport
onderwerp OVR incl. aanduiding of het gaat om een nieuwe inrichting dan wel om een wijziging van een bestaande inrichting
naam exploitant exploitatieadres
Revisie: omschrijving aanmelding Datum: datum
datum, omschrijving aanmelding
VOORBLAD De aanduiding op het voorblad zal duidelijk weergeven of de aanmelding gaat over : • •
een nieuw OVR dan wel over een aanpassing van een bestaand OVR (grote titel) een nieuwe inrichting, een bestaande inrichting die gewijzigd wordt of een inrichting die hoge drempel-inrichting wordt door wijziging van de regelgeving (ondertitel).
Onder de algemene eisen vallen uiteraard (achtereenvolgens op te nemen) : • • •
een inhoudstafel in voorkomend geval toelichting bij afkortingen en terminologie overzicht van de figuren
Voorliggend document geeft de grote lijnen weer van een aanmelding die voorafgaat aan de opmaak van een OVR. Voor de juiste invulling is het evenwel onontbeerlijk om dit deel samen te lezen met de richtlijnen voor een aanmelding in het VR-richtlijnenboek. Ook de algemene vormvereisten zoals opgenomen in het algemeen deel van het VR-richtlijnenboek zijn van kracht. Dit impliceert o.m. een éénduidige identificatie naar versie en datum van de aanmelding Verder wordt hier uitgegaan van een typische aanpak voor de opmaak van een OVR en is het niet uit te sluiten dat in bepaalde gevallen hiervan moet afgeweken worden. In voorkomend geval1 zal het meer bepaald in de aanmelding zijn dat ingegaan zal worden op de punten die afwijken van de gangbare praktijk. In voorkomend geval is het belangrijk dat het onderscheid tussen de bestaande situatie en de toestand na de geplande wijziging/uitbreiding, waar relevant, in de aanmelding gemaakt wordt. In voorkomend geval worden relevante gegevens uit vorige rapportages en uit de goedgekeurde rapporten opgenomen.
1
een voorbeeld is het afwijken van de standaard faalkansen in het kader van de kwantitatieve risicoanalyse wat evt. al in de aanmelding aan bod kan komen
blz. i, datum, omschrijving aanmelding
INHOUDSTAFEL 1. INLEIDING................................................................................................................................. 1 2. BESCHRIJVING PROJECT..................................................................................................... 1 2.1. ALGEMENE GEGEVENS ............................................................................................................ 2 2.2. REDEN RAPPORTAGEPLICHT .................................................................................................... 2 2.3. BESCHRIJVING VAN HET PROJECT ............................................................................................ 3 3. BESCHRIJVING OMGEVING ................................................................................................ 4 4. AANPAK OPMAAK OVR ......................................................................................................... 4 4.1. INHOUD OVR ......................................................................................................................... 4 4.2. VEILIGHEIDSBEHEERSYSTEEM ................................................................................................ 5 4.3. CASUÏSTIEK ............................................................................................................................ 5 4.4. ALTERNATIEVEN ..................................................................................................................... 6 4.5. EXTERNE RISICO’S .................................................................................................................. 7 4.6. MILIEURISICO’S ...................................................................................................................... 7 5. GRENSOVERSCHRIJDENDE INFORMATIE-UITWISSELING................................................ 8 6. ONTTREKKING AAN PASSIEVE OPENBAARHEID ......................................................... 8 7. BEPERKING OVR..................................................................................................................... 9 8. DESKUNDIGEN....................................................................................................................... 10 9. FIGUREN .................................................................................................................................. 12
blz. 1, datum, omschrijving aanmelding
1. INLEIDING Korte algemene toelichting van de achtergrond van de aanmelding m.n. : • • • •
•
•
identificatie van de initiatiefnemer (= exploitant) voor de opmaak van een OVR adres van de inrichting met in voorkomend geval een onderscheid tussen het exploitatieadres en de maatschappelijke zetel/hoofdzetel verwijzen naar het wettelijk kader voor indiening van de aanmelding m.n. naar de eisen van titel IV van het DABM algemene beschrijving bestaande toestand (in zoverre het geen volledig nieuwe inrichting betreft) waarbij m.n. de activiteit van de inrichting toegelicht wordt. algemene beschrijving project Hier zal een beknopte omschrijving van de geplande wijziging/uitbreiding gegeven worden. reden rapportageplicht OVR De belangrijkste hoeveelheden gevaarlijke stoffen die de inrichting OVR-plichtig maken worden opgegeven. Het betreft m.n. deze die de drempelwaarden overschrijden. De meer gedetailleerde informatie inzake de gevaarlijke stoffen wordt verder gegeven.
2. BESCHRIJVING PROJECT De beschrijving en verduidelijking van het project in dit hoofdstuk zal op een beknopte wijze een antwoord geven op de volgende vragen : • • • •
Welk project is onderwerp van het OVR? Waarom is de opmaak van een OVR vereist? Beschikt de exploitant reeds over een OVR? Waar is de exploitatie voorzien?
In voorkomend geval is het belangrijk duidelijk aan te geven wat de bestaande toestand is en wat het project (aanpassing, uitbreiding,...) inhoudt.
blz. 2, datum, omschrijving aanmelding
2.1. ALGEMENE GEGEVENS Beknopte omschrijving van het project met specifieke aandacht voor : • • •
plaats van exploitatie de betrokken installaties en het betrokken proces aard en hoeveelheden van de gevaarlijke stoffen
2.2. REDEN RAPPORTAGEPLICHT Opgave van de reden voor de OVR-plicht met, in voorkomend geval, toelichting van het verschil tussen de bestaande toestand en de toestand na uitvoering van het geplande project. Specifieke aandacht zal er zijn voor : •
•
•
het aspect van de aard en hoeveelheden aan gevaarlijke stoffen waarbij uiteraard wordt uitgegaan van de gevaarlijke stoffen zoals in bijlage I van het SWA opgenomen. Als vuistregel kan hier gesteund worden op een minimale hoeveelheid van 2% van de hoogste drempel om de betrokken stof(fen) in dit overzicht op te nemen. de nodige vergunningen met het verschil in de bestaande en geplande toestand op het vlak van de milieuvergunning voor exploitatie zoals ten aanzien van rubriek 17.2 van Vlarem I en evt. de hoofdactiviteit. in voorkomend geval opgave van het reeds beschikbaar OVR incl. de referentie van de goedkeuringscode2 en de datum van goedkeuring van dit OVR. In voorkomend geval wanneer er meerdere omgevingsveiligheidsrapporten beschikbaar zijn, zal nagegaan worden welk OVR het meest recent is en als basisrapport3 fungeert. Er zal aldus verwezen worden naar dit meest recente basisrapport en naar de rapporten die sindsdien naar aanleiding van wijzigingen werden goedgekeurd (telkens met opgave van de goedkeuringscode4 en de datum van goedkeuring).
Voor het overzicht van de aard en hoeveelheden gevaarlijke stoffen zal een tabel opgemaakt worden waarbij gesteund kan worden op het onderstaand voorbeeld.
2
of de conformiteitscode en de datum van conform verklaring waar het rapporten betreft die werden opgemaakt vóór het van kracht worden van titel IV van het DABM
3
omdat bij wijzigingen van een installaties een aanpassing van een OVR kan doorgevoerd worden waarbij deze aanpassing beperkt blijft tot de wijziging zelf en voorts verwezen wordt naar het vorige goedgekeurde OVR
4
of de conformiteitscode en de datum van conform verklaring waar het rapporten betreft die werden opgemaakt vóór het van kracht worden van titel IV van het DABM
blz. 3, datum, omschrijving aanmelding
Tabel : Toetsing maximale hoeveelheden gevaarlijke stoffen - Seveso-plicht (voorbeeld) Met naam genoemde stoffen volgens Seveso II gevaarlijke stof
maximum hoeveelheid
grenswaarde Seveso VR-plicht [ton]
[ton] chloor LPG
6 40
20 200
Niet met naam genoemde stoffen volgens Seveso II EGgevarenindeling
categorie deel 2 van bijlage I
zeer toxisch toxisch zeer licht ontvlambaar licht ontvlambaar ontvlambaar milieugevaarlijk milieugevaarlijk
1 2 8 7b 6 9i 9 ii
maximum hoeveelheid
grenswaarde Seveso VR-plicht [ton]
[ton] 5 250 5 180 3.000 265 44
20 200 50 50.000 50.000 500 2.000
2.3. BESCHRIJVING VAN HET PROJECT Een beknopte beschrijving van de inrichting met specifieke aandacht voor het project. In voorkomend geval moet de beschrijving duidelijk het onderscheid aangeven tussen de bestaande toestand en de geplande. Tenminste te verstrekken gegevens zijn : •
algemene plattegrond inrichting met toelichting
•
plattegrond met ruimtelijke aanduiding van het project zodat het verschil tussen de bestaande en de geplande toestand duidelijk naar voor komt. Of dit op dezelfde plattegrond kan samen met de algemene plattegrond, dan wel dat er twee plattegronden (bestaand en gepland) nodig zijn, is na te gaan voor elke betrokken situatie met als criterium dat de beschrijving en plan voldoende duidelijk moeten zijn. in voorkomend geval blokschema van proces(sen) en/of installatie(s) voor situering project.
•
Bij de beschrijving van de inrichting en het project moet de aandacht hoofdzakelijk uitgaan naar de gevaarlijke stoffen die de inrichting veiligheidsrapport-plichtig maken. Ten aanzien van het project moet duidelijk zijn wat de implicaties ervan zijn op de aard en hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Deze beschrijving van het project maakt uiteraard ook deel uit van de inhoud van het nog op te maken OVR. In het kader van de aanmelding gaat het evenwel om een (veel) beknoptere beschrijving. De opgestelde
blz. 4, datum, omschrijving aanmelding
beschrijving in het kader van de aanmelding is uiteraard ook bruikbaar als basis voor de opmaak van het OVR zelf.
3. BESCHRIJVING OMGEVING De beschrijving van de omgeving van de inrichting waarop het project van toepassing is, geeft op een beknopte wijze een antwoord op de volgende vragen : •
•
Hoe ziet de omgeving eruit aan de hand van een uittreksel van de ruimtelijke uitvoeringsplannen en/of de vigerende plannen van aanleg (bestemmingsplannen)? Hoe ziet de omgeving eruit aan de hand van een uittreksel uit de topografische kaart?
Deze beschrijving samen met een uittreksel van de van kracht zijnde plannen van aanleg (gewestplannen, BPA, APA en evt. ruimtelijke uitvoeringsplannen) alsook van de topografische kaart zullen aldus in de aanmelding worden opgenomen en maken uiteraard ook deel uit van de inhoud van het OVR5. De betrokken inrichting zal op de uittreksels van de plannen aangeduid worden. In voorkomend geval wordt het onderscheid tussen het bestaande bedrijfsterrein en de uitbreiding van het bedrijfsterrein duidelijk aangegeven. Tenslotte geldt hier ook dat in het geval er reeds een OVR bestaat, er hiernaar verwezen kan worden en desgevallend hieruit de betrokken informatie zonder meer kan overgenomen worden, in voorkomend geval, mits actualisering. Voor een aanpassing van een OVR levert het bestaande OVR immers de basisinformatie. Naar de algemene beschrijving van de inrichting en de omgeving toe zal de niet-technische samenvatting in het bestaande OVR voor de aanmelding het meest geschikt zijn als basis. In de aanmelding wordt algemeen reeds de basis gelegd voor de meer gedetailleerde beschrijving van de omgeving in het OVR.
4. AANPAK OPMAAK OVR 4.1. INHOUD OVR De aanpak bij de opmaak van een OVR wordt in de eerste plaats bepaald door de wettelijke eisen in titel IV van het DABM. In de tweede 5
voor plannen gelden de algemene eisen van aanduiding van een noordpijl, schaal, figuurnummer,... volgens de richtlijnen in § 1,1 van deel II van het algemeen deel van het VR-richtlijnenboek
blz. 5, datum, omschrijving aanmelding
plaats geeft het VR-richtlijnenboek meer praktische aanwijzingen bij de opmaak van het OVR. De algemene structuur en inhoud van het OVR liggen aldus wettelijk vast en het is weinig wenselijk deze informatie te kopiëren en volledig over te nemen in de aanmelding. Wel zal er verwezen worden naar het betrokken wettelijk kader en het VR-richtlijnenboek. In titel IV van het DABM is er sprake van een ‘document’ waarin de aanpak voor de opmaak van het OVR wordt toegelicht. De meest praktische aanpak bestaat erin deze beschrijving integraal op te nemen in de aanmelding door middel van een overzicht van de voorziene hoofdstukken in het OVR. In voorkomend geval worden de specifieke aspecten inzake de aanpak vermeld bij het betrokken hoofdstuk m.n. : • • • • • • •
algemene inlichtingen preventiebeleid en veiligheidsbeheersysteem presentatie van de omgeving beschrijving van de inrichting risicoanalyse noodplanning niet-technische samenvatting
De toelichting bij de aanpak voor de opmaak van het OVR zal mede bepaald worden door het feit of er al dan niet reeds een OVR voor de betrokken inrichting bestaat. Bij eenzelfde aanpak als in het bestaande OVR kan hier grotendeels naar verwezen worden. In voorkomend geval wordt aangegeven in hoeverre informatie in het bestaande OVR bruikbaar is.
4.2. VEILIGHEIDSBEHEERSYSTEEM Opgave van het al dan niet aanwezig zijn van een veiligheidsbeheersysteem met beknopte toelichting in dit verband. De beknopte toelichting zal o.m. vermelden of het veiligheidsbeheersysteem geïntegreerd is met andere beheersystemen dan wel dat er een apart systeem daartoe werd ontwikkeld/opgezet.
4.3. CASUÏSTIEK Een beknopt overzicht van de voor het OVR relevante casuïstiek wordt gegeven. Hierbij gaat het om (bijna)ongevallen met gevaarlijke stoffen waarbij zowel impact op de mens buiten de inrichting als impact op het milieu binnen en buiten de inrichting aan bod komt. Relevante gegevens zijn (in zoverre beschikbaar) o.m. : • • • •
tijdstip/periode betrokken gevaarlijke stoffen naar aard en hoeveelheden aard en omvang gevolgen voor mens en milieu genomen maatregelen
blz. 6, datum, omschrijving aanmelding
Bij de casuïstiek wordt verder een algemeen onderscheid gemaakt tussen : •
interne casuïstiek Hier gaat het om ongevallen die zich specifiek in de betrokken vestiging hebben voorgedaan. Een selectie van de ongevallen in de betrokken inrichting zal gebaseerd zijn op het al dan niet betrokken zijn van gevaarlijke stoffen,
•
externe casuïstiek De externe casuïstiek betreft enerzijds analoge installaties/processen en anderzijds dezelfde gevaarlijke stoffen. Het spreekt voor zich dat hier enkel de belangrijke gevaarlijke stoffen die deel uitmaken van het project, aan bod komen. De gegevens zijn typisch afkomstig uit de literatuur. In voorkomend geval kan de beschikbare ervaring binnen de groep waartoe de betrokken vestiging behoort, toegelicht worden.
Conclusies die uit het overzicht van de casuïstiek getrokken worden, zullen voldoende rekening houden met de mogelijke verschillen die er kunnen zijn inzake installaties, beveiliging, omgeving,... In voorkomend geval zal het enkel de periode betreffen sinds het vorige OVR en aldus als aanvulling gelden op de in het vorige OVR reeds beschikbare gegevens die beknopt in de aanmelding hernomen worden en waarnaar er tevens wordt verwezen.
4.4. ALTERNATIEVEN Als aanzet voor het OVR zal er reeds een beschrijving zijn van alternatieven. Voor de werkwijze wordt verwezen naar de richtlijn voor het betrokken deel in hoofdstuk IV van het OVR6. In de aanmelding kan de beschrijving meer beknopt gehouden worden. De volgende soorten van alternatieven zullen beschouwd worden : •
Locatiealternatieven die zowel over de inplanting op het bedrijfsterrein handelen als over de locatie in een ruimer kader ;
•
Uitvoeringsalternatieven Uitvoering omvat het proces, de betrokken gevaarlijke stoffen en hun hoeveelheden, maatregelen naar veiligheid en milieu. De uitwerking is mede afhankelijk van het feit of het om nieuwe installaties gaat dan wel bestaande. In dit verband kan ook verwezen worden naar de historiek. Nulalternatief en sluiting inrichting Dit betreft de analyse van het niet realiseren van het voorgenomen project en in het slechtste geval het sluiten van de inrichting.
•
6
zie bijlage 2 van voorliggend deel van het VR-richtlijnenboek
blz. 7, datum, omschrijving aanmelding
Opgemerkt wordt dat de beschrijving inzake alternatieven ook betrekking kan hebben op het afwezig zijn van alternatieven.
4.5. EXTERNE RISICO’S De methodiek inzake de kwantitatieve risicoanalyse m.n. ten aanzien van de externe risico’s wordt toegelicht met aandacht inzake : • • • • •
in voorkomend geval, gebruik van een selectiemethode effectenstudie kansenstudie risicoberekening risicoevaluatie
Belangrijke aspecten in dit verband zijn o.m. : • •
het al dan niet gebruiken van een selectieprocedure voor installaties of onderdelen ervan het gebruik van de richtlijnen bij de kwantitatieve risicoanalyse. Een algemene verwijzing ernaar kan hier volstaan.
In voorkomend geval zal de aandacht uitgaan naar specifieke aspecten die buiten de gangbare werkwijze vallen. Indien er bijvoorbeeld in het OVR van de standaard faalkansen zal worden afgeweken, kan dit aspect in de aanmelding aan bod komen. Dit is evenwel niet noodzakelijk7 omdat het niet evident is dat dergelijke informatie reeds ter beschikking is op dat ogenblik. Tevens zal aangegeven worden op welke wijze het kwalitatieve aspect van de risicoanalyse zal ingevuld worden.
4.6. MILIEURISICO’S De meest relevante milieugevaarlijke stoffen betrokken bij het project worden opgegeven. Voortgaand op het verdrag van Helsinki wordt hier naast de milieugevaarlijke stoffen ook aandacht gevraagd voor de zeer toxische, toxische en oxiderende stoffen. De werkwijze in het OVR inzake de (kwalitatieve) analyse van de risico’s voor het milieu zal toegelicht worden. Het volgen van de door de cel VR uitgevaardigde richtlijn(en) bij de kwalitatieve risicoanalyse zal tenminste aan bod komen. Een verwijzing hiernaar kan volstaan.
7
Dit aspect zal alleszins vóór het indienen van de eerste werkversie van het OVR met de cel VR besproken worden.
blz. 8, datum, omschrijving aanmelding
5. GRENSOVERSCHRIJDENDE INFORMATIE-UITWISSELING Of er grensoverschrijdende informatie-uitwisseling nodig is, wordt beslist door de cel VR. Om in dit verband duidelijkheid te hebben op het ogenblik van indiening van de aanmelding is het aldus vereist dat dit aspect voorafgaand wordt besproken. Overeenkomstig het stappenplan zal het aspect van de grensoverschrijdende informatie-uitwisseling deel uitmaken van de bespreking in de voorbereidende vergadering (stap 0). Uiteraard dient daartoe de vereiste informatie ter beschikking te zijn. In voorkomend geval zal er bij grensoverschrijdende informatie-uitwisseling aandacht zijn voor : •
de afstand van de inrichting tot de grenzen van het grondgebied Vlaanderen en de routes via dewelke in de omgeving vrijgezette gevaarlijke stoffen deze grenzen zouden kunnen bereiken.
•
de relevante effectafstanden en dit volgens de mogelijke verspreidingsroutes (lucht, oppervlaktewater en bodem/grondwater) indien bekend uit het bestaande OVR. Voor wat het project zelf betreft zal er uiteraard niet zonder meer informatie in dit verband ter beschikking zijn. Het ten aanzien van het project op te nemen informatie zal mede op de voorbereidende vergadering ter bespreking voorliggen.
Voor bijkomende informatie waaronder de geldend criteria voor het al dan niet noodzakelijk zijn van grensoverschrijdende informatie-uitwisseling, wordt verwezen naar § 2.2. van hoofdstuk IV van het deel aangaande het OVR. Indien er geen noodzaak is tot grensoverschrijdende informatie-uitwisseling, zal dit aldus expliciet in de aanmelding worden opgenomen/geargumenteerd.
6. ONTTREKKING AAN PASSIEVE OPENBAARHEID In voorkomend geval zal bij de vraag tot onttrekking aan de passieve openbaarheid van (delen van) de aanmelding tenminste het volgende opgegeven worden : • •
over welke delen het gaat en in voorkomend geval welke informatie in deze delen confidentieel gehouden moet worden. de gronden voor de onttrekking aan de passieve openbaarheid o.m. : o openbare orde en veiligheid
blz. 9, datum, omschrijving aanmelding
o vertrouwelijk karakter van commerciële en industriële gegevens Naar de vorm toe zullen de delen waarvoor confidentialiteit gevraagd wordt, apart gehouden worden en geen deel uitmaken van de aanmelding wat ook toelaat dat deze delen door de cel VR makkelijk in een bijlage kunnen opgenomen worden. Louter inzake de inhoud van de aanmelding zal de vraag naar confidentialiteit in feite geen implicaties hebben. Meer bepaald zal de inhoud van de aanmelding samen met de vertrouwelijke delen in overeenstemming zijn met de wettelijk vereiste inhoud. Op vormelijk vlak zal het aan de passieve openbaarheid te onttrekken gedeelte weliswaar apart gehouden worden zodat dit, mits een positieve beoordeling op de vraag naar confidentialiteit, een aparte bijlage vormt. Uiteraard zal ook de vorm van de aanmelding die zonder de vertrouwelijke bijlage een op zich staand document zal vormen, ter bespreking voorliggen. Indien de vraag voor onttrekking aan de passieve openbaarheid niet van toepassing is, zal dit aldus expliciet in de aanmelding opgenomen worden. Overeenkomstig het stappenplan zal het aspect van de onttrekking aan de passieve openbaarheid deel uitmaken van de bespreking in de voorbereidende vergadering (stap 0). In onderling overleg tussen de exploitant en de cel VR wordt hiervoor naar een consensus gezocht zowel wat vorm als inhoud betreft om de verdere procedure in dit verband zo vlot mogelijk te laten verlopen.
7. BEPERKING OVR De beperking van het OVR heeft betrekking op een specifiek gevaarlijk product in specifieke omstandigheden en/of in een specifieke installatie. Dit impliceert dat bij de aanvraag expliciet moet aangegeven worden welke gevaarlijke stof(fen) het betreft en voor welke installatie(s)/onder welke omstandigheden dit geldt. De argumenten zullen voortkomen uit de analyse(s) die in dit verband werd(en) uitgevoerd. In voorkomend geval zal bij de vraag tot beperking van het OVR het volgende aangegeven worden : •
•
over welke beperking het gaat m.n. : o welke gevaarlijke stof(fen) het betreft o welke installatie(s) het betreft (incl. situering door aanduiding op plattegrond) opgave van de argumenten voor de gevraagde beperking (= resultaten van de reeds uitgevoerde analyse in dit verband)
blz. 10, datum, omschrijving aanmelding
Indien de vraag voor beperking van het OVR niet van toepassing is, zal dit aldus expliciet in de aanmelding opgenomen worden. Overeenkomstig het stappenplan zal de beperking van het OVR deel uitmaken van de bespreking in de voorbereidende vergadering (stap 0). In praktijk zullen specifiek voor de beperking van een OVR meerdere besprekingen vereist kunnen zijn zodat dergelijke analyse reeds vooraf uitgevoerd en besproken zal worden met de cel VR. Voor bijkomende toelichtingen bij deze analyse wordt verwezen naar § 4.3.3. van hoofdstuk III in het deel aangaande het OVR.
8. DESKUNDIGEN In de aanmelding wordt een lijst opgenomen van de personen die de erkend VR-deskundige zullen bijstaan bij de opmaak van het OVR, verder kortweg de deskundigen genoemd. De groep van deskundigen wordt beschreven en omvat : •
• •
•
tenminste één erkende VR-deskundige In geval de VR-deskundige een rechtpersoon betreft, zal de naam van de persoon of, indien het meerdere personen betreft, de namen van de personen opgenomen worden ; de exploitant of een lid van het management dat verantwoordelijk is voor de opstelling van het OVR ; interne deskundigen van het bedrijf met tenminste : o de milieucoördinator8 ; o de preventie-adviseur9; tenminste één deskundige10 eigen aan het bedrijf die specifiek bij het project betrokken is en die beschikt over de technische kennis terzake.
In voorkomend geval nog andere (interne of externe) deskundigen/medewerkers zoals bijvoorbeeld : •
personen die de erkend VR-deskundige bijstaan Hier kan het o.m. gaan om personen die in dit verband ervaring opdoen/in opleiding zijn ;
•
personen, al dan niet vreemd aan de inrichting, die specifiek naar het betrokken project een deskundigheid hebben en voor de opmaak van het OVR door de exploitant hiertoe aangesteld worden.
8
dit kan dezelfde persoon zijn die ook de functie van preventieadviseur uitoefent
9
dit kan dezelfde persoon zijn die ook de functie van milieucoördinator uitoefent
10
in voorkomend geval de preventie-adviseur of milieucoördinator
blz. 11, datum, omschrijving aanmelding
De doelstelling bij het vastleggen van de deskundigen is om aan te geven dat binnen het gevormde team voldoende ervaring en kennis beschikbaar is om tot de opmaak van een goedgekeurd OVR te kunnen komen. Ervaring en kennis zijn nodig inzake de operationele aspecten evenals inzake de specifieke aspecten van veiligheid & milieu. Het aantal deskundigen zal gerelateerd zijn aan de aard en omvang van het project. Ook de ‘grootte’ van de betrokken inrichting is in dit verband relevant temeer dat door de verruiming van de Seveso-richtlijn ook kleinere ondernemingen hieronder kunnen vallen waar het beschikbare personeelskader typisch meer beperkt is en bijvoorbeeld de functie van milieucoördinator en preventieadviseur in één persoon verenigd kunnen zijn. Voor elk van de opgegeven deskundigen/medewerkers worden de volgende gegevens opgenomen, indien van toepassing : • •
• • •
naam en voornaam de omschrijving van de taakverdeling De bijdrage van de erkend VR-deskundige is zonder meer duidelijk en behoeft geen uitleg. Waar er meerdere VR-deskundigen betrokken zijn, zal tenminste aangegeven worden wie effectief instaat voor de uitvoering van de kwantitatieve risicoanalyse. Voor de milieucoördinator en de preventieadviseur geeft de aard van de functie reeds voldoende duidelijk de bijdrage van deze personen weer. In voorkomend geval zal voor de andere functies aangegeven worden welke specifieke bijdrage de betrokkene(n) zal (zullen) leveren aan het OVR. referentie van het geldende erkenningsbesluit van de VR-deskundige(n) naam van het bedrijf waartoe de deskundige behoort correspondentieadres & e-mail adres van de exploitant (= keuze van woonst) en van de VR-deskundige. Voor de exploitant zal de betrokken contactpersoon in het kader van het OVR aangeduid worden.
In het kader van de aanmelding zal er een bewijs geleverd worden van de overeenkomst tussen de exploitant en de VR-deskundige. In dit verband is een mogelijk aanpak de toevoeging van volgende tekst in de aanmelding :
blz. 12, datum, omschrijving aanmelding
“De opdracht voor de opmaak van het OVR is gegeven door ‘naam bedrijf’ vertegenwoordigd door ‘naam verantwoordelijke exploitant’. De voorgestelde externe VR-deskundige is ‘naam VR-deskundige’(referentie erkenningsbesluit en geldigheidsduur). Beide partijen komen overeen om een OVR op te maken voor de vestiging te ‘locatie’ en dit i.v.m. ‘korte omschrijving project’.
Naam & functie verantwoordelijke exploitant handtekening
Naam VR-deskundige handtekening”
Deze ondertekening vormt de ondertekening van de aanmelding zelf.
9. FIGUREN De figuren worden achteraan in het rapport opgenomen. Figuren met een formaat groter dan A4 kunnen geplooid in het rapport worden opgenomen.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT BIJLAGEN
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina VII.3
2. BIJLAGE 2 : VORM EN INHOUD OVR In deze bijlage wordt een voorbeeld gegeven van een typisch OVR. De vereiste vorm wordt hierbij voorgesteld waarbij wordt aangegeven welke de informatie is die in de betrokken delen moet worden opgenomen. Dit is mede gebaseerd op de minimale wettelijke eisen zoals in titel IV van het DABM vastgelegd.
Eerste, tweede,... werkversie (Aanpassing) Omgevingsveiligheidsrapport
onderwerp OVR incl. aanduiding of het gaat om een nieuwe inrichting dan wel om een wijziging van een bestaande inrichting
naam exploitant exploitatieadres
Revisie: omschrijving OVR Datum: datum
datum, omschrijving OVR
VOORBLAD De aanduiding op het voorblad zal duidelijk weergeven of het OVR gaat over : • •
een nieuw OVR dan wel over een aanpassing van een bestaand OVR (grote titel) een nieuwe inrichting, een bestaande inrichting die gewijzigd wordt of een inrichting die hoge drempel-inrichting wordt door wijziging van de regelgeving (ondertitel).
•
de datum van het finaliseren van het OVR
Vanwege de typische werkwijze waarbij een OVR in een volgende fase uitgebreid wordt tot een SWA-VR is het uiteraard wenselijk om reeds bij de opmaak van een OVR rekening te houden met deze toekomstige eisen die aan het rapport gesteld zullen worden. Aan de basis hiervan ligt de indeling van het OVR met nagenoeg1 dezelfde hoofdstukken als deze voorgesteld door de afdeling van het toezicht op de chemische risico’s en AMINAL voor het SWA-VR [Leidraad VR, 2001]. Vermeld wordt dat deze volgorde van de hoofdstukken geen kopij is van de volgorde van de opeenvolgende punten in artikel 4.5.6. van titel IV van het DABM. Voorliggend document geeft de grote lijnen weer van een OVR. Voor de juiste invulling is het evenwel onontbeerlijk om dit deel samen te lezen met de richtlijnen voor een OVR in het VR-richtlijnenboek. Ook de algemene vormvereisten zoals opgenomen in het algemeen deel van het VR-richtlijnenboek zijn van kracht. Verder wordt hier uitgegaan van een typische OVR en is het niet uit te sluiten dat in bepaalde gevallen hiervan op een aantal punten moet afgeweken worden. In voorkomend geval zal het meer bepaald in de aanmelding zijn dat ingegaan zal worden op de punten die afwijken van de gangbare praktijk. In voorkomend geval is het belangrijk dat het onderscheid tussen de bestaande situatie en de toestand na de geplande wijziging/uitbreiding in alle betrokken delen van het OVR gemaakt wordt en dit zowel bij de beschrijving van de installaties en gevaarlijke stoffen als bij de risicoanalyse. 1
de verschillen houden louter verband met het specifiek karakter van het OVR (o.m. noodzaak om beroep te doen op erkend VR-deskundige) en het SWA-VR (deel interne veiligheid)
blz. i , datum, omschrijving OVR
DESKUNDIGEN De lijst van deskundigen in de aanmelding zal ook in het OVR opgenomen worden. Gezien bij indiening van een OVR de aanmelding reeds volledig verklaard is, kan hier volstaan worden met een meer beknopte doch éénduidige omschrijving van de beschrijving zoals opgenomen in de aanmelding (zie voorbeeld aanmelding in bijlage 1). Bij indiening van de eindversie van het OVR zal het OVR op deze plaats door dezelfde personen ondertekend worden als de aanmelding m.n. door de exploitant en de VR-deskundige.
blz. ii , datum, omschrijving OVR
INHOUDSTAFEL TERMINOLOGIE EN AFKORTINGEN ...................................................................IV OVERZICHT TABELLEN, FIGUREN EN SCHEMA’S ................................................IV INLEIDING .................................................................................................... 1 I. ALGEMENE INLICHTINGEN ......................................................................... I.1 1. Identificatie van de inrichting ......................................................................................... I.1 2. Omschrijving van de activiteiten/installaties .................................................................. I.1 3. Reden opmaak OVR ..................................................................................................... I.1 4. Historiek inrichting ......................................................................................................... I.2
II. PREVENTIEBELEID EN VEILIGHEIDSBEHEERSYSTEEM..................................... II.1 1. Toelichting preventiebeleid ........................................................................................... II.1 2. Beschrijving inhoud veiligheidsbeheersysteem............................................................ II.1
III. PRESENTATIE VAN DE OMGEVING ........................................................... III.1 1. Ligging ......................................................................................................................... III.1 1.1. Algemeen ............................................................................................................ III.1 1.2. Gevoelige omgevingsobjecten ............................................................................ III.1 1.2.1. Personen en kwetsbare locaties ...................................................................... III.2 1.2.2. Natuurgebieden en oppervlaktewateren .......................................................... III.3 1.3. Externe gevarenbronnen..................................................................................... III.4 2. Meteorologische gegevens ......................................................................................... III.4 3. Geologische gegevens................................................................................................ III.5
IV. BESCHRIJVING VAN DE INRICHTING ........................................................ IV.1 1. Algemeen situatieplan ................................................................................................. IV.1 2. Installaties met gevaarlijke stoffen en procédés................................................................. IV.2 3. Gevaarlijke stoffen....................................................................................................... IV.5 3.1. Identificatie van de gevaarlijke stoffen ................................................................ IV.5 3.2. Fysico-chemische en toxicologische eigenschappen ......................................... IV.6 3.3. Chemisch en fysisch gedrag ............................................................................... IV.7 3.4. Opmerkingen....................................................................................................... IV.7 4. Specifieke ervaringsgegevens .................................................................................... IV.8 5. Alternatieven................................................................................................................ IV.9 5.1. Locatie/inplantingsalternatieven........................................................................ IV.11 5.2. Uitvoeringsalternatieven.................................................................................... IV.12 5.3. Status quo- en Nulalternatief............................................................................. IV.12
blz. iii , datum, omschrijving OVR
V. IDENTIFICATIE EN ANALYSE VAN ZWARE ONGEVALLEN ...................................... V.1 1. Externe risico’s ............................................................................................................. V.1 1.1. Kwantitatieve risicoanalyse .................................................................................. V.1 1.1.1. Selectie gevaarlijke installaties/onderdelen ...................................................... V.2 1.1.2. Effectenstudie.................................................................................................... V.4 1.1.3. Kansenstudie .................................................................................................. V.20 1.1.4. Risicoberekening............................................................................................. V.23 1.1.5. Risicoevaluatie ................................................................................................ V.24 1.2. Kwalitatieve beschrijving scenario’s zware ongevallen...................................... V.25 2. Milieurisico’s ............................................................................................................... V.25 3. Leemten in de kennis ................................................................................................. V.26 4. Besluit......................................................................................................................... V.27
VI. NOODPLANNING .................................................................................. VI.1 1. Interne noodplanning...................................................................................................VI.1 1.1. Organisatie alarm en interventie .........................................................................VI.2 1.2. Interne en externe middelen ...............................................................................VI.2 2. Externe noodplanning .................................................................................................VI.3
VII. NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING ...................................................... VII.1 VIII. BIJLAGEN ....................................................................................... VIII.1 IX. REFERENTIES ..................................................................................... IX.1 X. TABELLEN ............................................................................................. X.1 XI. FIGUREN ............................................................................................ XI.2
blz. iv , datum, omschrijving OVR
TERMINOLOGIE EN AFKORTINGEN Een toelichting van specifieke termen en afkortingen wordt hier opgenomen.
OVERZICHT TABELLEN, FIGUREN EN SCHEMA’S Een overzicht van de tabellen, figuren en schema’s en dit aan de hand van het nummer en de beschrijving ervan wordt hier opgenomen. Doelstelling is om een overzicht te hebben van de onder deze vorm samengebrachte gegevens. Waar tabellen achteraan in het OVR zijn opgenomen, zoals o.m. overzichtstabellen, zal er een aanduiding zijn om de lezer erop attent te maken dat de betrokken tabellen daar terug te vinden zijn.
blz. 1, datum, omschrijving OVR
INLEIDING Beknopte situering van het project met : •
de eraan verbonden wijzigingen inzake aard en hoeveelheden gevaarlijke stoffen. In voorkomend geval waar het louter gaat om een wijziging van de regelgeving zal hier m.n. aandacht zijn voor de voor de veiligheidsrapport-plicht relevant geworden gevaarlijke stoffen ;
• •
beschrijving van de activiteiten binnen de inrichting ; of het gaat om een nieuwe inrichting, een nieuwe/gewijzigde activiteit, een belangrijke uitbreiding, een hervergunning, geen wijziging van de inrichting doch louter een wijziging van de wetgeving,...
blz. I.1, datum, omschrijving OVR
I. ALGEMENE INLICHTINGEN 1. IDENTIFICATIE VAN DE INRICHTING Éénduidige identificatie van de inrichting en haar verantwoordelijke(n) : • • • •
de naam en het (exploitatie)adres van de inrichting het correspondentieadres (= keuze van woonst) in voorkomend geval, het adres van de maatschappelijke zetel de naam van de persoon belast met de leiding van de inrichting en verantwoordelijk voor de exploitatie
zodat het duidelijk is wie er, waar een hoge drempel-inrichting uitbaat, plant uit te baten of wenst uit te breiden. Een belangrijk deel van deze informatie zal reeds uit de aanmelding overgenomen kunnen worden.
2. OMSCHRIJVING VAN DE ACTIVITEITEN/INSTALLATIES Bondige omschrijving van de activiteiten/installaties in de betrokken inrichting met o.m. : • • • •
aard van de sector typische producten opslag of productiebedrijf ...
3. REDEN OPMAAK OVR Omschrijving van de reden van de opmaak van het OVR m.n. waarom het een hoge drempel-inrichting is met opgave van o.m. : •
• •
belangrijkste gevaarlijke stoffen en klassen van gevaarlijke stoffen met een onderscheid tussen de met naam genoemde en de niet met naam genoemde stoffen de betrokken maximale hoeveelheden gevaarlijke stoffen de betrokken drempelwaarden en in voorkomend geval2 de toepassing van de cumulatieregel
In het kader van het DABM wordt een wijziging die aanleiding geeft tot de opmaak van een (aanpassing van een) OVR algemeen aangeduid met 2
het expliciet opnemen van de optelregel is niet zinvol indien het zonder meer duidelijk is dat reeds vanwege één gevaarlijke stof of één klasse van gevaarlijke stoffen de inrichting een hoge drempel-inrichting is
blz. I.2, datum, omschrijving OVR
de term ‘project’. De wijzigingen bvb. van de aard en/of hoeveelheden gevaarlijke stoffen, zullen duidelijk beschreven worden. De impact van deze wijzigingen op de belangrijkste socio-economische kenmerken (directe en indirecte tewerkstelling) worden hier opgenomen. In dit verband wordt verwezen naar de beschrijving van de historiek van de inrichting die tevens de toestand vastlegt t.o.v. dewelke de wijzigingen beschreven worden. Voor een nieuwe installatie zal opgegeven worden wie instaat voor het ontwerp en welke ervaring er ter zake is. In het geval het gaat om een project waarbij er een beroep gedaan wordt op nieuwe technologieën, zal dit duidelijk aangegeven worden.
4. HISTORIEK INRICHTING Beknopte historiek van de inrichting met opgave van o.m. : • • •
tijdstip oprichting belangrijkste wijzigingen/ontwikkelingen in het verleden personeelsbezetting incl. opgave van typische aanwezigheid van derden (contractors) op het bedrijfsterrein
•
korte toelichting van de organisatiestructuur (evt. organigram ter verduidelijking) overzicht belangrijkste geldende vergunningen3 zodat het project kan gesitueerd worden ten opzichte van de reeds aanwezige activiteit. In een samenvattend overzicht/tabel zullen de volgende gegevens opgenomen worden : o beknopte omschrijving o overheid die vergunning verleend heeft o referentie vergunning o tijdstip van vergunningverlening o einddatum vergunning overzicht andere rapportages waarmee in voorkomend geval rekening moet gehouden worden. Het meest voor de hand liggend is een reeds bestaand OVR waarbij dan met het meest recente rapport rekening gehouden wordt. Indien er bij de opmaak tot een afstemming of integratie met andere rapportages wordt overgegaan, zal dit aspect hier ook aan bod komen.
•
•
3
onder ‘vergunning’ wordt hier verstaan : - vergunningen verleend in toepassing van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen ; - vergunningen verleend in toepassing van de wet van 18 juli 1975 betreffende het opsporen en exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor het opslaan van gas ; - vergunningen verleend in toepassing van de wet van 28 mei 1956 betreffende de ontplofbare en de voor deflagratie vatbare stoffen en mengsels en de daarmee geladen tuigen ; - de van toepassing zijnde milieuvergunningen in toepassing van het decreet van 28 juni 1985.
blz. I.3, datum, omschrijving OVR
•
•
In voorkomend geval, naam van de groep, holding,... waartoe de inrichting behoort met opgave van wijze van samenwerking die relevant is in het kader van het OVR. In dit verband kan ten aanzien van het project ter studie de ervaring/know-how aangegeven worden waarover het bedrijf of de groep waarvan het deel uitmaakt, beschikt. In voorkomend geval, naam van relevante groeperingen, beroepsorganisaties,... waarvan de inrichting lid is. In het kader van het OVR gaat het m.n. om groeperingen waar men terecht kan voor expertise (o.m. licentiehouders, productverenigingen,...).
blz. II.1, datum, omschrijving OVR
II. PREVENTIEBELEID EN VEILIGHEIDSBEHEERSYSTEEM DOEL - Hoofdstuk II betreft het beheersysteem en de organisatie van de onderneming op het vlak van de preventie van zware ongevallen. In dit hoofdstuk wordt aangetoond dat er een gedocumenteerd preventiebeleid is voor zware ongevallen en dat dit beleid is uitgewerkt in een veiligheidsbeheersysteem dat in overeenstemming is met de eisen van artikel 10 van het SWA.
1. TOELICHTING PREVENTIEBELEID De beleidsverklaring met de aspecten veiligheid en milieu vormt het uitgangspunt van de beschrijving aangaande het preventiebeleid inzake zware ongevallen. Hoewel de naam van het veiligheidsbeheersysteem niet rechtstreeks verwijst naar het aspect milieu impliceert het feit dat het gaat om zware ongevallen dat zowel het aspect veiligheid als milieu in beschouwing te nemen zijn. De toelichting aangaande het preventiebeleid omvat o.m. : • •
De meest recente ondertekende beleidsverklaring inzake de preventie van zware ongevallen wordt in bijlage opgenomen ; Opgave van waar er in de beleidsverklaring het aspect van veiligheid en milieu in verband met zware ongevallen aan bod komt. Dit is meer bepaald nodig waar het veiligheidsbeheersysteem deel uitmaakt van een ruimer, meer algemeen beleid en/of geïntegreerd is in een andere beheersysteem.
2. BESCHRIJVING INHOUD VEILIGHEIDSBEHEERSYSTEEM Er wordt aangetoond dat het preventiebeleid is uitgewerkt aan de hand van een veiligheidsbeheersysteem waarin de elementen die wettelijk zijn vastgelegd, aan bod komen. De beschrijving van de inhoud van het veiligheidsbeheersysteem omvat aldus o.m. : •
Het aantonen van de volledigheid van het veiligheidsbeheersysteem ten aanzien van de punten in art. 10 van het SWA. Mede gezien het feit dat in de meeste gevallen de opbouw/indeling van het veiligheidsbeheersysteem niet overeenstemt met de volgorde van opsomming zoals in het SWA opgenomen, zal evt. met een concordantietabel op een overzichtelijke wijze weergegeven kunnen worden welke van de vereiste aspecten in welk onderdeel van het veiligheidsbeheersysteem vervat zijn. In een concordantietabel wordt er voor elk van de geldende systeemprocedures aangegeven welke elementen van art. 10 van het SWA hiermee gedekt worden.
blz. II.2, datum, omschrijving OVR
•
•
4
De beschrijving op systeemniveau van het veiligheidsbeheersysteem dat borg staat voor de uitvoering van het preventiebeleid. Deze beschrijving kan gesteund worden op de concordantietabel. De beschrijving zal op een voldoende hoog niveau gebeuren in die zin dat er geen gedetailleerde procedures en/of instructies worden opgenomen in het OVR. Wel zal er naar het bestaan van deze procedures verwezen worden. Deze werkwijze moet er ook toe bijdragen dat de beschrijving van het veiligheidsbeheersysteem voldoende actueel kan blijven zonder reeds achterhaald te zijn op het ogenblik van goedkeuring van het OVR en/of bij het gebruik van het OVR bij de milieuvergunningsaanvraag. Een veiligheidsbeheersysteem kan in de praktijk ruimer opgevat zijn in de zin dat er ook andere aspecten dan louter deze van zware ongevallen in opgenomen zijn. Voorts kan het veiligheidsbeheersysteem kaderen binnen een globaal beheersysteem of bijvoorbeeld geïntegreerd zijn met een kwaliteitszorgsysteem. Onafhankelijk van de uitwerking en vorm zal in het kader van het OVR de aandacht specifiek uitgaan naar het aspect van de zware ongevallen. Het is wenselijk om het brede kader beknopt te beschrijven en in die zin aan te geven of er verbanden zijn (en zo ja welke) met het beheer van andere aspecten. In die zin kunnen ook certificaten zoals ISO, EMAS,... vermeld worden wat op zich echter geen beschrijving is van het veiligheidsbeheersysteem inzake zware ongevallen. Beknopte melding van het resultaat of de stand van zaken in verband met de MES-audit. Hierdoor kan in voorkomend geval aangetoond worden dat voor dit aspect reeds is voorzien in aangepaste opvolging door de inspecterende overheid4.
o.m. door gebruik te maken van de MES-audit
blz. III.1, datum, omschrijving OVR
III. PRESENTATIE VAN DE OMGEVING In hoofdstuk III wordt aangetoond dat de omgeving en de activiteiten in de omgeving van de inrichting voldoende bekend zijn met het oog op de identificatie van : • • •
de omgevingsvoorwaarden die mee de impact van zware ongevallen kunnen bepalen ; de kwetsbaarheid van het gebied voor impact van zware ongevallen ; de externe gevarenbronnen.
1. LIGGING 1.1. ALGEMEEN Geografische ligging met identificatie van de omgeving waarbij het detail van de beschrijving afneemt naarmate de afstand tot de betrokken inrichting groter wordt. Kaarten tot op een afstand van 3 km5 van de inrichting waarbij de gedetailleerdheid van de beschrijving in deze zone weliswaar aangepast is aan de betrokken situatie in het OVR. Verdere verduidelijking en beschrijving door opgave van o.m. : • • •
actueel bestemmingsplan in kleur waarop de inplanting (incl. bedrijfsgrenzen) van de inrichting is aangeduid ; topografische kaart waarop inplanting (bedrijfsgrenzen) van de inrichting is aangeduid ; kaart met aanduiding toegangswegen (weg, spoor, water en pijpleiding) ofwel zijn de wegen aan te duiden op één van de hoger genoemde kaarten. In voorkomend geval zullen ook de (alternatieve) toegangswegen die gebruikt worden voor noodgevallen, aangeduid worden.
1.2. GEVOELIGE OMGEVINGSOBJECTEN De gevoelige omgevingsobjecten die de gevolgen van een zwaar ongeval in de bestudeerde inrichting kunnen verhogen, hangen samen met de aanwezigheid van o.m. : • • 5
personen en kwetsbare locaties natuurgebieden en oppervlaktewateren
dit is te aanzien als een ‘standaardafstand’ die trouwens dezelfde is als deze gevraagd bij de opmaak van een SWA-VR [Leidraad VR, 2001].
blz. III.2, datum, omschrijving OVR
1.2.1. PERSONEN EN KWETSBARE LOCATIES Inzake de aanwezigheid van personen in de omgeving van de betrokken inrichting wordt een beschrijving opgenomen van (in zoverre deze gegevens ter beschikking zijn) : •
woongebieden en gebieden met woonfunctie met specifieke aandacht voor gebieden met hoge bewoningsdichtheid
•
kwetsbare locaties ttz. scholen, ziekenhuizen en rusthuizen/verzorgingstehuizen en in voorkomend geval andere grote gebouwen/centra waar veel mensen aanwezig kunnen zijn De kwetsbare locaties zullen aan de hand van een kaart ruimtelijk gesitueerd worden. de belangrijkste zones die door publiek bezocht worden en waar er meer bepaald hoge personendichtheden zijn te verwachten. Enkele typische voorbeeld zijn recreatiegebieden, handelszones met een concentratie van winkels en publieke locaties zoals een voetbalstadion. industrie/diensten met grote tewerkstelling Algemeen zullen de nabije bedrijven aan de hand van een kaart gesitueerd worden t.o.v. de bestudeerde inrichting. Waar het bedrijven betreft met belangrijke hoeveelheden gevaarlijke stoffen zullen deze in meer detail aan bod komen bij de beschrijving van de externe gevarenbronnen (zie verder onder § 1.3).
•
•
Een overzicht is hierbij te geven van o.m. : •
•
de minimale afstand en de richting tot de bewoonde gebieden met opgave van het aantal inwoners in de woonkernen (typisch binnen een straal van 3 km) de populatie in de omgeving van de inrichting en dit onder de vorm van een populatiematrix Voor de opmaak van een populatiematrix wordt de omgeving van de inrichting in kaart gebracht aan de hand van een vierkant raster waarbij er binnen elk vierkant van dit raster uitgegaan wordt van een homogene populatiedichtheid. Het door de populatiematrix bestreken gebied is aangepast aan de schadeafstanden die uit de risicoanalyse naar voor komen. Aan de hand van de populatiematrix wordt er aldus in het OVR aangegeven welke de bevolkingsdichtheid is in elk vierkant. Bijkomend wordt er rekening gehouden met de variatie van de populatie in functie van de tijd waarbij tenminste een onderscheid gemaakt wordt naar aanwezigheid tussen dag en nacht enerzijds en tussen week en weekend anderzijds. Bijkomend is informatie op te nemen naar de verdeling van de aanwezigheid van personen binnen/buiten gebouwen. De grootte van het gebied waar er detailinformatie aangaande de aanwezige populatie vereist is, wordt mede bepaald door de grootte van de externe risico’s. De globale aanpak is dat naarmate de af-
blz. III.3, datum, omschrijving OVR
stand tot de inrichting groter is, er kan uitgegaan worden van meer algemene personendichtheden6 zoals o.m. terug te vinden in [Groene Boek]. De aan de kwetsbare locaties verbonden populatiegegevens worden duidelijk vermeld. Algemeen worden de bronnen aan de hand waarvan de populatiematrix wordt opgemaakt, vermeld. De afstand tussen de lijnen van de grid bedraagt maximaal 100 m (dus vierkanten van 100 m bij 100 m). Waar de effectafstanden veeleer beperkt zijn, kan het nodig zijn om deze grid te verfijnen om een te ruwe benadering van het groepsrisico te vermijden. Tenslotte is het belangrijk dat bij de inventarisatie van de personen in de omgeving ook rekening gehouden wordt met ontwikkelingen die in de bestemmingsplannen of Ruimtelijke Uitvoeringsplannen zijn vastgelegd. In praktijk betekent dit bijvoorbeeld dat voor een woonuitbreidingsgebied rekening gehouden wordt met de toekomstige bewoning die in het kader van de ruimtelijke planning daar is toegestaan. De gegevens in de populatiematrix vormen mee de basis voor de bepaling van het groepsrisico (GR).
1.2.2. NATUURGEBIEDEN EN OPPERVLAKTEWATEREN Een beschrijving wordt opgenomen van in de nabijheid (typisch binnen een straal van 3 km) van de betrokken inrichting aanwezige : •
natuurgebieden Bijzondere aandacht gaat uit naar kwetsbare natuurgebieden m.n. natuurreservaten, vogelrichtlijngebieden, Ramsar gebieden en gebieden die onder de habitatrichtlijn vallen.
•
oppervlaktewateren De ligging van de omgevende oppervlaktewateren met verwijzing naar de betrokken geografische kaart(en) wordt opgenomen. Tevens wordt opgegeven of het stilstaand of stromend water (incl. stroomrichting) betreft.
Tenslotte zal hier ook verwezen worden naar § 3 waar de geologische gegevens beschreven zijn.
6
ter illustratie : de bevolkingsgegevens uit statistieken van het NIS of van de betrokken gemeente zijn meer gedetailleerd dan algemene bevolkingsdichtheden volgens de aard van het betrokken gebied
blz. III.4, datum, omschrijving OVR
1.3. EXTERNE GEVARENBRONNEN De externe gevarenbronnen die oorzaak zouden kunnen zijn van een zwaar ongeval in de bestudeerde inrichting, worden aan de hand van geografische kaart(en) gesitueerd en beknopt toegelicht. Externe gevarenbronnen kunnen o.m. de volgende zijn (niet-limitatief) : •
andere industriële installaties en opslagplaatsen met gevaarlijke stoffen waarbij er in de eerste plaats gedacht wordt aan andere Seveso-inrichtingen Hierbij zal o.m. de minimum afstand en de richting tot de naburige bedrijven, hun type van activiteit en, waar het hoge drempel-inrichtingen betreft, de belangrijkste gevaarlijke stoffen naar aard en hoeveelheden opgenomen worden ;
•
transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, water en per pijpleiding (incl. identificatie traject en voor wat de pijpleidingen betreft of de ligging boven- of ondergronds is). Op te merken valt dat deze informatie in combinatie met de beschrijving van de toegangswegen onder § 1 van hoofdstuk III kan gegeven worden. hoogspanningslijnen ; vliegvelden ; militaire installaties ; natuurlijke gevarenbronnen zoals instabiliteit ondergrond, overstromingen (rivieren, dijkbreuken,...), mijnen en groeven in exploitatie
• • • •
In voorkomend geval zal aangegeven worden wanneer deze externe gevarenbronnen niet aanwezig zijn. De evaluatie van deze externe gevarenbronnen kan wanneer dit eenvoudig is, hier bij de beschrijving zelf doch zal, in voorkomend geval, deel uitmaken van de risicoanalyse in hoofdstuk V waar het aspect van mogelijke domino-effecten in meer detail aan bod komt.
2. METEOROLOGISCHE GEGEVENS Een samenvattende weergave van de meteostatistieken van het dichtstbijgelegen meteostation die een voldoende ruime waarnemingsperiode bestrijken (bron KMI), wordt opgenomen. De belangrijkste gegevens in dit verband zijn deze die gebruikt worden voor de kwantitatieve risicoanalyse m.n. de windsnelheid, de windrichting en de atmosferische stabiliteit. De meteocondities voor de kwantitatieve risicoberekening omvatten aldus tenminste : •
7
windsnelheid en atmosferische stabiliteit Er wordt rekening gehouden met een minimum aantal weerklassen als combinatie van typische7 Pasquill klassen en windsnelheden.
evt. aan te passen volgens beschikbare specifieke meteogegevens
blz. III.5, datum, omschrijving OVR
Hiervoor wordt verwezen naar de richtlijn betreffende meteorologische gegevens in bijlage 3 van het deel OVR van het VR-richtlijnenboek. Voor deze combinaties van weerklasse en windsnelheid zal in het OVR opgenomen worden welke frequentie van voorkomen hiervoor geldt ter hoogte van het betrokken meteostation. Typisch wordt dit uitgedrukt als een percentage dat het deel van de tijd weergeeft gemiddeld genomen over één jaar. • windrichting In het kader van de kwantitatieve risicoanalyse zal ten behoeve van de bepaling van effecten die afhankelijk zijn van de windrichting er rekening gehouden worden met het minimum8 aantal windrichtingen zoals opgenomen in de richtlijn betreffende meteorologische gegevens in bijlage 3 van het deel OVR van het VR-richtlijnenboek. De opgave van de windroos met de aanduiding van het voorkomen van de verschillende windrichtingen en hun frequentie van voorkomen zal in het OVR opgenomen worden. Voor de omgevingstemperatuur en –druk alsook voor de temperatuur van de bodem wordt in het kader van de kwantitatieve risicoanalyse met standaardvoorwaarden gerekend zodat de werkelijke meteogegevens hiervoor van een meer ondergeschikt belang zijn. In dit verband wordt eveneens verwezen naar de richtlijn betreffende meteorologische gegevens in bijlage 3 van het deel OVR van het VR-richtlijnenboek. In voorkomend geval zullen specifieke meteogegevens die belangrijk zijn voor de risicoanalyse, toegelicht worden. Voor wat het ontwerp van installaties betreft moet met lokale omstandigheden rekening gehouden worden waarbij de gegevens inzake temperatuur, windsnelheid en neerslag de meest belangrijke elementen zijn.
3. GEOLOGISCHE GEGEVENS Beschrijving bodem en grondwater ter hoogte van de inrichting en in de omgeving ervan met o.m. aandacht voor : • • • •
8
type ondergrond algemene geologische context aspect grondwater met beschrijving van freatische lagen en grondwaterstroming waterwingebieden en/of beschermingszones
voor bepaling groepsrisico is aantal desgevallend te verhogen al naargelang de effectafstand groter is
blz. IV.1, datum, omschrijving OVR
IV. BESCHRIJVING VAN DE INRICHTING Hoofdstuk IV bevat de beschrijving van de installaties van de inrichting en de erin doorgevoerde activiteiten in het licht van de risico’s van zware ongevallen. In dit verband is ook de identificatie van de gevaarlijke stoffen en een toelichting bij de betrokken gevaarseigenschappen belangrijk. Algemeen moet de beschrijving in dit hoofdstuk de inhoud van hoofdstukken V en VI begrijpelijk maken.
1. ALGEMEEN SITUATIEPLAN Beschrijving van de inrichting in haar geheel aan de hand van een algemeen situatieplan. Aan de hand van de leesbaarheid zal nagegaan worden of de hierna vermelde gegevens op één plan kunnen staan dan wel dat de aanduidingen over meerdere plannen worden gespreid. Tenminste aan te duiden zijn : •
de erfscheiding (bedrijfsgrens), omheining en toegang(en) tot het bedrijfsterrein. Voor wat de toegangen betreft worden zowel deze welke onder normale omstandigheden gebruikt worden, als deze bestemd voor noodgevallen, opgenomen zodat inzicht wordt gegeven in de wijze waarop de installaties bereikbaar zijn ;
• •
het interne wegen- en spoorwegnet ; in het geval van transport van gevaarlijke stoffen naar en van de inrichting via pijpleidingen, de ligging van deze leidingen ; de ligging van de verschillende installaties en de belangrijkste secties ervan waaronder in voorkomend geval : o reactiesectie, scheidingssectie,...·; o opslag van grondstoffen, tussenproducten, eindproducten en afvalproducten ;
•
o verlaadplaatsen ; o belangrijkste pijpenbruggen en -grachten o hulpgebouwen o.m. werkplaatsen, administratieve lokalen, laboratoria,... ; o nutsvoorzieningen ; o behandeling en afvoer van vloeibare effluenten ; o behandeling van gasvormige effluenten (o.a. fakkelsystemen). De beschrijving start op bedrijfsniveau en gaat vervolgens dieper in detail incl. aangepaste plannen/schema’s.
blz. IV.2, datum, omschrijving OVR
2. INSTALLATIES MET GEVAARLIJKE STOFFEN EN PROCÉDÉS Per installatie wordt een bevattelijke beschrijving incl. aanduiding op plan, gegeven. De weergave moet op een overzichtelijke wijze gebeuren zodat duidelijk is welke gevaarlijke stoffen (aard en hoeveelheid) waar (referentie naar een plan) in welke installaties (bevattelijke beschrijving) aanwezig zijn. Voor de beschrijving wordt een zgn. top-down benadering gebruikt, beginnende op het niveau van de inrichting die reeds ten dele bij de ‘algemene inlichtingen’ in het OVR aan bod is gekomen, dan de afdelingen gevolgd door de installaties en processen en daarna de verschillende te onderscheiden secties en, indien nodig, gaande tot het niveau van de individuele installatieonderdelen. Op analoge wijze is het zeer verhelderend om de procesbeschrijving te starten van blokschema’s en bij een verdere detaillering gebruik te maken van productstroomschema’s. De doelstelling van deze schema’s is om een weliswaar (sterk) vereenvoudigd doch duidelijk beeld te geven van de situatie. De volgende zaken die op deze schema’s worden aangeduid waarbij in het geval van sterk verschillende werkingsregimes dit aspect wordt toegelicht (evt. met aparte schema’s indien nodig), zijn : • • •
de belangrijkste productstromen ; in voorkomend geval de belangrijkste bestanddelen ; de interacties met de omgeving zoals o.m. de toevoer van de belangrijkste grond- en hulpstoffen, de afvoer van eindproducten, de belangrijkste reststoffen en afvalstoffen, de toevoer van energie, enz. In dit verband wordt het detail van de beschrijving van de processen gekoppeld aan de aard en de betrokken hoeveelheden van gevaarlijke stoffen zodat de meeste aandacht uitgaat naar de meest relevante installaties/producten ;
•
de voorzieningen waarmee gevaarlijke stoffen snel kunnen worden ingeblokt.
Het uiteindelijke detailniveau wordt bepaald door de relevantie van de installatie in het kader9 van het OVR (zware ongevallen). Het is evident dat het nodig is om over de (eerste) resultaten van de risicoanalyse te beschikken vooraleer een definitief inzicht bekomen wordt dat toelaat te concluderen of een onderdeel al dan niet relevant is in het kader van het OVR. Het is bij de beschrijving noodzakelijk afstemming/coherentie te verzekeren met de risicoanalyse in hoofdstuk V o.m. in de zin dat daar ook dergelijke informatie nodig is en derhalve van gemeenschappelijke overzichtstabellen gebruik kan gemaakt worden. Afstemming van de beschrijving van de inrichting op de aard en omvang van de risico’s impliceert eveneens dat de meeste aandacht uit zal gaan naar de installaties 9
uiteraard wordt rekening gehouden met de toekomstige uitbreiding van het OVR tot een SWA-VR
blz. IV.3, datum, omschrijving OVR
met gevaarlijke stoffen die de grootste bijdrage leveren tot de externe risico’s en de milieurisico’s. Aandachtspunten voor de beschrijving van de installaties zijn o.m. : •
• •
•
•
•
Top-down benadering Overzichtelijke blokschema’s aan de basis met aanduiding van secties en productstromen die in de beschrijving toegelicht worden. Uiteraard is het afhankelijk van de complexiteit van de betrokken installaties doch algemeen zijn sterk vereenvoudigde leiding- en instrumentatiediagrammen op hun plaats waarbij de betrokken beschrijving coherent hiermee moet zijn ook naar identificatie van de onderdelen toe. De wijze van beschrijving zal mede bepaald worden door de aard van de inrichting en de doorgevoerde activiteiten. In het ene geval kan het beter zijn voor de beschrijving uit te gaan van de installaties als basis terwijl in het andere geval de aard van de processen een betere basisindeling van de beschrijving toelaat. Voorts kan de procesbeschrijving afzonderlijk worden opgenomen dan wel worden geïntegreerd met de beschrijving van de installaties. Coherentie tussen hoofdstuk IV met de beschrijving en hoofdstuk V met de risicoanalyse. Consequent gebruik van benamingen van installaties, nummering van onderdelen, processen,... doorheen het OVR en dit zowel in de teksten als op de plannen en/of schema’s. In zoverre relevant naast normale procesvoering ook aandacht voor starten en stoppen (incl. noodstop) van een installatie. Wijze van procesvoering (continu, batchgewijs proces,...) en toelichting bij graad van automatisatie, manuele handelingen,... Opgave van de voorziene periodes waarin het regime van activiteit plaatsvindt zoals o.m. dag/nacht, week/weekend en frequentie. Voor de reacties binnen een productiesectie worden de reactieschema’s van de hoofd- en, in voorkomend geval, nevenreacties (alsook ongecontroleerde of ongewenste reacties) weergegeven. Informatie aan te vullen met de reactiewarmten (endotherm of exotherm), het reactiemilieu (aanwezige solventen, katalysatoren, hulpstoffen,...). De noodzaak van de diepgang van de beschrijving is afhankelijk van de criticiteit van de reactie en het belang in het kader van de gevaren voor zware ongevallen. Van de installatieonderdelen met belangrijke hoeveelheden gevaarlijke stoffen worden de belangrijkste karakteristieken opgenomen. Naast de belangrijkste ontwerpgegevens gaat het ook om de typische gegevens inzake werkingsvoorwaarden. Inzicht wordt gegeven in de gevaarlijke stoffen aanwezig in de installatie en de voorwaarden waarin ze zich bevinden m.n. : o aanwezige gevaarlijke producten (aard) ; o maximum hoeveelheid/volume ;
blz. IV.4, datum, omschrijving OVR
o werkingsdruk en –temperatuur of typische bereiken en/of maxima (aggregatietoestand). Bij dergelijke overzichten is het gebruik van een overzichtstabel het meest aangewezen. Om een duidelijk inzicht aan de lezer te geven, zullen aan deze overzichtstabel ook identificatiegegevens en een inplantingsplan gekoppeld zijn wat toelaat de betrokken installaties te situeren op (een plattegrond van) het bedrijfsterrein. •
De betrokken overslagactiviteiten voor tenminste de in het kader van de kwantitatieve risicoanalyse relevante gevaarlijke stoffen, zullen beschreven worden met aandacht voor o.m. de wijze van overslag, de overslagtijd, de overslaghoeveelheden, de controlemaatregelen en de betrokken preventieve maatregelen en beschermingsmaatregelen.
Bovenstaande informatie, althans ten dele, kan desgewenst opgenomen worden bij toepassing van het subselectiesysteem bij de risicoanalyse. Samen met de beschrijving van de installaties en processen zullen ook de (algemene) preventieve en beschermingsmaatregelen opgenomen worden. Een specifiek voorbeeld wordt gevormd door de beschrijving van de riolering waarmee het aspect van opvang van lekken en bluswaters in verband staat. De beschrijving zal derwijze zijn dat er een inzicht gegeven wordt in de wijze waarop lekken en verontreinigde bluswaters afvloeien en/of opgevangen worden. Specifieke aandacht is er aldus voor : •
beschrijving concept bedrijfsriolering evt. met vereenvoudigd schema ter verduidelijking ;
•
aangeven of en waar het rioleringsstelsel kan afgesloten worden en wijze van operatie toelichten (manueel, automatisch,...) ; aanwezigheid van eigen waterzuivering en/of opvangbekkens voor lekken/bluswaters.
•
OPMERKING - De beschrijving van de preventieve maatregelen en de beschermingsmaatregelen kan bij de beschrijving in hoofdstuk IV en/of bij de risicoanalyse in hoofdstuk V en/of bij de noodplanning in hoofdstuk VI aan bod komen. De keuze zal o.m. bepaald worden door de aard en omvang van de inrichting. Een vaste regel hiervoor kan niet gegeven worden. Doelstelling moet steeds zijn de lezer een zo goed mogelijk inzicht te geven. Voor een goed inzicht en een geïntegreerde beschrijving is het wenselijk om de belangrijkste preventieve maatregelen en beschermingsmaatregelen bij de beschrijving op te nemen. Zo zullen hier o.m. ook algemene voorzieningen als inkuipingen, interne riolering, opvangbekkens,... aan bod komen. Voorts kan er ook verwezen worden naar hoofdstuk V met de resultaten van de oorzakenanalyse (vlinderdas) waarin de preventieve maatregelen zijn opgenomen. In hoofdstuk VI aangaande de noodplanning kunnen bijvoorbeeld interventiemiddelen aan bod komen.
blz. IV.5, datum, omschrijving OVR
De beschrijving van de nutsinstallaties wordt ook opgenomen doch blijft veeleer algemeen in zoverre er geen gevaarlijke stoffen bij betrokken zijn en er geen relevante invloed is op de risico’s van zware ongevallen.
3. GEVAARLIJKE STOFFEN De beschrijving van de gevaarlijke stoffen omvat : • •
•
de lijst van de gevaarlijke stoffen (aard en hoeveelheden) ; de fysische, chemische en toxicologische kenmerken met gegevens over de zowel onmiddellijk als later optredende gevaren voor mens en milieu ; het fysische en chemische gedrag onder normale gebruiksvoorwaarden en bij voorzienbare ongevallen.
In dit deel worden de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen beschreven en in voorkomend geval moet er ook rekening gehouden worden met gevaarlijke stoffen die gevormd zouden kunnen worden bij een afwijkende procesvoering (ongecontroleerde of ongewenste reactie). Zoals bij de beschrijving van de installaties, houdt de diepgang ten aanzien van de beschrijving van de (eigenschappen van de) gevaarlijke stoffen, verband met de gevaren van zware ongevallen verbonden aan de betrokken installatie. Dit betekent dat er aandacht moet zijn voor tenminste die eigenschappen die van belang zijn voor de beoordeling van het mogelijk gevaar en de mogelijke schade die de gevaarlijke stoffen kunnen inhouden.
3.1. IDENTIFICATIE VAN DE GEVAARLIJKE STOFFEN De stoffen worden geïdentificeerd door vermelding van tenminste : • • • • • • •
de chemische naam het CAS-nummer het EG-nummer de naam volgens de IUPAC-nomenclatuur de chemische formule· in voorkomend geval andere intern gehanteerde namen· indien relevant, zuiverheid van het product en desgevallend opgave van de voornaamste onzuiverheden en percentages·
•
de van toepassing zijnde risicozinnen (volgens Europese richtlijn 67/548/EG of 1999/45/EG)· de van toepassing zijnde indeling en etikettering (volgens Europese richtlijn 67/548/EG of 1999/45/EG) de NFPA-code
• •
blz. IV.6, datum, omschrijving OVR
3.2. FYSICO-CHEMISCHE EN TOXICOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN Fysico-chemische en toxicologische eigenschappen met opgave van tenminste10 : • • • • • • • • • • • • •
moleculair gewicht kookpunt/kooktraject smeltpunt vlampunt neiging tot broei/zelfontbranding zelfontstekingstemperatuur verbrandingswarmte bovenste explosiegrens· onderste explosiegrens minimale ontstekingsenergie dampspanning bij 20°C (en andere temperaturen indien relevant) soortelijke massa (gas, vloeistof en vaste stof) en/of de relatieve dichtheid t.o.v. water (voor vloeistoffen) en lucht (voor gassen)· oplosbaarheid in water
Waar nodig zijn de relevante parameters bij de bepaling van de eigenschappen op te geven zoals bvb. de temperatuur waarvoor de oplosbaarheid in water geldt. In functie van specifieke procesomstandigheden kan het vereist zijn om bijkomende relevante gegevens op te nemen. Dit geldt o.m. voor die stofeigenschappen die afhankelijk zijn van de omstandigheden waarin de stoffen voorkomen en waarbij de betrokken omstandigheden sterk afwijken van de standaardvoorwaarden. In voorkomend geval waar dergelijke gegevens niet beschikbaar zouden zijn, zullen deze lacunes en de aannames die in de risicoanalyse gemaakt worden, duidelijk worden aangegeven. Wat de toxicologische eigenschappen betreft gaat de aandacht inzake externe risico’s in hoofdzaak uit naar de respiratoire toxiciteit. Dit wordt o.m. bekomen aan de hand van de risico-zinnen. Mogelijks relevante cijferwaarden zijn : LC50-respiratoir, IDLH-waarde, probitfunctie voor de mens, ERPG-waarden. De ecotoxische eigenschappen van de stof worden beschreven aan de hand van de risico-zinnen. Mogelijks relevante cijferwaarden11 zijn : LC50waarde voor vis, EC50-waarde voor daphnia en de IC50-waarde voor algen. De stoffen die slecht afbreekbaar zijn in water worden desgevallend opgegeven.
10
voor zover beschikbaar en relevant
11
LC50, IC50 en EC50 zijn ecotoxische concentraties ten aanzien van de vermelde soort
blz. IV.7, datum, omschrijving OVR
3.3. CHEMISCH EN FYSISCH GEDRAG Het chemisch en fysisch gedrag van de stoffen zowel in normale als in voorzienbare abnormale omstandigheden wordt beschreven. In voorkomend geval omvatten deze gegevens voor de betrokken stoffen het volgende : • •
• •
• •
de mogelijkheden van de stof of van het preparaat om met zichzelf te reageren zoals polymerisatie en isomerisatie ; de pyrofore eigenschappen: beschrijving van de hevigheid van de reactie in contact met lucht (smeulen, open vlam), eventueel de verdunningsgrens waarbij pyrofoor karakter verdwijnt ; de stabiliteit van de stof of van het preparaat: temperatuurgrens voor thermische stabiliteit, ontbindingsenthalpie ; identificatie en beschrijving van mogelijke interacties (intentionele en accidentele) met andere aanwezige stoffen waarbij bvb. ook aan water en lucht gedacht wordt. Waar relevant dient in dit verband bijkomende toelichting gegeven te worden o.m. aard van de reactie (verbranding, ontbinding, redox,...), de snelheid van de reactie, de exothermiciteit en de aard en relevante eigenschappen van de reactieproducten (niet condenseerbare gassen, toxische gassen,...) ; indicatie van de belangrijkste corrosieve eigenschappen van de stof t.o.v. materialen·(evt. na contact met bvb. water of lucht) ; het explosief karakter van de stof, d.w.z. zijn gevaarlijkheid of vatbaarheid voor ontploffing t.g.v. een mechanisch effect (stoot, wrijvingsgevoeligheid), een thermisch effect (opwarming onder insluiting) of een schokgolf (de ontploffingsgevoeligheid).
3.4. OPMERKINGEN GEVAARLIJKE STOFFEN - De opmaak van het OVR houdt verband met de gevaarlijke stoffen die de inrichting veiligheidsrapportplichtig maken. Andere aanwezige gevaarlijke stoffen zullen ook, weliswaar meer beknopt, aan bod komen in het OVR. De beschrijving van de gevaarlijke stoffen zal coherent zijn met hoofdstuk V van het OVR. Voor gevaarlijke stoffen waarvan het extern risico beperkt is, kan derhalve volstaan worden met een meer beknopte beschrijving van de eigenschappen. Voor stoffen die bijvoorbeeld aanleiding kunnen geven tot de vorming van toxische rookgassen doch geen gevaarlijke stoffen zijn zoals bedoeld in de Seveso II-richtlijn, zal de beschrijving beperkt kunnen blijven tot de eigenschappen die nodig zijn om het scenario van brand te evalueren. GROEPEN VAN GEVAARLIJKE STOFFEN – Voor specifieke situaties met wisselende producten in wisselende hoeveelheden, zoals bijvoorbeeld bij opslagmagazijnen, is het aangewezen de producten in te delen in groepen met gelijkaardige gevaarseigenschappen. Per groep worden de maximaal
blz. IV.8, datum, omschrijving OVR
aanwezige hoeveelheden gegeven en worden de meest gevaarlijke producten nominatief geïdentificeerd. In het OVR wordt gemotiveerd/geargumenteerd waarom de gekozen producten de voor de risicoanalyse representatieve producten zijn en dit volgens de aard van het gevaar. Producten met gevaarlijke eigenschappen die afwijken van deze van de groep, worden uiteraard afzonderlijk behandeld. Een analoge situatie is deze aangaande formulaties waarvoor honderden verschillende commerciële benamingen of codes kunnen bestaan. Het is voor de beschrijving toegestaan om met componentgroepen te werken. Deze componentgroepen worden gedefinieerd op basis van de meest gevaarlijke stof en de aard van het gevaar. Ook hier zal er een argumentatie zijn inzake de keuze van de meest gevaarlijke stof.
4. SPECIFIEKE ERVARINGSGEGEVENS ALGEMEEN - Na het overzicht van de gevaarlijke stoffen worden, in voorkomend geval, specifieke ter beschikking zijnde gegevens aangaande de gevaarlijke stoffen opgenomen. Het meest voor de hand liggend en hierna in meer detail toegelicht betreft de ervaring onder de vorm van casuïstiek. Andere mogelijke informatie zou kunnen zijn aangaande resultaten van specifieke testen van gevaarlijke stoffen, specifieke reacties,... RELEVANTE CASUÏSTIEK – Een ongevallencasuïstiek kan belangrijke informatie verschaffen voor het uitvoeren en beoordelen van een risicoanalyse. Een relevante ongevallencasuïstiek wordt gekenmerkt door de volgende eigenschappen : •
• •
•
de casuïstiek heeft betrekking op alle gebeurtenissen die hebben geleid of hadden kunnen leiden tot ongevallen waarbij grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen vrijkwamen en/of belangrijke schade, rechtstreeks of via domino-effecten, in de omgeving werd berokkend. De zgn. bijna-ongevallen kunnen m.a.w. ook belangrijk zijn ; de casuïstiek heeft betrekking op het bestudeerde project (proces/installaties) ; de casuïstiek geeft een juiste en volledige beschrijving van de oorzaken en (mogelijke) gevolgen van de ongewenste gebeurtenissen ; de casuïstiek geeft een beschrijving van de voorzieningen die getroffen werden om een herhaling van de gebeurtenissen te voorkomen en/of om de gevolgen van de gebeurtenissen te beperken.
BRONNEN CASUÏSTIEK - De bronnen van de casuïstiek kunnen de volgende zijn : •
het bedrijf voor interne casuïstiek : De kans is klein dat er zich binnen het bestudeerde bedrijf ongevallen hebben voorgedaan met schade in de omgeving. Wanneer de
blz. IV.9, datum, omschrijving OVR
•
•
exploitatie reeds lang genoeg plaatsvindt, kan men, op basis van de casuïstiek van kleinere storingen, een idee krijgen van de waarschijnlijkheid van grote ongevallen ; gelijksoortige bedrijven voor externe casuïstiek : Gelijksoortige bedrijven, al dan niet gelegen binnen de bestudeerde locatie, kunnen ook een relevante ongevallencasuïstiek opleveren. Via de eventuele licentiehouder, de verzekeraar, beroepsverenigingen of uitwisselingsprogramma’s met andere bedrijven kan dergelijke informatie verkregen worden ; literatuur en databanken voor externe casuïstiek : Bij het raadplegen van literatuur en databanken zal men in vele gevallen enkel een, al dan niet beknopte, beschrijving van grote ongevallen terugvinden. In gunstige omstandigheden betreft het ongevallencasuïstiek voor de bestudeerde activiteit of gelijksoortige bedrijven. Belangrijk is evenwel na te gaan of de ongevallen zowel wat oorzaken als gevolgen betreft, representatief zijn voor het project ter studie hoewel dergelijke informatie niet steeds beschikbaar is.
5. ALTERNATIEVEN ALGEMEEN - In het OVR dient een schets opgenomen van alternatieven die redelijkerwijze in beschouwing kunnen worden genomen naar inplanting/locatie en uitvoering alsook het nulalternatief en de sluiting van de inrichting. Het feit dat het een ‘schets’ betreft impliceert dat het om een beknopt overzicht gaat met als objectief de keuze van het betrokken project aan de hand van de voor- en nadelen t.o.v. van de andere alternatieven toe te lichten. De beschrijving kan tevens betrekking hebben op het aangeven van het afwezig zijn van alternatieven door specifieke eisen voor de betrokken situatie te vermelden zoals bijvoorbeeld deze die eigen zijn aan de locatie. De evaluatie van de alternatieven gebeurt op een kwalitatieve wijze en dit vnl. ten aanzien van het aspect van de externe risico’s. Factoren die bij het beslissingsproces een rol spelen, kunnen uiteenlopend van aard zijn waarbij sociale, economische, technische en evt. politieke drijfveren in mindere of meerdere mate de uiteindelijke keuze kunnen beïnvloeden. Dat hierna relatief veel toelichting gegeven wordt bij de achtergrond voor de beschrijving van alternatieven, vindt zijn oorsprong in het feit dat dit hoofdstuk een specifieke eis is voor het OVR die niet voortkomt uit de Seveso II-richtlijn. Alleszins zal dit hoofdstuk eerder beperkt van omvang blijven. Indien er bij de opmaak van het OVR nog alternatieven ter studie zijn die voorts relevant zijn ten aanzien van het extern risico of het milieurisico zullen deze ook beschouwd worden bij de bepaling van de externe risico’s en de milieurisico’s. Alleszins is het nulalternatief bij een uitbreiding of wijziging van een bestaande inrichting mee te nemen. Dit impliceert dat voor
blz. IV.10, datum, omschrijving OVR
een bestaande inrichting steeds de bestaande situatie en de situatie na uitbreiding of wijziging zal bepaald en geëvalueerd worden. Het spreekt voor zich dat voor de bestaande situatie de resultaten reeds beschikbaar kunnen zijn in het vorige OVR. AARD PROJECT - Belangrijk is om steeds met de aard en omvang van het project rekening te houden. Zo is het evident dat voor een hervergunning van een inrichting de beschrijving van de alternatieven eerder beperkt zal zijn. Een onderscheid kan gemaakt worden tussen : •
•
•
een nieuwe inrichting De beslissing om een nieuwe inrichting te exploiteren is het resultaat van een proces waarin de afweging van alternatieven de facto deel heeft uitgemaakt. De overwegingen in verband met de noodzaak tot oprichting van een nieuwe inrichting bevatten uiteraard elementen die bruikbaar zijn voor de beschrijving in het licht van het nulalternatief. een project d.i. uitbreiding/wijziging van een bestaande hoge drempel-inrichting Waar het OVR betrekking heeft op een uitbreiding/wijziging van een bestaande hoge drempel-inrichting zal de aandacht inzake alternatieven specifiek uitgaan naar deze uitbreiding/wijziging. Zoals voor een nieuwe inrichting zal een beslissing tot uitbreiding/wijziging reeds onderwerp uitgemaakt hebben van interne overwegingen die impliciet alternatieven bevatten die bruikbaar kunnen zijn in het kader van het OVR. De overwegingen in verband met de noodzaak tot uitbreiding bevat uiteraard elementen die bruikbaar zijn voor de beschrijving in het licht van het nulalternatief. een inrichting die hoge drempel-inrichting wordt door wijziging van de regelgeving Indien door wijziging van de regelgeving een inrichting zonder meer hoge drempel-inrichting wordt, komt het geven van alternatieven neer op het evalueren van een bestaande toestand samen met het nulalternatief.
Bij het bovenstaande wordt opgemerkt dat er hierbij geen rekening gehouden werd met de resultaten van de risicoanalyse en –beoordeling van de inrichting wat uiteraard kan leiden tot de noodzaak voor het nemen van bijkomende maatregelen die uiteraard ook als alternatieven kunnen aanzien worden. Dergelijke alternatieven zullen aan bod komen bij de risicoanalyse en –beoordeling in hoofdstuk V.
blz. IV.11, datum, omschrijving OVR
OVERZICHT - Alternatieven kunnen zowel binnen het bedrijf gesitueerd zijn als erbuiten in een ruimer kader. Overwegingen die reeds voorafgaan aan de opmaak van het OVR en mee tot de besluitvorming van de exploitant hebben geleid, kunnen desgevallend ook kort in het hoofdstuk van de alternatieven opgenomen worden. Bij de alternatieven zal er een onderscheid gemaakt worden tussen : • •
•
Locatiealternatieven die zowel over de inplanting op het bedrijfsterrein handelen als over de locatie in een ruimer kader ; Uitvoeringsalternatieven Naar uitvoering toe kunnen alternatieven zich situeren op het vlak van o.m. het proces, de betrokken gevaarlijke stoffen en hun hoeveelheden, en de maatregelen naar veiligheid en milieu toe. De uitwerking inzake uitvoeringsalternatieven is mede afhankelijk van het feit of het om nieuwe installaties gaat dan wel bestaande. In dit verband kan ook verwezen worden naar de historiek. Status quo- en nulalternatief Dit betreft de analyse van het niet realiseren van het voorgenomen project (status-quo alternatief) en waar het een bestaande inrichting betreft, ook het sluiten van de inrichting (nulalternatief).
Opgemerkt wordt dat de beschrijving inzake alternatieven ook betrekking kan hebben op het afwezig zijn van alternatieven.
5.1. LOCATIE/INPLANTINGSALTERNATIEVEN Dit alternatief betreft uiteraard het uitvoeren van dezelfde activiteit op een andere plaats. Deze alternatieven kunnen zowel op een ruimere schaal (locatie) als intern op het bedrijfsterrein (inplanting) beschouwd worden. Het spreekt voor zich dat het inplantingsalternatief op intern vlak meer of minder relevant is afhankelijk van de grootte en omvang van het bedrijf. Algemeen kan het aspect van domino-effecten met bijvoorbeeld de scheiding tussen opslag en productie-installaties, aan bod komen. Aspecten die verband houden met locatiealternatieven zijn o.m. aanwezigheid van specifieke transportvoorzieningen zoals een waterweg, spoorweg of pijpleiding, aanwezigheid van andere verwante industrieën in de nabijheid, nood aan aanverwante productie-installaties die reeds binnen de inrichting aanwezig zijn. Ook overwegingen inzake de aanwezigheid van gebieden met woonfunctie evenals kwetsbare locaties in de nabijheid van de betrokken inrichting zullen hier aan bod komen. Indien er geoordeeld wordt dat er geen alternatieven zijn, dan is dit als dusdanig op te nemen en toe te lichten in het OVR.
blz. IV.12, datum, omschrijving OVR
5.2. UITVOERINGSALTERNATIEVEN Inzake uitvoering kunnen alternatieven zich op meerdere vlakken situeren te weten : •
•
•
de proceskeuze Bepaalde procédés zijn intrinsiek gevaarlijker dan anderen en binnen een bepaald procédé kunnen sterk uiteenlopende procesparameters gehanteerd worden ; de betrokken stoffen en dit uiteraard met nadruk op de aard en hoeveelheden van de gevaarlijke stoffen zoals bvb. de opslaghoeveelheden waarbij de noodzaak aan minimale voorraden bijvoorbeeld in verband kan staan met de integratie binnen een geheel van activiteiten. Een ander aspect betreft de aanvoer van grond- en hulpstoffen en de afvoer van eind- en restproducten wat tevens in verband staat met het locatiealternatief ; maatregelen vnl. naar externe veiligheid en milieu Hier kan het aspect van bvb. de toegepaste veiligheidsfilosofie aangehaald worden.
5.3. STATUS QUO- EN NULALTERNATIEF Tenslotte wordt de situatie besproken indien het project (uitbreiding/wijziging) of de betrokken inrichting niet gerealiseerd zou worden m.n. : •
het status-quo alternatief Dit is het niet realiseren van het project d.i. de geplande wijziging/aanpassing De impact van dit alternatief zal verschillen al naargelang het project meer of minder sterk geïntegreerd is in de bestaande activiteiten/installaties. De bestaande toestand zal ook deel uitmaken van de evaluatie van de externe risico’s en milieurisico’s.
•
het nulalternatief Waar het om een nieuwe inrichting gaat, is het nulalternatief het niet realiseren van deze nieuwe inrichting. Voor een project in een bestaande inrichting behelst het nulalternatief de sluiting van deze inrichting. Deze bespreking zal beschrijvend zijn. In voorkomend geval kan er gewezen worden op specifieke risico’s verbonden aan de sluiting van de inrichting.
Een voorbeeld van alternatief in dit verband is een activiteit in een gespecialiseerd bedrijf wat een betere beheersing van de risico’s van zware ongevallen mogelijk zou maken in vergelijking met deze activiteit bij een productiebedrijf waar het om een nevenactiviteit zou gaan.
blz. V.1, datum, omschrijving OVR
V. IDENTIFICATIE EN ANALYSE VAN ZWARE ONGEVALLEN Hoofdstuk V bevat de identificatie van de risico’s van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen12 en dit om de risico’s voor de mens buiten de inrichting (= externe risico’s) en de milieurisico’s binnen en buiten de inrichting (= milieurisico’s) te bepalen en te evalueren. Gezien de methodiek voor de analyse van zware ongevallen verschillend is al naargelang het gaat om de mens dan wel het milieu zijn er aparte hoofdstukken voorzien.
1. EXTERNE RISICO’S In het kader van het OVR wordt voor de externe risico’s hierna een onderscheid gemaakt tussen twee hoofdstukken m.n. inzake de kwantitatieve risicoanalyse enerzijds en de kwalitatieve beschrijving van de scenario’s van zware ongevallen anderzijds. Dit onderscheid is hier gemaakt vnl. om reden van duidelijkheid in deze toelichting. Een geïntegreerde aanpak zal nagestreefd worden en dit door voor de scenario’s van zware ongevallen die de belangrijkste bijdrage leveren aan de externe risico’s, in meer detail in te gaan op de kwalitatieve beschrijving van deze scenario’s. Rekening is te houden met het feit dat voor een nieuwe installatie en/of een uitbreiding/wijziging van een bestaande inrichting de informatie die ter beschikking is op het ogenblik van de opmaak van het OVR typisch meer beperkt is in vergelijking met het moment dat het SWA-VR wordt ingediend. Bij wijziging/uitbreiding worden de bestaande en de nieuwe (na project) toestand op vlak van het extern risico met elkaar vergeleken.
1.1. KWANTITATIEVE RISICOANALYSE De identificatie en analyse van de risico’s voor de mens in de omgeving van de inrichting (externe risico’s) vereist in Vlaanderen een kwantitatieve risicoanalyse die leidt tot de bepaling van het individueel risico en het groepsrisico. Basis voor uitvoeren analyse wordt in volgorde van voorrang gevormd door : 1. richtlijnen cel VR ; 2. Paarse Boek ;
12
uitzondering voor stoffen die geen zwaar ongeval kunnen teweeg brengen
blz. V.2, datum, omschrijving OVR
3. andere algemeen aanvaarde referenties waaronder ook de methodieken van de cel VR gerekend worden. De methodiek zal de volgende stappen bevatten : •
•
•
• •
identificatie relevante installaties/onderdelen al dan niet gebruik makend van een selectietechniek bvb. het subselectiesysteem met toetsing aan selectiecriteria ; effectenstudie met opgave van de effect- en letaliteitsmodellen13, de veronderstellingen, de randvoorwaarden en tenslotte de effectafstanden (1% letaliteit) voor de relevante scenario’s ; kansenstudie In voorkomend geval wordt een faalkansreductie grondig geargumenteerd ; risicoberekening (IR & GR) ; risicoevaluatie incl. opgave van de toegepaste risicocriteria ; bij knelpunten worden bijkomende maatregelen geïdentificeerd/gekwantificeerd.
Uit de risicoberekening worden ook de ongevalscenario’s afgeleid die de belangrijkste bijdrage leveren tot het externe risico. Voor deze scenario’s wordt in meer detail ingegaan op de oorzakenanalyse (vlinderdas). De analyse van de controlemaatregelen i.v.m. de mogelijke gevolgen maakt normalerwijze reeds deel uit van de effectenstudie (en komt voorts in hoofdstuk VI aan bod). Hierna wordt er toelichting gegeven bij de stappen van de methodiek inzake de kwantitatieve risicoanalyse.
1.1.1. SELECTIE GEVAARLIJKE INSTALLATIES/ONDERDELEN ALGEMEEN - Aan de hand van de beschrijving van de installaties en de gevaarlijke stoffen worden de installaties geïdentificeerd waarin er gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Afhankelijk van de aard en omvang van de betrokken inrichting of het project kan het al dan niet nuttig zijn eerste een selectie door te voeren ter bepaling van de voor het externe risico mogelijk relevante installatieonderdelen. Uiteraard zijn er omstandigheden waarin de toepassing van deze techniek weinig voordeel biedt zoals bijvoorbeeld een inrichting waar het louter om opslag in magazijnen gaat. In dergelijk geval wordt de stap van de selectie van de voor het extern risico relevante onderdelen aldus overgeslagen doch kan, in voorkomend geval, de keuze van de representatieve stoffen toegelicht worden. Wanneer gebruik gemaakt wordt van een selectiemethodiek zal deze methodiek kort toegelicht worden. Een methodiek die reeds jaren bestaat, in die tijd ook verder werd ontwikkeld, specifiek is afgestemd op het extern
13
evt. te verwijzen naar de beschrijving waarin deze reeds kunnen zijn opgenomen
blz. V.3, datum, omschrijving OVR
risico en waarmee er reeds heel wat ervaring is opgedaan, is deze van het subselectiesysteem. Deze methodiek wordt hierna kort toegelicht. SUBSELECTIESYSTEEM – Voor de selectie van de onderdelen waarvan verwacht wordt dat ze een relevante bijdrage kunnen leveren aan het extern risico is een reeds veelvuldig en jarenlang toegepaste en specifiek daartoe voorziene techniek deze van het subselectiesysteem, ook de subselectiemethodiek genoemd. Voor een gedetailleerde beschrijving wordt verwezen naar [Paarse Boek]. De toepassing van dit systeem is niet verplicht doch biedt een aantal voordelen waaronder : •
•
•
•
Selecteren van de voor het extern risico relevante onderdelen waarvoor in een volgende fase gedetailleerde effectenberekeningen worden doorgevoerd. Hiermee wordt overbodig rekenwerk (effectenberekeningen) vermeden wat tegelijkertijd impliceert dat er meer tijd beschikbaar zal zijn voor de voor het extern risico relevante onderdelen. Het opmaken van een duidelijk overzicht onder tabelvorm waarmee de verschillende installaties en haar onderdelen opgegeven worden incl. de aard, hoeveelheden en omstandigheden waaronder de gevaarlijke stoffen erin aanwezig zijn. Het is m.n. naar de exploitant en de cel VR toe dat dergelijk overzicht toelaat een beter inzicht te krijgen in de installaties en de erin aanwezige gevaarlijke stoffen. Als regel voor het identificeren van een installatieonderdeel binnen het kader van de toepassing van het subselectiesysteem geldt dat het om een onderdeel of combinatie van onderdelen gaat dat technische en functioneel kan geïsoleerd worden van de rest van de installaties. In die zin impliceert de toepassing van het subselectiesysteem dergelijke analyse. De graad van detaillering van de installatieonderdelen bij toepassing van het subselectiesysteem zal afgestemd zijn op het, ten aanzien van de externe risico’s, relevante karakter van de installaties. Dit is op zijn beurt afhankelijk van de aard en hoeveelheden van de betrokken gevaarlijke stoffen. Sinds de actualisatie van het subselectiesysteem in [Paarse Boek] kunnen ook de leidingen in rekening gebracht worden.
Het subselectiesysteem dient, zoals ook voor andere instrumenten in de kwantitatieve risicoanalyse, met kennis van zaken toegepast te worden. Aan de hand van de resultaten van het subselectiesysteem wordt het besluit geformuleerd dat een motivatie bevat ten aanzien van de weerhouden selectie. Dit omvat ook een motivatie Bekende tekortkomingen zijn o.m. : •
het afwezig zijn van het in rekening brengen van het aspect van secundaire gevaren van de betrokken gevaarlijke stoffen zoals de reactiviteit en de vorming van toxische rookgassen, en van specifieke situaties zoals oncontroleerbare wegloopreacties en de oncontroleerbare vorming van ongewenste nevenproducten ;
blz. V.4, datum, omschrijving OVR
•
het feit dat de frequentie waarmee een bepaalde activiteit uitgeoefend wordt, niet in rekening wordt gebracht14.
Deze tekortkomingen worden opgevangen door desnoods bijkomende installatieonderdelen te selecteren op basis van de ongevallencasuïstiek, op basis van de ervaring van de deskundigen en/of op verzoek van de cel VR.
1.1.2. EFFECTENSTUDIE ALGEMEEN - De mogelijke effecten in de omgeving worden bepaald van ongevallen waarbij de, in voorkomend geval na de selectie weerhouden, installatie-onderdelen met gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Meer bepaald wordt uitgegaan van de generieke vrijzettingsscenario’s. In dit verband wordt ook van LOC (Loss of Containment) scenario’s gesproken waarbij de gevaarlijke stof(fen) plots dan wel geleidelijk uit een apparaat van het betrokken installatieonderdeel vrijkomt. De keuze van de scenario’s is mede gekoppeld aan de kansenstudie om in de volgende stap aan deze scenario’s kanscijfers te kunnen koppelen. EFFECTBEREKENING - Voor de bepaling van de effecten worden modellen aangewend die internationaal aanvaard zijn. In voorkomend geval wordt er rekening gehouden met de richtlijnen van de cel VR (bvb. ter bepaling van de flash- en sprayfractie). Deze effectenbepaling houdt in feite twee aspecten in m.n. : •
de bepaling van de effecten van branden, explosies en toxische vrijzettingen Voor de rekenmethodiek wordt uitgegaan van de richtlijnen van de cel VR en waar er geen dergelijke voorschriften zijn, zal rekening gehouden worden met het Paarse Boek dat een volledige beschrijving geeft van de methodiek voor een kwantitatieve risicoanalyse. Indien deze referentie ook geen uitsluitsel geeft, zal andere relevante literatuur geraadpleegd worden.
•
de bepaling van de gevolgen van de bepaalde effecten m.n. de impact van deze effecten op personen d.m.v. probitfuncties Hierbij zijn er specifieke richtlijnen van de cel VR van kracht. De probitfuncties laten toe in functie van de effecten de letale respons op personen te bepalen.
RELEVANTE SCENARIO’S – Ongevalscenario’s worden weerhouden voor verdere analyse indien het effect op personen in de omgeving erin bestaat dat de letale respons van een persoon op de bedrijfsgrens tenminste 1% bedraagt. In het kader van het OVR wordt dan van zgn. relevante ongevalscenario’s gesproken. In het OVR zal er een overzicht opgemaakt worden van de geïdentificeerde relevante ongevalscenario’s met vermelding van de effectafstanden. Waar de effectafstanden afhankelijk zijn van de weers-
14
bijvoorbeeld de frequentie van overslagoperaties, batches,…
blz. V.5, datum, omschrijving OVR
omstandigheden (bij dispersie), vervolggebeurtenissen,... zal het bereik van de effectafstanden opgegeven worden. OPMERKING - Het spreekt voor zich dat indien de eerste stap van selectie niet werd toegepast dat alle onderdelen met gevaarlijke stoffen hier aan bod zullen komen. Ten aanzien van de bepaling van de effecten van de ongevalscenario’s is de evidente aanpak eerst uit te gaan van het zwaarste ongevalscenario. Als er hiervoor geen relevante effecten in de omgeving te verwachten zijn (rekening houdend met mogelijke dominoeffecten) kan het effectenonderzoek voor het betrokken installatieonderdeel gestaakt worden. In het andere geval zullen opeenvolgende scenario’s van steeds geringere omvang bestudeerd worden en dit tot op het ogenblik dat er geen relevante effecten meer te verwachten zijn in de omgeving.
TOELICHTINGEN BIJ EFFECTENSTUDIE ALGEMEEN - Ter ondersteuning van de effectenstudie worden hierna algemene toelichtingen gegeven bij : • • • •
de identificatie van de ongevalscenario’s ; de bepaling van de bronsterkte ; de bepaling van de effectafstanden ; de schademodellen.
In voorkomend geval moet er steeds rekening gehouden worden met de betrokken richtlijnen van de cel VR. Uit onderstaand schema volgt dat een ongevalscenario meestal bestaat uit een reeks opeenvolgende fysische en/of chemische processen (emissie, dispersie, …). Bij de berekening van de effecten van een bepaald ongevalscenario zal men de juiste modellen voor elk van de deelprocessen op een juiste manier met elkaar moeten koppelen, rekening houdend met de eigenschappen van de processen, stoffen, omgeving, …
blz. V.6, datum, omschrijving OVR
Berekeningsfazen bij ongevalscenario
Rekenmodellen
Emissie
uitstroming : - gassen - vloeistoffen - twee-fasig verdamping
Dispersie
dispersie : - gassen/dampen - aerosolen - stofdeeltjes
Effectenberekening
effecten van brand : - warmtestraling - toxische verbrandingsprodukten effecten van explosies : - drukgolven - projectielen
Impactbepaling
impact op de mens, vulnerabiliteit : - warmtestraling - drukgolven - toxiciteit impact op het milieu
Inputgegevens
- installaties - processen - omgeving - stoffen - meteo
IDENTIFICATIE ONGEVALSCENARIO’S De ontwikkeling van de ongevalscenario’s zal mede de mogelijke effecten bepalen. In dit verband wordt hier enige toelichting gegeven ter ondersteuning : •
•
Bij het scenario van een instantane vrijzetting van gevaarlijke stoffen is het belangrijkste onderscheid het volgende : o Bij de plotse breuk van een vat dat een tot vloeistof verdicht gas (of een kokende stof die onder druk vloeibaar gehouden wordt) bevat, kunnen drukgolven gegenereerd worden t.g.v. de plotse verdamping van de vloeistof. Dit noemt men een ‘Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion’ of BLEVE. Wanneer de betrokken stof bovendien brandbaar is en bij de vrijzetting direct ontstoken wordt, kan dit fenomeen gevolgd worden door een vuurbal. Op te merken valt dat vloeibaar gemaakte, onbrandbare stoffen (bvb. vloeibaar chloor) ook aanleiding kunnen geven tot een BLEVE wanneer de houder die de stof bevat, het plotseling begeeft. o De plotse vrijzetting van stoffen die onder atmosferische druk aanwezig zijn, zal geen aanleiding geven tot drukgolfeffecten, noch zullen vuurballen gevormd worden. Flash-fires (wolkbranden) daarentegen kunnen wel verwacht worden bij een ontsteking wanneer de verdamping snel genoeg kan gebeuren. Bij een vertraagde ontsteking zullen de effecten niet noodzakelijk maximaal zijn bij de grootste vertraging. Er kan aangenomen
blz. V.7, datum, omschrijving OVR
•
•
•
•
•
worden dat de wolk ontstoken wordt op het moment dat de rand van de wolk (waar de concentratie gelijk is aan de minimale explosiegrens) bij een ontstekingsbron komt. Op plaatsen met permanent open vuur in de onmiddellijke omgeving van een vat of leiding zal men steeds directe ontsteking kunnen veronderstellen. Hoge fakkels daarentegen zullen door hun grote hoogte voor gassen zwaarder dan lucht weinig gevaar voor ontsteking opleveren. Lekken via een beveiliging worden dikwijls in een collector opgevangen en naar een vernietigingsinstallatie (bvb. fakkel) gevoerd. De risico's wanneer dergelijke installaties naar behoren functioneren (bvb. warmtestraling van fakkel) en wanneer ze falen (bvb. onverbrande emissie van stoffen via fakkel) kunnen mogelijk relevant zijn. Typische producten die aanleiding kunnen geven tot de vorming van toxische verbrandingsproducten zijn : o vaste stoffen zoals ammoniumnitraathoudende kunstmeststoffen en verdelgingsproducten. o organische stoffen met hetero-atomen zoals Cl, Br, F en S. Deze kunnen zowel in vaste, in vloeibare als in gasvormige toestand aanwezig zijn. De chemische explosies, waartoe deflagraties, detonaties en wegloopreacties behoren, en de fysische explosies vormen in de praktijk de belangrijkste explosietypes waarmee rekening moet gehouden worden. Bij projectielvorming moet een onderscheid gemaakt worden tussen primaire en secundaire projectielen. Primaire projectielen zijn deze afkomstig van het exploderende installatieonderdeel zelf, terwijl secundaire projectielen gegenereerd worden door de drukgolven zoals bvb. glasscherven en brokstukken van instortende constructies.
BEPALING BRONSTERKTE De mogelijke effecten van een ongeval worden in eerste instantie bepaald door de bronsterkte. Enkele vuistregels voor de bepaling van de bronsterkte worden hieronder nader toegelicht. INSTANTANE VRIJZETTING - Afhankelijk van de aggregatietoestand onder omgevings- en procesvoorwaarden kunnen zich verschillende situaties voordoen bij de instantane vrijzetting van een stof : •
In het geval het product in de installatie aanwezig is als gas, damp of als gesuspendeerd stof, dan zal een gas- of stofwolk gevormd worden waarin de volledige inhoud van de betrokken installatie teruggevonden wordt.
blz. V.8, datum, omschrijving OVR
•
•
•
•
Wanneer de stof in de installatie aanwezig is in een onder druk tot vloeistof verdichte vorm (bvb. LPG), zal een gedeelte van de inhoud onmiddellijk verdampen bij de vrijzetting. De warmte die daarvoor nodig is, zal de stof aan zichzelf onttrekken. Het resterend deel zal onder de vorm van fijne druppeltjes met het expanderend fluïdum meegesleurd worden. Een deel van deze druppels zal uitregenen en een plas vormen waaruit de stof verder verdampt. Het resterend deel zal in de gaswolk aanwezig blijven onder de vorm van aërosolen (kookpunt > omgevingstemperatuur) of na verdamping door bijmenging van lucht (kookpunt < omgevingstemperatuur). In dit verband wordt ook verwezen naar de richtlijn van de cel VR inzake de bepaling van de flash- en sprayfractie. Bij een tot vloeistof gekoeld gas (bvb. LNG) zal er een initiële, sterke verdamping plaatsvinden t.g.v. het contact met de warme omgeving. Door het contact met de gekoelde stof zal de omgeving sterk afgekoeld worden. Hierdoor zal de verdamping van de resterende vloeistof sterk afgeremd worden. De snelheid van deze secundaire verdamping zal in grote mate afhangen van de atmosferische condities en van de ondergrond. Bevat de installatie een niet-kokende en niet-gekoelde vloeistof, dan zal bij de vrijzetting ervan een klein gedeelte snel verdampen door het uitstromingsproces. In de praktijk wordt hiermee geen rekening gehouden, mede door het ontbreken van de nodige modellen. De verdere verdamping verloopt relatief traag vanuit een plas. De atmosferische condities en het warmtetransport vanuit de ondergrond zal bepalend zijn voor de snelheid van de verdamping. Bij de plotse vrijzetting van een vaste stof kan een stofwolk gevormd worden. De hoeveelheid stof die in de wolk aanwezig is, zal toenemen naarmate het gehalte aan fijn stof, de windsnelheid en de hoogte waarop de vrijzetting gebeurt, toeneemt. Voor stuivende goederen (droog met hoge fractie aan fijne deeltjes, d.i. deeltjes < 75 µm) kan deze hoeveelheid al snel oplopen tot enkele % van de totale vrijgezette hoeveelheid. Bij de verdere dispersie van de stofwolk mogen grove deeltjes (> 75 µm) buiten beschouwing gelaten worden.
CONTINUE UITSTROMING - Het uitstroomdebiet en de totale hoeveelheid die kan vrijkomen bij continue uitstromingen hangt van veel factoren af. Het uitstroomdebiet zal, gegeven een bepaalde installatie en bepaalde werkingsvoorwaarden, hoofdzakelijk afhangen van de plaats waar het lek optreedt en van de grootte van de lekopening. Hieromtrent kan het volgende opgemerkt worden : •
Een lek in de dampfase zal normaal aanleiding geven tot gasvormige vrijzettingen. Door allerlei omstandigheden (bvb. opkoken van de vloeistof of overvulling) kan eventueel ook een tweefasige of vloeistofuitstroming langs deze weg plaatsvinden.
blz. V.9, datum, omschrijving OVR
•
Een lek in de vloeistoffase zal ofwel tot een vloeistofuitstroming ofwel tot een tweefase uitstroming aanleiding geven. Dit laatste type is bvb. te verwachten wanneer men te maken heeft met kokende vloeistoffen die via een leiding op zekere afstand van een houder vrijgezet worden.
•
In transportleidingen zal het uitstroomdebiet mee bepaald worden door het transportdebiet. Bij een volledige breuk van een transportleiding moet rekening gehouden worden met het wegvallen van de tegendruk en ook met de vrijzetting uit het gedeelte van de installatie dat stroomopwaarts van het lek gelegen is.
Het uitstroomdebiet en de aard van de lozing kan natuurlijk in functie van de tijd veranderen. De uitgestroomde hoeveelheid of de duur van de uitstroming wordt door diverse factoren bepaald : •
•
Wanneer een lek optreedt aan een houder, kan dit normaal niet gestopt worden en moet men er mee rekening houden dat de totale inhoud (en eventueel zelfs meer dan dat, bvb. wanneer de voeding naar de houder niet onderbroken wordt) kan uitstromen. Vindt het lek plaats in een leiding, dan kan in veel gevallen het lek geïsoleerd of gestopt worden. Wat betreft de tijdsduur van een accidentele uitstroming kan het volgende opgemerkt worden : o Voor typische duurtijden voor belangrijke vrijzettingen kan algemeen teruggevallen worden op [Paarse Boek]. o De detectie van vrijzettingen aan de hand van procesparameters kan een langere tijd in beslag nemen. De detectie m.b.v. speciale detectoren (bvb. gasdetectie), vooral in open lucht, doet het niet noodzakelijk beter. o Na de detectie van het lek moet het lek ook nog geïsoleerd worden. Wanneer dit moet gebeuren met manuele afsluiters, is het best mogelijk dat deze t.g.v. het lek niet meer bereikt kunnen worden. Bij afstandsbediende afsluiters kan het sturingsmechanisme (bvb. als gevolg van het ongeval) falen. Mogelijk kunnen ook de afsluiters zelf falen (bvb. wegens gebrek aan onderhoud).
TOXISCHE VERBRANDINGSPRODUCTEN - De problematiek van toxische nevenproducten is in de praktijk het belangrijkst bij brandscenario's waarin bepaalde basisproducten (kunst(mest)stoffen, bestrijdingsmiddelen, organische stoffen waarop hetero-atomen zoals Cl, Br, F en S aangebracht zijn) betrokken zijn. De bronkarakteristieken worden hoofdzakelijk bepaald door het brandoppervlak, de brandsnelheid, de temperatuur en de temperatuurverdeling.
blz. V.10, datum, omschrijving OVR
Met het oog op de vorming van toxische verbrandingsproducten is brand een zeer complex verschijnsel : •
•
•
•
Wanneer de zuurstoftoevoer voldoende groot is, kan het betrokken product praktisch volledig verbranden. Zoniet worden onvolledige verbrandingsproducten gevormd (bvb. CO en NO). Wordt een stof verhit zonder toevoeging van zuurstof, dan treedt pyrolyse op. Bij pyrolyse kunnen tal van verbindingen ontstaan en is niet op voorhand vast te stellen welke verbindingen in welke hoeveelheden kunnen gevormd worden. Behalve door pyrolyse kan het product ook t.g.v. verbranding ontleden ttz. uiteenvallen in eenvoudiger producten dan het uitgangsmateriaal. In de brandhaard en in de omgeving ervan kunnen zich reacties voltrekken tussen verschillende verbrandingsproducten. Als gevolg hiervan kunnen opnieuw een ganse reeks van producten ontstaan.
Op te merken valt dat het al dan niet doorgaan van deze verschijnselen o.a. bepaald wordt door de omvang van de brandhaard. Ook bluswerken zullen een invloed hebben op de bronkarakteristieken. In het algemeen zal het zeer moeilijk zijn om de bronkarakteristieken goed in te schatten, zeker langs modelmatige weg. In de mate van het mogelijke zal men beroep moeten doen op experimentele meetgegevens zoals in de literatuur beschreven. Belangrijk is om alle veronderstellingen aan de basis duidelijk aan te geven wat in feite een beschrijving van het volledige scenario impliceert. In dit verband kan bvb. verwezen worden naar [VROM, 1990] waarin een methodiek voor een brand van bestrijdingsmiddelen is uitgewerkt. Rekening moet ook gehouden worden met het feit dat andere chemische reacties (bvb. chemische nevenreacties, ontbinding van explosieven,…) dan verbranding in lucht aanleiding kunnen geven tot het ontstaan van toxische agentia. EXPLOSIEVE STOFFEN – Voor explosieve stoffen waarbij dit ruim geïnterpreteerd moet worden (zie hoger bij chemische en fysische explosies) kan men de bronterm karakteriseren door een bepaalde explosiesterkte, uitgedrukt in MJ of een bepaalde equivalente massa TNT. De gegevens en/of modellen die bij de bepaling van de bronterm gebruikt werden moeten duidelijk vermeld worden.
BEPALING EFFECTAFSTANDEN ALGEMEEN - Na de bepaling van de hoeveelheid gevaarlijke stoffen (of de hoeveelheid energie) die kan vrijkomen, worden de afstanden bepaald tot dewelke relevante effecten kunnen optreden. De effectafstanden hangen natuurlijk af van de aard en de grootte van de onderzochte schade. Aangegeven moet worden welke criteria ge-
blz. V.11, datum, omschrijving OVR
hanteerd werden en hoe deze gerelateerd zijn tot het bestudeerde fenomeen. Hiervoor wordt verwezen naar de richtlijnen van de cel VR die gerelateerd zijn aan de probitfuncties welke het verband geven tussen het effect en het gevolg voor de mens. Een toelichting inzake schademodellen wordt verder apart gegeven. Naast de gevolgen voor personen, zal ook rekening gehouden worden met de mogelijke aanwezigheid van externe gevarenbronnen en in hoeverre deze impact kunnen hebben op de installaties ter studie (domino-effecten). REKENMODELLEN - De rekenmodellen die gebruikt worden voor de bepaling van de effectafstanden moeten op zijn minst via referenties beschreven worden. In vele gevallen moeten specifieke gegevens in de modellen ingevoerd worden. Hiertoe kunnen bvb. volgende elementen behoren •
•
•
Omgevingskenmerken zoals bvb. de ruwheidslengte. De huidige computermodellen die expliciet rekening houden met de aanwezigheid van individuele gebouwen, bomenrijen, enz., zijn in het kader van de veiligheidsrapportering nog niet bruikbaar gezien de omvang en het detail van de invoergegevens en/of omwille van de nodige rekentijd. Atmosferische condities kunnen in grote mate de schadeafstanden beïnvloeden, bvb. bij de dispersie van gassen. Bij de berekeningen moeten de gegevens van het beschrijvend deel in rekening gebracht worden. De gevaarlijkste situaties bij dispersie doen zich normaal voor bij stabiel weer en bij lage windsnelheden. Opgemerkt moet worden dat bepaalde weertypes enkel overdag kunnen voorkomen en andere dan weer uitsluitend 's nachts. Ook de eigenschappen van de vrijgezette stof moeten in rekening gebracht worden. In dit kader kan opgemerkt worden dat bepaalde stoffen zich onder de lozingsvoorwaarden anders gedragen dan onder atmosferische omstandigheden. Zo zal aardgas zich initieel als een zwaar gas kunnen gedragen wanneer het geloosd wordt als LNG. Hetzelfde geldt voor ammoniak in het geval het als onder druk tot vloeistof verdicht gas vrijkomt.
TOXISCHE VERBRANDINGSPRODUCTEN - Bij de verbranding van bepaalde stoffen kunnen giftige verbrandingsproducten ontstaan. Daarnaast kan bij brand uiteraard het gevaar op verstikking door rook of zuurstofgebrek bestaan. Dit laatste is evenwel veeleer relevant voor het eigen personeel en/of de interventiediensten. De vorming van toxische verbrandingsproducten houdt verband met de aanwezigheid van vnl. N, Cl en S (zgn. hetero-atomen) in de betrokken moleculen. Voor de producten die N, Cl of S bevatten, wordt aangenomen dat deze aanleiding geven tot de vorming van NO2, HCN, HCl en SO2. In voorkomend geval moet ook met andere hetero-atomen rekening ge-
blz. V.12, datum, omschrijving OVR
houden worden en, in zoverre het product in de brand zeer giftig is, met onverbrande fracties. Voor de omzettingspercentages kan algemeen uitgegaan worden van [IPO, 1994] zoals hieronder aangegeven voor de belangrijkste heteroatomen. In voorkomend geval kan teruggevallen worden op literatuur met de resultaten van specifieke testen. Omzettingspercentages verbrandingsproducten voor N, Cl en S bij brand bestrijdingsmiddelen [IPO, 1994] component
omzettingspercentage [%]
NO2 HCN SO2 HCl
25 3,8 100 100
Voor de bepaling van de effectafstanden moet rekening gehouden worden met de toxische fracties in de rookgassen. De probitfuncties voor de toxische stoffen in bovenstaande tabel zijn in de betrokken richtlijn van de cel VR opgenomen. Waar het om een samenstelling van meerdere toxische stoffen gaat, zal aan de hand van de richtlijn van de cel VR de probitfunctie voor deze samenstelling afgeleid worden.
SCHADEMODELLEN ALGEMEEN - Het bepalen van de schade aan personen en constructies door de blootstelling aan toxische producten, warmte of drukgolven is waarschijnlijk wel de moeilijkste stap in een effectenanalyse. Via probitfuncties wordt getracht de overeenkomsten tussen blootstellingen aan deze verschillende soorten gevaren te bundelen. Deze techniek wordt kort voorgesteld, waarna verder ingegaan wordt op de effecten voor personen en constructies ten gevolge van de verschillende soorten gevaren. Een gedetailleerde bespreking van de mogelijke effecten van diverse fenomenen op personen en uitrusting wordt o.a. gegeven in [Groene boek].
SCHADE AAN PERSONEN Voorafgaand kan opgemerkt worden dat als criterium bij de schadeanalyse voor personen normaliter de 1% kans op doding als ondergrens gebruikt wordt. PROBIT - Een veel gebruikte term in de schade-analyse is de zogenaamde ‘probit’ wat staat voor ‘probability unit’. De probit is een normale verdeling met gemiddelde waarde 5 en standaarddeviatie gelijk aan 1. De probitwaarde ‘Y’ is gekoppeld aan de kans ‘P’ via onderstaande relatie. Y −5
u2 P= ∫ exp − 2 du 2π −∞ 1
blz. V.13, datum, omschrijving OVR
Deze relatie is hierna grafisch voorgesteld.
99,9% 99%
90%
Kans
70% 50% 30%
10%
1%
0,1% 2
3
4
5
6
7
8
Probitwaarde 'Y' [-]
De reden waarom probits gebruikt worden, bestaat erin dat via deze weg een eenvoudig verband kan gelegd worden tussen de effecten van een ongeval en de gevolgen die daardoor teweeg kan gebracht worden. In alle praktische gevallen is dit verband eenvoudig logaritmisch : Y = a + b ln(c) met ‘Y’ de probitwaarde (en onrechtstreeks de kans op een bepaalde schade), ‘a’ en ‘b’ constanten die afhangen van het bestudeerde fenomeen en/of de betrokken stoffen (bvb. blootstelling aan een toxische wolk van chloor) en ‘c’ een parameter die de intensiteit van de blootstelling (bvb. ingeademde dosis) weergeeft. Terwijl ‘a’ de probitwaarde aangeeft voor de eenheidsintensiteit en als het ware een soort drempelwaarde is, is ‘b’ bepalend voor de snelheid waarmee de schade oploopt i.f.v. de intensiteit. SCHADE AAN PERSONEN - Men kan drie belangrijke schadetypes aan personen onderscheiden, m.n. schade/gevolg door :
• • •
blootstelling aan toxische stoffen warmtestraling drukgolven
blz. V.14, datum, omschrijving OVR
TOXISCHE BLOOTSTELLING - De grote diversiteit van toxische producten en de verschillende mogelijke reacties van het menselijk lichaam op deze stoffen duidt reeds op de complexiteit van schademodellering :
•
Op de eerste plaats is dit zo omdat men verschillende niveaus van schade onderscheidt (doding, blijvend letsel, irritatie,…) ;
•
Ten tweede bestaan er grote verschillen tussen individuen. In het algemeen zijn ouderen, kinderen en mensen met ademhalings- of hartziekten gevoeliger dan de gemiddelde persoon ;
•
Ten derde is ook de inspanning van een persoon bepalend voor de opnamedosis en dus voor de effecten ;
•
Op de vierde plaats zijn voor wat betreft de meeste toxische producten slechts weinig gegevens bekend over hun effecten. Vaak zijn deze afkomstig van dierproeven. Dit vereist dan een extrapolatie naar de mens.
Voor toxische producten wordt de volgende probitfunctie gehanteerd :
teind Y =− a +b × ln (D )=− a+b ×ln ∫ C n (t ) dt t begin Daarin is ‘D’ de dosis die afhankelijk is van de concentratie C(t) (die op haar beurt kan variëren in de tijd) en de blootstellingsduur ‘t’. Indien bepaalde stoffen vrijkomen in combinatie met andere kunnen de effecten totaal verschillend zijn in vergelijking met de gewone optelsom van de twee afzonderlijk, en dit zowel in positieve als in negatieve zin. Voor zulke gecombineerde effecten bestaat zeer weinig informatie, waardoor er ook geen probitparameters voor te vinden zijn. De richtlijn van de cel VR inzake probitfuncties geeft de waarden van ‘a’ en ‘b’ voor een reeks van (zeer) toxische stoffen. Voor de aanpak voor andere (zeer) toxische stoffen evenals de gecombineerde blootstelling aan meerdere (zeer) toxische stoffen tegelijkertijd wordt ook verwezen naar deze richtlijn (die op haar beurt ook verwijst naar [Groene Boek]. WARMTESTRALING - De schade door warmtestraling aan personen is, vergeleken met de schade door blootstelling aan toxische producten, relatief goed gekend. De ervaring opgedaan aan de hand van ongevallen en branden in het verleden en laboratoriumexperimenten hebben het mogelijk gemaakt om wiskundige modellen op te stellen om de warmteoverdracht en de schade aan de huid te berekenen. De probitfunctie die meestal gebruikt wordt om de schade van warmtestraling aan personen te modelleren, heeft volgende vorm :
( )
Y =− a +b × ln t I
4
3
met ‘t’ de blootstellingsduur [s] en ‘I’ de invallende warmtestralingsintensiteit [W/m2].
blz. V.15, datum, omschrijving OVR
De meeste referenties beschouwen enkel de schade aan de huid bij directe blootstelling. De beschermende werking van eventuele afscherming en kleding wordt niet in rekening gebracht. Dit geldt ook voor de te hanteren probitfunctie voor blootstelling van personen aan warmtestraling zoals opgenomen in de betrokken richtlijn van de cel VR. EXPLOSIES - De meeste modellen voor het beschrijven van explosie-effecten op personen (en ook op constructies) zijn gebaseerd op ervaringen (experimenten, gegevens van oorlogen, …) die opgedaan werden met detonerende stoffen (TNT e.d.). De meeste industriële explosies zijn deflagraties, dit in tegenstelling tot de detonaties die het gevolg zijn van de explosie van echte explosieve stoffen zoals TNT. Dit betekent dat overdrukken in en de snelheid van het golffront beperkt zijn. Niettegenstaande deze verschillen zijn er vergelijkbare effecten wanneer de afstand voldoende groot is, d.i. wanneer de bestudeerde overdrukken beperkt blijven tot ca. 1 bar. De effecten op personen kunnen opgesplitst worden in directe verwonding ten gevolge van de overdruk en indirecte verwonding door primaire of secundaire projectielvorming :
•
•
•
De doding van personen door de drukgolf zelf kan in de praktijk meestal uitgesloten worden. Het blijkt immers dat bij een overdruk van 1 bar slechts 1% kans op doding bestaat. Dergelijke overdrukken zijn enkel te verwachten in de onmiddellijke omgeving van exploderende drukvaten of detonerende stoffen. Primaire projectielen zijn projectielen die afkomstig zijn van het omhulsel waarin een explosie plaatsvindt (bij vrije gaswolkexplosies komen dus geen primaire projectielen voor). Niettegenstaande in sommige omstandigheden grote projectielen over afstanden van meerdere honderden meter kunnen weggeslingerd worden en in principe dus personen kunnen doden over deze afstanden, is dit risico voor personen in de omgeving in de praktijk zeer beperkt omdat de kans om getroffen te worden door dergelijk projectiel uitermate gering is. In de praktijk zal de schade aan personen t.g.v. explosies vooral het gevolg zijn van secundaire projectielvorming, d.i. door voorwerpen die door de invallende drukgolf (breken en) versneld worden, zoals bvb. rondvliegend glas, dakpannen, enz. Personen die in het open veld staan op het ogenblik dat een explosie optreedt, hebben steeds een zeer grote overlevingskans.
Probitfuncties voor de bepaling van schade aan personen zijn van de vorm : Y =− a +b × ln ( f ( p, td ) ) met ‘f(p,td)’ een functie van de overdruk ‘p’ en ‘td’ de duur van de positieve fase van de drukgolf. De voor de effecten van overdruk toe te
blz. V.16, datum, omschrijving OVR
passen probitfunctie is opgenomen in de betrokken richtlijn van de cel VR. Onder grafische vorm geeft dit het onderstaande verband.
99.9%
99%
90%
Kans
70% 50% 30%
10%
1%
0.1% 0.01
0.1
1
10
Overdruk [bar]
In deze figuur wordt de kans op doding gegeven i.f.v. de piekoverdruk van de invallende golf. Deze figuur is enkel geldig voor personen die zich in een bebouwd gebied bevinden. Zoals eerder gezegd, kunnen personen die zich in het open veld bevinden praktisch niet door een explosie gedood worden wanneer de overdrukken lager zijn dan 1 bar. Derhalve is de probitfunctie zoals in de figuur getoond als volgt te interpreteren :
•
•
•
Door lagere overdrukken is de schade aan personen vooral het gevolg van de verscherving van glaspanelen. Glasbreuk begint reeds op te treden van ca. 0,01 bar. Echte verscherving treedt op vanaf overdrukken van 0,04 bar. Personen die zich binnenshuis en achter glas bevinden, zijn het meest kwetsbaar. Tussen 0,04 bar en 0,1 bar zal niet alleen glasbreuk optreden, maar worden bvb. ook dakpannen losgerukt en weggeslingerd. Ook minder sterke constructies kunnen het begeven. De schade wordt in dit drukgebied nog steeds veroorzaakt door rondvliegende glasscherven en brokstukken. Vanaf 0,1 bar kunnen bakstenen muren zwaar beschadigd worden. Bij 0,3 bar worden woningen zelfs grotendeels vernietigd. Naast rondvliegend glas en andere voorwerpen, wordt schade ook toegebracht door de gedeeltelijke of volledige instorting van woningen.
blz. V.17, datum, omschrijving OVR
•
Bij hogere overdrukken neemt de destructie toe en worden meer en gevaarlijker brokstukken gevormd en weggeslingerd. Bij 1 bar is de verwoesting praktisch volledig en kent men het begin van directe doding door drukgolven.
MATERIËLE SCHADE Onder materiële schade verstaat men schade aan structuren en gebouwen. Materiële schade kan hoofdzakelijk veroorzaakt worden door
• •
warmtestraling drukgolven
WARMTESTRALING - Thermische effecten op structuren zijn in de eerste plaats afhankelijk van de gebruikte materialen. Andere belangrijke parameters zijn de stralingsintensiteit en de blootstellingsduur. Brandbare structuren (bvb. in hout) zullen begeven door materiaalvermindering (vermindering van de dwarsdoorsnede). Metalen constructies falen door vervorming en materiaaltransformaties. Bij de meest voorkomende staalsoorten treden deze transformaties op tussen de 500 en 600°C. Gemetselde muren weerstaan in het algemeen zeer goed aan thermische straling. Voor betonelementen wordt de weerstand bepaald door de plaats van de wapeningen. Typische waarden worden hieronder gegeven. Stralingsniveau 2 [kW/m ]
Type van schade
37.5 25
schade aan procesinstallaties mogelijk minimale energie nodig voor het ontsteken van hout bij oneindig lange blootstelling (niet gericht) minimale energie nodig voor het ontsteken van hout (gericht)
12.5
Schade aan constructies is moeilijk te voorspellen. Hiervoor zijn complexe modellen nodig die het temperatuursprofiel en de stralingsbalans in rekening brengen. EXPLOSIE-EFFECTEN - Om een gedetailleerde evaluatie te kunnen maken van de impact van schokgolven op structuren moet men beroep doen op dynamische analysetechnieken. Dergelijke aanpak wordt bvb. gevolgd bij het ontwerp van controlekamers. In het kader van de veiligheidsrapportering zal men eerder beroep doen op ervaringsgegevens, zoals bvb. hieronder opgesomd.
blz. V.18, datum, omschrijving OVR
Overdruk [bar]
Schade
0,01 0,02 0,04
Ondergrens glasbreuk Veilige afstand Glasschade algemeen, 1% kans op doding door glasscherven Beperkte schade aan huizen (daken) Stalen structuren licht vervormd Gedeeltelijke instorting van daken en muren van huizen Lichte schade aan zware machines in bedrijfshallen Totale verwoesting van huizen Totale verwoesting van alle gebouwen
0,05 0,09 0,10 0,2 0,3–0,4 0,7
Schade aan constructies kan ook veroorzaakt worden door projectielen. De modellen die voor de berekening hiervan werden opgesteld, zijn vrij theoretisch en slechts beperkt toepasbaar in de praktijk. In studies dient daarom zoveel mogelijk gebruik gemaakt te worden van de relevante casuïstiek ter zake. Een globaal overzicht van een reeks schadecriteria voor verschillende industriële installaties wordt hierna gegeven.
blz. V.20, datum, omschrijving OVR
1.1.3. KANSENSTUDIE ALGEMEEN - Uit de effectenstudie moet blijken welke ongevalscenario's een relevante impact op de omgeving kunnen hebben en aan een kansenstudie onderworpen moeten worden. Zoals hoger reeds aangehaald zijn er inzake kanscijfers voor generieke ongevalscenario’s richtlijnen van de cel VR beschikbaar onder de vorm van het handboek kanscijfers. Naast de basiskans voor het optreden van scenario’s zijn er ook kansen op vervolggebeurtenissen in deze richtlijnen opgenomen. Er dient opgemerkt te worden dat uit de analyse moet blijken of mogelijks ook andere scenario’s die niet in de betrokken richtlijn inzake kanscijfers vervat zijn, van toepassing zouden kunnen zijn. In voorkomend geval moet voor scenario’s die niet aan bod komen in het handboek kanscijfers, beroep gedaan worden op andere referenties. In dat geval zal hiervoor in het OVR bijkomende toelichting gegeven worden. In de kansenstudie wordt een onderscheid gemaakt tussen :
•
•
ontstaanskansen De ontstaanskans is de kans op het initieel vrijkomen van de gevaarlijke stof uit zijn omhulling. De ontstaanskans is de kans op het initieel vrijkomen van de gevaarlijke stof uit zijn omhulling. ontwikkelingskansen De ontwikkelingskans is de uiteindelijke kans dat een bepaald effect ontstaat, gegeven de initiële vrijzetting.
Dit onderscheid wordt verduidelijkt aan de hand van onderstaande gebeurtenissenboom. ‘Po’ is in dit geval de ontstaanskans, ‘P1’, ‘P2’ en ‘P3’ zijn ontwikkelingskansen. DIRECTE ONTSTEKING
VERTRAAGDE ONTSTEKING
FLASH-FIRE
EXPLOSIE
P3 P0 P1 P3 P1 (1-P3) JA
P0 P1 (1-P3) 0
P0
P3 P0 (1-P1) P2 P3 P2
NEE
(1-P3)
P0 (1-P1) P2 (1-P3)
(1-P1) 0 (1-P2) P0 (1-P1) (1-P2)
blz. V.21, datum, omschrijving OVR
GENERIEKE KANSCIJFERS - Verder moet er ook rekening gehouden worden met het feit dat er uitgegaan wordt van generieke kanscijfers wat impliceert dat mogelijke impact tussen installaties onderling en dit voor typische omstandigheden vervat is in deze cijfers. In bijzondere omstandigheden zal een hogere of lagere kans gerechtvaardigd zijn. Een hogere kans zou kunnen voortkomen uit domino-effecten15 indien de bestudeerde situatie afwijkt van een generieke situatie in de zin dat er hogere risico’s verwacht worden. Op analoge wijze kan voor een gunstigere dan generieke situatie een lager kanscijfer toegepast worden. Dit alles zal kaderen binnen de betrokken richtlijnen van de cel VR m.n. (de actualisatie van) het handboek kanscijfers. De richtlijn inzake de faalkansen omvat eveneens het aspect van de faalkansreductie. Een faalkansreductie zal reeds in onderling overleg met de cel VR besproken en goedgekeurd geweest zijn en dit voorafgaand aan het indienen van de eerste werkversie van het OVR. Het spreekt voor zich dat de oorzakenanalyse in de vlinderdas (kwalitatief) in overeenstemming zal zijn met de argumentatie inzake de faalkansreductie. ONTWIKKELINGSKANSEN – In veel gevallen zoals o.m. bij de dispersie van een toxische wolk, hangt de ontwikkeling van het ongeval af van atmosferische condities. De meteorologische statistieken moeten verwerkt worden tot ontwikkelingskansen. Wanneer men het heeft over de mogelijke ontwikkeling van een lozing van ontvlambare vloeistoffen, gassen en dampen, zijn de kans op ontsteking en de kans dat deze ontsteking leidt tot een explosie belangrijke ontwikkelingskansen. Wanneer explosieve gaswolken bij het probleem betrokken zijn, kan men twee alternatieve methodes gebruiken om deze kansen te kwantificeren :
•
•
15
Enerzijds kan men een inventaris opmaken van alle mogelijke ontstekingsbronnen en daarvoor een kans op ontsteking, al dan niet gevolgd door een explosie, bepalen. Wanneer het grote gaswolken betreft, moet men er mee rekening houden dat een inventaris moet opgesteld worden van alle mogelijke ontstekingsbronnen binnen een ruimte die enkele vierkante kilometer kan bedragen. In de praktijk is dit meestal niet realiseerbaar. Een tweede, meer praktische, methode bestaat erin gebruik te maken van statistische gegevens die een verband leggen tussen de grootte van een explosieve wolk en de kans op ontsteking en de kans op explosie van deze wolk. Een voorbeeld van dergelijke statistiek [Prugh, 1988] wordt in de onderstaande figuur weergegeven. Deze cijfers kunnen in rekening gebracht worden tijdens de dispersieberekeningen. De correctie die uitgevoerd wordt, bestaat erin
deze effecten hoeven niet uitsluitend afkomstig te zijn van ongevallen met gevaarlijke stoffen
blz. V.22, datum, omschrijving OVR
sterke ontstekingsbronnen (bvb. lokale verkeersassen, fakkels, …) expliciet in de berekeningen te verwerken, rekening houdend met de kans dat ze aanwezig zijn, hun locatie, enz.
Kans op ontsteking/explosie
100%
10%
1%
0.1% Ontsteking Explosie
0.01% 0.1
1
10
100
1000
Explosieve massa in wolk [ton]
DOMINO-EFFECTEN - Ook domino-effecten op installaties in de bestudeerde inrichting te wijten aan ongevallen buiten deze inrichting zullen zoals hierboven aangegeven, behandeld worden. Vermeld wordt dat een domino-effect wordt aanzien als het effect waarbij de vrijzetting van een gevaarlijke stof uit een installatie (zwaar ongeval) rechtstreeks of onrechtstreeks de oorzaak is van de vrijzetting van een gevaarlijke stof uit een andere installatie (nieuw zwaar ongeval) waarbij het gevolg van het eerste ongeval wordt vergroot door het volgende ongeval. Voorts wordt nagegaan of andere externe gevarenbronnen zoals in de beschrijving opgenomen, een relevante invloed kunnen hebben op de bestudeerde relevante installaties. In voorkomend geval zal de invloed ervan op de faalkansen nagegaan worden. Het spreekt voor zich dat de criteria voor relevante impact op personen niet toegepast worden om de relevante impact op installaties na te gaan. Tenslotte wordt vermeld dat in het kader van het SWA de cel VR de inrichtingen moet identificeren die domino-effecten kunnen genereren bij naburige inrichtingen, en zich ervan moet vergewissen dat deze inrichtingen onderling informatie uitwisselen en samenwerken bij de voorlichting van het publiek en bij het geven van de informatie nodig voor het opstellen van de externe noodplannen. In voorkomend geval zal in het OVR aan-
blz. V.23, datum, omschrijving OVR
getoond worden dat er formeel overleg is met de naburige bedrijven ten aanzien van mogelijke relevante domino-effecten.
1.1.4. RISICOBEREKENING ACHTERGROND - De resultaten van een kwantitatieve risicoanalyse worden weergegeven onder de vorm van het individueel risico en het groepsrisico16 :
•
Het individueel risico is plaatsafhankelijk en bestaat enkel wanneer een persoon permanent op een bepaalde plaats aanwezig zou blijven. De voorstelling van het individueel risico via risicocontouren levert informatie over de geografische distributie van het risico. Het individueel risico t.o.v. personen die zich buitenshuis bevinden, zal normaal niet het hetzelfde zijn als dat van personen die zich binnenshuis bevinden. Voor de bepaling van het IR in het OVR wordt voor de effecten van warmtestraling en toxische blootstelling rekening gehouden met personen die buitenshuis aanwezig zijn. Voor wat het IR verbonden aan effecten van overdruk betreft, wordt in het OVR aangenomen dat de personen binnenshuis aanwezig zijn. Individuele risico's kunnen vergeleken worden met statistische gegevens betreffende ongevallen die optreden in de privé- of werksfeer.
•
Voor de berekening van groepsrisico's moeten gegevens bekend zijn i.v.m. de populatie in de omgeving van de bestudeerde activiteit. Omdat er rekening gehouden wordt met het binnenshuis/ buitenshuis aanwezig zijn van de personen, dient deze informatie beschikbaar te zijn. Het groepsrisico wordt meestal grafisch voorgesteld m.b.v. een zogenaamde fN-curve, d.i. een kans-aantal curve.
Opgemerkt wordt dat alle frequenties opgegeven dienen te worden in de dimensie jr-1. De informatie die beide soorten risico's geven, vult elkaar aan :
•
16
Het individueel risico zou men kunnen vergelijken met bvb. het achtergrondgeluid in de omgeving van een industriële (of andere) activiteit. Het is een soort kwaliteitslabel dat aan de omgeving toegekend kan worden en kan bvb. gebruikt worden om de opportuniteit van de inplanting van nieuwe activiteiten (industrieel, residentieel,…) rond de bestudeerde inrichting te beoordelen en vice versa. Het is een objectief element dat bij de ruimtelijke ordening kan toegepast worden. Het individueel risico is het belangrijkste criterium voor de beoordeling van een activiteit die aanwezig of gepland is in een weinig bevolkt gebied.
In het algemeen deel worden bij de ‘afkortingen en terminologie’ de definitie gegeven.
blz. V.24, datum, omschrijving OVR
•
Het groepsrisico brengt de grootte van de populatie in rekening. Het is een maat voor de omvang van de schade die door de bestudeerde activiteit kan veroorzaakt worden. Het groepsrisico is het belangrijkste criterium voor de beoordeling van een activiteit die aanwezig of gepland is in een dichtbevolkt gebied.
BEPALING INDIVIDUEEL RISICO - De lijst van relevante ongevalscenario’s met de effecten op personen samen met telkens de betrokken kans17 dat dergelijke scenario zich zou voordoen, laat toe om uiteindelijk het individueel risico te bepalen. Het individueel risico volgt immers uit de eenvoudige sommatie van de risico’s van alle relevante ongevalscenario’s. De contouren van het individueel risico (IRC) die tot buiten de bedrijfsgrens reiken, zullen getekend worden op een uittreksel van het bestemmingsplan (incl. aanduiding bedrijfsgrenzen). Hierbij gaat het tenminste om de risiconiveaus die in de criteria zijn opgenomen in zoverre ze tot buiten de bedrijfsgrens reiken. BEPALING GROEPSRISICO - Het groeprisico vereist dat de populatieverdeling in rekening wordt gebracht. De betrokken bevolkingsmatrix zal daartoe in rekening gebracht worden. Het resultaat wordt gevormd door de f,N-curve. ANALYSE - Uit de bepaling van de externe risico’s zal afgeleid worden welke scenario’s van zware ongevallen de grootste bijdrage leveren tot de externe risico’s verbonden aan de inrichting. Voor wat het individueel risico betreft zal deze analyse gebeuren t.o.v. meerdere verschillende punten in de omgeving. Ook ten aanzien van het groepsrisico zal nagegaan worden welke scenario’s hier de belangrijkste bijdrage leveren. In voorkomend geval zal ook aandacht uitgaan naar de aard van de risico’s die het belangrijkst zijn (brand, explosie of toxiciteit). Voor de scenario’s die de grootste bijdrage leveren tot de externe risico’s, zal er opgegeven worden welke de preventieve maatregelen en de beschermingsmaatregelen zijn die inspelen op respectievelijk de oorzaken en gevolgen van de scenario’s van vrijzetting van gevaarlijke stoffen (vlinderdas). De resultaten zijn nuttig bij het identificeren van nodige maatregelen en het vastleggen van prioriteiten van te treffen maatregelen. Tenslotte zal voor het geval het project een uitbreiding of wijziging betreft steeds het extern risico bepaald worden voor de situatie vòòr en na de uitbreiding. In dit verband zal ook geanalyseerd worden welke de bijdrage is van het project op de grootte van de externe risico’s.
1.1.5. RISICOEVALUATIE De risicoevaluatie houdt een toetsing in van het individueel risico en het groepsrisico aan de in Vlaanderen gehanteerde risicocriteria. Voor deze criteria wordt verwezen naar de webstek van de cel VR. 17
In voorkomend geval wordt uiteraard met de vervolgkansen rekening gehouden.
blz. V.25, datum, omschrijving OVR
In voorkomend geval worden remediërende maatregelen voorgesteld/gekwantificeerd om knelpunten weg te werken. Waar het om bijkomende maatregelen gaat, zullen ook de termijnen van realisatie vermeld worden.
1.2. KWALITATIEVE BESCHRIJVING SCENARIO’S ZWARE ONGEVALLEN Aan de hand van de kwantitatieve risicoanalyse is er een uitwerking van de vervolgscenario’s wat op een tamelijk eenvoudige wijze kan worden overgenomen in het vlinderdasmodel en de zgn. ‘gevolgenkant’ vormt. Aangezien echter in de QRA wordt vertrokken van de vrijzetting zelf, moet de vlinderdas nog worden aangevuld met de zgn. ‘oorzakenkant’. Belangrijk is dat in het OVR inzicht gegeven wordt in de scenario’s van zware ongevallen die de belangrijkste bijdrage leveren tot de externe risico’s (individueel risico en groepsrisico) en dat voor die scenario’s duidelijk inzicht gegeven wordt in de preventieve maatregelen en beschermingsmaatregelen zoals dit kan onder de vorm van een vlinderdasmodel [Leidraad VR, 2001]. Zoals reeds hoger toegelicht, zal deze kwalitatieve beschrijving geïntegreerd worden in de beschrijving van de kwantitatieve risicoanalyse m.n. daar waar uit de risicoberekening de voor het extern risico belangrijkste scenario’s worden geïdentificeerd.
2. MILIEURISICO’S Binnen het kader van het OVR worden op een kwalitatieve wijze de risico’s voor het milieu zowel binnen als buiten de inrichting nagegaan. Hierbij wordt er rekening gehouden met de mogelijke verspreiding van gevaarlijke stoffen zowel via de bodem, het water als de lucht. Gezien het feit dat het aspect van verspreiding via de lucht reeds aan bod komt bij de analyse van impact op de mens die hiervoor ten dele als representatief kan aanzien worden, en voorts steunend op de casuïstiek, zal typisch de meeste aandacht uitgaan naar de risico’s voor het water en de bodem. De drie relevante elementen in dit verband zijn :
•
de bron Met identificatie van de belangrijkste stoffen die gevaarlijk zijn voor het milieu, hun effecten, hun hoeveelheden en de installaties waarin ze voorkomen. In voorkomend geval incl. het aspect van verontreinigde bluswaters ;
•
het pad Opgave van de wijze waarop de stoffen gevaarlijk voor het milieu in de lucht, de bodem en/of het water kunnen terecht komen ; de receptor Dit aspect zou reeds opgenomen moeten zijn bij de beschrijving van de omgeving.
•
blz. V.26, datum, omschrijving OVR
De bron zal volgen uit de identificatie van de stoffen die gevaarlijk zijn voor het milieu met uiteraard de meeste aandacht voor de milieugevaarlijk ingedeelde stoffen uit bijlage I van het SWA doch ook andere gevaarlijke stoffen kunnen impact hebben op het milieu. Tevens worden de installaties geïdentificeerd waarin deze stoffen aanwezig zijn. De receptor is reeds aan bod gekomen bij de beschrijving van de omgeving. Bijkomende toelichting is dan nog vereist inzake het mogelijke pad dat stoffen gevaarlijk voor het milieu kunnen volgen bij een scenario van vrijzetting. De aandacht zal hier mede uitgaan naar de beschrijving van de preventieve maatregelen en de beschermingsmaatregelen om enerzijds de verspreiding van gevaarlijke stoffen naar de bodem, het water of de lucht te voorkomen en anderzijds zonodig de nadelige effecten ervan te beperken. Het spreekt voor zich dat het merendeel van de maatregelen die in het kader van de beperking van de externe risico’s voor de mens genomen worden ook maatregelen zijn in het kader van de beperking van de milieurisico’s. Vrijzettingen met gevolgen voor mens en milieu kunnen aldus tegelijkertijd behandeld worden. Bij knelpunten zullen bijkomende maatregelen worden geïdentificeerd. In voorkomend geval worden deze bijkomende maatregelen beschreven en wordt de termijn opgegeven waarbinnen deze maatregelen zullen verwezenlijkt worden.
3. LEEMTEN IN DE KENNIS Het hoofdstuk inzake leemten in de kennis bevat een opgave van de moeilijkheden, technische leemten of ontbrekende kennis die er is voor het betrokken project alsook, in voorkomend geval, meer algemeen. Dit hoofdstuk moet de combinatie van kwaliteit van het OVR en de eis tot betrouwbare informatie compatibel maken. In voorkomend geval zal er aangegeven worden welke informatie onzeker of onbekend is en meer bepaald welke de gevolgen ervan zijn, voor de wetenschappelijkheid van het OVR wat, gesteund op de definitie van het OVR, vnl. slaat op de risicoanalyse. Derhalve zal deze beschrijving deel uitmaken van hoofdstuk V. Het is evenwel duidelijk dat de leemten in de kennis niet beperkt blijven tot de informatie van hoofdstuk V doch betrekking hebben op het qrapport in zijn geheel. De beschrijving van leemten in de kennis zal enkel gebeuren binnen de voor het OVR relevante aspecten die rechtstreeks of onrechtstreeks verband houden met enerzijds de externe risico’s en anderzijds de milieurisico’s. Het spreekt voor zich dat in het kader van de kwantitatieve risicoanalyse een onzekerheid bestaat die inherent is aan de methodiek. In dit verband spreekt men evenwel van betrouwbaarheid en dit vormt geen voorwerp van het deel ‘leemten in de kennis’. Indien om een of andere reden de betrouwbaarheid relevant zou zijn, zal dit aspect aan bod komen bij de risicoanalyse en –evaluatie in hoofdstuk V.
blz. V.27, datum, omschrijving OVR
4. BESLUIT De besluiten van de risicoanalyse en -evaluatie zowel voor de externe risico’s als de milieurisico’s worden gegeven. In voorkomend geval wordt gewezen op de bijkomende maatregelen en de termijn waarbinnen deze voorzien zijn.
blz. VI.1, datum, omschrijving OVR
VI. NOODPLANNING 1. INTERNE NOODPLANNING In hoofdstuk VI wordt aangetoond dat er een intern noodplan in voege is om scenario’s van zware ongevallen onder controle te krijgen, de mogelijke effecten en gevolgen ervan te beperken, de noodzakelijke maatregelen hiervoor te treffen en de nodige middelen ter beschikking te hebben. Waar het om een nieuwe hoge drempel-inrichting gaat dan wel een wijziging/uitbreiding zal op het ogenblik van de opmaak van het OVR nog geen noodplan voor het betrokken project beschikbaar zijn18. De beschrijving zal dan betrekking hebben op hetgeen beschikbaar is voor de bestaande installaties en de aanpak die gehanteerd wordt bij bijwerking van het noodplan naar aanleiding van de geplande wijziging/uitbreiding. In voorkomend geval kan aangegeven worden of er specifieke zaken voorzien zijn voor de actualisatie/uitbreiding van het bestaande noodplan. Het is niet de bedoeling een kopie van het intern noodplan op te nemen in het OVR doch het kader ervan wordt beschreven. Wel moeten de hiernavolgende elementen beschreven worden op een wijze waarop aangetoond wordt dat er met deze elementen is rekening gehouden. De meest praktische aanpak zal erin bestaan de systematiek en methodiek toe te lichten. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren aan de hand van een concordantietabel waarin enerzijds de verder aangegeven aspecten in opgenomen zijn en anderzijds de specifieke verwijzingen naar de procedures, instructies,... zoals deze van kracht zijn binnen de betrokken inrichting. In dit verband dient ook opgemerkt dat de verder vermelde aspecten die verband houden met de noodplanning, ook reeds deel kunnen uitmaken van het hoofdstuk met de beschrijving van de installaties (middelen) en het hoofdstuk van de beschrijving van het veiligheidsbeheersysteem (organisatie en werkwijze). Tenslotte is het belangrijk te vermelden dat de opmaak en bespreking van het intern noodplan niet binnen het kader van de opmaak van een OVR gebeurt en het derhalve ook niet zinvol is dit uitgebreid op te nemen.
18
dit moet bij opmaak/indiening van het SWA-VR beschikbaar zijn
blz. VI.2, datum, omschrijving OVR
1.1. ORGANISATIE ALARM EN INTERVENTIE Bij de beschrijving van het kader van het interne noodplan zal tenminste het aspect van alarmering en interventie aan bod komen. Er zal aldus inzicht gegeven worden in de wijze waarop tenminste met de volgende zaken wordt omgegaan binnen de inrichting :
•
hoe en onder welke omstandigheden wordt het noodplan geactiveerd en dit in relatie met de types van alarmering ; in voorkomend geval waarbij er geen continue bezetting is, moet ook de werking gedurende de nacht en het weekend toegelicht worden met in voorkomend geval een bijkomende toelichting inzake het onderscheid tussen de normale, de maximale en de minimale bezetting in de inrichting.
•
de voorzieningen en de middelen voor de waarschuwing van het personeel (eigen personeel, derden en bezoekers) en dit van naburige ondernemingen (en verwittiging vice versa) ;
•
beknopte beschrijving van de bewakingssystemen (camera’s,…), de detectiesystemen (gas, brand,…), de communicatie-apparatuur, middelen voor meten van windsnelheid en windrichting,... ; de voorzieningen voor de evacuatie van de inrichting ; de verantwoordelijken in het kader van de leiding/opvolging van de interne interventie ; in voorkomend geval de korte beschrijving van de interne interventieploeg en haar opleiding/taken ;
• • • • • •
• •
toegankelijkheid voor externe interventiediensten·; de (type)ongevallenscenario’s (voor mens en milieu) die aan de basis liggen van het intern noodplan ; waar het naar stilleggen toe kritische installaties betreft kan dit aspect hier mede toegelicht worden dan wel bij de beschrijving van de betrokken installaties ; toelichting inzake opleiding- en training in verband met het noodplan, in voorkomend geval voor het interventieteam ; toelichting inzake het programma om het noodplan in zijn geheel te testen.
Aangegeven moet worden hoe de noodplanning gebaseerd is op de scenario’s van zware ongevallen. Dit aspect zal normalerwijze vallen binnen het kader van het veiligheidsbeheersysteem.
1.2. INTERNE EN EXTERNE MIDDELEN Een beschrijving van zowel de technische als organisatorische interne middelen zal de belangrijkste zaken bevatten. Voorts zal aangegeven worden of er ook externe middelen (bvb. bij buurbedrijven) ter beschikking
blz. VI.3, datum, omschrijving OVR
zijn. Het volgende zal beknopt19 beschreven worden tenzij het reeds deel uitmaakt van de algemene beschrijving van de inrichting :
•
•
•
•
•
•
Overzicht van de vaste en mobiele interventiemiddelen op het bedrijfsterrein met o. a. brandbestrijdingsmiddelen : vaste monitoren, bluswaternet, brandpompen, specifieke blusmiddelen,... en verder watergordijnen, vlottende dammen, absorberend materiaal ; In voorkomende geval de persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) voor het interventiepersoneel (gaspak, autonome ademhalingsbescherming,...) en deze voor de andere personen ; De voorzieningen voor de eerste hulp (beschikbare hulpverleners, EHBO-middelen met o.m. specifieke antidotes,...) en voor de medische hulp (bvb. het doorsturen van gewonden naar een bepaald ziekenhuis) ; De voorziene middelen voor het herstel en de schoonmaak van het milieu, in overeenstemming met de ongevallenscenario’s die in het veiligheidsrapport geïdentificeerd zijn ; De voorziene interventiemiddelen om de lozing van gevaarlijke stoffen in te dammen (aspect van inkuiping, riolering en opvangbekkens komt reeds bij de beschrijving van de inrichting aan bod) ; In voorkomend geval aan te geven of er contacten zijn met buurbedrijven of andere bedrijven inzake noodplanning/beschikbare middelen.
Een gedetailleerde beschrijving van alle middelen valt buiten het kader van een OVR. Het aspect van opvang van lekken e.d. zoals inkuipingen, opvangbekkens en riolering komt reeds in de beschrijving aan bod zodat ernaar verwezen kan worden in dit hoofdstuk. De aspecten van opleiding, noodplanoefeningen, afstemming van de noodplanning op de scenario’s,... kunnen reeds in de beschrijving van het veiligheidsbeheersysteem aan bod gekomen zijn zodat er daarnaar verwezen kan worden.
2. EXTERNE NOODPLANNING In zoverre reeds beschikbaar wordt verwezen naar het extern noodplan met een beknopt aangeven van de inhoud ervan.
19
de beschrijving zal op een voldoende hoog niveau zijn omdat een al te gedetailleerde beschrijving het onmogelijk maakt het veiligheidsrapport actueel te houden
blz. 1, datum, omschrijving OVR
VII. NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING ALGEMEEN - Het doel van het OVR is om uiteindelijk een geïnformeerde besluitvorming inzake het voorgenomen project mogelijk te maken en een voldoende zicht te geven in de mogelijke zware ongevallen en de mogelijke of te nemen maatregelen. De gegeven informatie zou voldoende moeten zijn voor de bij de vergunningverlening betrokken partijen zodat hun adviezen/beslissingen in verband met de betrokken milieuvergunningsaanvraag hierop gebaseerd kunnen worden. Ook het openbaar onderzoek met de hoorzitting die in het kader van de milieuvergunningsaanvraag voor een hoge drempel-inrichting gehouden wordt, moet voor ogen gehouden worden als doel van de niet-technische samenvatting. De veiligheidsrapportage is er echter niet enkel ten behoeve van de adviesverlenende overheidsinstanties en de overheden die bevoegd zijn om de beslissing te nemen maar omvat ook expliciet de mogelijkheid tot informatieverstrekking aan het publiek dat op basis hiervan eventueel gebruik kan maken van de inspraakmogelijkheden. Onder ‘het publiek’ kunnen in feite alle personen, waaronder ook deels hoger genoemde, geteld worden die geen specifieke kennis hebben van de betrokken rapportering. Zo zal een niet-technische samenvatting tevens voor medewerkers van de betrokken inrichting alsook de directie ‘leesbaar’ zijn. Het is mede op basis van voorgaande overwegingen dat de niet-technische samenvatting moet gesitueerd worden. INHOUD - De niet-technische samenvatting is een beknopte weergave van de belangrijkste onderdelen met betrekking tot de volgende delen :
•
Omschrijving project (uitbreiding/wijziging) & situering binnen de inrichting. Het in voorkomend geval aanduiden van enerzijds de bestaande toestand en anderzijds de geplande toestand na wijziging/uitbreiding is hierbij belangrijk ;
•
Wettelijke kader (DAMB) waarbij aangegeven wordt waarom de opmaak van een OVR noodzakelijk is ; Beknopt en duidelijk overzicht van de aard en hoeveelheden van gevaarlijke stoffen die de inrichting een hoge drempel-inrichting maken incl. impact van het project. Bij voorkeur wordt voor het overzicht van de gevaarlijke stoffen de tabelvorm gebruik met duidelijke opgave van de invloed van de geplande uitbreiding/wijziging op de aard en hoeveelheden gevaarlijke stoffen ;
•
•
Beschrijving omgeving van de inrichting· Samen met de beschrijving van de omgeving zal ook de figuur uit het OVR met de plattegrond van de inrichting met zijn omgeving opgenomen worden ;
blz. 2, datum, omschrijving OVR
•
•
•
•
•
Preventiebeleid en veiligheidsbeheersysteem Hier zal kort vermeld worden of er een dergelijk systeem in voege is en of de betrokken elementen die het SWA eist, hiervan deel uitmaken. Externe risico’s Het resultaat van de kwantitatieve risicoanalyse met het individueel risico en het groepsrisico incl. een evaluatie/toetsing. De invloed van de voorgenomen uitbreiding/wijziging die aan de basis ligt van de opmaak van het OVR op de risico’s moet duidelijk zijn. In voorkomend geval worden de alternatieven en knelpunten toegelicht incl. de hieruit voortkomende maatregelen. Tenslotte worden de conclusies toegelicht waarbij ook duiding gegeven wordt inzake het aspect van de kwalitatieve analyse ; Milieurisico’s Resultaat van de evaluatie van de milieurisico’s. In voorkomend geval worden de knelpunten toegelicht incl. de hieruit voortkomende maatregelen. Tenslotte worden de conclusies toegelicht ; Alternatieven Het aspect van de alternatieven zal in voorkomend geval ook aan bod komen bij de bespreking van de externe risico’s en de milieurisico’s ; In voorkomend geval de leemten in de kennis.
De informatie in de niet-technische samenvatting zal dezelfde zijn als deze in het OVR zodat er geen bijkomende en/of nieuwe gegevens in de niet-technische samenvatting aanwezig zijn die niet in het OVR aan bod zijn gekomen. VORM - Specifieke aspecten die bij de opmaak van een niet-technische samenvatting voor ogen te houden zijn, omvatten voorts :
•
• • • •
De samenvatting moet niet-technisch zijn, begrijpbaar voor het publiek en toelaten om een voldoende zicht te krijgen in de risico’s van mogelijke zware ongevallen en de mogelijke of te nemen maatregelen. In dit verband wordt vermeld dat het doelpubliek o.m. het te informeren publiek en de politieke besluitvormers zijn. Deze eisen houden o.m. het volgende in : Geen gebruik van specifieke afkortingen Gebruik van meer algemene teksten Geen gebruik van gespecialiseerde terminologie Een kant-en-klaar recept voor de opmaak van een niet-technische samenvatting bestaat niet. Om inzicht te krijgen in hoeverre de opsteller van de niet-technische samenvatting slaagt in zijn opzet, bestaat de meest eenvoudige aanpak erin om de niet-technische samenvatting voor te leggen aan iemand die niet nauw betrokken is bij de problematiek noch een specifiek achtergrond heeft die verband houdt met het onderwerp. De aldus bekomen feedback zal
blz. 3, datum, omschrijving OVR
helpen de niet-technische samenvatting de gewenste vorm en inhoud te geven.
•
De niet-technische samenvatting moet een coherent en duidelijk geheel vormen.
•
De omvang van de inhoud van de niet-technische samenvatting zal typisch een 10 tot 15-tal bladzijden bedragen hoewel strikte eisen hiervoor niet opgelegd kunnen worden.
Deze samenvatting zal tevens als een apart document opgemaakt worden zodat het een op zichzelf staand geheel vormt en dit ten behoeve van de actieve openbaarheid van de milieu-informatie. Bij deze samenvatting is rekening te houden met o.m. het volgende :
•
•
20
Onder de vorm van een apart document zal aan de samenvatting een inhoudstafel toegevoegd worden en een aangepaste inleiding met de goedkeuringscode van het OVR. Om een eenduidige link tussen deze elektronische versie van de niet-technische samenvatting en het betrokken OVR te verzekeren, zal in de inleiding en op het titelblad de goedkeuringscode van het OVR opgenomen worden. De niet-technische samenvatting zal tevens onder elektronisch vorm (in PDF-formaat) overgemaakt worden aan de cel VR. Het PDF-document zal afdoende beveiligd worden en er zal op worden toegezien dat de grootte van het bestand werkbaar20 blijft.
dit aspect kan meespelen in de overweging om figuren al dan niet toe te voegen.
blz. 1, datum, omschrijving OVR
VIII. BIJLAGEN Bijlagen bij het OVR worden achteraan in het OVR opgenomen. Door deze vóór de referenties te voorzien, kunnen de referenties tevens gelden voor de bijlagen.
IX. REFERENTIES Een opgave van de referenties waarop het OVR gebaseerd is, wordt opgenomen. Leidraad VR, 2001, 'Leidraad voor het opstellen van een veiligheidsrapport’, april 2001, Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid (nu de afdeling van het toezicht op de chemische risico’s - ACR - van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal overleg). CPR 16, 1990, ‘Methoden voor het bepalen van mogelijke Schade aan Mensen en Goederen door het vrijkomen van Gevaarlijke Stoffen' Commissie Preventie Rampen door Gevaarlijke Stoffen, Voorburg. CPR 18E (Paarse Boek), 1999, ‘Guidelines for quantitatieve risk assessment’, first edition, Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen, DirectoraatGeneraal van de Arbeid, Voorburg (Nl). Groene Boek, 1990, zie CPR 16 IPO, 1994, 'Handleiding voor het opstellen en beoordelen van een extern veiligheidsrapport (EVR), IPO, Den Haag. Paarse Boek, 1999, zie CPR 18E Prugh, R.W., 1988, ‘Evaluation of unconfined vapor cloud explosion hazards’, Proc. Int’l Conf. Vapor Cloud Modelling, AIChE, NY. VROM, 1990, 'Onderzoek naar de Gevaren van de Opslag van Bestrijdingsmiddelen', Hoofdgroep Maatschappelijke Technologie TNO.
X. TABELLEN Uit praktische overwegingen is het wenselijk om bepaalde tabellen zoals o.m. overzichtstabellen, achteraan in het OVR op te nemen. Bij de oplijsting van de tabelnummers met hun omschrijving vooraan in het OVR,
blz. 2, datum, omschrijving OVR
zal een aanduiding voorzien worden die aangeeft of de betrokken tabel al dan niet achteraan in het OVR te vinden is.
XI. FIGUREN De figuren worden preferentieel achteraan in het rapport opgenomen. Dit is zeker het geval voor de algemene figuren (o.m. situering, inplanting, intern overzicht installaties) waarnaar er verwezen wordt op meerdere plaatsen in het OVR. Om praktische redenen kan een alternatieve aanpak verkozen worden zoals bijvoorbeeld in het geval het rapport meerdere delen omvat en het handiger is de figuren telkens achteraan in elk hoofdstuk onder te brengen. Figuren met een formaat groter dan A4 kunnen geplooid in het rapport worden opgenomen.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007
BIJLAGEN
Pagina VII.4
3. BIJLAGE 3 : RICHTLIJNEN DIENST VR In deze bijlage zijn de richtlijnen van de dienst VR integraal opgenomen 55 . Een samenvattend chronologisch overzicht van de richtlijnen met aanduiding van de laatste versie en de vorige versie die hierdoor vervangen wordt, is hieronder opgenomen. Bij de verdere ontwikkeling van deze richtlijnen wordt dit overzicht geactualiseerd. De datum van de actualisatie van een richtlijn wordt op iedere bladzijde van de richtlijn aangeduid. Voorliggend deel van het VR-richtlijnenboek aangaande het OVR vervangt de ‘Richtlijn Evaluatie Veiligheidsrapportering’ [K.U.Leuven, 1993] waarbij relevante aspecten hieruit integraal werden opgenomen in het VR-richtlijnenboek en dit vnl. in bijlage 2. Tenslotte wordt ook vermeld dat uit de leidraad voor het opstellen van een veiligheidsrapport [Leidraad VR, 2001] de informatie die betrekking heeft op een OVR, geïntegreerd werd in voorliggend VR-richtlijnenboek. Omschrijving richtlijn (chronologisch)
laatste actualisatie
vervangt
Het berekenen van flash en spray
30/06/1997
/
Probitfuncties in QRA
8/10/1999
/
Gebruik van toxiciteitsprobitfuncties
20/02/2006
14/12/2000
5/2001
/
Oorzakenanalyse
23/07/2003
/
Milieurisicoanalyse
20/02/2006
24/07/2003
Handboek Kanscijfers(HBKC) (gecoördineerde versie)
1/10/2004
HBKC1994
Magazijnbranden
22/12/2004
Meteogegevens in QRA (weersklassen, windsnelheden en temperaturen)
55
hiermee komen vroegere handleidingen/richtlijnen bij het opstellen van een (omgevings)veiligheidsrapport te vervallen zoals o.m. handleiding bij het opstellen van een VR (doc. 99/006), toepassen van het stappenplan (doc. 97/008) en karakteristieken van gevaarlijke stoffen.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007
BIJLAGEN
Pagina VII.5
Richtlijn : Gebruik kanscijfers voor QRA Referentie : Handboek Kanscijfers veiligheidsrapport Versie :
voor
het
opstellen
van
een
Gecoördineerde versie 2.0 van 01/10/2004
Toelichting : In 1994 bracht de toenmalige AMINAL het ‘Handboek Kanscijfers ten behoeve van het opstellen van een veiligheidsrapport’ uit. Dit boek bevat de te hanteren faalkansen voor de meest voorkomende faalwijzen van verschillende installatie-onderdelen. De kanscijfers in dit boek primeren op de kanscijfers in andere literatuur. Het Handboek Kanscijfers geeft de faalkansen als een mediaanwaarde van een 99%-betrouwbaarheidsinterval. Op 30/8/2002 verscheen de richtlijn ‘Actualisatie van de AMINAL-richtlijn voor het gebruik van faalkansen bij het opstellen van veiligheidsrapporten’. Deze richtlijn bevatte een actualisatie van de kanscijfers van bepaalde installatie-onderdelen of activiteiten die in het Handboek Kanscijfers zijn opgenomen. Sommige hoofdstukken van het Handboek Kanscijfers werden volledig vervangen door een nieuwe versie. Het aspect van de wijziging van deze faalkansen, zoals een faalkansreductie, maakte deel uit van deze actualisatie. De gecoördineerde versie is een volledige herwerkt Handboek Kanscijfers 1994, rekening houdend met de latere wijzigingen.
HANDBOEK KANSCIJFERS voor het opstellen van een
VEILIGHEIDSRAPPORT
GECOÖRDINEERDE VERSIE 2.0
01/10/2004
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap AMINAL - Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid Cel Veiligheidsrapportering
HANDBOEK KANSCIJFERS voor het opstellen van een
VEILIGHEIDSRAPPORT
GECOÖRDINEERDE VERSIE 2.0
01/10/2004
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap AMINAL - Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid Cel Veiligheidsrapportering
INHOUDSTAFEL
Hoofdstuk 1: Inleiding………………………………………………… 3 1.1. 1.2. 1.3. 1.4.
Historische achtergrond………………….……….……….…….… Statistische achtergrond………………….……….……….…….… Gebruik van generieke faalfrequenties…………….……….….…. Definities…………………………………...……...…………..…...
3 3 4 5
Hoofdstuk 2: Te beschouwen scenario’s…………………………… 9 2.1. 2.2. 2.3.
Catastrofaal falen: Instantane vrijzettingen………………….….. 9 Lekken: Continue vrijzettingen……………………………....…… 9 Volledige en onvolledige kuipbrand……….……………………. 10
2.4.
Tankbrand……………………………………………..……..…… 10
Hoofdstuk 3: Gebruik van faalkansen in de QRA……..………….. 11 Hoofdstuk 4: Aanbevolen faalkanscijfers en betrouwbaarheidsintervallen……………..…………….. 13 4.1. 4.2. 4.3. 4.4. 4.5. 4.6. 4.7. 4.8. 4.9. 4.10. 4.11. 4.12. 4.13. 4.14. 4.15.
Druktanks………………………………………………….……… Reactoren…………………………………………………………. Distillatiekolommen………………………………………….…… Atmosferische opslagtanks……………………………….………. Warmtewisselaars………………………………………………… Leidingsystemen………………………………………………..…. Pompen…………………………………………………………… Compressoren……………………………………………………. Kleppen……………………………………..…………………….. Filters………………………………………………..…………….. Transport- en verladingsactiviteiten………………..…………….. Opslagloodsen…………………………………………………… Gasflessen……………………………………….……………….. Menselijk handelen…………………………………….………… Kansen op vervolggebeurtenissen………………………………..
14 17 20 21 35 39 42 46 48 52 54 58 60 61 63
Referenties…………………………….…………..……………………. 66
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
1
2
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
Hoofdstuk 1: Inleiding 1.1. HISTORISCHE ACHTERGROND In 1994 werd een richtlijn “Handboek Kanscijfers” uitgegeven. Hierin werden de faalkanscijfers voor de verschillende installatieonderdelen beschreven, die door de VR-deskundigen te gebruiken waren bij het opstellen van veiligheidsrapporten. Een volgende stap was de richtlijn “Actualisatie van de AMINAL-richtlijn voor het gebruik van faalkansen bij het opstellen van veiligheidsrapporten” van 30/08/2002. In deze richtlijn werden slechts de nieuwe kanscijfers voor een beperkt aantal installatieonderdelen weergegeven. Voor de faaldata die behouden werden, werd verwezen naar de respectievelijke overblijvende hoofdstukken uit het ‘Handboek Kanscijfers’. Aangezien dit een situatie is die soms voor verwarring kon zorgen, werden beide documenten samengevoegd, met als resultaat deze voorliggende gecoördineerde versie van het ‘Handboek Kanscijfers’. Dit document zorgt ervoor dat er voor de VR-deskundigen opnieuw een eenduidig instrument voor handen is voor het opstellen van veiligheidsrapporten.
1.2. STATISTISCHE ACHTERGROND In de aanbevolen faalfrequenties wordt het betrouwbaarheidsinterval berekend uitgaande van de Poissonverdeling. Voor berekening van het betrouwbaarheidsinterval rond het gemiddelde van de Poissonverdeling wordt gebruik gemaakt van de methode volgens [F. J. Rohlf, R.R. Sokal, 1995] (deze verwijst naar E.L. Crown en R.S. Gardner in Biometrika 46:441-453, 1959). Deze waarden worden aanbevolen omdat ze een continu verloop vertonen. De betrouwbaarheidsintervallen berekend volgens Pearson [Pearson, 1954], vertonen voor waarden van n tussen 10 en 15 namelijk een aantal discontinuïteiten. Voor waarden van l kleiner of gelijk aan 50 (l £ 50) kan het 99% tweezijdig betrouwbaarheidsinterval voor een Poissonveranderlijke berekend worden door middel van de overeenkomende waarden van in onderstaande tabel. Voor waarden van l groter dan 50 (l > 50) kan het 99% tweezijdig betrouwbaarheidsinterval berekend worden met volgende formules: voor de ondergrens: Mo = l - 1/2 + 3/8 * (2,576)² - 2,576 * l - 1/ 2 + 1/ 8 * (2,576)² voor de bovengrens: Mb = l + 1/2 + 3/8 * (2,576)² + 2,576 * l + 1/ 2 + 1/ 8 * (2,576)² Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
3
Tabel 1.2: 99% tweezijdige betrouwbaarheidsintervallen voor Poissonveranderlijke (1 - 2a = 0,99; a = 0,005) [Rohlf en Sokal, 1995] Tweezijdig interval Gemiddelde frequentie (l) 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
Rohlf en Sokal, 1995 Ondergrens 0,000 0,011 0,149 0,437 0,824 1,280 1,786 2,331 2,907 3,508 4,131 4,772 5,289 5,829 6,668 7,337 7,756 8,727 9,313 10,010 10,859 11,264 12,347 12,793 13,794 14,308
Bovengrens 5,288 7,336 9,312 11,263 12,762 14,307 15,813 17,312 18,807 20,298 21,359 22,844 24,326 25,376 26,855 28,334 29,376 30,852 32,328 33,365 34,840 35,874 37,347 38,379 39,852 40,881
Tweezijdig interval Gemiddelde frequentie (l) 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
Rohlf en Sokal, 1995 Ondergrens
Bovengrens
15,277 15,814 16,801 17,313 18,363 18,808 19,874 20,299 21,360 22,043 22,845 23,765 24,327 25,377 25,829 26,856 27,718 28,335 29,377 29,901 30,853 31,840 32,329 33,366 34,183
42,354 43,381 44,854 45,880 47,352 48,376 49,848 50,872 52,343 53,366 54,837 55,859 56,879 58,351 59,371 60,842 61,862 62,880 64,352 65,370 66,841 67,859 68,876 70,348 71,364
1.3. GEBRUIK VAN GENERIEKE FAALFREQUENTIES Wanneer het beschikbare aantal faalgegevens niet voldoende is voor een installatie onder studie wordt een beroep gedaan op waarden afgeleid van gebeurtenissen die zich hebben afgespeeld bij andere installaties, dit zijn de zogenaamde generieke data. Daar in de risicoanalyse gegevens over bepaalde gebeurtenissen zeer schaars zijn omdat ze slechts uitzonderlijk voorkomen is het gebruik van generieke data die aangepast worden aan de installatie onder studie een veel gebruikte methode. Bij het toepassen van generieke data wordt bij de gebruikte schattingsfactoren rekening gehouden met verschillende informatiebronnen zoals algemene omgevingsfactoren (tabel 1.3.a) en invloedsfactoren van de industriële omgeving (tabel 1.3.b).
4
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
Tabel 1.3.a: Algemene omgevingsfactoren [NDGA, 1984]
Omstandigheid Heel goed Goed Gemiddeld Redelijk Meer eisend Mobiel Veeleisend Ernstig Zwaar belast
Correctiefactor 0,1 0,5 1 1,50 2 3 4 10 100
Omgeving ideale vaste opstelling trillingsvrije omgeving normale industriële installatie schip (beschut) schip (blootgesteld) wegvervoer spoorvoertuigen luchtvervoer raket
Tabel 1.3.b: Invloedsfactoren van industriële omgeving op faalfrequentie [ImechE, 1988]
Omstandigheid Heel goed Goed Redelijk Gemiddeld Meer eisen Mobiel Draagbaar Ernstig
Correctiefactor 0,20 0,25 0,50 1 2 4 5 10
Industriële omgeving computerruimte met airconditioning ruimten voor gegevensverwerking regelkamers, laboratoria normale industriële installaties chemische omgeving weg- en spoorvoertuigen draagbare apparatuur voor werkbank gebruik luchtvervoer
De waarden uit tabel 1.3.a en tabel 1.3.b mogen niet gecombineerd worden.
1.4. DEFINITIES 1.4.1. Atmosferische opslagtanks
Engelse term: Atmospheric Storage Tanks Een atmosferische opslagtank is ontworpen om te functioneren aan drukken gaande van atmosferische druk tot en met een inwendige overdruk van 34,47 mbar (0,5 psig1) en dit gemeten vanaf de top van de tank [NFPA30, 1987]. Deze tanks zijn vaak bestand tegen overdrukken van meer dan 70 mbar, zeker wanneer, zoals vaak het geval is, een stikstofdeken toegepast wordt. De definitie van atmosferische opslagtanks is echter afhankelijk van de gebruikte code. Er zijn tanks in gebruik van 350 mbar en bij sommige gekoelde opslagtanks kan dit nog hoger zijn. 1
pound square inch gauge: 1 psig = 68,9476.10-3 bar = 6,8947 kPa Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
5
1.4.1.1. Indeling atmosferische tanks volgens hun dakconstructie § Tanks met vast dak (fixed roof tanks) Deze tanks hebben een dampruimte tussen het vloeistofoppervlak en het dak dat koepel- (Æ tot 20 m) of kegelvormig (Æ tot 76 m) kan zijn [ARF99]. Een atmosferische opslagtank met kegelvormig dak heeft dakplaten die ondersteund worden door interne daksparren, gordingen, zuilen en de top van het cilindervormige tankgeraamte. Een atmosferische opslagtank met koepelvormig dak heeft gewelfde dakplaten die volledig ondersteund worden door het cilindervormige tankgeraamte. § Tanks met uitwendig vlottend dak (external floating roof tanks) Om dampverliezen te reduceren drijft het dak op een vloeistofoppervlak. Het dak vereist een sluiting rond de rand tegen de wanden van de tank. Dergelijke dakconstructies worden ondergebracht in drie types: panvormig (pan roof), ringvormig pontondak (annular pontoon roof) en dubbeldeksdak (double-deck roof) [ARF99]. Nu en dan wordt aan de top van het tankgeraamte een aluminiumdak bevestigd dat de opgeslagen vloeistof beschermt tegen nadelige gevolgen van hevige regen- en sneeuwbuien. 1.4.1.2. Indeling volgens tankomsluiting
Volgens hun tankomsluiting kunnen stationaire atmosferische tanks en vaten als volgt ingedeeld worden [PB99]: §
Enkelwandige atmosferische tanks
(single-containment atmospheric tank) Bestaat uit een primaire container voor vloeistof die al dan niet omgeven is door een buitenomhulsel. De aanwezigheid van zulk omhulsel heeft als enig doel de isolatie tegen te houden en te beschermen. Het doet geen dienst als secundaire container die de vloeistof opvangt en binnen de tank houdt ingeval de primaire container zou falen. Atmosferische tanks met beschermend buitenomhulsel (atmosferic tanks with a protective outer shell) In tegenstelling tot de enkelwandige tank is het buitenomhulsel hier wel bedoeld om de vloeistof binnen de tank te houden bij faling van de primaire container. Het omhulsel is echter niet ontworpen om damp binnen te houden. Daarenboven is het niet bestand tegen explosie (statische drukbelasting van 0,3 bar gedurende 300 ms), binnenvallende brokstukken en lage temperaturen. §
Dubbel omsloten atmosferische tanks (double containment atmospheric tanks) Dit soort tank heeft dezelfde functie als de vorige maar is bovendien bestand tegen explosie, binnenvallende brokstukken en lage temperaturen. Dit soort tank is ook niet aangepast om alle dampsoorten binnen te houden. §
6
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
§
Volledig omsloten atmosferische tanks (full containment atmospheric tanks)
Bestaat uit een primaire container voor vloeistof en secundaire container om zowel vloeistof als damp bij falen van de primaire container binnen te houden. Deze tanks zijn bestand tegen explosie, binnenvallende brokstukken en lage temperaturen. Het buitendak wordt ondersteund door de secundaire omsluiting die bestand is tegen allerhande belastingen zoals explosie. § Membraantank (membrane tank) Bestaat uit een primaire en secundaire container. De primaire bestaat uit een nietzelfdragend membraan (non-self-supporting membrane) dat vloeistof en damp onder normale werkingsomstandigheden houdt. De secundaire container is uit beton gemaakt en ondersteunt de primaire container. De inhoud van de secundaire container is groot genoeg om bij faling van de primaire container gans het vloeistofvolume op te vangen en binnen te houden. Bovendien kunnen de dampen op een gecontroleerde wijze ontsnappen. Het buitendak en de secundaire omsluiting vormen een geheel. § Ingeterpte atmosferische tank (mounded atmospheric tank) Is een opslagtank die volledig bedekt is met een laag aarde waarin het vloeistofniveau hoger staat dan het grondniveau. § Ingegraven atmosferische tank ( in-ground atmospheric tank) Is een opslagtank waarin het vloeistofniveau niet hoger is dan het grondniveau. 1.4.2. Druktanks
Engelse term: Pressure Vessels Druktanks zijn tanks waarin de absolute druk substantieel groter is dan 1 bar [PB99]. Een druktank wordt onder allerhande omstandigheden gebruikt en de faalgegevens tussen de verschillende toepassingsdomeinen vertonen een verwantschap. Voorbeelden van verschillende gebruiksomstandigheden zijn: - procesvaten, zoals reactoren, distillatiekolommen, e.d. - opslagvaten 1.4.3. Pijpleidingen
Engelse term: Process Pipes Pijpleidingen zijn buizen die fluïda transporteren onder druk. Gewoonlijk zijn de buizen vervaardigd uit gewalst en gelast (naadlas) staal, aan de uiteinden van de buissegmenten zijn flenzen gelast. Leidingen voor chloor zijn meestal uit naadloze buizen gemaakt. Bij sommige hoge integriteitleidingen (high-integrity pipes) met secundaire omsluiting wordt gebruik gemaakt van twee concentrische leidingen waarvan de buitenste ruimte gevuld is met inert gas of een vloeistof. Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
7
1.4.4. Ontvlambaarheid van vloeistoffen
1.4.4.a Licht ontvlambare vloeistoffen (groep 7b van bijlage I, deel 2 van Seveso II-richtlijn) Stoffen en preparaten met een vlampunt dat lager ligt dan 21 °C en die niet zeer licht ontvlambaar zijn (waarschuwingszin R11, tweede streepje). 1.4.4.b Ontvlambare vloeistoffen (groep 6 van bijlage I, deel 2 van Seveso II-richtlijn) Stoffen en preparaten met een vlampunt van minimaal 21 °C en maximaal 55 °C (waarschuwingszin R10), die blijven branden. 1.4.4.c Brandbare vloeistoffen Stoffen en preparaten met een vlampunt van meer dan 55 °C.
8
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
Hoofdstuk 2: Te beschouwen scenario's 2.1 CATASTROFAAL FALEN: INSTANTANE VRIJZETTINGEN 2.1.1. Catastrofale breuk
Er wordt een catastrofale breuk verondersteld, waarbij de volledige inhoud van een installatieonderdeel ogenblikkelijk vrijkomt. De modellering dient uit te gaan van het ogenblikkelijk en volledig verdwijnen van de omhulling waarin de stof of het preparaat zich bevindt. 2.1.2. Volledige uitstroom in 10 minuten
Er wordt verondersteld dat de volledige inhoud van een installatieonderdeel in een tijdspanne van 10 minuten vrijkomt. De modellering dient er vanuit te gaan dat er een opening in de omhulling bestaat van die grootte die toelaat om de volledige inhoud van de stof of het preparaat in 10 minuten te laten uitstromen. Dit scenario dient enkel meegenomen te worden voor zover er kanscijfers beschikbaar zijn in dit handboek of de cijfers in het Paarse boek [PB99] beschikbaar zijn (voor atmosferische destillatiekolommen, warmtewisselaars en reactoren).
2.2. LEKKEN: CONTINUE VRIJZETTINGEN Voor installaties die als atmosferische tanks of druktanks kunnen beschouwd worden, dienen drie lekscenario's met een representatieve lekdiameter van respectievelijk 10, 35 en 100 mm doorgerekend te worden. Elk van deze representatieve lekdiameters wordt geassocieerd met een bereik aan lekdiameters, namelijk: Lekbereik 0,1 – 17,5 mm 17,5 – 50 mm 50 – 150 mm
Representatieve lekdiameter 10 mm 35 mm 100 mm
Opmerking: Een aandachtspunt is het scenario met 100 mm als representatieve lekdiameter. Dit is enkel representatief voor lekken tussen 50 en 150 mm; voor installaties met een grotere maximale aansluitdiameter dient men één van de onderstaande aangepaste representatieve lekdiameters te hanteren: Lekbereik 50 – 200 mm 50 – 250 mm 50 – 300 mm 50 – 350 mm
Representatieve lekdiameter 130 mm 160 mm 190 mm 220 mm Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
9
Indien bij één van de vrijzettingen bij de lekscenario's de volledige inhoud uitstroomt in een tijdspanne van 10 minuten of minder dan 10 minuten, dan dient het scenario vermeld in 2.1.2., namelijk volledige uitstroom in 10 minuten niet meer beschouwd te worden.
2.3. VOLLEDIGE EN ONVOLLEDIGE KUIPBRAND Met volledige respectievelijk onvolledige kuipbrand wordt bedoeld dat de gehele respectievelijk niet gehele oppervlakte van de inkuiping bedekt is met uitgestroomde stof of preparaat en brand heeft gevat. Voor de berekening van de risico’s van een kuipbrand wordt ofwel het scenario van de beperkte kuipbrand ofwel het scenario van de volledige kuipbrand in aanmerking genomen, en niet beide scenario’s tegelijk.
2.4. TANKBRAND Met tankbrand wordt het scenario bedoeld waarbij de stof die of het preparaat dat zich in een tank bevindt brand heeft gevat.
10
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
Hoofdstuk 3: Gebruik van faalkansen in de QRA Door de kwantitatieve risicoanalyse (QRA) dient men een zo realistisch mogelijk beeld van de externe risico's te bekomen. In de QRA dienen in de meeste gevallen de mediaanwaarden van de kanscijfers aangewend te worden. In hoofdstuk 4 worden de te gebruiken mediaanwaarden en, indien beschikbaar, ook de bijhorende betrouwbaarheidsintervallen weergegeven. Uitzonderingen op het gebruik van de mediaanwaarden van faalkansen zijn de volgende: · verhoging van mediaanwaarden van faalkansen omwille van domino-effecten of omwille van afwezigheid van veiligheidsmaatregelen die normalerwijze voor de betreffende installatie, installatieonderdeel of activiteit dienen voorzien te zijn. In dit geval spreekt men van faalkansverhoging. · verlaging van mediaanwaarden van faalkansen omwille van het feit dat er bovenop de veiligheidsmaatregelen, die normalerwijze voor de betreffende installatie, installatieonderdeel of activiteit dienen voorzien te zijn, nog een aantal bijzondere veiligheidsmaatregelen genomen zijn. Dit kan zowel over technische als over organisatorische maatregelen gaan. In dit geval hebben we het over faalkansreductie. Een eventuele faalkansverhoging of faalkansreductie dient grondig geargumenteerd te worden en dient steeds te gebeuren met het formele akkoord van de Cel Veiligheidsrapportering van AMINAL. Dit formele akkoord dient bereikt te worden vóór het indienen van de eerste versie van het OVR (zie richtlijnenboek). Een eventuele faalkansreductie is beperkt in grootte tot de ondergrens van het 99 % betrouwbaarheidsinterval, zoals vermeld in hoofdstuk 4, met de bijkomende voorwaarde dat de in de QRA aangewende faalkans nooit meer dan 10 keer lager mag zijn dan de mediaanwaarde. Indien geen betrouwbaarheidsinterval in hoofdstuk 4 is weergegeven, kan de gereduceerde faalkans nooit meer dan 10 keer lager zijn dan de vermelde mediaanwaarde in hoofdstuk 4. Aan een eventuele faalkansverhoging zijn geen beperkingen verbonden.
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
11
12
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
Hoofdstuk 4: Aanbevolen faalkanscijfers en betrouwbaarheidsintervallen In de hiernavolgende tabellen worden de mediaanwaarden van de kanscijfers uitgedrukt per jaar, tenzij expliciet anders vermeld. Indien beschikbaar, wordt tussen haakjes het bijhorende 99 % betrouwbaarheidsinterval weergegeven.
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
13
4.1. DRUKTANKS 4.1.1. Aanbevolen faaldata
In tabel 4.1.a worden de aanbevolen faaldata gegeven voor instantane vrijzettingen uit druktanks. Als generieke faalfrequentie voor catastrofaal falen van druktanks wordt een faalfrequentie van 6,5 10-6/tankjaar aanbevolen. Voor procesvaten en reactoren zijn er onvoldoende statistische gegevens beschikbaar om een uitspraak te doen over een specifieke faalfrequentie voor deze categorie druktanks. Aanbevolen wordt om dezelfde generieke faalfrequentie voor druktanks van 6,5 10-6/tankjaar te gebruiken. Tabel 4.1.a: Faalkansen en betrouwbaarheidsintervallen voor ongevalsscenario’s met instantane vrijzettingen uit druktanks (1) VOLLEDIGE UITSTROOM
SCENARIO Vrijzetting uit alle druktanks uitgezonderd ingegraven en ingeterpte druktanks
[ /TANKJAAR]
IN 10 MIN / INSTANTAAN [ /TANKJAAR]
Alle inhouden en producten, uitz. < 5 ton LPG
3 10-7 (4,0 10-9-1,8 10-5)
6,2 10-6 (4,4 10-7-2,9 10-5)
< 5 ton LPG
1 10-8
2 10-7
1 10-7
2 10-6 (4,4 10-7-2,9 10-5)
1 10-7
2 10-6 (4,4 10-7-2,9 10-5)
BIJZONDERHEID
Vrijzetting uit ingegraven druktank Vrijzetting uit ingeterpte druktank
BREUK/INSTANTAAN
(geen BLEVE)
(geen BLEVE)
(1) het installatieonderdeel druktank omvat hierbij de tank met inbegrip van het mangat, aansluitingen voor instrumentatie en leidingaansluitingen tot aan de eerste flens. Lekken in het bijhorende leidingstelsel zijn hierin niet opgenomen.
Als frequentieverdeling tussen catastrofale breuk en falen door breuk van een belangrijke component met vrijzetting van de volledige inhoud in 10 minuten wordt aanbevolen uit te gaan van een verhouding van 5% voor catastrofale breuk en 95% voor vrijzetting van de volledige inhoud in 10 minuten van de generieke faalkans (6,5 10-6/tankjaar) voor druktanks. Deze redenering is gesteund op ervaring en niet op cijfermateriaal. Voor LPG-opslagvaten met een inhoud van minder dan 5 ton kan op basis van een ingeschatte bovengrens, omwille van het ontbreken van catastrofaal falen van dergelijke druktanks, een generieke faalfrequentie van 2,1 10-7/tankjaar aanbevolen worden. Deze aanbeveling is gebaseerd op Reeves (1997), die op basis van data van Sootby en Tolchard (1993), de bovengrens van het 99% betrouwbaarheidsinterval raamt op 2,1 10-7/tankjaar. 14
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
Tabel 4.1.b geeft de aanbevolen faaldata weer voor verschillende types lekken. Tabel 4.1.b: Faalkansen en betrouwbaarheidsintervallen voor ongevalsscenario’s en continue vrijzettingen uit druktanks (1)
SCENARIO
BIJZONDERHEID
Vrijzetting uit alle druktanks uitgezonderd ingegraven en ingeterpte druktanks
Alle inhouden en producten, uitz. < 5 ton LPG
KLEIN LEK
MIDDELGROOT LEK
GROOT LEK
(EQUIVALENTE
(EQUIVALENTE
(EQUIVALENTE
LEKDIAMETER = 10 MM) [ /TANKJAAR]
LEKDIAMETER = 35 MM) [ /TANKJAAR]
LEKDIAMETER ≥ 100 MM) [ /TANKJAAR]
1,3 10-5
4,4 10-6
-6
Vrijzetting uit ingegraven druktank Vrijzetting uit ingeterpte druktank
-7
-5
3,0 10-6
(2,7 10 -4,1 10 )
(2,0 10 -2,6 10 )
(3,3 10-8-2,3 10-5)
4 10-6
1 10-6
1 10-6
1,3 10-5
4,4 10-6
3,0 10-6
< 5 ton LPG
-5
(2,7 10-6-4,1 10-5)
(2,0 10-7-2,6 10-5)
(3,3 10-8-2,3 10-5)
1,3 10-5
4,4 10-6
3,0 10-6
-6
-5
(2,7 10 -4,1 10 )
-7
-5
(2,0 10 -2,6 10 )
(3,3 10-8-2,3 10-5)
(1) het installatieonderdeel druktank omvat hierbij de tank met inbegrip van het mangat, aansluitingen voor instrumentatie en leidingaansluitingen tot aan de eerste flens. Lekken in het bijhorende leidingstelsel zijn hierin niet opgenomen.
§
Effect van ondergrondse en ingeterpte tanks
Daar voor de meeste ondergrondse en ingeterpte opslagtanks weinig of geen faaldata voorhanden zijn worden ze hoofdzakelijk geschat uit gegevens over bovengrondse tanks. Hierbij wordt echter abstractie gemaakt van impact en brandescalaties. De enige faalwijze van opslagtanks die van belang is voor QRA’s het ongewenst vrijkomen van gevaarlijke stoffen tengevolge van tanklekken of –breuken [ARF99]. Oorzaken die aan de basis kunnen liggen van deze faalwijzen zijn: -
ondergrondse en ingeterpte lekkage door corrosie van de tankwanden. overvulling waardoor een lek ontstaat aan het tankoppervlak. impact, vb. door het vallen van een vliegtuig, onderhoudsactiviteiten of brokstukken van aangrenzende ongevallen aardbevingen of aardverschuivingen beschadiging tijdens graafwerken constructiefout(en), materiaaldefect(en) of foutieve exploitatie Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
15
Daar ondergrondse en ingeterpte opslagtanks minder door impact beschadigd worden dan bovengrondse zullen bij eerstgenoemde minder beschadigingen optreden dan bij de bovengrondse tanks. Nochtans kunnen schokken beschadigingen aanbrengen aan de bovengrondsliggende leidingen van de ondergrondse en ingeterpte opslagtank. In het algemeen hebben schokeffecten slechts een klein aandeel in het tot stand brengen van lekken en breuken en dit zowel voor ondergrondse en ingeterpte als bovengrondse tanks. Alhoewel ondergrondse en ingeterpte tanks moeilijker te inspecteren zijn gaat men er van uit dat, door de roestwerende en kathodische bescherming, roest niet meer voorkomt dan bij bovengrondse. Mechanisch falen tengevolge van menselijke fouten heeft slechts een klein effect op de globale faalfrequentie van ondergrondse en ingeterpte opslagtanks. Het elimineren van BLEVE is de belangrijkste reden waarom opslagtanks ondergronds geplaatst worden.
16
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
4.2. REACTOREN 4.2.1. Aanbevolen faaldata
Dit stuk handelt over atmosferische reactoren. Voor reactoren onder druk worden de faalkanscijfers van een druktank gebruikt (zie § 4.1.). Indien een reactor onderdeel is van een risicostudie dient men rekening te houden met alle mogelijke vrijzettingen die zich kunnen voordoen. Om het rekenwerk enigszins te beperken is het toegelaten om een representatief aantal lekscenario’s te modelleren. Tabellen 4.2.a en 4.2.b geven de voorkomingsfrequenties per “lekgroottebandbreedte” van een batch reactor respectievelijk continue reactor weer. Er is tevens een aanbevolen representatieve equivalente lekgrootte opgegeven. Tabel 4.2.a: Faalfrequentieverdeling volgens lekgrootte voor atmosferische batch reactoren LEKGROOTTE CATEGORIE [MM] 0 – 25 25 – 50 50 – 150 Catastrofaal Alle
REPRESENTATIEVE EQUIVALENTE LEKGROOTTE [MM] 10 35 100 BREUK
FAALFREQUENTIEBAND [ /REACTOR.JAAR] 1,7 10 - 2,4 10-4 - 3,1 10-4 1,1 10-4 - 1,5 10-4 - 2,3 10-4 6,6 10-6 - 2,3 10-5 - 5,5 10-5 2,2 10-6 - 1,3 10-5 - 4,1 10-5 3,3 10-4 - 4,2 10-4 - 5,2 10-4 -4
Tabel 4.2.b: Faalfrequentieverdeling volgens lekgrootte voor atmosferische continue reactoren LEKGROOTTE CATEGORIE [MM] 0 – 25 25 – 50 50 – 150 Catastrofaal Alle
REPRESENTATIEVE EQUIVALENTE LEKGROOTTE [MM] 10 35 100 BREUK
Handboek Kanscijfers 2004
FAALFREQUENTIEBAND [ /REACTOR.JAAR] 7,0 10 - 1,1 10-4 - 1,7 10-4 4,5 10-5 - 8,1 10-5 - 1,3 10-4 3,5 10-6 - 1,6 10-5 - 4,6 10-5 2,2 10-6 - 1,3 10-5 - 4,1 10-5 1,2 10-4 - 2,2 10-4 - 3,9 10-4 -5
01/10/2004
17
De globale frequentie voor alle lekken samen is enkel van belang wanneer men slechts één representatief scenario in rekening brengt. De kans van voorkomen van het representatieve scenario krijgt dan de globale kans toebedeeld. 4.2.2. Soorten reactoren
Reactoren worden meestal ingedeeld in functie van het type operatie dat in de reactor plaatsvindt of naar de bouw. Perry [Perry, 1984] onderscheidt: ·
Naar het type operatie · Batch reactoren · Continue reactoren · Semi-continue reactoren · Tank reactoren
·
Naar de bouw: · Buisreactoren · Torenreactoren · Wervelbedreactoren · Slurryreactor
Het faalgedrag van een reactor zal beïnvloed worden door de belasting waaraan de reactor onderworpen is. Een batch reactor wordt “per definitie” wisselend belast en zal meer onderhevig zijn aan falingen dan een vergelijkbare continue reactor. Belangrijk zijn de werkdruk en werktemperatuur en de corrosiviteit van het reactiemengsel. 4.2.3. Faalfrequenties voor reactoren
Er zijn geen statistische faalfrequenties bekend per type reactor noch voor een populatie reactoren. Ingeval van het ontbreken van “harde” gegevens om te komen tot een uitspraak kan men zich beroepen op de zogenoemde Delphi Methode. Deze methode kan men omschrijven als een gestructureerd groepscommunicatieproces. In onderhavige paragraaf worden de resultaten besproken van een dergelijk proces voor het bepalen van de faaldata voor reactoren. Reactoren zijn inzake mogelijke falingen vergelijkbaar met druktanks die onder zeer specifieke condities gehanteerd worden. De faalkansen voor reactoren worden geschat op basis van de gekende faalkansen voor drukhouders. Rekening houdend met in de literatuur voorspelde invloedsfactoren wordt verwacht dat indien men 310.000 reactorjaren onderzoek zou doen dat het aantal falingen per lekcategorie volgende verdeling aanneemt: 18
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
Tabel 4.2.c: Verwacht aantal falingen volgens lekgrootte voor reactoren op een populatie van 310.000 reactorjaren Aantal verwachte falingen volgens lekgrootte [mm]
Faaloorzaak < 25
25 - 50
50 - 150
Catastrofaal
Batch reactoren
74
46
7
4
Continue reactoren
35
25
5
4
Tabel 4.2.a en tabel 4.2.b geven de geschatte faalfrequenties voor reactoren uitgaande van de hoger vermelde aannames.
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
19
4.3. DISTILLATIEKOLOMMEN 4.3.1. Aanbevolen faaldata
Dit stuk handelt over atmosferische distillatiekolommen. Voor distillatiekolommen onder druk worden de faalkanscijfers van een druktank gebruikt. Indien een distillatiekolom onderdeel is van een risicostudie dient men rekening te houden met alle mogelijke vrijzettingen die zich kunnen voordoen. Om het rekenwerk enigszins te beperken is het toegelaten om een representatief aantal lekscenario’s te modelleren. Tabel 4.3.a geeft de voorkomingsfrequenties per “lekgrootte – bandbreedte” voor een distillatiekolom. Er is tevens een aanbevolen representatieve equivalente lekgrootte opgegeven. Tabel 4.3.a: Faalfrequentieverdeling volgens lekgrootte voor atmosferische distillatiekolom LEKGROOTTE CATEGORIE [MM]
REPRESENTATIEVE EQUIVALENTE LEKGROOTTE [MM]
FAALFREQUENTIEBAND [ /DISTILLATIEKOLOM.JAAR]
0 – 25
10
7,0 10-5 - 1,1 10-4 - 1,7 10-4
25 – 50
35
4,5 10-5 - 8,1 10-5 - 1,3 10-4
50 – 150
100
3,5 10-6 - 1,6 10-5 - 4,6 10-5
Catastrofaal
BREUK
2,2 10-6 - 1,3 10-5 - 4,1 10-5 1,2 10-4 - 2,2 10-4 - 3,9 10-4
Alle
De globale frequentie voor alle lekken samen is enkel van belang wanneer men slechts één representatief scenario in rekening brengt. De kans van voorkomen van het representatieve scenario krijgt dan de globale kans toebedeeld. 4.3.2. Soorten distillatiekolommen
Er zijn drie types distillatiekolommen in gebruik [Perry, 1984]: · · ·
Plaat distillatiekolommen Gepakte distillatiekolommen Zeefplaat distillatiekolommen
4.3.3. Faalfrequenties voor distillatiekolommen
Er zijn geen statistische faalfrequenties bekend per type distillatiekolom. Voor distillatiekolommen worden dezelfde faalfrequenties gehanteerd als voor continue reactoren. 20
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
4.4. ATMOSFERISCHE TANKS De risicostudie voor een atmosferische opslagtank moet rekening houden met lekken, massale vrijzetting in de inkuiping en tankbreuk als basisgebeurtenissen en verschillende soorten vervolggebeurtenissen: -
Tankbrand Kuipbrand Plasverdamping
De laatste twee scenario’s hebben betrekking op “brandbare vloeistoffen” en de eerste is voornamelijk van belang voor toxische stoffen en voor plassen die na verdamping aanleiding kunnen geven tot een gaswolkexplosie. Bij de branden moet tevens rekening worden gehouden met de mogelijke vorming van giftige verbrandingsgassen. Hierna wordt een overzicht gegeven van de aanbevolen faalfrequenties voor deze basisgebeurtenissen en vervolgscenario's. 4.4.1. Faaldata basisgebeurtenissen
Voor tanks met vast dak worden de waarden uit [PB99] aanbevolen, zoals gegeven in 4.4.a. De kans op catastrofale breuk of volledig vrijkomen van de inhoud in 10 minuten wordt geschat op 5 10-6/tankjaar, wat in overeenstemming is met de ramingen volgens de US-survey 1970-1997. Gecombineerd met de kans op het in korte tijd (10 minuten) vrijkomen van de tankinhoud bij een ernstig lek van eveneens 5 10-6/tankjaar, resulteert dit in een globale faalkans voor een catastrofaal falen van een tank van 1 10-5/tankjaar. Tabel 4.4.a: Faalkansen en betrouwbaarheidsintervallen voor ongevalsscenario’s met instantane vrijzetting uit atmosferische tanks met vast dak (1) SCENARIO
Vrijzetting uit:
BIJZONDERHEID
BREUK/INSTANTAAN
VOLLEDIGE UITSTROOM IN MIN 10/
[ /TANKJAAR]
INSTANTAAN [ /TANKJAAR]
Enkel omsloten tank
5 10-6
(inclusief membraantank)
(7,3 10 -1,9 10 )
(7,3 10-7-1,9 10-5)
Tank met beschermend omhulsel
5 10-7
5 10-7
Dubbel omsloten tank
1,25 10-8
1,25 10-8
Volledig omsloten tank
1 10-8
1 10-8
Ingegraven tank
1 10-8
1 10-8
Ingeterpte tank
1 10-8
1 10-8
-7
-5
5 10-6
(1) het installatieonderdeel atmosferische tank omvat hierbij de tank met inbegrip van alle verbindingen en instrumentarium in de inkuiping
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
21
Tabel 4.4.b: Faalkansen en betrouwbaarheidsintervallen voor ongevalsscenario’s met continue vrijzetting uit atmosferische tanks (1) KLEIN LEK SCENARIO
BIJZONDERHEID
Enkel omsloten tank Vrijzetting uit:
(inclusief membraantank)
MIDDELGROOT
(EQUIVALENTE LEKDIAMETER = 10 MM) [ /TANKJAAR]
5,1 10-5 -6
-4
LEK (EQUIVALENTE LEKDIAMETER = 35 MM) [ /TANKJAAR]
1,8 10-5 -7
-4
GROOT LEK (EQUIVALENTE LEKDIAMETER ≥ 100 MM) [ /TANKJAAR]
1,2 10-5
(3,3 10 -2,6 10 ) (1,9 10 -1,9 10 ) (1,3 10-7-1,8 10-4)
Tank met beschermend omhulsel Dubbel omsloten tank Volledig omsloten tank Ingegraven tank
5 10-6
2 10-6
1 10-6
1,25 10-7
5 10-8
2,5 10-8
1 10-7
4 10-8
2 10-8
1 10-7
4 10-8
2 10-8
Ingeterpte tank
1 10-7
4 10-8
2 10-8
(1) het installatieonderdeel atmosferische tank omvat hierbij de tank met inbegrip van alle verbindingen en instrumentarium in de inkuiping
Opmerkingen bij tabellen 4.4.a en 4.4.b: a) hoewel een tank of een vat bestaat uit een wand en gelaste stompen (steunpijlers), montageplaten en instrumentatieleidingen, hebben de frequenties slechts betrekking op de tank/vaten en het geassocieerde instrumentatienetwerk. De leidingen verbonden met de tanks/vaten worden afzonderlijk behandeld. b) tanks kunnen binnen of buiten een gebouw staan: de lekfrequentie is niet afhankelijk van de binnen- of buitenlocatie. c) er wordt geen classificatie per opgeslagen product gegeven. Een classificatiemethode voor het frequent verschepen van verschillende producten wordt beschreven in VvoW952. d) er zijn geen afzonderlijke lekfrequenties voorzien voor cryogene tanks3 e) in atmosferische opslagtanks kan een absolute druk heersen van iets groter dan 1 bar: voorbeelden hiervan zijn cryogene tanks en atmosferische opslagtanks met stikstofdeken (nitrogen blanketing). 2
Systematiek voor indeling van stoffen ten behoeve van risico-berekeningen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Project Veilig Vervoer over Water; Deelproject S3b. The Hague: Ministry of Transport, Public Works and Water Management, 1995. 3 atmosferische opslagtank met bewaartemperatuur beneden de omgevingstemperatuur. 22
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
f) het vloeistofniveau binnen een ingegraven (in-ground) atmosferische opslagtank mag niet hoger komen dan het grondniveau. De omliggende (aangrenzende) grond wordt beschouwd als secundaire container: bij dit soort tanks resulteert falen slechts in een initiële flash gevolgd van verdamping vanuit de verontreinigde bodem. 4.4.2. Invloed van bescherming op faalfrequentie
Door [PB99] wordt aangenomen dat bescherming de volgende invloed heeft op de faalfrequentie van installaties: a) de faalfrequentie van een atmosferische opslagtank met beschermend buitenomhulsel, ook secundaire container genoemd, is 5 keer kleiner dan die van een enkel omsloten atmosferische opslagtanks (kans op instantaan falen: 1 10-5/jaar; zie tabel 4.4.a), zodat die 2 10-6/jaar bedraagt. Verder wordt verondersteld dat bij de helft van de catastrofale faalgebeurtenissen het beschermende buitenomhulsel ongeschonden blijft. Het vrijgekomen product wordt in dit omhulsel (secundaire container) opgevangen, de faalfrequentie hiervan bedraagt 1 10-6/jaar. Bij de overige helft van de catastrofale faalgebeurtenissen is het beschermende buitenomhulsel eveneens geschonden en komt de vrijgekomen inhoud rechtstreeks in de omgeving terecht, de faalfrequentie is hier eveneens 1 10-6/jaar (reductiefactor = 10). b) de faalfrequentie van een dubbel omsloten atmosferische opslagtank 80 keer kleiner is dan de faalfrequentie van een enkel omsloten atmosferische opslagtank d.w.z. 1,25 10-7/jaar. Verder wordt verondersteld dat in 80% van de catastrofale faalgebeurtenissen de secundaire container ongeschonden blijft en de faalfrequentie van de inhoud die zo door de secundaire container opgevangen wordt 1 10-7/jaar bedraagt. In de overige 20% catastrofale faalgebeurtenissen wordt de secundaire container eveneens geschonden en komt de inhoud rechtstreeks in de omgeving terecht, de faalfrequentie hiervan bedraagt 2,5 10-8/jaar (reductiefactor = 400). c) de faalfrequentie van volledig omsloten atmosferische opslagtanks waarbij een catastrofale breuk van binnen- en buitencontainer optreedt, wordt op 1. 108 /jaar geschat. Daar bij uitsluitend falen van de binnentank de inhoud volledig opgevangen wordt door de secundaire tank en aldus niet in de omgeving vrijkomt wordt hiervoor geen faalfrequentie gegeven (geschat). Voor de volledige vrijzetting van de inhoud in 10 minuten werd dezelfde faalfrequentie toegevoegd als voor catastrofale breuk (reductiefactor = 500). d) de faalfrequentie van een ingegraven of respectievelijk een ingeterpte atmosferische opslagtank dezelfde is als de faalfrequentie van een volledig omsloten atmosferische opslagtank, dus 1 10-8/jaar. Falen van een ingegraven atmosferische opslagtank leidt slechts tot plasverdamping terwijl dit bij ingeterpte atmosferische opslagtank leidt tot rechtstreeks vrijkomen van de tankinhoud in de atmosfeer. Voor de volledige vrijzetting van de inhoud in 10 Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
23
minuten werd dezelfde faalfrequentie toegevoegd als voor catastrofale breuk (reductiefactor = 500). e) Modelleren van catastrofaal falen: catastrofaal falen worden gemodelleerd op basis van de faalfrequentie bij respectievelijk onmiddellijk vrijkomen van de tankinhoud en het volledig vrijkomen van de tankinhoud binnen de 10 minuten. Samenvattend worden voor continue en instantane vrijzetting volgende reductiefactoren aanbevolen. Deze factoren zijn niet gesteund op statistisch onderbouwde faaldata, maar op een beoordeling van experten: - Met beschermend buitenomhulsel : 10 - Dubbel omsloten : 400 - Volledig omsloten : 500 - Ingegraven (bodem als dubbel omhulsel) : 500 - Ingeterpt : 500 4.4.3. Faaldata brandscenario’s 4.4.3.1. Aanbevolen faaldata
In tabellen 4.4.c, 4.4.d en 4.4.e worden aanbevolen faaldata gegeven voor verschillende types branden. Deze tabellen dienen als een leidraad. Indien de VRdeskundige de faalkanscijfers zelf wil berekenen, dan wordt dit toegelaten. Bij het gebruik van stoffen die zowel toxisch als brandbaar zijn wordt zelfs aanbevolen om de faalkanscijfers zelf te ontwikkelen. Indien in één inkuiping verschillende types brandstof (licht ontvlambare, ontvlambare, brandbare) aanwezig zijn, dan dient conservatief gerekend te worden. Tabel 4.4.c: Faalkansen en betrouwbaarheidsintervallen voor atmosferische tanks met uitwendig vlottend dak (1) (per tank per jaar)
SCENARIO
BIJZONDERHEID Licht ontvlambare
Tank met vloeistof Volledige uitwendig Ontvlambare vloeistof dakvlakbrand vlottend dak Brandbare vloeistof
24
Handboek Kanscijfers 2004
BASISFREQUENTIE [ /TANKJAAR]
BETROUWBAAR-
2,6 10-4
(4,6 10-5 - 1,1 10-3)
6,6 10-5
(7,8 10-7 - 5,9 10-4)
2,2 10-5
(2,6 10-7 - 4,9 10-4)
HEIDSINTERVAL [ /TANKJAAR]
01/10/2004
Tabel 4.4.d:
Faalkansen en betrouwbaarheidsintervallen voor tankbrand bij atmosferische tanks (1) (per tank per jaar)
SCENARIO
BASIS-
BETROUWBAAR-
FREQUENTIE
[ /TANKJAAR]
HEIDSINTERVAL [ /TANKJAAR]
Licht ontvlambare vloeistof
7,2 10-4
(5,9 10-4 - 8,6 10-4)
Ontvlambare vloeistof
1,9 10-4
(1,3 10-4 - 2,6 10-4)
Brandbare vloeistof
5,7 10-5
(3 10-5 - 1 10-4)
Licht ontvlambare vloeistof
2,6 10-4
Ontvlambare vloeistof
7,0 10-5
-
Brandbare vloeistof
2,1 10-5
-
BIJZONDERHEID
zonder stikstofdeken
Tankbrand in tank met vast dak
met stikstofdeken
-
(1) het installatieonderdeel atmosferische tank omvat hierbij de tank met inbegrip van alle verbindingen en instrumentarium in de inkuiping
Tabel 4.4.e:
Faalkansen en betrouwbaarheidsintervallen voor kuipbrand bij atmosferische tanks (1)
SCENARIO
BASISFREQUENTIE [ /KUIP.JAAR]
BETROUWBAAR-
1,4 10-4
(6,5 10-6 - 8,0 10-4)
3,5 10-5
(3,7 10-7 - 5,1 10-4)
Brandbare vloeistof
1,2 10-5
(1,3 10-7 - 4,6 10-4)
Licht ontvlambare vloeistof
2,2 10-4
(1,9 10-5 - 9,4 10-4)
Ontvlambare vloeistof
5,4 10-5
(5,8 10-7 - 5,5 10-4)
Brandbare vloeistof
1,8 10-5
(1,9 10-7 - 4,8 10-4)
BIJZONDERHEID
Volledige kuipbrand Kuipbrand Onvolledige kuipbrand
Licht ontvlambare vloeistof Ontvlambare vloeistof
HEIDSINTERVAL [ /KUIP.JAAR]
Voor de berekening van de risico’s van een kuipbrand wordt ofwel het scenario van de beperkte kuipbrand ofwel het scenario van de volledige kuipbrand in aanmerking genomen, en niet beide scenario’s tegelijk.
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
25
4.4.3.2. Tankbrand
A. Tanks met uitwendig vlottend dak (Open top floating roof tanks) De meest recente, meest omvattende en statistisch best onderbouwde studie i.v.m. met de brandincidentie van dit soort tanks is gepubliceerd in het LASTFIRE project 1997 [LFP97]. De studie geeft een beschrijving van vijf initiële brandtypes: -
randdichtingsbrand (rim seal fire) brand na uitstroming op het dak (spill on roof fire) volledig dakvlakbrand volgend op het inzinken van het dak (full surface fire following the sinking of a roof) kleine kuipbrand (small bund fire) volledige (of grote) kuipbrand (large bund fire)
De faaldata (Tabel 4.4.f) zijn gebaseerd op een gedetailleerd onderzoek naar de frequentie van uitstromingen/overlopen (spills) en branden (fires) van vloeibare koolwaterstoffen (KWS) bij tanks waarvan de diameter groter dan 40 m. Hiervoor werd tussen 1981 en 1995 wereldwijde bevraging uitgevoerd waardoor cijfermateriaal verzameld werd over 2420 tanks en 33.909 tankjaren. Voor de klasse III van brandbare vloeistoffen bestond de populatie uit 293 tanks en 4196 tankjaren.
Tabel 4.4.f: Brandfrequentie bij tanks met vlottend dak gevuld met vloeibare KWS [LFPRW9]) Type brand
Aantal branden
- randdichtingsbrand (alle oorzaken) (veroorzaakt door blikseminslag) (rim seal fire) - brand in uitstroming op het dak (spill on roof fire) - volledig dakvlakbrand volgend
Basisfrequentie
99% betrouwbaarheidsinterval
[ /tankjaar]
[ * 10-5/tankjaar]
55
1,62 10-3
1,12 10-3
2,28 10-3
(52)
(1,53 10-3)
(1,04 10-3
2,18 10-3)
1
3 10-5/tankjaar
0,3 10-6
2,2 10-4
1
3 10-5/tankjaar
0,3 10-6
2,2 10-4
op dakinzinking (full surface fire following the sinking of a roof) Totaal 26
Handboek Kanscijfers 2004
57 01/10/2004
§
Oorzaken van brand -
Randdichtingsbrand (rim seal fire)
Randdichtingsbrand kan ontstaan tijdens onderhoud- of installatiewerken, tengevolge van onweersbuien met blikseminslag of door een aantal andere niet geregistreerde oorzaken. Onweersbuien met blikseminslag is echter de belangrijkste oorzaak van randichtingsbrand. Van de 55 geregistreerde randdichtingsbranden werden er 2 (5,5%) veroorzaakt tijdens onderhoud- of installatiewerken van operationele tanks. Onweer met blikseminslag is in ongeveer 95% (52 op 55) van de gevallen de initiële oorzaak van randdichtingsbrand. Over de oorzaak van één randdichtingsbrand bestaat onzekerheid. Aan de hand van de LF97 – gegevens i.v.m. het aantal onweersdagen dat per jaar voorkomt in verscheidene werelddelen (Saoedi Arabië, Noord Europa, Zuid Europa, Noord Amerika, Venezuela, Thailand en Nigeria) – en de overeenkomstige randdichtingsbranden werd het verband berekend tussen beide variabelen. Voor tanks in het Midden-Oosten, Noord Amerika, Europa, Australië en Nieuw Zeeland wordt de beste schatting (LWPRW97) van de brandincidentie tengevolge van onweer gegeven door: Y = 0,5 10-4 X per tankjaar
{1}.
Met: Y: frequentie randdichtingsbranden (* 10-4) per tankjaar X: aantal onweersdagen per jaar Interpolatie met {1} naar de Belgische situatie – het aantal onweersdagen met blikseminslag is in België 20 per jaar [LFP97] - betekent dat het aantal randdichtingsbranden tengevolge van onweersbuien met blikseminslag in België 1,0 10-3/tankjaar bedraagt. Als generieke brandfrequentie voor randdichtingsbranden veroorzaakt door blikseminslag wordt 1,0 10-3/tankjaar aanbevolen (Belgische situatie). Hieraan dient nog een brandfrequentie van 1,0 10-4/tankjaar tengevolge van andere oorzaken toegevoegd. De globale aanbevolen generieke brandfrequentie voor randdichtingsbranden bedraagt bijgevolg 1,1 10-3/tankjaar. De gegeven vergelijkingen zijn generieke waarden en zijn geldig voor tanks met alle soorten producten (ruwe olie tot klasse III). Indien met de specifieke tankinhoud rekening dient gehouden, worden de brandfrequenties van Tabel 4.4.g aanbevolen.
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
27
Invloed van tankinhoud op randdichtingsbranden
Randdichtingsbrand die door blikseminslag veroorzaakt wordt is afhankelijk van het ontvlampunt van de tankinhoud4, hoe lager des te gevoeliger. In dit verband geeft Tabel 4.4.g de klassenindeling die door het IP (Institute of Petroleum) aangenomen wordt. Bijvoorbeeld voor klasse III producten is de frequentie van randdichtingsbrand 2 tot 3,4 keer kleiner dan voor ruwe olie. Tabel 4.4.g: Invloed van tankinhoud op randdichtingsbrand bij tanks met vlottend dak gevuld met vloeibare KWS door blikseminslag [LFP97; ARF99] Brandstof
Frequentie en 99% betrouwbaarheidsinterval
Aantal: Branden Tanks
Ruwe olie (LFP97) Ruwe olie (Belg. onweersstatistiek) Klas I a Klas II b Klas III c Overige en onbekend Totaal & gemiddeld (LFP97) (Totaal & gemiddeld - België)
37 (18 3 1 2 0 52 (33
1285 1285 718 91 293 33 2420 2420
[ /tankjaar]
Tankjaren -3
18210 18210)
1,1 10 – 2,0 10-3 – 2,3 10-3 (5 10-4 – 1,0 10-3 – 1,8 10-3)
9808 1266 4196 429
5,4 10-4 – 1,2 10-3 – 2,5 10-3 1,0 10-5 – 8,0 10-4 – 5,8 10-3 3,5 10-5 – 4,8 10-4 – 2,2 10-3 0
33909 33909)
1,0 10-3 – 1,5 10-3 – 2,2 10-3 (6 10-4 – 1,0 10-3 – 1,5 10-3)
a: Klasse I: ± licht ontvlambaar met vlampunt < 23 °C (v.b. nafta, benzine) b: Klasse II: ontvlambare vloeistof met vlampunt 23°C < VP < 66 °C (v.b. keroseen) c: Klasse III: brandbare vloeistoffen met vlampunt > 66 °C (v.b. diesel, stookolie) De verhoogde brandfrequentie van ruwe olie t.o.v. de andere brandstoffen van Tabel 4.4.g is te wijten aan het feit dat veel uitvoerterminals voor het opslaan van ruwe olie gesitueerd zijn in landen met een relatief hoge onweersfrequentie, opslagtanks voor de overige producten zijn gelijkmatiger verdeeld over de regio's, zodat enkel een correctie voor de Belgische onweersstatistieken op de brandfrequenties voor ruwe olie werd doorgevoerd. Escalatie van randdichtingsbrand
Van de 55 randdichtingsbranden escaleerde 1 (kans 0,02) in een volledige dakvlakbrand. Het escalatiemechanisme zag er als volgt uit:
4
Met tankinhoud wordt het product bedoeld dat in de tank opgeslagen is.
28
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
een initiële blikseminslag veroorzaakte een ontploffing die een ponton vernietigde. -
de tank bevatte een product met een dampspanningsbereik van 12-15 p.s.i. RVP (Reid Vapour Pressure) en komt overeen met 0,83 – 1,03 bar RVP. er waren slechts 3 van de 6 vaste schuimwerpers (fixed rim seal foam pourers) operationeel.
Brand in uitstroming op dak (spill on roof fire)
De brandfrequentie in de uitstroming op het dak wordt op 3.10-5 per tankjaar geschat: 1 brand in uitstroming op dak van een ruwe olietank op 33909 tankjaar [LFP97]. Daar de initiële gebeurtenis van dit soort brand de uitstroming van KWS in de dakruimte is, is “brand in uitstroming op dak” reeds een escalatiegebeurtenis op zichzelf. De frequentie van een uitstroming op het dak wordt gegeven in paragraaf 4.4.1 (lekfrequenties) en bedraagt 1,6 10-3/tankjaar. Daar een brand slechts bij 1 op 55 uitstromingen op het dak optrad is de kans dat de uitgestroomde KWS ontvlamt ongeveer 0,02 (1/55), wat resulteert in een brandfrequentie van 3 10-5/tankjaar. De kans dat brand in uitstroming op dak escaleert in een volledige dakvlakbrand is 1. Deze raming is gebaseerd op één enkel incident. LFP vermeldt een tweede spill on roof incident (niet opgenomen in de statistiek), waarbij de brand snel kon geblust worden, maar na 30 minuten terug tot ontsteking kwam en de daaropvolgende brand gans de tank vernietigde. De werkelijke kans op escalatie zal ergens tussen 0,5 en 1 liggen. Toch wordt aanbevolen een escalatiekans 1 aan te nemen. -
Volledig dakvlakbrand (full surface fire)
Van de 4 volledige dakvlakbranden die in het LFP97 opgenomen zijn kan slechts 1 als een initiële brand5 beschouwd worden. De andere 3 waren escalatieresultaten van respectievelijk randdichtingsbrand, brand in uitstroming op dak en kuipbrand.
5
Bij de initiële brand ging het om een 41 m diametertank waarbij tijdens het vullen met nafta vastgesteld werd dat het dak gedeeltelijk in de nafta ondergedompeld was. Na 10 min ontbrandde de nafta (waarschijnlijk tengevolge van een elektrostatische ontlading) en resulteerde onmiddellijk de in een volledige dakvlakbrand. Twee uur later ontstond eerst een randdichtingsbrand en later een volledige dakvlakbrand in een identieke aangrenzende tank en 10 uur later ontstond een totaalbrand in een derde identieke tank. Waarschijnlijk was de escalatie het gevolg van de stralingswarmte. In de tanks die aan de lijzijde van de eerste geplaatst waren was nafta opgeslagen bij een temperatuur van 27° C (9 graden onder het kookpunt). De brand waarbij de drie tanks vernietigd werden duurde 6 dagen, er traden geen ernstige verwondingen op en de kosten werden op 6 miljoen dollar geschat. Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
29
Bij het uitvoeren van een risicoanalyse (RA) kan volgens LFP97 gebruik gemaakt worden van de faalfrequentie van één van de twee soorten volledige dakvlakbrand-frequenties: -
-
3 10-5/tankjaar (1/33909): dit is de generieke brandfrequentie, gebaseerd op één dakvlakbrand tengevolge van dakverzakking en ontsteking door elektrostatische ontlading, waarbij slechts de verhouding van 1 brand op 33.909 tankjaren wordt aangenomen. Bij toepassing van deze frequentie wordt geen rekening gehouden met andere vervolggebeurtenissen en escalatiewegen. 1,1 10-4/tankjaar (4/33909): hier wordt wel rekening gehouden met alle dakvlakbranden, zowel initiële als escalatiegebeurtenissen en wordt een brandfrequentie van 4 op 33.909 tankjaren aangenomen (99% betrouwbaarheids-interval: 2,4 10-5 - 3,8 10-4).
Voor scenarioberekening van een volledige dakvlakbrand als gevolggebeurtenissen in het kader van veiligheidsrapportering wordt aanbevolen de allesomvattende brandfrequentie van 1,1 10-4/tankjaar als basisbrandfrequentie waarde te gebruiken. Escalatiekans van volledige dakvlakbrand
Volledig dakvlakbrand kan beschouwd worden als een escalatieresultaat van een dakverzakking in de opgeslagen vloeistof. Volgens het LFP97 is de kans dat een “verzakt dak” escaleert in een volledig dakvlakbrand ongeveer 0,03 of het voorkomen van 1 ontvlamming op 37 verzakte daken. Bij brandstof met geen boilover risico wordt de escalatie van een volledig dakvlakbrand naar een naburige tank gevuld met brandstof met een licht ontvlambare vloeistof op 0,25 geschat: een LFP97-review (periode 1981 – 1997) toonde aan dat 2 volledig dakvlakbranden op 8 tanks die gevuld waren met licht ontvlambare brandstof escaleerde naar andere tanks. Voor tanks die daarentegen producten bevatten die aanleiding geven tot boilover wordt de kans op verdere escalatie van een volledig dakvlakbrand via boilover op 1 geschat. -
Boilover
Met boilover bedoelt men het krachtig uitstoten van de volle inhoud van de tank met vorming van een vuurkolom en het overlopen van het product. Dit fenomeen treedt uitsluitend op bij tanken die brandende producten bevatten. Typische boiloverproducten zijn ruwe aardoliën en tussenproducten van petroleum zoals ruwe distillaten, olieresten, zware stookolie en geraffineerde producten gemengd met producten met verschillende kookpunten. Voor tanks die respectievelijk gevuld zijn met producten die aanleiding geven tot boilover wordt in de risicoanalyse aangenomen dat de kans van een volledige 30
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
dakvlakbrand escaleert in boilover (gelijk is aan 1) indien er geen of geen adequate interventie van de brandweer is na meerdere uren. Een review van LASTFIRE over escalatiemechanismen toonde aan dat van de 16 geregistreerde brandincidenties van tanks met boilover brandstoffen (met inbegrip van vaste daktanks) er 7 gevallen van boilover waren, 2 overstroomden (slopped over) en bij 7 branden faalde de tank zonder dat boilover optrad, maar deed er zich een overstroming voor in de kuip. Men weet niet hoeveel er van die 7 branden zouden geresulteerd hebben in boilover indien het tankomhulsel niet begeven had. Dus, om risicoanalyses uit te voeren wordt gesuggereerd om een kans op boilover van 1 aan te nemen. Tot besluit i.v.m. de brandfrequentie van atmosferische opslagtanks met uitwendig vlottend dak wordt in Figuur 4.4.1. een samenvattend diagram gegeven van de escalatiebranden. ESCALATIEDIAGRAM
Randdichtingsbrand 1,1 10-3/tankjaar
Brand in uitstroming op dak 3 10-5/tankjaar
Kans: 0,5
Kans: 1
Kans: 1/55 = 0,018 Volledige dakvlakbrand 2 10-5/tankjaar
Volledige kuipbrand 6 10-5/tankjaar
Volledige dakvlakbrand 3 10-5/tankjaar
Volledige dakvlakbrand 3 10-5/tankjaar
Dakinzinking 1,1 10-3/tankjaar
Kans: 1/37 = 0,027
Kans: 0,5
Randdichtings -brand 3 10-5/tankjaar
Volledige dakvlakbrand 3 10-5/tankjaar
Figuur 4.4.1: Escalatiediagram voor branden bij tanks met vlottend dak
De frequentie van de escalatiebrand (laagste niveau) is het product van de frequentie van de initiële brand (hoogste niveau) en de overeenkomstige kans (middenniveau) op escalatie. B. Vaste daktanks (Fixed roof) Tabel 4.4.h geeft de meest representatieve schatter voor de brandincidentie van atmosferische opslagtanks met vast dak. Tabel 4.4.h: Brandfrequentie bij atmosferische opslagtanks met vast dak [ARF99] Bron
Daktype
Aantal branden
API data Technica (project C1998)
kegeldak
270
Handboek Kanscijfers 2004
Aantal tanks & periode
Frequentie & 99% betrouwbaarheidsinterval [ /tankjaar]
100.000 (1969-77)
2,5 10-4 - 3,0 10-4 - 3,5 10-4
01/10/2004
31
De brandfrequentie is gebaseerd op het voorkomen van branden gespreid over 9 jaar [ARF99, API data Technica (project C1998, 1990), niet voor publiek beschikbaar]. In deze faaldata zijn geen branden opgenomen veroorzaakt door lekken van leidingen en kleppen. De hier aangehaalde studie Technica (C1998, 1990) maakt melding van het API Risk Analysis Task Force Document N°1 van mei 1977 waarbij in een periode van 9 jaar (1969-1977) op 100.000 tanks 270 incidenten voor tanks met vast dak en respectievelijk 69 incidenten voor tanks met vlottend dak betrokken waren. Het grootste gedeelte van de geregistreerde branden (de studie geeft geen verdere precisering) waren volledige tankbranden (full surface fires ). De in tabel 4.4.h vermelde allesomvattende brandfrequentie bedraagt 3 10-4/tankjaar, deze brandfrequentie wordt aanbevolen voor volledige tankbranden. Deze brandfrequentie ligt een factor 2,7 hoger dan deze voor tanks met vlottend dak. Het hogere brandrisico voor vaste daktanks is gedeeltelijk te verklaren door de aanwezigheid van ontvlambare gasmengsels in het tankplenum van vaste daktanks. Voor tanks voorzien van een stikstofdeken is dit bijkomende brandrisico gemilderd, in dit geval kan de brandfrequentie van vlottende daktanks van 1,1 10-4/tankjaar gehanteerd worden. §
Invloed van tankinhoud
Uit de API-studie bleek dat de voorkomingfrequentie op een tankbrand voor een product met vlampunt < 37,7 °C (Klasse IC) 11 maal hoger lag dan voor een product met vlampunt > 93,3 °C (Klasse III). Indien de brandfrequentie voor licht ontvlambare vloeistoffen (vlampunt < 21°C) als referentiewaarde aangenomen wordt, ligt deze voor brandbare vloeistoffen (vlampunt > 55°C) door extrapolatie van de API-studie 11 maal lager. Voor ontvlambare vloeistoffen van tussenliggende categorieën (21°C << vlampunt < 55°C) wordt een brandfrequentie aangenomen die 3,3 (Ö11) keer lager ligt dan deze van licht ontvlambare vloeistoffen. De meest bekende ongevallen beschreven in de API-studie hadden betrekking op licht ontvlambare vloeistoffen (methanol, acrylonitrile,….). De gekozen populatie voor het bepalen van de voorkomingsfrequentie op een tankbrand is hierdoor overschat. Uit de ervaring bij verschillende studies blijkt dat ongeveer 30% van het aantal tanks een licht ontvlambaar product (vlampunt < 21°C) bevatten. De werkelijke representatieve populatie van tanks met een licht ontvlambare vloeistof is met andere woorden een factor 3,3 lager dan de totale populatie. Aangenomen wordt dat de tankpopulatie met ontvlambare vloeistoffen 35% vertegenwoordigt en de overige 35% van de tanks brandbare vloeistoffen bevat.
32
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
De brandfrequentie voor tanks met licht ontvlambare vloeistoffen bedraagt 7,2 10-4/tankjaar. Voor ontvlambare vloeistoffen bedraagt ze 1,9 10-4/tankjaar en voor brandbare vloeistoffen 5,7 10-5/tankjaar. Tabel 4.4.i: Faaldata voor tankbrand bij atmosferische tanks met vast dak Ongewenste gebeurtenis - Licht ontvlambare vloeistof (VP < 21°C) - Ontvlambare vloeistof (21°C < VP < 55°C) - brandbare vloeistof (VP > 55°C) Gemiddelde
Fractie Brandfrequentie
Fractie in tanks aanwezig
Verhouding tot gemiddelde (3.10-4 /tankjaar)
Frequentie [ /tankjaar]
0,72
0,30
2,4
7,20 10-4
0,21
0,35
0,6
1,90 10-4
0,07
0,35
0,2
0,57 10-4
1
1
3,00 10-4
4.4.3.3. Kuipbrand
Voor brand buiten het tankomhulsel wordt geen onderscheid gemaakt tussen tanks met vlottend dak en tanks met vast dak. De ontstekingskans wordt vooral bepaald door de ontvlambaarheid van het vrijgekomen product en door externe ontstekingsbronnen en is dus evenmin als de lekfrequenties afhankelijk van het tanktype. Branden buiten het tankomhulsel zijn al een vervolggebeurtenis van een lek in de tankinkuiping. Tabel 4.4.j geeft de basisfrequenties en 99 % betrouwbaarheidsintervallen voor kuipbranden afgeleid uit de LFP97 studie. De generieke brandfrequenties voor beperkte en volledige kuipbranden, gegeven in Tabel 4.4.j, gelden voor tanks inclusief de uitrusting in de inkuiping. §
Beperkte kuipbrand
Voor een beperkte kuipbrand wordt de brandfrequentie van 9 10-5/tankjaar, afgeleid uit de LFP97 studie, als generieke waarde aanbevolen (Tabel 4.4.j). §
Volledige kuipbrand
Men spreekt van een volledige kuipbrand als de volledige of het grootste gedeelte van de inkuiping met brandende vloeistof is gevuld, wat een groot lek van de tank of een volledige breuk van grotere uitrustingsstukken veronderstelt. Voor een ernstige kuipbrand wordt een brandfrequentie van 6 10-5/tankjaar aanbevolen, eveneens afgeleid uit de LFP97 studie (Tabel 4.4.j).
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
33
Tabel 4.4.j: Brandfrequentie bij tanks met vlottend dak gevuld met vloeibare KWS [LFP97] Type brand
Aantal branden
Basisfrequentie en 99% betrouwbaarheidsinterval [ /tankjaar]
-kleine kuipbrand a (small bund fire) -volledige kuipbrand b (major bund fire)
3 2
1 10-5 – 9 10-5 – 3,3 10-4 4 10-6 – 6 10-5 – 2,7 10-4
Totaal
5
a
: mengers (mixers), leidingen (pipes), kleppen (valves), flenzen (flanges) : omvangrijke uitstroming (major spillage)
b
Ook hier geldt dat de totale populatie van licht ontvlambare vloeistoffen waarschijnlijk een factor 3,3 lager is. Naar analogie met de tankbrandfrequentie mag aangenomen worden dat de kuipbrandfrequentie voor brandbare vloeistoffen een factor 11 lager ligt dan deze voor licht ontvlambare vloeistoffen. Voor de tussenliggende klasse van ontvlambare vloeistoffen wordt eveneens een kuipbrandfrequentie van 3,3 maal lager aangenomen. In functie van het opgeslagen product worden de brandfrequenties voor volledige kuipbrand in tabel 4.4.e aanbevolen.
34
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
4.5. WARMTEWISSELAARS 4.5.1. Opgelegde faaldata 4.5.1.1. Pijpwarmtewisselaars
Tabel 4.5.a toont de opgelegde faalfrequenties voor pijpwarmtewisselaars. Tabel 4.5.a: Faalfrequentieverdeling volgens lekgrootte voor warmtewisselaars (mantel) LEKGROOTTE CATEGORIE [MM]
REPRESENTATIEVE EQUIVALENTE LEKDIAMETER [MM]
FAALFREQUENTIEBAND [ /WARMTEWISSELAAR.JAAR]
0 – 25
10
3,8 10-3 - 6,0 10-3 - 8,6 10-3
25 – 50
35
2,3 10-3 - 3,9 10-3 - 6,3 10-3
50 – 150
100
3,5 10-6 - 1,6 10-5 - 4,6 10-5
Catastrofaal
BREUK
2,2 10-7 - 1,3 10-5 - 4,1 10-5 6,9 10-3 - 9,9 10-3 - 1,3 10-2
Alle
Een inwendige pijpbreuk zal aanleiding geven tot een mantellek indien de werkdruk in de pijpen hoger is dan de ontwerpdruk van de mantel en de drukontlasting niet of onvoldoende gebeurt. In bepaalde gevallen kan de mantelfaling het gevolg zijn van een pijpbreuk, gevolgd door een te hoge overdruk op de mantel. Afhankelijk van de specifieke situatie dient nagegaan wat de kans is op het falen van de mantel tengevolge van een pijpbreuk en dient dit scenario afzonderlijk in rekening gebracht te worden. De faalkans van een veiligheidsklep (die de mantel beschermt tegen een overdruk) kan worden ingeschat met behulp van de data uit deel 4.9. 4.5.1.2. Plaatwarmtewisselaars Tabel 4.5.b: Faalfrequentieverdeling voor plaatwarmtewisselaars waarvan de werkdruk lager is dan 5 bar. LEKGROOTTE [MM] 0 – 25
REPRESENTATIEVE EQUIVALENTE LEKDIAMETER [MM] 10
[ /WARMTEWISSELAAR.JAAR] 1,9 10-3 - 4,8 10-3 - 9,9 10-3
25 – 50
35
2,9 10-4 - 1,7 10-3 - 5,5 10-3
> 50
breuk
5,4 10-7 - 5,4 10-6 - 1,1 10-5
INTERVAL
Handboek Kanscijfers 2004
FAALFREQUENTIEBAND
01/10/2004
35
Tabel 4.5.c: Faalfrequentieverdeling voor plaatwarmtewisselaars waarvan de werkdruk gelegen is tussen 5 bar en 8 bar. LEKGROOTTE [MM]
REPRESENTATIEVE EQUIVALENTE LEKDIAMETER [MM]
[ /WARMTEWISSELAAR.JAAR]
0 – 25
10
3,9 10-3 - 6,9 10-3 - 1,3 10-2
25 – 50
35
8,9 10-4 - 3,0 10-3 - 8,1 10-3
> 50
Breuk
8,3 10-7 - 8,3 10-6 - 1,6 10-5
INTERVAL
FAALFREQUENTIEBAND
Tabel 4.5.d: Faalfrequentieverdeling voor plaatwarmtewisselaars waarvan de werkdruk hoger ligt dan 8 bar. LEKGROOTTE [MM]
REPRESENTATIEVE EQUIVALENTE LEKDIAMETER [MM]
[ /WARMTEWISSELAAR.JAAR]
0 – 25
10
1,1 10-2 - 1,7 10-2 - 2,6 10-2
25 – 50
35
3,3 10-3 - 6,9 10-3 - 1,3 10-2
> 50
Breuk
2,0 10-6 - 2,0 10-5 - 4,0 10-5
INTERVAL
FAALFREQUENTIEBAND
4.5.2. Faalfrequenties voor pijpwarmtewisselaars
Pijpwarmtewisselaars worden het meest verspreid gebruikt in de procesindustrie. Het cilindrische buitenomhulsel (de mantel) kan zowel horizontaal als verticaal opgesteld worden. In deze mantel worden pijpenbundels aangebracht; normalerwijze bedraagt de pijpdiameter ¾ of 1 duim. Het aantal pijpen varieert van een tiental tot een duizendtal. In veel gevallen staat het fluïdum in de pijpen op een hogere druk dan het fluïdum dat eromheen zit. Een extern lek van een pijpwarmtewisselaar kan veroorzaakt worden door: · ·
Een lek door de mantel naar de omgeving; Een pijpbreuk die overdruk geeft op de mantel, die begint te lekken.
4.5.2.1. Lekken via de mantel
De mantelzijde van een pijpenwarmtewisselaar is in essentie een druktank. Er is onvoldoende gedetailleerde data beschikbaar voor een nauwkeurige opdeling. OREDA-92 bevat een grote hoeveelheid aan faalgegevens warmtewisselaars. In het totaal heeft de date betrekking op 36
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
voor 531
pijpwarmtewisselaars voor een ervaringsperiode van 1194 pijpwarmtewisselaars.jaren. Over deze periode werden 61 externe falingen waargenomen. De gemiddelde kans van voorkomen van een mantel lek aan een pijpwarmtewisselaar bedraagt dan 5,1 10-2/jaar. Arulanantham en Lees (Arulanantham et al, 1981) geven algemene faaldata over 4 chemische fabrieken, met een totaal van 5950 warmtewisselaar-jaren ervaring. De totale faalfrequentie 1,7 10-3/jaar. De gegevens van OREDA-92 zijn verzameld vanaf 1978. De publicatie van Lees en Arulanantham dateert van 1981. Het is met andere woorden weinig waarschijnlijk dat er een overlapping is tussen beide onderzochte populaties. Het totale aantal externe lekken voor beide referenties samen bedraagt 71 voor een totaal van 7144 warmtewisselaar-jaren. De meeste lekken aan warmtewisselaars zijn relatief kleine lekken aan dichtingen. Voor het bepalen van de kans van voorkomen van lekken aan de mantel is aangenomen dat de data van OREDA-92 en Lees enkel de relatief kleinere lekken betreft (< 50 mm). Voor lekken in de categorie 50 – 150 mm en in de categorie catastrofaal zijn dezelfde waarden aangenomen als de faalkansen voor atmosferische distillatiekolommen. Tabel 4.5.a bevat de resultaten. 4.5.2.2. Pijplekken en pijpbreuken
Een inwendige pijpbreuk zal aanleiding geven tot een mantellek indien de werkdruk in de pijpen hoger is dan de ontwerpdruk van de mantel en de drukontlasting niet of onvoldoende gebeurt. Bij kleine lekken zal de drukopbouw traag verlopen en zal de druk in vele gevallen tijdig geëvacueerd kunnen worden. Afhankelijk van de specifieke situatie dient nagegaan welke de vervolgkans is op het falen van de mantel tengevolge van een pijpbreuk en dient dit scenario afzonderlijk in rekening gebracht te worden. De faalkans van een veiligheidsklep kan worden bepaald met behulp van de gegevens uit deel 4.9. Het Electrical Power Research Institute [EPRI, 1981] geeft de volgende faalfrequenties voor pijpbreuk: · ·
Gesloten circuit warmtewisselaar Condensor
2,5 10-3/jaar; 5 10-3/jaar.
Men kan deze frequentie ook schatten op basis van de leidinglengte van de interne pijpen.
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
37
Perry en Chilton [Perry, 1984] stellen als typische pijplengte 4,88 m voorop en OREDA schat het gemiddeld aantal pijpen op 300. Een intern rapport (geklasseerd onder DNV Technica code LO56) geeft een faalfrequentie voor kleine pijplekken van 7,87 10-5/m.jaar en voor grote pijplekken van 1,77 10-5/m.jaar. Op basis van deze gegevens wordt de totale faalfrequentie van een pijplek geschat op 9,51 10-5/m.jaar. Uit de lekdistributie van leidingen (zie 4.6) blijkt dat ongeveer 5 % van de lekken neerkomen op pijpbreuken. Met deze gegevens kan de frequentie van een pijpbreuk berekend worden als: pijplek pijpbreuk m * 0,05 * 4,88 * 300 m.jaar pijplek pijp pijpbreuk = 7,0 10- 3 item.jaar
Fr = 9,51 10-5
4.5.3. Plaatwarmtewisselaars
De meest voorkomende faalwijze van een plaatwarmtewisselaar is een extern lek veroorzaakt door faling van de pakking, bijvoorbeeld door verkeerd materiaalgebruik, onvoldoende hechting van de pakking aan de plaat, overmatige interne druk, mechanische beschadiging, veroudering van de pakking of hechtingsmiddel,… Ook slechte verbindingen met de leidingen kunnen een externe lekkage veroorzaken. Interne lekkage, gewoonlijk te wijten aan perforatie van een plaat door corrosie, kan zich verder ontwikkelen tot een extern lek indien de pakking het begeeft. Verstoppingen in de verbindingen met de leidingen of aan de plaatdoorgangen kan overdruk veroorzaken en leiden tot een lek of breuk indien geen detectie en controle plaatsgrijpt.
38
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
4.6. LEIDINGSYSTEMEN 4.6.1. Opgelegde faaldata
Als eerste benadering wordt voor leidingen uit bovengrondse systemen geen onderscheid gemaakt tussen proces- en transportleidingen. Tabel 4.6.a: Faalkansen en betrouwbaarheidsintervallen voor ongevalsscenario’s met leidingsystemen SCENARIO
BREUK (1)
Vrijzetting uit bovengrondse leiding
2,2 10-8 L/D
[ / JAAR]
Vrijzetting uit ondergrondse leiding
3 10-9 (0,2 10-9-1,4 10-8)
[ /METER.JAAR]
LEKKEN (1)(2) Klein lek (d = 0,1 D)
2,8 10-7 L/D
Middelgroot lek (d = 0,15 D)
1,2 10-7 L/D
Groot lek (d = 0,36 D)
0,5 10-7 L/D
[ / JAAR] Barst (d = 10 mm)
5,4 10-8 (3,4 10-8-8,1 10-8)
Gat (d = 0,5 D)
2,3 10-8 (1,1 10-8-4,3 10-8)
[ /METER.JAAR]
(1) L = lengte in millimeter van pijpleiding (2) D = diameter in millimeter van pijpleiding d = equivalente diameter in millimeter van opening van lek
4.6.2. Bovengrondse leidingen 4.6.2.1. Faalgebied
Naar analogie van [ARF99] worden in deze rubriek uitsluitend de falingen met betrekking tot het hoofddeel van de pijpleidingen (figuur 4.6.a) in beschouwing genomen. In procespijpleidingen komen echter meer falingen voor bij flenzen, kleppen en kleine boormontages dan in het hoofddeel van de pijpleiding.
Flens
Klep
Hoofddeel pijpleiding
Figuur 4.6.a: Schematische voorstelling van een pijpleiding [ARF99] Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
39
4.6.2.2. Faalfrequenties
In QRA wordt veelvuldig gebruik gemaakt van de Gulf data. De faalfrequentie voor procesleidingen zijn gebaseerd op gegevens aangeleverd door een belangrijke chemische groep [DNV TEDARES source LO56] die ze omschrijft als. “een review van Gulf en andere data, Gulf Oil, 1978”. De originele lekfrequenties van de Gulf data worden in tabel 4.6.b samengevat. Uit de ervaren falingen werd een empirische correlatie vastgelegd tussen lekgrootte L, de leidingdiameter D. Tabel 4.6.b: Originele lekfrequenties van Gulf data [HKC94, ARF99] Lektype Klein lek Groot lek Ernstig lek Breuk Totaal
Ø lek t.o.v. Ø leiding (d/D) [%] 10 22 45 100
Voorwaardelijke kans 0,59 0,25 0,11 0,05
Frequentie [ /jaar] 2,8 10-7 L/D 1,2 10-7 L/D 5,0 10-8 L/D 2,2 10-8 L/D 4,72 10-7 L/D
Er moet op gewezen worden dat alle andere interpretaties en modificatie van deze gegevens niet in de originele dataset teruggevonden worden. De schuin weergegeven waarden zijn afgeleide waarden uit de originele Gulf data. DNV heeft voor de allesomvattende lekfrequentie van de Gulf data volgende formule afgeleid: F = 4,72 10-7 L/D
waar - F = lekfrequentie per jaar - L = leidinglengte [m] - D = leidingdiameter [m] 4.6.3. Ondergrondse pijpleidingen §
Opgelegde faaldata
Vermits de faalfrequenties voor de recente periode voor gas- en vloeistofleidingen geen significant verschil vertonen, worden de opgelegde faaldata voor dit soort leidingen afgeleid uit een combinatie van de faalfrequenties voor gas- en vloeistofpijpleidingen. De onderliggende data werden afgeleid van respectievelijk het "4th EGIG-report 1970-1998" [EGIG, 1999] en het "Performance of cross country oil pipelines in Western Europe." [Concawe, 1999]. De resultaten worden in tabel 4.6.d samengevat. 40
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
Tabel 4.6.d: Allesomvattende incidentenfrequentie voor ondergrondse gas- en vloeistofpijpleidingen voor de periode 1994-1998 [EGIG, 1999 en Concawe, 1999] Aantal incidenten
Totaal aantal kmjr
Frequentie en 99 % betrouwbaarheidsinterval [ /kmjr]
151
675 000 (6,75 108 mjr)
1,8 10-4 - 2,2 10-4 - 2,8 10-4 (2,2 10-7/mjr)
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
41
4.7. POMPEN 4.7.1. Opgelegde faaldata
De meeste pompen die in de industrie in gebruik zijn kan men ruwweg indelen in volumetrische pompen en stromingspompen waarvan de meest voorkomende pompen centrifugaalpompen (stromingspomp) en zuigerpompen (volumetrische pomp) zijn. Tabel 4.7.a geeft de opgelegde faaldata voor centrifugaalpompen met een enkelvoudige pakking. Tabel 4.7.a: Faalfrequenties voor centrifugaalpompen met enkelvoudige pakking. LEKGROOTTE
FAALFREQUENTIEBAND
[MM]
EQUIVALENTE LEKDIAMETER [MM]
0 – 10
5
3,9 10-2 - 5,2 10-2 - 6,5 10-2
10 – 50
25
1,5 10-3 - 4,4 10-3 - 9,4 10-3
breuk (> 50)
Grootste leiding
1,0 10-5 - 1,0 10-4 - 2,0 10-4
[ /POMP.JAAR]
Tabel 4.7.b geeft de opgelegde faaldata voor centrifugaalpompen met een dubbele pakking.
Tabel 4.7.b: Faalfrequenties voor centrifugaalpompen met dubbele pakking. LEKGROOTTE
EQUIVALENTE LEKDIAMETER [MM]
[MM]
FAALFREQUENTIEBAND [ /POMP.JAAR] -3
- 7,5 10-3 - 9,4 10-3
0 – 10
5
5,6 10
10 – 50
25
1,5 10-3 - 4,4 10-3 - 9,4 10-3
breuk (> 50)
Grootste leiding
1,0 10-5 - 1,0 10-4 - 2,0 10-4
Voor zuigerpompen wordt opgelegd om een faalfrequentie te hanteren die een factor 10 hoger ligt dan deze van centrifugaalpompen.
42
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
4.7.2. Soorten pompen
De grote hoeveelheid pompen kan men onderbrengen in één van de categorieën van tabel 4.7.c [Lauriks et al, 1983]. Tabel 4.7.c: overzicht van de soorten pompen Categorie
Beweging
Type Enkelwerkende zuigerpomp Dubbelwerkende zuigerpomp Enkelwerkende plunjerpomp Dubbelwerkende plunjerpomp Membraanpomp Radiale plunjerpomp Schottenpomp Vloeistofringpomp Monopomp Vijzelpomp Axiale plunjerpomp Tandwielpomp Wormpomp Centrifugaalpomp (radiaal) Schoepenpomp (halfaxiaal) Propellerpomp (axiaal)
Heen en weer gaande beweging Volumetrische pompen
Roterende beweging rondom een as Roterende beweging om meerdere assen Roterende beweging
Stromingspompen
[Lees F.P., 1980] geeft als voornaamste faalwijzen voor procespompen: · Faling van een oliekeerring; · Faling van een pakking; · Operationele schade (cavitatie, drooglopen,…) 4.7.3. Faalfrequentie voor pompen
De meest uitgebreide databank over pompen is NRDPS (1981) die 3252 pompjaren operationele ervaring beslaat. Tabel 4.7.d vat de gegevens samen. Tabel 4.7.d: Verdeling van falingen van pompen in de nucleaire industrie Pomptype
Faalwijze Lek
Axiaal 1 Centrifugaal 158 Diafragma 2 Tandrad 1 Zuiger 259 Radiaal Lobben 7 Schroef Straal Andere Totaal 428
Barst
Scheur
Deuk
Breuk
Ander
18
3
2
10
2 143 6
11
1
1
26 1
29
4
Handboek Kanscijfers 2004
3
37
40 2 20 8 4 4 229
Totaal
Operationele tijd [jaar]
3 334 8 1 338 2 28 8 4 4 730
66 2139 35 70 196 14 138 28 492 74 3252
01/10/2004
43
De meeste pompfalingen (36%) deden zich voor tijdens operatie; hierna wordt enkel deze fractie in rekening gebracht. Omdat meervoudige pakkingen maar algemeen in gebruik geraakt zijn vanaf 1980, wordt verondersteld dat de NPDRS-populatie uitsluitend enkelvoudige pakkingen had. Over de verdeling van de lekgroottes zijn geen verdere gegevens bekend en wordt uitgegaan van volgende hypothesen: ·
De faalwijzen “lek” en “barst” geven aanleiding tot een lek waarvan de gemiddelde equivalente lekdiameter kleiner is dan 10 mm;
·
De faalwijzen “scheur”, “deuk” en “breuk” geven aanleiding tot een equivalente lekdiameter in de range van 10 tot 50 mm;
·
Het catastrofaal openbreken van een pomp is niet waargenomen in de bovenvermelde studie. Lees F.P. [Lees, 1980] geeft een waarde van 10-4 op per pompjaar voor een catastrofale breuk.
In principe vallen alle relevante lekfaalwijzen onder 2 categorieën, namelijk problemen met de pakking of het pomphuis. Met behulp van tabel 4.7.d en de hoger gestelde aannamen kan men de kans op voorkomen bepalen voor lekken aan pompen. De meest gebruikte pompen in de procesindustrie zijn waarschijnlijk centrifugaalpompen. Daarom is de oefening uitgevoerd voor centrifugaalpompen (enkelvoudige pakking) in tabel 4.7.a. Voor centrifugaalpompen met een dubbele pakking zal de kans op een extern lek lager zijn. Schatting van een lekfrequentie voor dubbele pakking dient te gebeuren op basis van de frequentie van een 5 mm lek, omdat grotere lekken verwijzen naar schade aan het pomphuis. Veronderstel eenzelfde lekfrequentie voor de binnen- en de buitenpakking en beschouw een barst als een “common mode failure”, dan wordt de faalfrequentie voor centrifugaalpompen met dubbele pakking: l (dubbele pakking) = ((158/2139) * 0,63) + 18/2139 = 7,5 10 -3 per pompjaar 2
Voor de frequentie op een lek in de categorie 10 – 50 mm wordt aangenomen dat de oorzaken van die aard zijn dat de faalkans voor een pomp met dubbele pakking niet verschilt van pomp met een enkelvoudige pakking. Een dubbele pakking is met andere woorden enkel doeltreffend voor kleinere lekken. Tabel 4.7.b geeft de faaldata voor centrifugaalpompen met dubbele pakking. 44
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
Voor zuigerpompen is een analoge redenering te voeren als voor centrifugaalpompen. Uit tabel 4.7.d stelt men vast dat het aantal kleinere lekken een factor 17 hoger ligt dan voor de centrifugaalpompen. Er werden 270 kleinere lekken waargenomen (lek en barst) ten opzichte van 176 voor centrifugaalpompen maar de populatie is een factor 10 kleiner. Een dergelijke discrepantie wordt niet bevestigd in andere literatuurbronnen. Davidson [Davidson, 1988] geeft vergelijkbare faalfrequenties voor "centrifugal pumps" en "reciprocating pumps" (deze laatste krijgen een faalfrequentie die hoogstens een factor 3 hoger is). Voor zuigerpompen wordt aanbevolen om een faalfrequentie te hanteren die een factor 10 hoger ligt dan deze van centrifugaalpompen. Andere referenties voor faalgegevens van pompen zijn onder andere OREDA-92 en het ENI handboek en Blything [Blything et al, 1988], Smith [Smith, 1988] en Davidson [Davidson, 1988].
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
45
4.8. COMPRESSOREN 4.8.1. Opgelegde faaldata
De compressoren kunnen ruwweg worden ingedeeld in centrifugaalcompressoren en zuigercompressoren. De opgelegde faaldata voor centrifugaalcompressoren voor het gebruik in veiligheidsrapporten zijn opgenomen in tabel 4.8.a. Tabel 4.8.a: Faalfrequenties (per trapjaar) voor centrifugaalcompressoren LEKGROOTTE
EQUIVALENTE LEKDIAMETER [MM] 25 100
[MM] 10 – 50 > 50
FAALFREQUENTIEBAND [ /COMPRESSOR.JAAR] 4,3 10-6 - 8,6 10-4 - 6,4 10-3 4,3 10-7 - 8,6 10-5 - 6,4 10-4
De opgelegde faaldata voor zuigercompressoren voor veiligheidsrapporten zijn opgenomen in tabel 4.8.b.
het
gebruik
in
Tabel 4.8.b: Faalfrequenties (per trapjaar) voor zuigercompressoren LEKGROOTTE
EQUIVALENTE LEKDIAMETER [MM] 25 100
[MM] 10 – 50 > 50
FAALFREQUENTIEBAND [ /COMPRESSOR.JAAR] 2,2 10-6 - 1,9 10-2 - 7,0 10-2 2,2 10-7 - 1,9 10-3 - 7,0 10-4
Het aantal compressietrappen wordt geschat op 2,5 per compressor. Het debiet zal meestal beperkt worden door het maximale debiet dat de compressor kan leveren. 4.8.2. Faalwijzen
Net zoals bij pompen kunnen verschillende faalwijzen aanleiding geven tot het vrijkomen van product in de omgeving; de voornaamste zijn: · ·
Lek aan de asafdichting; Lek aan het compressorhuis.
4.8.3. Faalfrequentie voor compressoren
De faaldata voor externe lekken aan compressoren is schaars. In de PERD-guidelines van AIChE zijn enkel algemene cijfers voor catastrofaal falen opgenomen, waarbij geen onderscheid gemaakt wordt of er al dan niet een extern lek optreedt: · Ondergrens: 2,7 10-2/compressor.jaar · Gemiddelde: 1,2 10-1/compressor.jaar · Bovengrens: 4,9 10-1/compressor.jaar 46
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
Johnson en Welker (1981) hebben voor het Gas Research Institute een verbeterde databank voor LNG-installaties opgesteld. Voor compressorsystemen zijn op 2,256 miljoen werkingsuren 116 belangrijke falingen vastgesteld, wat een faalfrequentie betekent van 0,45/compressor.jaar met een 99% betrouwbaarheidsinterval van 0,34 – 0,56/compressor.jaar. Op basis van een analyse van een vertrouwelijk rapport van een scheikundige groep is volgende data verzameld: ·
Centrifugaalcompressoren: 16 lekken zijn waargenomen op een populatie van 1157 compressoren; o 15 met een lekdiameter van 0 tot 10 mm; o 1 in de categorie van 25 tot 50 mm lekken;
·
Zuigercompressoren: 102 lekken zijn gerapporteerd voor 156 compressorjaren; o 97 “minor”, niet weerhouden o 3 gebruikt voor de 25 mm (10 – 50 mm categorie) lekfrequentie o 2 kleiner dan 25 mm diameter, niet gebruikt.
De databank catalogeerde de lekken als “minor” (95%) en “major” (5%), uit de laatste categorie is de helft weerhouden als 25 mm lek. Voor beide compressortypes wordt verder aangenomen dat de kans op een lek in de categorie 50 – 150 mm 1/10 bedraagt van de kans op een lek in de categorie 10 – 50 mm. Bovenstaande gegevens leiden tot de faalcijfers van tabellen 4.8.a. en 4.8.b.
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
47
4.9. KLEPPEN 4.9.1. Opgelegde faaldata
De volgende faalwijzen van kleppen zijn van belang in risicostudies: · · · ·
Een ESD (Emergency Shut Down)-klep faalt bij aanspraak in een noodsituatie; Een terugslagklep laat terugstroming toe; Een debietbegrenzer sluit niet bij te hoog debiet; Een drukontlastingsklep gaat niet open bij zijn aanspreekdruk;
De te gebruiken faaldata voor dergelijke gebeurtenissen zijn meestal installatiespecifiek. De in de literatuur beschikbare generieke data zijn soms uiteenlopend omwille van verschillende redenen waaronder: ·
·
Verschillende types kleppen (bolkleppen, membraankleppen), uitgerust met een verschillend bedieningsmechanisme (elektrisch, pneumatisch, …) worden aangeduid met eenzelfde naam die verwijst naar de toebedeelde functie van de klep (controleklep, noodafsluiter,…); De faalfrequentie van een klep is afhankelijk van het milieu waarin ze opereert. De gepubliceerde data heeft soms betrekking op verschillende werkomgevingen.
Tabel 4.9.a geeft de opgelegde faaldata voor kleppen voor gebruik in een VR waarvan kan worden afgeweken indien er specifiek onderzoek gedaan wordt. Tabel 4.9.a: Opgelegde faaldata voor kleppen ONGEWENSTE GEBEURTENIS
FAALFREQUENTIEBAND [ /KLEP.JAAR]
Een ESD (Emergency Shut Down)-klep faalt bij aanspraak in een noodsituatie
2,6 10-2 – 3,7 10-2 – 4,7 10-2
Een terugslagklep laat terugstroming toe
2,9 10-4 – 2,8 10-3 – 2,6 10-2
Een debietbegrenzer sluit niet bij te hoog debiet Een drukontlastklep weigert te openen op aanspraak.
0,12 – 0,30 – 0,70 4,0 10-5 – 7,8 10-4 – 3,6 10-3
4.9.2. ESD klep faalt te sluiten
Een ESD klep is in veel installaties onderdeel van een geavanceerd noodstopsysteem. Twee extreme situaties kunnen worden onderscheiden: i.
48
De ESD klep moet lokaal worden geactiveerd. Hierbij komt de faalkans van de klep overeen met het “niet ageren van de operator in een stress situatie”. Deze kans ligt in de orde van 0,2 à 0,3. Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
ii.
De ESD klep wordt door de computer dichtgestuurd op basis van allerhande metingen (druk, temperatuur, …). In dit geval is de klep onderdeel van een gecomputeriseerd systeem en zal de kans op falen bepaald worden door de zwakste schakel in een geheel van onderdelen: · · · · ·
De meetinstrumenten (sensoren) die de afwijking waarnemen; De ingangskaart die het gemeten signaal doorgestuurd krijgen; De CPU van de micro-processor die de data verwerkt; De uitgangskaart die het signaal doorstuurt naar de ESD klep; De ESD klep zelf.
De opgelegde faalfrequentie bedraagt: · ·
Per uur: Per jaar (1 jaar = 8760 u):
3,0 10-6 – 4,2 10-6 – 5,4 10-6 2,6 10-6 – 3,7 10-2 – 4,7 10-2
4.9.3. Terugslagklep laat terugstroming toe
OREDA-84 vermeldt faaldata op basis van 3,1 miljoen operationele klepuren en dit voor een populatie van 185 terugslagkleppen. Er deden zich twee kritische falingen voor waarvan één ernstig intern lek. Dit levert een faalfrequentie op van: · ·
per uur: 3,3 10-8 − 3,2 10-7 − 3,0 10-6 per jaar: 2,9 10-4 − 2,8 10-3 – 2,6 10-2.
Er zijn in de literatuur verschillende faalcijfers opgegeven maar het is niet altijd duidelijk op welke basis de getallen bepaald zijn en op welke faalwijze (intern lek, verstopping, …) het getal slaat. Aangezien OREDA-84 hieromtrent geen twijfel toelaat is deze referentie als opgelegd weerhouden. 4.9.4. Debietbegrenzer faalt
Een debietbegrenzer (excess flow valve) wordt soms gebruikt in de vloeistofleiding van een opslaghouder met vloeibare gassen. De bedoeling is om het lekdebiet te beperken ingeval van breuk van de leiding. Bepaalde systemen sluiten de doorstroming af; andere begrenzen het debiet. Deze begrenzing is meestal ingesteld op ongeveer 150 % van het werkdebiet door de leiding. Het is daarom belangrijk om in een VR ook rekening te houden met het eventueel lek bij een goed functioneren van de klep. Indien men bijvoorbeeld een debietbegrenzer inbrengt in een leiding waar het nominaal debiet 100 m3/u bedraagt zal de debietbegrenzer elk debiet lager dan deze waarde doorlaten. Een debiet van 150 m3/u kan voor bepaalde situaties een risico betekenen voor de omgeving. Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
49
Voor debietbegrenzers zijn relatief weinig faalgegevens beschikbaar. OREDA-92 geeft faaldata voor “Kelly-kleppen” (ball valves). Deze kleppen zijn aangebracht op het “mud-systeem” van een boorplatform en hebben een vergelijkbaar doel als debietbegrenzers namelijk het afsluiten of begrenzen van het debiet ingeval van lek. Op een totale ervaring van 266.100 klepuren (22 kleppen) trad er 9 maal een kritisch falen op (intern doorlaten). Dit levert een faalfrequentie van: · ·
per uur: per jaar.
1,4 10-5 − 3,4 10-5 – 8,0 10-5 0,12 – 0,3 – 0,70
Deze frequentie ligt hoog maar het is voornamelijk de faalkans per aanspreekbeurt die belangrijk is voor debietbegrenzers. Hier zal de inspectietijd een belangrijke rol spelen. 4.9.5. Drukontlastklep faalt te openen
Smith (1992) heeft een uitgebreid onderzoek gedaan naar de prestaties van 5073 drukontlastkleppen ten opzichte van de insteldruk. De resultaten van het onderzoek van Smith tonen aan dat: · · · ·
Bijna 60 % openden bij de insteldruk ± 5 % rond de insteldruk; Meer dan 70 % openden in een gebied van ± 10 % rond de insteldruk; In meer dan 14 % van de gevallen de klep lichtte vooraleer 0,9 maal de insteldruk bereikt werd; 6,3 % van de veiligheidskleppen dicht bleef zitten wanneer de druk werd opgevoerd tot het dubbele van de insteldruk!
Parry [Parry, 1992] vermeldt volgende ervaringsgegevens met betrekking tot het niet openen bij de insteldruk (tabel 4.9.b). Tabel 4.9.b: Ervaringsgegevens met veiligheidskleppen [Parry, 1992] Product Stoom Water Chemicaliën Smeerolie Lucht/stikstof Aardgas Ammoniak Kooldioxide Waterstof TOTAAL
Aantal onderzochte klepjaren 534 277 57 141 358 144 390 401 274 2576
Klep opent niet op insteldruk 1 10 4 1 3 0 6 4 8 37
Uitgaande van tabel 4.9.b en de aanname dat 6% dicht blijft bij een druk die twee maal de insteldruk bedraagt (zie ervaring van Smith) wordt voor een kritisch dicht falen van een drukontlastklep een faalfrequentie berekend van: · 50
per jaar: 4,0 10-5 – 7,8 10-4 - 3,6 10-3. Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
4.9.6. Omzetting van een faalfrequentie per tijdseenheid naar een faalkans per aanspraak
In de voorgaande paragrafen is de faaldata voor kleppen opgegeven per tijdseenheid. De opgegeven frequenties dienen in veel gevallen worden omgerekend naar een faalkans per aanspreekbeurt. Deze omrekening kan voor de meeste omstandigheden via enkele eenvoudige formules gebeuren. Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie situaties: 1. De klep bevindt zich in een systeem; de klep wordt nooit getest en men wacht als het ware tot de klep faalt. De kans op falen neemt exponentieel toe met de tijd volgens: q(t ) = 1- e(- l t ) ,
waarin λ de faalfrequentie is en t de tijd waarover men de faalkans berekent. 2. De klep wordt periodiek getest en men neemt aan dat de klep in het slechtste geval faalt tussen de twee testen in. De faalkans wordt berekend uit: q(t ) =
l t* , 2
waarin λ de faalfrequentie is en t* het testinterval. 3. In bepaalde gevallen zal men de faling opmerken zonder dat dit aanleiding geeft tot een kritieke toestand. De faalkans is dan in feite de tijd dat de component niet aanwezig is en wordt berekend uit: q(t ) = =
lt é æ 1+ lt 1- expç ê (1+ lt ) ë t è MTTR MTTR + MTTF
öù t ÷ú øû ,
waarin MTTR de gemiddelde hersteltijd is en MTTF de gemiddelde tijd tussen twee falingen (1/ λ).
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
51
4.10. FILTERS 4.10.1. Opgelegde faaldata
Tabel 4.10.a geeft een overzicht van de opgelegde faaldata voor filters voor het gebruik in het kader van een veiligheidsrapport. Tabel 4.10.a: Opgelegde faaldata voor filters
Volledige opblokking
FAALFREQUENTIEBAND [ /FILTER.JAAR] -2 2,7 10 – 8,7 10-2 – 2,7 10-1
Gedeeltelijke opblokking
3,6 10-2 – 1,2 10-1 – 3,2 10-1
Ernstig extern lek
8,7 10-5 – 1,7 10-2 – 3,6 10-1
ONGEWENSTE GEBEURTENIS
4.10.2. Faalwijzen van filters
Faalwijzen van filters die procesrisico’s kunnen betekenen zijn: · · ·
Extern lek Verstopping Breuk (catastrofaal falen).
De laatste twee faalwijzen zijn verbonden met elkaar, in de zin dat een verstopte filter overdruk kan veroorzaken, wat bij afwezigheid van detectie en controle tot breuk van het filterhuis of de aangesloten leiding kan leiden. Er moet opgemerkt worden dat verstopping van een filter sterk toepassingsafhankelijk is en best installatie- en fluïdumspecifiek ingevuld wordt, waarbij bovenstaande getallen als leidraad kunnen dienen. 4.10.3. Faalgegevens voor filters
OREDA-92 vermeldt faaldata voor filters in ventilatiekanalen. Deze filters bestaan uit matten met glasvezel en filteren het stof uiteen luchtstroom. De data draagt op een populatie van 46 filters voor een totaal van 503.000 filteruren. Er deed zich vijf maal een kritisch opblokken voor, 1 extern ernstig lek en 7 maal een gedeeltelijke opblokking. Dit levert volgende faalfrequenties: ·
Volledig opblokken: 3,1 10-6/filter.uur – 9,9 10-6/filter.uur – 3,1 10-5/filter.uur of -2 -2 2,7 10 /filter.jaar – 8,7 10 /filter.jaar – 2,7 10-1/filter.jaar
52
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
·
Gedeeltelijk opblokken: 4,1 10-6/filter.uur – 1,4 10-5/filter.uur – 3,7 10-5/filter.uur of 3,6 10-2/filter.jaar – 1,2 10-1/filter.jaar – 3,2 10-1/filter.jaar
·
Ernstig (kritisch) lek: 9,9 10-9/filter.uur – 2,0 10-6/filter.uur – 1,5 10-5/filter.uur of -5 -2 8,7 10 /filter.jaar – 1,7 10 /filter.jaar – 1,3 10-1/filter.jaar
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
53
4.11. TRANSPORT- EN VERLADINGSACTIVITEITEN In dit hoofdstuk worden verschillende transport- en verladingsactiviteiten in of aan de inrichting behandeld. Meer bepaald gaat het over volgende aspecten: - schip buiten de inrichting: domino-effecten en verladingsactiviteiten, niet het schip zelf - tankwagen + spoorwagon: transport + verlading binnen de inrichting. 4.11.1. Opgelegde faalfrequenties
Een samenvatting van de opgelegde faalfrequenties van transportmodi binnen de inrichting wordt gegeven in tabellen 4.11.a, 4.11.b, 4.11.c en 4.11.d. Tabel 4.11.a: Faalkansen en betrouwbaarheidsintervallen voor ongevalsscenario’s met instantane vrijzettingen bij verladingsactiviteiten met tankwagen
[ /TANKJAAR]
VOLLEDIGE UITSTROOM IN 10 MIN/INSTANTAAN [ /TANKJAAR]
Atmosferische tank
5 10-6 (7,3 10-7-1,9 10-5)
5 10-6 (7,3 10-7-1,9 10-5)
Druktank
3 10-7 (4,0 10-9-1,8 10-5)
6,2 10-6 (4,4 10-7-2,9 10-5)
SCENARIO
BIJZONDERHEID
Vrijzetting uit tankwagen tijdens wachten en transport
BREUK/INSTANTAAN
Tabel 4.11.b: Faalkansen en betrouwbaarheidsintervallen voor ongevalsscenario’s met continue vrijzettingen bij verladingsactiviteiten met tankwagen
SCENARIO
Vrijzetting uit tankwagen tijdens wachten en transport
54
KLEIN LEK
MIDDELGROOT LEK
GROOT LEK
BIJZONDER-
(EQUIVALENTE
(EQUIVALENTE
(EQUIVALENTE
HEID
LEKDIAMETER = 10 MM) [ /TANKJAAR]
LEKDIAMETER = 35 MM) [ /TANKJAAR]
LEKDIAMETER ≥ 100 MM) [ /TANKJAAR]
Atmosferische 5,1 10-5 1,8 10-5 -6 -4 (3,3 10 -2,6 10 ) (1,9 10-7-1,9 10-4) tank
Druktank
1,3 10-5 -6
-5
(2,7 10 -4,1 10 )
Handboek Kanscijfers 2004
4,4 10-6 -7
-5
(2,0 10 -2,6 10 )
1,2 10-5
(1,3 10-7-1,8 10-4)
3,0 10-6
(3,3 10-8-2,3 10-5)
01/10/2004
Tabel 4.11.c: Faalkansen en betrouwbaarheidsintervallen voor ongevalsscenario’s met instantane vrijzettingen bij verladingsactiviteiten met spoorwagon SCENARIO
BREUK/INSTANTAAN
BIJZONDERHEID
[ /TANKJAAR]
VOLLEDIGE UITSTROOM IN 10 MIN/INSTANTAAN [ /TANKJAAR]
Vrijzetting uit spoorwagon
Atmosferische tank
5 10-6 (7,3 10-7-1,9 10-5)
5 10-6 (7,3 10-7-1,9 10-5)
tijdens wachten en transport
Druktank
3 10-7 (4,0 10-9-1,8 10-5)
6,2 10-6 (4,4 10-7-2,9 10-5)
Tabel 4.11.d: Faalkansen en betrouwbaarheidsintervallen voor ongevalsscenario's met continue vrijzettingen bij verladingsactiviteiten met spoorwagon
SCENARIO
KLEIN LEK
MIDDELGROOT LEK
GROOT LEK
BIJZONDER-
(EQUIVALENTE
(EQUIVALENTE
(EQUIVALENTE
HEID
LEKDIAMETER = 10 MM) [ /TANKJAAR]
LEKDIAMETER = 35 MM) [ /TANKJAAR]
LEKDIAMETER ≥ 100 MM) [ /TANKJAAR]
Vrijzetting uit Atmosferische 5,1 10-5 spoorwagon (3,3 10-6-2,6 10-4) tank tijdens wachten en transport
Druktank
1,3 10-5 -6
-5
(2,7 10 -4,1 10 )
1,8 10-5
1,2 10-5
(1,9 10-7-1,9 10-4)
(1,3 10-7-1,8 10-4)
4,4 10-6
3,0 10-6
-7
-5
(2,0 10 -2,6 10 )
(3,3 10-8-2,3 10-5)
Voor lek of breuk van de laad/losslang en van de laad/losarm worden de waarden uit [PB99] opgelegd. Tabel 4.11.e: Faalkansen en betrouwbaarheidsintervallen voor ongevalsscenario's met laadarmen en flexibels bij verladingsactiviteiten LEKKEN BREUK
(LEKDIAMETER = 0,1 DIAMETER
[ /UUR]
VAN LAADARM OF FLEXIBEL EN MAXIMAAL 50 MM) [ /UUR]
Vrijzetting laadarm van tankwagen, spoorwagon, schip
3 10-8
3 10-7
Vrijzetting flexibel van tankwagen, spoorwagon en schip
4 10-6
4 10-5
SCENARIO
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
55
4.11.2. Laden en lossen van wegtankers en tankwagens binnen de inrichting
Voor catastrofaal falen van de tank worden de faalfrequenties opgelegd die van toepassing zijn voor de equivalente statische opslagtanks, met name voor drukopslagtanks wordt een faalfrequentie voor catastrofaal falen van 6,5 106 /tankjaar opgelegd, voor atmosferische opslagtanks met vast dak wordt een faalfrequentie voor catastrofaal falen van 1,0 10-5/tankjaar (som van instantaan en continu vrijkomen van de volledige inhoud) opgelegd. Voor lek of breuk van de laad/losslang en van de laad/losarm worden de waarden uit [PB99] opgelegd. 4.11.3. Laden en lossen van schepen aan een inrichting
De faaldata voor schepen in een onderneming hebben meestal betrekking op laad- en losactiviteiten en op externe impacten. Falingen inherent aan de transporteenheid (opslagtanks en vaste leidingen) worden, indien relevant, op analoge wijze behandeld als voor equivalente vaste installaties. Tabel 4.11.f geeft een overzicht van de faaldata van schepen in een onderneming. Tabel 4.11.f: Faalfrequenties voor laden en lossen en extern impact van schepen in een onderneming [PB99] L.1 Volledige breuk losarm
L.2 Lek losarm
[ /overlading] (nota 1) Enkelwandige vloeistoftanker Dubbelwandige vloeistoftanker
Schip
Gastanker, halve gastanker (gekoeld)
E.1 Externe grote uitstroming
E.2 Externe kleine uitstroming
[ /overlading] (nota 2)
(nota 3)
(nota 3)
6 10-5
6 10-4
0,1 f0
0,2 f0
6 10-5
6 10-4
0,006 f0
0,0015 f0
6 10-5
6 10-4
0,025 f0
0,0012 f0
L.1: Volledig breuk van de laad- en losarm (loading/unloading arm) De uitstroming is aan weerszijde van de volledige breuk L.2: Lek van de laad- en losarm De uitstroom van een lek met een effectieve diameter van 10% van de nominale diameter die maximaal 50 mm bedraagt. E.1: Externe impact, grote uitstroming - gastanker continue uitstroming van 180 m³ in 1800 s - halve gastanker (gekoeld) continue uitstroming van 126 m³ in 1800 s - enkelwandig vloeistoftanker continue uitstroming van 75 m³ in 1800 s - dubbelwandige vloeistoftanker continue uitstroming van 75 m³ in 1800 s 56
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
E.2 : Externe impact, kleine uitstroming - gastanker continue uitstroming van 90 m³ in 1800 s - halve gastanker (gekoeld) continue uitstroming van 32 m³ in 1800 s - enkelwandig vloeistoftanker continue uitstroming van 30 m³ in 1800 s - dubbelwandige vloeistoftanker continue uitstroming van 20 m³ in 1800 s E1 en E2 werden in tabel 4.11.f. opgenomen voor de berekening van dominoeffecten, niet om nog een verdere opsplitsing te maken naar het schip. Opmerkingen bij tabel 4.11.f: 1) Indien de laadarm meer dan één leiding omvat correspondeert een breuk van de laadarm met een simultane breuk van alle leidingen. Ook in dit geval dient bij berekening van de uitgestroomde hoeveelheden rekening gehouden met de aanwezige veiligheidsvoorzieningen, zoals lekdetectoren, manueel of automatisch bediende snelafsluiters en met de bijhorende antwoordtijd van deze systemen. 2) De faalfrequentie tijdens het laden en lossen van schepen is gebaseerd op een aantal uitstromingen in de haven van Rotterdam (1976 – 1988) die resulteerde in een uitstroomfrequentie van 6,7 10-4 per behandeld schip. De frequentie van een lek wordt verondersteld 10 maal groter te zijn dan de faalfrequentie van een breuk. 3) De externe impact van een schip is afhankelijk van de locale situatie. Indien het schip gedokt is in een kleine haven buiten de transportroute moet met de faling door externe impact geen rekening gehouden worden. Indien scheepsbewegingen dichtbij het schip, gedokt in de onderneming, mogelijk zijn moeten de faalfrequenties voor externe impact wel in beschouwing genomen worden. 4) De faalfrequentie door externe impacts wordt berekend uitgaande van de accidentele basisfrequentie f0, die gelijk is aan 6,7 10-11 * T * t * N waar T het totaal aantal schepen dat jaarlijks op de transportroute of in de haven is, t de gemiddelde tijd (in uur) van het aanmeren van het schip en N het aantal overladingen per jaar. 4.11.4. Laden en lossen van spoorwagons in een inrichting
Het laden en lossen van spoorwagons in een onderneming wordt gelijkaardig behandeld als het laden en lossen van een tankwagen. De gegeven faalfrequenties zijn bruikbaar om de incidentfrequentie op aanrijding van spoorwagons op het bedrijfsterrein te bepalen, al dan niet met ontsporen van de spoorwagons tot gevolg. Deze faalfrequenties geven geen informatie over de ernst van de schade aan de spoorwagons, noch over de vrijgekomen hoeveelheden. Deze informatie dient door de veiligheidsdeskundige ingeschat op basis van de lokale situatie en bedrijfsomstandigheden waarin met de spoorwagons wordt omgegaan. Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
57
4.12. OPSLAGLOODSEN 4.12.1. Opgelegde faaldata
Opslagloodsen vertonen een apart probleem vanwege de grote diversiteit aan producten (aard en hoeveelheid) die kunnen aanwezig zijn. De risico's naar de omgeving van een opslagloods kunnen niettemin zeer groot zijn. Denken we hierbij maar aan het ongeval te Bazel (Sandoz Agrochemicals) op 1 november 1986. De risico's die aan bod moeten komen in een VR met betrekking tot opslagloodsen zijn: . ·
De risico's van warmtestralingeffecten naar de omgeving;
·
De risico's van wegvliegende vaten naar de omgeving (bijlage D van de NFPA Code 30 bespreekt een ongeval waarbij een 200 l vat door het dak vloog en 230 m verder neer kwam);
·
De risico's van de mogelijke emissie van toxische (verbrandings)gassen naar de omgeving;
·
De risico's voor het milieu bij de bluswerken van een grote brand.
Er wordt aanbevolen om uit te gaan van de faaldata vermeld in tabel 4.12. Tabel 4.12: Opgelegde faaldata voor branden in opslagloodsen SCENARIO - gerapporteerde branden - zeer ernstige branden voor opslagloodsen die niet voorzien zijn van een automatisch geactiveerd sprinklersysteem voor opslagloodsen die wel voorzien zijn van een automatisch geactiveerd sprinklersysteem
FAALKANS [ /OPSLAGLOODS.JAAR] 8,4 10-3 - 9,7 10-3 - 1,1 10-2
1,8 10-3 - 2,5 10-3 - 3,2 10-2 3,9 10-4 - 6,9 10-4 - 1,1 10-3
Uit onderzoek is verder gebleken dat 63 % van de branden zich voordoet tussen 18u00 en 06u00. 4.12.2. Faaldata
Er zijn enkele statistische studies beschikbaar die onderzoek verrichtten naar de kans van voorkomen van een brand in een opslagloods. De betekenis die wordt gegeven aan de term "brand" is niet dezelfde in de verschillende studies maar in grote lijnen kan men drie categorieën onderscheiden: 58
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
·
· ·
Incident: Dit zijn situaties waar er in feite sprake kan zijn van een brand maar dank zij een snelle tussenkomst is de schade beperkt of nihil gebleven. Het is zeer moeilijk om hier betrouwbare statistische gegevens over te verzamelen. Gerapporteerde brand: De brand werd door de overheid gerapporteerd wat betekent dat de brandweer is moeten tussenkomen. Zeer ernstige brand: Het ongeval dat zich voordoet beantwoordt aan de geest van de Seveso-wetgeving. Bepaalde auteurs kiezen als criteria dat het dak van de loods instort.
In 1992 voerde Hymes [Hymes et al., 1992] een onderzoek uit, in opdracht van het Engelse HSE, dat betrekking had op opslagloodsen in het Verenigd Koninkrijk en op de periode 1976-1987. Hymes verwijst naar een vroegere studie van Baldwin die een frequentie van 1,2 10-2 gerapporteerde branden per opslagloods en per jaar had vastgesteld. Hymes besluit dat er zich per opslagloods 1 tot 5 situaties per jaar voordoen waarbij het gebruik van een brandblusser vereist is. Hymes vermeldt een totaal van 351 gerapporteerde branden op een totale populatie van 36.192 opslagloods.jaren. Dit levert een frequentie van 9,7 10-3 gerapporteerde branden /opslagloods.jaar met een 99 % betrouwbaarheidsinterval gelijk aan 8,4 10-3 – 1,1 10-2. Hymes stelde vast dat in 20,5 % van de gevallen brand escaleerde tot een zeer ernstige brand (instorten van het dak). Voor 25 % van de branden was er onvoldoende informatie beschikbaar om te kunnen besluiten of een escalatie al of niet plaats had. Indien wordt aangenomen dat er zich ook een escalatie naar een zeer ernstige brand voordeed in 20,5 % van deze onbekende gevallen betekent dit een totaal van 26 % of 90 branden van 351 die escaleerden naar een zeer ernstige brand. Dit levert een frequentie van 2,5 10-3 zeer ernstige branden /opslagloods.jaar met een 99 % betrouwbaarheidsinterval gelijk aan 1,8 10-3 - 3,2 10-2. Het al of niet escaleren van een brand zal ondermeer afhankelijk zijn van de interventiemiddelen. Voor opslagloodsen die voorzien zijn van een sprinkler installatie bleek dat de sprinklerinstallatie er in 7 % van de gevallen niet in slaagt om de brand te bedwingen of in 93 % van de gevallen de brand wel bedwong. Indien alle 351 opslagloodsen voorzien waren geweest van een automatisch geactiveerd sprinklersysteem zouden er met andere woorden maar 25 geëscaleerd zijn naar een zeer ernstige brand. Dit levert een voorkomingfrequentie van 6,9 10-4 zeer ernstige branden per opslagloods.jaar met een 99 % betrouwbaarheidsinterval gelijk aan 3,9 10-4 - 1,1 10-3. Samengevat levert dit de faaldata zoals beschreven in tabel 4.12. Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
59
4.13. GASFLESSEN 4.13.1. Opgelegde faaldata
Als opgelegde faaldata gelden de cijfers vermeld in tabel 4.13.
Tabel 4.13: Opgelegde faaldata voor lekken of explosie van gasflessen SCENARIO
FAALCIJFERS [ /FLES.JAAR]
lek aan een fles
7,4 10-7 - 1,1 10-6 - 1,4 10-6
explosie van een fles
6,1 10-7 - 9,0 10-7 - 1,2 10-6
4.13.2. Faaldata
Gasflessen zijn veelvuldig in gebruik in alle mogelijke takken van de industrie. Marchal [Marchal, 1985] schat het aantal flessen in omloop in Europa op ongeveer 160.000.000 flessen voor vloeibare petroleumproducten (butaan en propaan), 10.000.000 flessen met diverse gassen een onbepaald aantal flessen met kooldioxide én 4.500.000 flessen voor acetyleen. Marchal [Marchal, 1985] bespreekt de resultaten van een grondige analyse die draagt op ongeveer 10.000.000 flessen voor de periode 1977-1984. In deze periode werden 74 ongevallen gemeld waarbij een fles begaf. In 13 gevallen lag de oorzaak bij de fles zelf, in de andere gevallen was er een externe invloed. De risico's van een fles naar de omgeving zijn, vanwege de beperkte inhoud, meestal verwaarloosbaar. Enkele scenario's waaraan aandacht moet worden besteed in een VR zijn:
60
·
lekken aan een fles die een (zeer) toxisch gas bevat;
·
het exploderen van een fles, wat kan resulteren in domino-effecten.
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
4.14. MENSELIJK HANDELEN 4.14.1. Aanbevolen faaldata
Het menselijk falen kwantificeren is een zeer moeilijke opdracht. Om toch een zekere conformiteit te verkrijgen tussen de verschillende veiligheidsrapporten die worden gemaakt in Vlaanderen worden volgende cijfers in tabel 4.14.a aanbevolen, in functie van de waarschijnlijkheid van de menselijke fout. Tabel 4.14.a: Aanbevolen kanscijfer voor menselijk falen per actie
Zeer onwaarschijnlijk
FAALKANS [ /ACTIE] 10-5
Onwaarschijnlijk
10-4
Weinig waarschijnlijk
10-3
Minder waarschijnlijk
10-2
Waarschijnlijk
10-1
Zeer waarschijnlijk
0,1 – 1
Het blijft echter een moeilijke opgave om te beoordelen hoe waarschijnlijk een menselijke fout is. Ten geleide worden daarom in de volgende parameters een overzicht gegeven van gepubliceerde faaldata. 4.14.2. Faalgedrag van mensen
Het menselijk handelen heeft ontegensprekelijk een invloed op verschillende kansen die gebruikt worden in een kwantitatieve risicostudie. Het snel reageren van de operator kan in vele gevallen voorkomen dat een incident zich ontwikkelt tot een calamiteit. Er zijn verschillende technieken ontwikkeld [Swain, 1987; Williams, 1985] die toelaten om een gedetailleerde kwantitatieve analyse te maken van het menselijke faalgedrag rekening houdend met externe invloedsfactoren. Menselijk handelen blijft echter moeilijk te voorspellen omdat een operator op verschillende tijdstippen anders kan handelen en de ene operator anders handelt dan de andere. Desondanks wordt, met een bepaalde onzekerheid, voorspeld hoe groot de kans op falen is voor een persoon die getraind is voor de taak. Op basis van de verschillende richtinggevende cijfers in de verdere tekst moet het mogelijk zijn om met een kleine marge van onzekerheid een schatting te maken van de grootteorde van de kans in een specifieke situatie. Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
61
De kansen die hierna gepresenteerd worden, zijn gebaseerd op waarnemingen in verschillende installaties. Grondig onderzoek naar menselijk handelen wordt uitgevoerd sinds ongeveer 40 jaar. Het vele onderzoek laat toe om enkele brede conclusies te trekken die ten grondslag liggen van het kwantificeren van het menselijk handelen [Williams et al, 1992; Brown et al, 1990]: ·
Handelingen kunnen worden beschreven op basis van “generic tasks” die een typerende kans op falen als eigenschap vertonen;
·
Onder gelijkaardige omstandigheden zullen stressoren een relatief vergelijkbaar effect hebben op de prestaties van de persoon hoewel dat het absolute resultaat van de prestaties sterk verschillend kan zijn.
De belangrijkste studies, naar de (gemiddelde) kans dat een operator een foutieve handeling begaat, zijn uitgevoerd in de nucleaire sector. De personen die in de nucleaire sector worden tewerkgesteld zijn goed getrainde, bekwame en geschoolde bedieners. Deze data zijn daarom van toepassing op de personen die in de westerse chemische en petrochemische industrie tewerkgesteld worden. 4.14.3. Faalgegevens
Tabel 4.14.b geeft een selectie van faaldata voor menselijk handelen volgens Hunns [Hunns et al, 1980]. Tabel 4.14.b: Generieke faaldata voor menselijk handelen Type fout 1 2 3
4 5 6
62
Beschrijving
Faalkans
Uitermate onwaarschijnlijke fouten waarvan het moeilijk te begrijpen is dat ze zich kunnen voordoen. Fout in een handeling die relatief simpel is en regelmatig uitgevoerd wordt. Fout bij het uitvoeren van een eenvoudige handeling, binnen een meer complexere taak, waarvoor er slechts een beperkte tijd beschikbaar is (aflezen van een waarde, knop indrukken, …) Vergeten uitvoeren van een handeling die afhankelijk gesteld wordt van het interpreteren van een situatie. Het betreft complexere, minder vanzelfsprekende taken met een beperkte ondersteuning. Zeer complexe taak, met een beperkte tijd van uitvoering. Het niet uitvoeren van de correcte handeling die uit een creatief denkproces moet volgen en waarvoor er slechts een beperkte tijd voorhanden is.
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
10-5 10-4 10-3
10-2 10-1 0,1 – 1
4.15. KANSEN OP VERVOLGGEBEURTENISSEN 4.15.1. Kans op ontsteking naargelang de aard van het product
Volgende literatuurgegevens zijn beschikbaar en dienen oordeelkundig gebruikt te worden. * stationaire LPG installaties (tabel 4.15.a): Tabel 4.15.a: Kanscijfers voor directe ontsteking van LPG (LPG Integraal studie) BRON
ONTSTEKINGSKANS
Continu [kg/s]
Instantaan [kg]
Direct
Vertraagd
Geen
< 10
< 1000
0,20
0,05
0,75
10 – 100
1000 – 10 000
0,50
0,10
0,40
> 100
> 10 000
0,70
0,20
0,10
Voor een vertraagde ontsteking is bepaald dat de kans op een explosie 0,7 bedraagt en de kans op flashfire 0,3. * Voor benzine zijn onafhankelijk van de bronsterkte volgende kansen afgeleid: · · ·
Kans op directe ontsteking Kans op vertraagde ontsteking Kans op geen ontsteking
0,065 0,065 0,87
* Deze kansen zijn grotendeels hernomen door [van den Brand, 1989] en [IPO, 1993] en samengevat in tabel 4.15.b. Tabel 4.15.b: Kanscijfers voor directe ontsteking BRON Continu [kg/s] < 10
Instantaan [kg] < 1000
10 – 100 > 100
P1-VLOEISTOF (VLAMPUNT < 21°C)
GAS
0,065
Laag reactief 0,02
1000 – 10 000
0,065
0,04
0,5
> 10 000
0,065
0,09
0,7
Reactief 0,2
Voor de reactiviteit van de gassen wordt verwezen naar tabel 4.7 van hoofdstuk 4 van [PB99] · · ·
Laag reactief:·ammoniak, ethylchloride, methaan, methylbromide, methylchloride, koolmonoxide, e.d. Gemiddeld reactief: acetaldehyde, butadieen, butaan, buteen, ethaan, etheen, propaan, propeen, dimethylamine, vinylchloride, e.d. Hoog reactief: acetyleen, ethyleenoxide, waterstof, zwavelwaterstof, e.d. Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
63
*
Ontstekingskansen bij vrijkomen van koolwaterstoffen via lekken zijn samengevat in tabel 4.15.c.
Tabel 4.15.c: Kanscijfers voor ontsteking van koolwaterstoffen [Cox et al. (1990)] BRON Continu [kg/s] <1
GAS
VLOEISTOF Ontstekingskans bij olielekken
Ontstekingskans
0,01
0,01
Explosiekans bij ontsteking 0,04
0,03 0,08
0,07 0,3
0,12 0,3
1 – 50 > 50
* Een overzicht van ontstekingskansen voor lekken van producten bij scheepsbelading [DNV Technica, 1992] is weergegeven in Tabel 4.15.d. Tabel 4.15.d: Kanscijfers voor ontsteking van spills bij scheepsbelading PRODUCT Petroleumproducten Ruw Laag vlampunt Andere olieën Chemicaliën Laag vlampunt Andere Vloeibare gassen Ontvlambare Toxische
AANTAL OVERSLAG SPILLS
AANTAL ONTSTEKINGEN
KANS
11 6 10
3 2 0
0,27 0,33 < 0,1
3 1
1 0
0,33 -
8 7
5 1
0,63 0,14
4.15.2. Kans op ontsteking volgens ontstekingsbronnen.
Er worden drie situaties onderscheiden naargelang aanwezige ontstekingsbronnen [IPO, 1993]: a) In de omgeving zijn geen direct aanwijsbare ontstekingsbronnen aanwezig Omdat nooit kan uitgesloten worden dat in de toekomst wel ontstekingsbronnen (gebouwen, voertuigen, enz.) kunnen aanwezig zijn, wordt ontsteking aangenomen wanneer de wolk de grootste omvang heeft bereikt (LFL-contour). b) In de omgeving bevinden zich aanwijsbare ontstekingsbronnen In dit geval dient uitgegaan te worden van de potentiële ontstekingsbronnen (punt-, lijn- en/of oppervlaktebronnen) in de omgeving. Deze moeten met de bijhorende ontstekingskansen in kaart gebracht worden. 64
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
c) Er is sprake van een mengvorm wanneer een substantieel gebied (cirkelsegment) van de omgeving geen ontstekingsbronnen bevat Voor de respectievelijke cirkelsegmenten wordt de toepasselijke werkwijze van A of B gevolgd. Er werd halfweg de jaren ’80 een methodiek ontwikkeld die de kans op een ontsteking berekent in functie van de aanwezigheidsfactor van de ontstekingsbron en de doeltreffendheid van ontsteking van de ontstekingsbron (zie tabel 4.15.e). Tabel 4.15.e: Ontstekingskansen voor een gaswolk die gedurende één minuut de ontstekingsbron passeert Brontype Puntbron
Bron Ontstekingskans Gemotoriseerd voertuig 0,40 Fakkel 1,00 Buitenstaande oven 0,90 Binnenstaande oven 0,45 Buitenstaand verwarmingstoestel 0,45 Binnenstaand verwarmingstoestel 0,23 Schip 0,50 Schip met een ontvlambare lading 0,30 Vissersvaartuig 0,20 Pleziervaartuig 0,10 Dieseltrein 0,40 Elektrische trein 0,80 Lijnbron Spoorlijn Wordt berekend uit de voertuigdichtheid Baan Oppervlaktebron Chemisch bedrijf 0,90 Olieraffinaderij 0,90 Zware industrie 0,70 Lichte industrie (opslag) analoog bevolking Populatiegebonden Residentieel 0,01 per persoon activiteiten Werkend 0,01 per persoon Directe bronnen Botsing, val 0,10 Aarding 0,00
Tabel 4.15.f geeft de te gebruiken ontstekingskansen volgens de IPO leidraad [IPO, 1993]. Tabel 4.15.f: Ontstekingskansen voor een wolk volgens de IPO leidraad Ontstekingsbron
Ontstekingskans
De volledige industriezone Naburige procesinstallaties
0,9 0,5
Baan met < 50 voertuigen Baan met > 50 voertuigen
0,5 1
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
65
REFERENTIES Anyakora SN, Engel GFM and Lees FP, Some Data on the Reliability of lnstruments in the Chemical Plant Environment, The Chemical Engineer, November 1971 ARF99, DNV, ARF Document, Technical Note, Process Equipment Failure Frequencies, 1999. [niet voor publiek beschikbaar] Arulanatham D.C., Reeves F.P., 1981, Some data on the reliability of pressure equipment in the chemical plant environment, Int. J. Press. Vessels & Piping, 9 (1981), pp 327-338. Blything and Reeves, An initial prediction of the BLEVE frequency of a 100 te butane storage vessel, SRD/HSE R488, 1988 Brown W, Crough D, Higgins J, O'Hara J and Wong S, The quantification of Human Variability and its Effect on Nuclear Power Plant Risk, Department of Nuclear Energy, Brookhaven National Laboratory, Upton, New York, Technical Report L-1170, October 1990 Concawe, Performance of cross-country oil pipelines in western europe, statistical summary of reported spillages - 1998, Concawe Brussel, November 1999. EGIG-report, Gas Pipeline Incidents, 3rd Report of the European Gas Pipeline Incident Data Group, EGIG report number EGIG 98.R.0120, December 1998 EGIG-report, Gas Pipeline Incidents, 4th Report of the European Gas Pipeline Incident Data Group, EGIG report number EGIG 99.R.0074, December 1999 EPRI, Component Failure and Repair Data for Coal-fired Power Units, 1981 HKC94, Handboek Kanscijfers ten behoeve van het opstellen van een veiligheidsrapport. AMINAL, Dienst Gevaarlijke Stoffen en Risicobeheer, 1994. Hunns DM and Daniels BK, Paired comparisons and estimates of failure likelihood, Design studies 2, 1981 Hymes l and Flynn JF, The Probability of Fires in Warehouses and Storage Premises, SRD/HSE R578, September 1992 ImechE, The Institution of Mechanical Engineers, The Reliability of Mechanical Systems, Mechanical Engineering Publication Lilited, 1988. IPO94, Interprovinciaal overleg, Handleiding voor het opstellen en beoordelen van een extern veiligheidsrapport (EVR). pp. 1-154, 1994. Johnson DW en Welker JR, Development of an improved LNG plant failure rate data base, Gas Research Institute, September 1981 Lauriks L en Vandorpe S, Pompen a1gemene aspecten - toepassingen - keuze, Water nr 8, januari 1983 Lees FP, Loss Prevention in the Process Industries, Butterworths, 1980 66
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
LPG-Integraalstudie, Verge1ijkende Risico-analyse van de opslag, de overslag, het vervoer en het gebruik van LPG en benzine, TNO, mei 1983 LFP97, LASTFIRE PROJECT (Large Atmospheric Storage Tank Fire Project), Analysis of Incident Frequency Survey, 1997. LFPRW97, LASTFIRE PROJECT (Large Atmospheric Storage Tank Fire Project), Risk Workbook, 1997. Marchal, Bouteilles à gaz - Ana1yse Statistique des accidents, IGC Document 3 ]/85/F, 1985 NDGA, Nederlands Directoraat Generaal van de Arbeid, voorlichtingsblad V6: Instrumentele beveiligings- en gevaardetectiesystemen in de procesindustrie, 1984. NFPA30, Flammable and Combustible Liquids Code, ANSI/NFPA30, An American National Standard, August 7, 1987. Parry CF, Re1ief Systems Handbook, IChemE, 1992 PB99, CPR18E, Purple Book, Guidelines for quantitative risk assessment, Chapter 3: Loss of Containment Events, Sdu Uitgevers, Den Haag, Committee for the Prevention of Disaster, 1th edition, 1999. Perry RH, Perry's Chemical Engineering’s' Handbook, McGraw-Hill Book Co, 1985 Reeves A.B., Minah F.C., Dchow V.H.K., 1997, Quantitative Risk Assessment Methodology for LPG Installations, EMSD symposium on risk and safety management in the gas industry, Hong Kong, March 1997 Rohlf F.J., Sokal R.R., Statistical Tables, Third edition, State University of New York, Stony Brook, 1995. Vining, G.G., Statistical Methods for Engineers. Duxbury Press, Brooks/Cole Publishing Company. A division of International Thomson Publishing Inc., 1998. Swain AD, Accident Sequence Evaluation Program Human Reliability Analysis Procedure, NUREG/CR-4772, February 1987 Van den Brand D., Het gebruik van parameters in de risicoanalyse, Knelpuntenoverleg KO-20-2, juni 1989 Whittle, 1993, LPG installation design and general risk assessment methodology employed by the gas standards office, Conference on risk & safety management in the gas industry, Hong Kong, October 1993. Williams JC, HEART – A proposed method for Achieving High Reliability in Process operation by Means of Human factors Engineering Technology, Proceedings of A Symposium on the Achievement of Reliability in Operation Plant, Safety and Reliability Society, Stockport, 16 September 1985 Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
67
Colofon
Samenstelling Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid Cel Veiligheidsrapportering Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 1000 Brussel
Verantwoordelijke uitgever J.-P. Heirman, directeur-generaal administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer (AMINAL)
Depotnummer D/2004/3241/274
Uitgave oktober 2004
68
Handboek Kanscijfers 2004
01/10/2004
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT BIJLAGEN
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina VII.6
Richtlijn : Berekenen van flash en spray Referentie : doc. 97/001 - AMINAL/MNB/VR/MBo/1421 Versie :
30/06/1997
Toelichting : Deze richtlijn bevat de rekenregels voor het bepalen van de flashfractie en de sprayfractie voor zowel instantane als continue vrijzettingen van tot vloeistof verdichte gassen.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT BIJLAGEN
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina VII.7
Richtlijn : Probitfuncties in QRA Aanvullend aan de letaliteitsmodellen (probitfuncties) voor blootstelling van personen door inhalatie van toxische stoffen, zijn de voor de QRA aan te wenden probitfuncties voor blootstelling van personen aan overdrukeffecten enerzijds en aan warmtestralingseffecten anderzijds hierna opgenomen.
PROBITFUNTIES IN QRA Voor gebruik in de QRA gelden de volgende probitfuncties voor personen die blootgesteld worden aan overdrukeffecten enerzijds en warmtestralingseffecten anderzijds.
Overdrukeffecten •
Pr = -8,23 + 1,31 ln(P) met P de overdruk in Pa [K.U.Leuven, 1993] houdt rekening met de secundaire effecten van overdruk en betreft de effecten voor personen binnenshuis.
•
Voor personen buitenshuis worden de probitfuncties van het Groene boek [CPR 16, 1990] aangewend.
Warmtestralingseffecten •
Pr = -36,38 + 2,56 ln(I4/3.t) met I de warmtestralingsintensiteit in W/m2 en t de blootstellingsduur in seconden is afkomstig uit het Groene Boek [CPR 16, 1990] en is geldig voor een onbeschermde blootstelling (nietgeklede persoon). Voor de bepaling van warmtestralingseffecten wordt rekening gehouden met een maximale blootstellingsduur van 20 seconden.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT BIJLAGEN
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina VII.8
Richtlijn : Gebruik toxiciteitsprobitfuncties voor QRA Referentie : AMINAL/MNB/VR/LT/6674 Versie :
20/02/2006
Toelichting : Deze richtlijn geeft de in de QRA aan te wenden toxiciteitsprobitfuncties voor inhalatie van een aantal giftige en zeer giftige stoffen. Deze richtlijn vervangt de vorige richtlijnen betreffende toxiciteitsprobitsfuncties die hiermee komen te vervallen.
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid Cel Veiligheidsrapportering Koning Albert II-laan 20 bus 8, 1000 BRUSSEL Tel. (02)553 80 57 - Fax (02)553 80 55
Aan de erkende VR-deskundigen Aan de VR-plichtige inrichtingen Ter informatie Aan afdeling Milieuvergunningen Aan afdeling Milieu-inspectie Aan Fedichem Vlaanderen Aan Agoria Vlaanderen Aan Belgische Petroleum Federatie Aan Voka uw kenmerk
vragen naar / e-mail
ons kenmerk
bijlagen
AMINAL/VR/2006/LT/6674
1
telefoonnummer
Leen Torfs (02)553 02 17
[email protected]
Betreft:
datum
20 februari 2006
AMINAL-richtlijn voor het gebruik van toxiciteitsprobitfuncties ten behoeve van het opstellen van veiligheidsrapporten
Geachte, In de richtlijn van 30/11/1998 met ref. AMINAL/MNB/VR/Mbo/1775 werd het gebruik van toxiciteitsprobitfuncties in externe veiligheidsrapporten beschreven. Op 14/12/2000 werd deze richtlijn geactualiseerd (ref. AMINAL/MNB/VR/MB/2421). Deze richtlijn bestaat uit twee delen. Deel 1 bevat een lijst van met name genoemde stoffen met opgelegde toxiciteitsprobitfuncties. Deel 2 geeft een methode om zelf een toxiciteitsprobitfunctie af te leiden voor stoffen die niet voorkomen in deel 1. Aangezien er in veiligheidsrapporten regelmatig andere (zeer) toxische stoffen ter modellering gebruikt worden, heeft de Cel VR het nodig en nuttig geacht voor deze stoffen éénduidige toxiciteitsprobitfuncties op te laten stellen. In het kader van het TWOL-programma 2003 werd een TWOL-onderzoek “Opstellen van toxiciteitsprobitfuncties ten behoeve van veiligheidsrapporten” uitgevoerd. Op basis van het eindrapport wordt de lijst van deel 1 van de “Actualisatie van de AMINAL-richtlijn voor het gebruik van toxiciteitsprobitfuncties bij het opstellen van externe veiligheidsrapporten” dd. 14/12/2000 uitgebreid. Als bijlage vindt u de nieuwe richtlijn voor de aan te wenden toxiciteitsprobitfuncties in de veiligheidsrapporten. Een eerste deel omvat een aantal met name genoemde stoffen die volgens de Europese richtlijn 67/548/EEG en haar meest recente aanpassingen als zeer toxisch (R26) of toxisch (R23) bij inhalatie zijn ingedeeld en die aanwezig (kunnen) zijn in de VR-plichtige inrichtingen in Vlaanderen. Deze lijst bestaat uit de stoffen die reeds opgenomen waren in deel 1 van de richtlijn “Actualisatie van de AMINAL-richtlijn voor het gebruik van toxiciteitsprobitfuncties bij het opstellen van externe veiligheidsrapporten’ dd. 14/12/2000, aangevuld met de toxiciteitsprobitfuncties, opgesteld voor de 24 giftige of zeer giftige stoffen die onderzocht werden in het meest recente TWOL-onderzoek. Een tweede deel geeft de methodiek weer die de VRdeskundigen dienen aan te wenden om voor andere dan de met name genoemde stoffen, die volgens de Europese richtlijn 67/548/EEG en haar meest recente aanpassingen als zeer toxisch of toxisch voor inhalatie zijn ingedeeld, een probitfunctie op te stellen.
De overgangsmaatregelen bij de invoering van deze nieuwe richtlijn worden als volgt bepaald: - bij het opstellen van veiligheidsrapporten in het kader van een milieuvergunningsaanvraag (omgevingsveiligheidsrapporten, OVR) o in zoverre het een nieuwe procedure (d.w.z. indienen aanmelding na verschijnen van deze richtlijn) betreft: onmiddellijk1 o voor andere dan nieuwe procedures op het ogenblik van verschijnen van deze richtlijn: op vrijwillige basis2 - wat betreft ruimtelijke veiligheidsrapporten (RVR) o in zoverre het een nieuwe procedure betreft: onmiddellijk1 o voor ander dan nieuwe procedures: op vrijwillige basis2 - wat betreft veiligheidsrapporten opgesteld in het kader van het Samenwerkingsakkoord3 (samenwerkingsakkoord-veiligheidsrapporten, SWA-VR) o indien er reeds een SWA-procedure is afgerond4 én de vijfjaarlijkse herziening van het rapport wordt vóór 01/01/07 verwacht: op vrijwillige basis2 o indien er reeds een SWA-procedure is afgerond4 én de vijfjaarlijkse herziening van het rapport wordt na 01/01/07 verwacht: bij deze vijfjaarlijkse herziening o indien er nog geen SWA-VR is ingediend, terwijl dit reeds had moeten gebeuren op basis van het Samenwerkingsakkoord: onmiddellijk1 o in alle andere gevallen: op vrijwillige basis2 Alle vorige richtlijnen betreffende toxiciteitsprobitfuncties worden vanaf heden ingetrokken.
Hoogachtend,
De directeur-generaal,
Het afdelingshoofd,
Jean-Pierre Heirman
ir. Marc Cherretté
1
: ‘Onmiddellijk’ veronderstelt het verplicht gebruik van de toxiciteitsprobitfuncties van alle in deel 1 van deze richtlijn vermelde stoffen. 2 : ‘Op vrijwillige basis’ veronderstelt het vrijblijvend gebruik van de toxiciteitsprobitfuncties van de stoffen gemarkeerd met (*) in deel 1 van deze richtlijn en een verplicht gebruik van de toxiciteitsprobitfuncties van de overige stoffen vermeld in deel 1 van deze richtlijn. 3 : Samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (B.S. 16 juni 2001) 4 : ‘Afgerond’ veronderstelt dat er een eindconclusie werd verbonden aan het SWA-VR en dat een volgende versie van het rapport tegen de vijfjaarlijkse herziening is gevraagd.
AMINAL-richtlijn voor het gebruik van toxiciteitsprobitfuncties 1. Met name genoemde stoffen In de hiernavolgende tabel worden de parameters van de toxiciteitsprobitfuncties van een aantal zeer toxische en toxische stoffen weergegeven. De probitfunctie heeft als algemene vorm: Pr = a + b ln (Cn t) Hierbij is: Pr = probitwaarde (Pr = 2,67 en 5,00 voor 1 % respectievelijk 50 % letaliteit) C = concentratie in mg/m³ t = tijd in minuten Ter informatie worden in de tabel ook de concentraties (mg/m3) voor respectievelijk 1 % en 50 % letaliteit (LC 01 en LC 50) voor een blootstellingsduur van 30 minuten vermeld. gevaarlijke stof acetylfuraan (*) acroleïne acrylnitril allylalcohol allylchloride ammoniak aniline arsine (*) benzalchloride (*) benzeen benzotrichloride (*) broom chloor chloorcyaan (*) chloortrifluoride (*) o-cresol crotonaldehyde (*) diboraan (*) epichloorhydrine ethyleendibromide (*) ethyleenimine (*) ethyleenoxide fenol fluor formaldehyde fosfine(*) fosforoxychloride (*) fosgeen furfural (*) germaanhydride (*) glutaraldehyde (*)
a -12,70 -11,70 -7,27 -15,10 -20,20 -34,70 -16,90 -11,20 -9,05 -116,00 -6,84 -12,36 -10,31 -13,61 -14,26 -15,50 -12,83 -4,44 -20,28 -16,30 -11,60 -18,60 -15,20 -9,15 -12,53 -9,06 -9,00 -29,60 -16,92 -8,42 -7,78
b
n
1 2 0,86 2 1,82 1,85 2 1,61 1 5,3 1 1 0,92 2 1,92 1 1,72 0,7 2,38 1,73 1,77 2 1 1 1,3 1,63 1 4,55 1 1 1
2 1 1,3 1 1,1 2 1 1,24 2 2 2 2 2 1 1,04 2 1,16 2,87 0,84 1,16 1,13 1 2 2 2 1,23 2 1 2 2 2
AMINAL-richtlijn voor het gebruik van toxiciteitsprobitfuncties
LC 01 397 44 531 241 4150 4440 592 67 64 13300 21 335 211 114 183 1610 126 11 1690 679 62 1390 1390 67 63 22 62 40 3276 47 34
LC 50 1273 141 4270 772 13300 8340 1900 211 205 16600 68 1070 750 366 579 5160 400 34 5410 2193 193 4440 4440 216 155 70 200 67 10505 150 109
hexamethyleen diisocynaat (*) hydrazine (*) koolmonoxide koolstofdisulfide (*) methylbromide nitrobenzeen stikstofdioxide stifkstofmonoxide (*) tetrachloormethaan (*) tetraethyllood (*) tetrafluorsilaan (*) tolueen-(2,4 of 2,6)-diisocyanaat waterstofchloride waterstofcyanide waterstoffluoride waterstofselenide (*) waterstofsulfide zwaveldioxide zwaveltrioxide (*)
-7,35 -19,02 -17,90 -23,44 -64,42 -19,13 -15,65 -8,68 -17,90 -9,81 -12,82 -27,14 -18,02 -81,5 -8,40 -7,52 -32,92 -27,90 -13,62
1 2,48 1,43 2,33 5,27 2 1,4 1 0,71 1 1 2,43 2 6,7 1 1,23 3,01 1,14 1,74
2 0,81 1,4 0,86 1 1 2 2 2,84 2 2 2 1 2 1,5 1,63 1,43 3,7 1,15
27 734 2550 8737 11300 1810 127 53 8133 94 422 84 1040 98 166 20 361 560 178
88 2425 8180 28653 17500 5790 291 171 27975 301 1354 136 3325 116 785 65 621 973 574
Opmerking: De stoffen met vermelding (*) werden toegevoegd naar aanleiding van het TWOLonderzoek “Opstellen van toxiciteitsprobitfuncties ten behoeve van veiligheidsrapporten" (eindrapport in 2005).
AMINAL-richtlijn voor het gebruik van toxiciteitsprobitfuncties
2. Niet met name genoemde stoffen 2.1. Principe Bij externe veiligheidsrapportering waarbij op de inrichting stoffen zijn betrokken die volgens de Europese richtlijn 67/548/EEG en haar opeenvolgende aanpassingen als toxisch of zeer toxisch voor inhalatie zijn ingedeeld én waarvoor geen toxiciteitsprobitfunctie is opgesteld in deel 1, dient de methodiek van het Groene Boek (*) toegepast te worden. 2.2. Toepassing bij het opstellen van veiligheidsrapporten (1) Indien tijdens de procedure van het opstellen van een veiligheidsrapport voor een inrichting blijkt dat een toxische of zeer toxische stof niet in hogervermelde tabel (zie deel 1) voorkomt en dat er een probitfunctie nodig is bij de risicoanalyse, dient er door de VRdeskundige een zogenaamde voorlopige probitfunctie opgesteld te worden door toepassing van de methodiek van het Groene Boek (*). De VR-deskundige stelt de Cel Veiligheidsrapportering onmiddellijk in kennis van de aanwezigheid van die stof en van de opgestelde voorlopige probitfunctie. Deze voorlopige probitfunctie dient aangewend te worden in de aan de gang zijnde procedure van het opstellen van het veiligheidsrapport, dus tot en met de goedkeuring. (2) In de daaropvolgende periode zorgt de afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid van AMINAL ervoor dat voor die bepaalde toxische of zeer toxische stof een definitieve probitfunctie wordt opgesteld. Tevens wordt de lijst van parameters, voor toxiciteitsprobitfuncties zoals weergegeven in deel 1, vervolledigd met de gegevens voor die bepaalde toxische of zeer toxische stof. Deze nieuwe gegevens worden via een nieuwe richtlijn meegedeeld.
(*)
Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen nr. 1, Methoden voor het bepalen van mogelijke schade aan mensen en goederen door het vrijkomen van gevaarlijke stoffen, het groene boek, Deel 4 ‘Schade door acute intoxicatie’.
AMINAL-richtlijn voor het gebruik van toxiciteitsprobitfuncties
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT BIJLAGEN
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina VII.9
Richtlijn : Meteogegevens in QRA Referentie : VR-forum mei 2001 Versie :
5/2001
Toelichting : Deze richtlijn bevat enkele instructies met betrekking tot de aan te wenden meteogegevens in de QRA.
Richtlijn aangaande meteorologische gegevens in QRA
• Weerklassen Er dient beroep gedaan te worden op de weerkarakteristieken van het meest nabije weerstation. Er dienen minimaal 5 weerklassen aangewend te worden in de kwantitatieve risicoanalyse. Hiervan zijn er volgende 4 verplicht te gebruiken: - klasse B - 3,0 m/s, en - klasse D - 5,0 m/s, en - klasse D - 9,0 m/s, en - klasse F - 1,5 m/s. Bijkomend moet er één van volgende weerklassen in rekening gebracht worden: - klasse D - 1,5 m/s, of - klasse E - 3,0 m/s.
• Windrichtingen Er dient beroep gedaan te worden op de weerkarakteristieken van het meest nabije weerstation. Er moeten minstens 8 windrichtingen bij de berekeningen aangewend worden.
• Temperaturen In de risicoanalyse moet er gerekend worden met een luchttemperatuur van 20 °C en met een grondtemperatuur van 15 °C.
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT BIJLAGEN
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina VII.10
Richtlijn : Oorzakenanalyse Referentie : AMINAL/MNB/VR/MB/3959 Versie :
23/07/2003
Toelichting : Deze richtlijn betreft de invulling van het gedeelte oorzakenanalyse in veiligheidsrapporten.
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid Koning Albert II-laan 20 bus 8, 1000 BRUSSEL Tel. (02)553 80 57 - Fax (02)553 80 55
Aan de erkende VR-deskundigen Aan de VR-plichtige inrichtingen Ter informatie Aan afdeling Milieuvergunningen Aan afdeling Milieu-inspectie Aan SIREV
uw kenmerk
ons kenmerk
AMINAL/MNB/VR/MB/3959
vragen naar / e-mail
Marc Bogaert
[email protected]
Betreft:
telefoonnummer
(02)553 80 60
bijlagen
datum
23/07/03
AMINAL-richtlijn betreffende het gedeelte oorzakenanalyse in veiligheidsrapporten
Geachte, Deze richtlijn geeft een verduidelijking omtrent de inhoud van het gedeelte risicoanalyse voor wat betreft oorzakenanalyse in zowel de veiligheidsrapporten in het kader van het Samenwerkingsakkoord1 als van de omgevingsveiligheidsrapporten2 in het kader van een milieuvergunningsaanvraag. Hoe een oorzakenanalyse dient uitgevoerd te worden is uitvoerig beschreven in de leidraad voor het opstellen van een veiligheidsrapport3. Deze leidraad werd uitgevaardigd ten behoeve van het opstellen van veiligheidsrapporten in het kader van het Samenwerkingsakkoord.
1: Samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken: publicatie in Staatsblad van 16/06/2001 2 : Omgevingsveiligheidsrapport zoals beschreven in zowel Vlarem 1, hoofdstuk IV , preventie van zware ongevallen als het decreet tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage: publicatie in Staatsblad van 13/02/2003 3 : Leidraad voor het opstellen van een veiligheidsrapport, samengesteld door werkgroep bestaande uit alle bevoegde betrokken overheden: publicatie door FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg in april 2001
1
Bijzondere aandacht dient te worden gegeven aan het hoofdstuk 2.5.3. van deze leidraad waar in het besluit expliciet het volgende is vermeld: Voor de inrichtingen gelegen in het Vlaams Gewest hoeft de exploitant geen onderscheid te maken tussen "interne " en "externe" veiligheid. Het gebruikte model en de systematiek zijn immers gelijk. Wel moet bij de analyse duidelijk worden aangegeven welke schadedragers het betreft: mens binnen de inrichting, mens in de omgeving van de inrichting, milieu binnen en buiten de inrichting. De resultaten van de QRA en de milieurisicoanalyse, die werden uitgevoerd in het kader van de milieuvergunningverlening (omgevingsveiligheidsrapport), moeten worden overgenomen en geïntegreerd in de analyse in het veiligheidsrapport zoals bedoeld in het samenwerkingsakkoord. Voor de analyse van de risico's voor de mens in de omgeving van de Seveso-inrichting en voor de risico's voor het milieu in de omgevingsveiligheidsrapporten geldt dus een zelfde aanpak als voor de veiligheidsrapporten in het kader van het Samenwerkingsakkoord. Dit kan enkel ten goede komen aan duidelijkheid voor alle betrokkenen bij de veiligheidsrapportages. In de oorzakenanalyse dienen er twee gedeelten beschouwd te worden in relatie met het aantonen dat de nodige en voldoende veiligheidsmaatregelen zijn genomen. Een eerste gedeelte betreft een beperking van faalkansen van ongevalsscenario's op basis van preventieve veiligheidsmaatregelen. Dergelijke maatregelen verminderen de kans op faling of vermijden dat er gevaarlijke stoffen worden vrijgezet volgens een bepaald scenario. Een tweede gedeelte heeft betrekking op het beperken van de gevolgen van een vrijzetting van gevaarlijke stoffen. Deze beschermingsmaatregelen zorgen ervoor dat de effecten van een vrijzetting niet ten volle hun uitwerking kunnen krijgen. Dit betekent dat beschreven dient te worden welke ingrepen er gebeuren opdat de schadereceptoren niet of minder getroffen worden. De krachtlijnen van de oorzakenanalyse kunnen als volgt worden gesynthetiseerd: · Een gedetailleerde analyse van oorzaken van mogelijk falen van installaties of installatieonderdelen; · Een beschrijving van de preventieve veiligheidsmaatregelen en de beschermingsmaatregelen voor installaties of installatieonderdelen waarin gevaarlijke stoffen aanwezig zijn of kunnen gevormd worden; · Een argumentatie dat de nodige en voldoende preventieve veiligheidsmaatregelen en beschermingsmaatregelen genomen zijn om vrijzettingen van gevaarlijke stoffen te voorkomen. De preventieve veiligheidsmaatregelen hebben te maken met de linkerkant van de vlinderdas en zorgen ervoor dat oorzaken worden geëlimineerd of dat de faalkansen voor het tot stand komen van een vrijzettingsscenario worden beperkt. Een deskundig uitgewerkte oorzakenanalyse kan toelaten dat na overleg met de cel VR een reductie van aan te wenden faalkansen in de kwantitatieve risicoanalyse (QRA) kan uitgevoerd worden. Deze richtlijn sluit daarom aan bij de op 30 augustus 2002 uitgevaardigde richtlijn betreffende "Actualisatie van de AMINAL-richtlijn voor het gebruik van faalkansen bij het opstellen van veiligheidsrapporten".
2
Naast preventieve veiligheidsmaatregelen kunnen ook beschermingsmaatregelen worden verrekend in de QRA. Deze maatregelen situeren zich in de rechterkant van de vlinderdas. Ze kunnen impact hebben op de grootte van de hoeveelheid vrijgezette gevaarlijke stoffen in de omgeving, op de dispersie van de vrijgezette gevaarlijke stoffen, op de aard van de vervolggebeurtenissen na de vrijzetting, e.d. Een gedetailleerde beschrijving van de oorzakenanalyse met behulp van het vlinderdasmodel wordt gegeven in de leidraad voor het opstellen van een veiligheidsrapport, in het hoofdstuk 2.5.2. Het is van belang dat in de oorzakenanalyse in de veiligheidsrapporten de scenario's die de grootste risico's voor de mens in de omgeving en de grootste milieurisico's opleveren het meest uitvoerig worden behandeld. Dit impliceert dat in de veiligheidsrapporten een rangschikking van de bijdragen van de verschillende scenario's tot de totale risico's voor de mens in de omgeving en de milieurisico's dient weergegeven te worden. Voor de scenario's die bijdragen tot het grootste deel van de risico's dient de oorzakenanalyse meer in detail gebeuren dan voor de scenario's die slechts in geringe mate bijdragen. Aangezien deze richtlijn enkel een verduidelijking geeft omtrent het reeds bestaande regelgevend kader, is ze vanaf heden van toepassing op alle dossiers met betrekking tot veiligheidsrapportages. Zowel lopende dossiers als nieuwe dossiers aangaande veiligheidsrapportage dienen dus vanaf heden deze richtlijn te implementeren. Hoogachtend, De directeur-generaal,
J.P. Heirman
3
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT BIJLAGEN
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina VII.11
Richtlijn : Milieurisicoanalyse Referentie : AMINAL/MNB/VR/EM/7323 Versie :
20/02/2006
Toelichting : Deze richtlijn betreft de invulling van het gedeelte milieurisicoanalyse in veiligheidsrapporten. De richtlijn is een verfijning van de vorige richtlijn van 24 juli 2003 met ref. AMINAL/MNB/VR/MB/3960.
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid
Cel Veiligheidsrapportering
Koning Albert II-laan 20 bus 8, 1000 BRUSSEL Tel. (02)553 80 57 - Fax (02)553 80 55
Aan de erkende VR-deskundigen Aan de VR-plichtige inrichtingen Ter informatie Aan afdeling Milieuvergunningen Aan afdeling Milieu-inspectie Aan Fedichem Aan Agoria Aan Belgische Petroleumfederatie Aan VOKA
uw kenmerk
ons kenmerk
bijlagen
AMINAL/MNB/VR/EM/7323
richtlijn
vragen naar / e-mail
telefoonnummer
datum
Erwin Mariën
(02)553 78 64
20 februari 2006
Betreft:
AMINAL-richtlijn betreffende het gedeelte milieurisicoanalyse in veiligheidsrapporten
Geachte,
Met de richtlijn van 24 juli 2003 met ref. AMINAL/MNB/VR/MB/3960 werd een verduidelijking gegeven omtrent de inhoud van het gedeelte milieurisicoanalyse van zowel de veiligheidsrapporten in het kader van het Samenwerkingsakkoord 1 als van de omgevings-veiligheidsrapporten 2 in het kader van een milieuvergunningsaanvraag. De milieurisicoanalyse dient een kwalitatieve risicoanalyse te zijn van mogelijke vrijzettingen van gevaarlijke stoffen bij zware ongevallen die schade aan het milieu, namelijk aan fauna en flora, teweegbrengen. Hierbij dienen de mogelijke verspreidingswegen van de gevaarlijke stoffen, namelijk via water, lucht of bodem, behandeld te worden. De milieurisicoanalyse in veiligheidsrapporten dient niet enkel een effectenanalyse maar ook een oorzakenanalyse in te houden op basis van het vlinderdasmodel, zoals beschreven is in de leidraad voor het opstellen van een veiligheidsrapport 3 .
1
Samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (Publicatie in Belgisch Staatsblad: 16/06/2001) 2 Omgevingsveiligheidsrapport zoals beschreven in titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid 3 Leidraad voor het opstellen van een veiligheidsrapport, samengesteld door werkgroep bestaande uit alle bij het Samenwerkingsakkoord betrokken bevoegde overheden: publicatie door FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg in april 2001
In opdracht van de cel VR werd in januari 2005 een onderzoeksopdracht “Milieurisicoanalyse in veiligheidsrapporten” afgerond op basis waarvan de cel VR een verfijning van de te volgen methodiek voorstelt. Als bijlage vindt u de nieuwe richtlijn. Ik wens te benadrukken dat het gebruik van de methodiek, voorgesteld in de stappen 1) b) en 1) c) van de beschreven procedure en gebaseerd op de subselectiemethodiek voor mensrisico’s, facultatief is. Aangezien voorliggende nieuwe richtlijn enkel een verfijning is van de vorige richtlijn van 24 juli 2003 met ref. AMINAL/MNB/VR/MB/3960, is ze vanaf heden van toepassing op alle dossiers met betrekking tot veiligheidsrapportages. Zowel in lopende dossiers als in nieuwe dossiers aangaande veiligheidsrapportage dient dus vanaf heden deze richtlijn te worden geïmplementeerd. De AMINAL-richtlijn van 24 juli 2003 wordt bij deze opgeheven.
Hoogachtend, De directeur-generaal,
Jean-Pierre” Heirman
Het afdelingshoofd,
ir. Marc Cherretté
2
AMINAL-richtlijn betreffende milieurisicoanalyse in veiligheidsrapporten Inleiding In het eindrapport van de onderzoeksopdracht “Milieurisicoanalyse in veiligheidsrapporten” (januari 2005) wordt voor het gedeelte milieurisicoanalyse in veiligheidsrapporten een methodiek voorgesteld bestaande uit 3 stappen: o Stap 1: selectie van relevante installatie-onderdelen o Stap 2: rangschikking van de installatie-onderdelen naar inherent risicopotentieel o Stap 3: kwalitatieve analyse van het milieurisico Stappen 1 en 2 geven vooral een invulling aan wat in punt 1 van de AMINAL-richtlijn van 24 juli 2003 is benoemd als “Een beschrijving van de methodologie waarmee die stoffen zijn geselecteerd”, met dien verstande dat het risicopotentieel van installaties wordt bepaald, zijnde een combinatie van meerdere factoren waarvan de milieugevaarlijkheid van stoffen er slechts één is. Stap 3 overlapt met de punten 2 tot en met 6 van de minimale inhoud van het gedeelte milieurisicoanalyse zoals beschreven in de AMINAL-richtlijn van 24 juli 2003. Combinatie van de AMINAL-richtlijn van 24 juli 2003 en de methodiek voorgesteld in het rapport van de onderzoeksopdracht “Milieurisicoanalyse in veiligheidsrapporten” (januari 2005) levert onderstaande aanpak voor het onderdeel milieurisicoanalyse in veiligheidsrapporten.
Procedure 1) Selectie van de te onderzoeken installatie-onderdelen a) Het identificeren van alle installatie-onderdelen op het bedrijfsterrein die aanleiding kunnen geven tot de ongewenste vrijzetting van gevaarlijke stoffen volgens het Samenwerkingsakkoord (de stoffen, mengsels of preparaten, genoemd in bijlage I, deel 1 of beantwoordend aan de criteria in bijlage I, deel 2 van het Samenwerkingsakkoord), die bovendien één of meerdere van de volgende (gevaars)eigenschappen hebben: • zeer giftige en giftige producten (bijvoorbeeld chloor, ammoniak, dioxines, toxische verbrandingsproducten, verontreinigd bluswater,…); • stoffen die ingedeeld zijn in de categorie van milieugevaarlijke stoffen (risicozinnen R50, R51, R52 en R53); • corrosieve stoffen; • stoffen met een significant biologisch zuurstofverbruik (BZV > 0,1 kg O2/kg); • stoffen die een drijflaag kunnen vormen (stoffen die lichter zijn dan water en een wateroplosbaarheid van minder dan 100 mg/l hebben). Om de risico-analyse op dus aldus geïdentificeerde installatie-onderdelen te beperken kan volgende selectiemethode, beschreven in b) en c), toegepast worden.
3
b) Aan de hand van de subselectiesysteem-methodiek 4 wordt per installatie-onderdeel een eco-selectiegetal Seco berekend. Dit eco-selectiegetal is een relatieve maat voor het inherent milieurisicopotentieel van het installatie-onderdeel en laat toe de installatie-onderdelen in functie hiervan te rangschikken. Hogere ecoselectiegetallen stemmen overeen met een groter risicopotentieel. Bij de berekening van het eco-selectiegetal wordt rekening gehouden met het gevarenpotentieel van de betrokken stof. Dit gevarenpotentieel wordt uitgedrukt door middel van een grenswaarde G, waarbij tevens rekening gehouden wordt met de kwetsbaarheid van het milieu rondom de installatie. Ten behoeve van de berekening van het eco-selectiegetal zijn per installatieonderdeel de volgende gegevens vereist: • gevaarseigenschappen van het aanwezige product; • productmassa in het installatie-onderdeel; • aard van het installatie-onderdeel (opslag versus proces); • aanwezigheid van opvangvoorzieningen die een ongecontroleerde verspreiding van een accidenteel vrijgestelde producthoeveelheid vermijden; • procestemperatuur en -druk; • verzadigingsdruk van het product bij de procestemperatuur; en • aard, locatie en kwetsbaarheid van de schadedragers (receptoren) langsheen de verspreidingsroute. De eco-selectiegetallen worden berekend volgens het subselectiesysteem. Per installatie-onderdeel wordt het eco-aanwijzingsgetal Aeco berekend met dezelfde formule en dezelfde omstandigheidsfactoren Oi als in het subselectiesysteem, maar met andere grenswaarden Geco, , op basis van volgende formule:
Aeco =
Q x O1 x O2 x O3 G eco
Het eco-selectiegetal wordt dan bekomen door de eco-aanwijzingsgetallen te vermenigvuldigen met specifieke correctiefactoren, afhankelijk van de receptor: S eco = Aeco x correctiefactor De grenswaarden en correctiefactoren worden als volgt bekomen: o Grenswaarden In geval van toxiciteit voor het aquatisch milieu wordt de grenswaarde Geco bepaald uit volgende tabel (een stof die verschillende gevareneigenschappen vertoont, wordt ingedeeld in de hoogste klasse):
4
Zoals beschreven in het Paarse Boek, CPR 18E 4
Klasse
5
4
3
2
1
50 – 50/53
51 – 51/53
52 – 52/53
-
53 – 34 – 35
≤1
1 < LC50 ≤ 10
10 < LC50 ≤ 100
100 < LC50 ≤ 1000
LC50 > 1000
> 1,5
0,15 < BZV ≤ 1,5
≤ 0,15
-
-
-
-
Ja
-
-
1000
10 000
100 000
1 000 000
10 000 000
Gevareneigenschap Risicozin LC50 (mg/l) BZV (kg O2/kg) Drijflaag Grenswaarde (kg)
In geval van toxiciteit voor de (land)fauna wordt de grenswaarde G voor mensrisico’s overgenomen. o Correctiefactoren De aldus bekomen eco-aanwijzingsgetallen worden vermenigvuldigd met een correctiefactor voor de kwetsbaarheid van de aanwezige schadedragers. Voor aquatisch milieu zijn de correctiefactoren opgenomen in volgende tabellen: Correctiefactor voor oppervlaktewater Type
Toelichting
Correctiefactor
Geen
Lozing op oppervlaktewater is onmogelijk
0
Zeehaven/Zeekanaal/Zeeschelde
Havendokken Antwerpen, Kanaal Gent-Terneuzen, Zeeschelde afwaarts Antwerpen
1
Rivier/kanaal – groot/gemiddeld
Albertkanaal, Schelde opwaarts Antwerpen, Rupel; Leie, Maas, Netekanaal, Kempische kanalen, Kanaal Roeselare-Leie, Kanaal Rupel-Brussel, Ringvaart Gent, Dender, Demer afwaarts Diest, Leopoldkanaal; Ieperleekanaal, Ijzer, Zenne afwaarts Brussel, Dijle afwaarts Leuven
10
Rivier – klein, polderkanaal, kustzone – zee, vijver, meer
Verschillende waterlopen, voormalige zandwinningsputten, afgesneden meanders Schelde en Leie, e.d.
100
Milieugevaarlijke en corrosieve stoffen
Stof met hoog BZV
< 10 000
20
2
10 000 – 25 000
10
1
25 001 – 50 000
5
0,5
50 001 – 100 000
2,5
0,25
> 100 000
1,66
1/6
0
0
Correctiefactor voor RWZI Ontwerpcapaciteit (IE)
Lozing niet mogelijk
5
Correctiefactor voor bodem en grondwater Kwetsbaarheid grondwater
Correctiefactor
Geen vrijzetting te voorzien
0
Weinig tot matig kwetsbaar
1
Kwetsbaar
10
Zeer tot uiterst kwetsbaar
100
Inrichting binnen waterwingebied of beschermingszone type I, II of III
In geval van toxiciteit voor de (land)fauna wordt dezelfde correctie toegepast als voor de mensrisico’s, namelijk gelijk aan (100/L)² [hierbij is L de afstand in m tussen de installatie en het dichtstbijzijnde waardevolle of bijzonder kwetsbare natuurgebied 5 – minimaal 100 m]. o De aldus gecorrigeerde eco-aanwijzingsgetallen vormen de uiteindelijke eco-selectiegetallen voor de respectievelijke installatie-onderdelen. Indien milieuschade kan optreden bij meer dan 1 receptor (voorbeeld omwille van ligging aan een oppervlaktewater en in een gebied met kwetsbaar grondwater) dan wordt een eco-selectiegetal bepaald per schadedrager.
c) Rangschikking van de installatie-onderdelen in functie van hun eco-selectiegetal en selectie van installatie-onderdelen die aanleiding geven tot een berekend ecoselectiegetal groter dan 1 (voor het aquatisch milieu en/of voor beschermde landhabitats). Voor de installatie-onderdelen met eco-selectiegetal groter dan 1 wordt vervolgens een diepgaande kwalitatieve milieurisico-analyse uitgevoerd, zoals beschreven in onderstaande stappen, gebaseerd op het vlinderdasmodel. Voor de installatie-onderdelen met eco-selectiegetal kleiner dan of gelijk aan 1 kan de cel VR na overleg vragen om deze installatie-onderdelen toch mee te nemen in de milieurisicoanalyse. 2) Een beschrijving van de potentieel getroffen fauna en flora 6 3) Een effectenanalyse tengevolge van instantane en continue vrijzettingen van gevaarlijke stoffen die milieuschade bij zware ongevallen kunnen teweegbrengen; 4) Een oorzakenanalyse van vrijzettingen van gevaarlijke stoffen die milieuschade kunnen teweegbrengen;
5
Hieronder dient verstaan: Habitat-, Ramsar- en Vogelrichtlijngebieden, en erkende natuurreservaten. Stap 2 mag overgeslagen worden indien de subselectie onder 1), b) en 1), c) werd toegepast (aangezien de inventarisatie van de potentieel getroffen fauna en flora al nodig is om de eco-selectiegetallen te bepalen) 6
6
5) Een beschrijving van en argumentatie voor preventieve maatregelen die op de inrichting genomen zijn teneinde de kansen te minimaliseren voor vrijzettingen van gevaarlijke stoffen die milieuschade teweegbrengen; 6) Een beschrijving van en argumentatie voor beschermingsmaatregelen die op de inrichting genomen zijn in geval van vrijzettingen van gevaarlijke stoffen die milieuschade teweegbrengen
Stappen 1 b) en c) zijn facultatief, de overige stappen moeten verplicht ingevuld worden, met dien verstande dat stap 2) bij toepassing van het subselectiesysteem al in stap 1) b) is begrepen.
Toelichting Belangrijke vernieuwingen ten opzichte van de vorige richtlijn zijn dus: o enerzijds de groepen van stoffen die als potentieel milieuschadelijk worden beschouwd en dus het voorwerp moeten uitmaken van de milieurisicoanalyse, en die ruimer worden geïnterpreteerd dan louter de stoffen die in de categorieën 9,i) en 9,ii) van deel 2 van bijlage I van het Samenwerkingsakkoord zijn ingedeeld. Stoffen die benoemd zijn in deel 1 van bijlage I van het Samenwerkingsakkoord en/of stoffen die ingedeeld zijn in andere categorieën van deel 2 van bijlage I van het Samenwerkingsakkoord, en die bijkomend voldoen aan de hoger vermelde bijkomende criteria (corrosiviteit, BZV > 0,1 kg O2/kg, R52/53, ….), moeten ook meegenomen worden in de analyse. Voorbeeld: een stof die als milieugevaarlijk is ingedeeld volgens de EUrichtlijn 67/548/EG, met risicozinnen R52/53, en die tevens licht ontvlambaar is (F; R11), valt niet onder categorie 9 van deel 2 van bijlage I van het Samenwerkingsakkoord, maar dient wel meegenomen in de milieurisicoanalyse. o anderzijds het invoeren van een eco-selectiegetal per installatie-onderdeel De methodiek die wordt voorgesteld in het rapport “Milieurisico-analyse in veiligheidsrapporten” (januari 2005) is een variante op het subselectiesysteem, namelijk door volgende wijzigingen door te voeren: o de invoering van een aparte grenswaarde voor ecotoxiciteit in aquatisch milieu; o de correctie van het aanwijzingsgetal in functie van de kwetsbaarheid van de schadedrager(s) (in plaats van een correctie op afstand – immers het OVR dient ook betrekking te hebben op milieuschade die beperkt blijft tot het bedrijfsterrein zelf); en o gebruik van de waarde 1 voor het “eco-selectiegetal” als selectiecriterium.
7
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT BIJLAGEN
Uitgave : 2006 Revisie : 3 Datum : 1/2007 Pagina VII.12
Richtlijn : Magazijnbranden Referentie : AMINAL/VR/MB/5946 Versie :
22/12/2004
Toelichting : Deze richtlijn verduidelijkt de aanpak van magazijnbranden in veiligheidsrapporten, onder meer wat betreft de te gebruiken kanscijfers, de te beschouwen brandduur en brandoppervlakte, en hoe een eventuele compartimentering van een magazijn in rekening moet gebracht worden.
0LQLVWHULHYDQGH9ODDPVH*HPHHQVFKDS $GPLQLVWUDWLH0LOLHX1DWXXU/DQGHQ:DWHUEHKHHU $IGHOLQJ$OJHPHHQ0LOLHXHQ1DWXXUEHOHLG .RQLQJ$OEHUW,,ODDQEXV%5866(/ 7HO )D[ $DQGHHUNHQGH95GHVNXQGLJHQ $DQGH95SOLFKWLJHLQULFKWLQJHQ 7HULQIRUPDWLH $DQDIGHOLQJ0LOLHXYHUJXQQLQJHQ $DQDIGHOLQJ0LOLHXLQVSHFWLH $DQ)HGLFKHP$IGHOLQJ9ODDQGHUHQ
! " # $
%!
$0,1$/950%
0DUF%RJDHUW 0DUF%RJDHUW#OLQYODDQGHUHQEH /HHQ7RUIV /HHQ7RUIV#OLQYODDQGHUHQEH
%HWUHIW
$0,1$/ULFKWOLMQEHWUHIIHQGHGHDDQSDNYDQPDJD]LMQEUDQGHQLQYHLOLJKHLGVUDSSRUWHQ
Geachte,
Met deze richtlijn wordt een verduidelijking gegeven omtrent de aanpak van magazijnbranden zowel in de veiligheidsrapporten in het kader van het Samenwerkingsakkoord1 als in de omgevingsveiligheidsrapporten2 in het kader van een milieuvergunningsaanvraag. Ze verwijst naar de nieuwe AMINAL-richtlijn ‘Gecoördineerde versie Handboek Kanscijfers’ betreffende het gebruik van kanscijfers in veiligheidsrapporten (brief met kenmerk AMINAL/MNB/VR/VL/5702 van 01/10/04). De aanpak van magazijnbranden in veiligheidsrapporten dient op volgende wijze te gebeuren. Wat betreft het gebruik van faalkansen kunnen enkel deze die vermeld zijn in de ‘Gecoördineerde versie Handboek Kanscijfers’ gebruikt worden. Hierin worden in Hoofdstuk 4.12 aangaande opslagloodsen drie faalkanscijfers voorzien, met name voor gerapporteerde branden, voor zeer ernstige branden voor opslagloodsen die niet voorzien zijn van een automatisch geactiveerd sprinklersysteem en voor opslagloodsen die wel voorzien zijn van een automatisch geactiveerd sprinklersysteem. Indien het magazijn is onderverdeeld in verschillende compartimenten, dienen bovengenoemde faalkanscijfers per compartiment toegepast te worden. Een compartiment wordt gedefinieerd als een ruimte die bij brand volledig kan afgesloten worden van de rest van het magazijn en aldus omgeven is door muren en deuren met een voldoend lange brandweerstand waardoor een garantie gegeven kan worden dat een brand in één compartiment, geen ander compartiment in de brand kan betrekken.
1
Samenwerkingsakkoord: Samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken: publicatie in het Belgisch Staatsblad van 16/06/2001 2 Omgevingsveiligheidsrapport zoals beschreven in zowel Vlarem 1, hoofdstuk IV, preventie van zware ongevallen als het decreet tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage, kortweg decreet m.e.r.-v.r. genoemd met publicatie in Staatsblad van 13/02/2003 1
Wat betreft de brandduur met mogelijke effecten buiten de terreingrens, wordt gedurende de eerste 20 minuten van de brand weinig pluimstijging verondersteld. Gedurende de verdere duur van de brand wordt wel voldoende pluimstijging verondersteld. Effecten en risico’ s dienen enkel berekend te worden gedurende de periode van de brand met weinig pluimstijging. Indien er geen compartimentering is, dient wat betreft de in rekening te brengen brandoppervlakte van een magazijn voor berekening van de effecten, effectafstanden en risico’ s de volledige oppervlakte van het magazijn beschouwd te worden. Indien het magazijn is onderverdeeld in verschillende compartimenten, dient enkel de oppervlakte van het desbetreffende compartiment beschouwd te worden. De deskundige kan voor bepaling van de effecten en risico’ s, mits voldoende argumentatie, de te beschouwen oppervlakte beperken tot een deel van het magazijn of compartiment. Deze argumentatie dient duidelijk te maken dat het fysiek onmogelijk is dat het brandoppervlak het ganse oppervlak van het magazijn of compartiment beslaat. Voorbeelden hiervan zijn: de inname van een oppervlakte door inerte materialen zoals zand in een deel van het magazijn of een deel van een compartiment, de inname van een oppervlakte door brandgangen in het magazijn of compartiment waar nooit producten opgeslagen worden, enz. Deze richtlijn is een verduidelijking van een reeds bestaande richtlijn, meer bepaald over de te volgen aanpak voor magazijnbranden. Ze is vanaf heden van toepassing op alle dossiers met betrekking tot veiligheidsrapportage. Zowel lopende dossiers als nieuwe dossiers aangaande veiligheidsrapportage dienen dus vanaf heden deze richtlijn te implementeren.
Hoogachtend, De directeur-generaal,
Het afdelingshoofd,
J.P. Heirman
ir. M. Cherretté
2
VR-RICHTLIJNENBOEK – OMGEVINGSVEILIGHEIDSRAPPORT REFERENTIES
Uitgave: 2006 Revisie: 3 Datum: 1/2007 Pagina VIII.1
VIII. REFERENTIES AMINAL, 1994, ‘Handboek Kanscijfers ter behoeve van het opstellen van een veiligheidsrapport’. AMINAL, 1997, ‘Richtlijn voor het berekenen van flash en spray’, doc. 97/001. AMINAL, 1998, ‘Richtlijn voor het gebruik van toxiciteitsprobitfuncties’, doc. 98/001. AMINAL, 2004, ‘Handboek Kanscijfers voor het opstellen van een veiligheidsrapport’, Gecoördineerde versie 2.0. CPR 14, 1988, ‘Methoden voor het berekenen van fysische effecten’, Commissie Preventie Rampen door Gevaarlijke Stoffen, Tweede druk, Voorburg. CPR 14E, 1997, ‘Methods for the calculation of physical effects’. Committee for the Prevention of Disasters, third edition. CPR 16, 1990, ‘Methoden voor het bepalen van mogelijke Schade aan Mensen en Goederen door het vrijkomen van Gevaarlijke Stoffen' Commissie Preventie Rampen door Gevaarlijke Stoffen, Voorburg. CPR 18E (Paarse Boek), 1999, ‘Guidelines for quantitatieve risk assessment’, first edition, Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen, Directoraat-Generaal van de Arbeid, Voorburg (Nl). EUR 18124, 1999, Artikel 9 (6) – Seveso II, Toelichting en richtsnoeren, MAHB. IPO, 1994, 'Handleiding voor het opstellen en beoordelen van een extern veiligheidsrapport (EVR), IPO, Den Haag. JRC, 1997, ‘Guidance on the preparation of a safety report to meet the requirements of council directive 96/82/EC (Seveso II)’, Major Accidents Hazards Bureau, Technical Working Group 3, European Commission JRC, EUR 17690 EN. K.U.Leuven, 1993, ‘Richtlijn Evaluatie Veiligheidsrapportering’, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Leefmilieu en Infrastructuur (AMINAL). Leidraad VR, 2001, 'Leidraad voor het opstellen van een veiligheidsrapport’, april 2001, Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid (nu de afdeling van het toezicht op de chemische risico’s van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal overleg). Paarse Boek, 1999, zie CPR 18E Questions & Answers, Seveso II directive, zie webstek http://mahbsrv.jrc.it (onder ‘Questions & Answers’) MIRA, 1994, ‘Leren om te keren. Milieu- en natuurrapport Vlaanderen’, Vlaamse Milieumaatschappij, Garant.
initiatief voor opmaak OVR door exploitant
max. 20 dagen
aangepast aanmelding indienen
aanmelding van voornemen tot opmaak OVR aan administratie*
toetsing door administratie van volledigheid aanmelding
onvolledig
max. 20 dagen
30 dagen
betekening beslissing onvolledigheid aanmelding aan exploitant
bijsturen aanpak OVR
toetsing door administratie van aanpak OVR (inhoud, richtlijnen, aanstelling VR-deskundige)
exploitant stuurt aanpak bij*****
indienen verzoek bij administratie & behandeling
opstellen OVR
max. 30 of 50 dagen***
exploitant bezorgt voltooid OVR aan administratie*
40 of 60 dagen***
overnemen aanpak OVR betekening beslissing aan exploitant
ja
20 dagen
volledig
betekening beslissing volledigheid aanmelding aan exploitant
betekening beslissing aan exploitant
verzoek tot heroverweging?
minimale inhoud aanmelding OVR : * toelichting bij project * reden OVR-plicht * vergunningstoestand * voorgaande rapportages * inhoud en methodiek OVR * externe VR-deskundige en andere deskundigen * in voorkomend geval gegevens over beperking OVR
inhoudelijke** toetsing OVR door administratie
afkeuring OVR
randvoorwaarden opmaak OVR : * onder verantwoordelijkheid exploitant * op kosten van exploitant * exploitant doet beroep op VR-deskundige * exploitant stelt relevante info ter beschikking van VR-deskundige * VR-deskundige is onafhankelijk * inhoud OVR conform decreet MER-VR * VR-deskundige pleegt overleg met administratie en volgt evt. schriftelijke richtlijnen
goedkeuring OVR
OVR-verslag met resultaat toetsing incl. alle tekortkomingen
OVR-verslag met resultaat toetsing
beslissing incl. afschrift OVR-verslag aan betrokkenen**** overmaken
beslissing incl. afschrift OVR-verslag aan betrokkenen**** overmaken incl. mogelijkheid tot heroverweging
gemotiveerd verzoek exploitant tot heroverweging beslissing?
neen
goedgekeurd OVR, OVR-verslag en beslissing over aanpak OVR ter inzage bij administratie
ja indiening verzoek bij administratie
behandeling verzoek tot heroverweging
afgekeurd OVR
goedgekeurd OVR OVR (titel IV van DABM)
Schema III.3.1. : Eenvoudige procedure opmaak OVR
* : door betekening of tegen ontvangstbewijs ** : volgens art. 4.5.7.§2 van titel IV van het DABM *** : de administratie kan gemotiveerd beslissen om de termijn te verlengen ; verlengingsbeslissing binnen 30 dagen vereist door betekening **** : volgens art. 4.5.7.§3 van titel IV van het DABM ***** : in het uiterste geval waarbij de aanpak volledig verworpen wordt, kan de indiening van een aangepaste aanmelding meer aangewezen zijn Algemene opmerkingen : - een wettelijke termijn geldt enkel waar dit expliciet is aangeduid Procedure OVR - 1.vsd - 6/2004 - de administratie bedoeld in dit schema is de cel VR
initiatief voor opmaak OVR door exploitant
1
2
max. 20 dagen
aangepast aanmelding indienen
3
toetsing door administratie van volledigheid aanmelding
max. 80 dagen (i.p.v. 20)
90 dagen (i.p.v. 30)
betekening beslissing volledigheid aanmelding aan exploitant
bijsturen aanpak OVR
toetsing door administratie van aanpak OVR (inhoud, richtlijnen, aanstelling VR-deskundige)
betekening beslissing aan exploitant incl. bevoegde autoriteiten
verzoek tot heroverweging?
8
door administratie onverwijld overmaken informatie aan bevoegde autoriteiten
rekening houden met commentaren
6
7
bij grensoverschrijdende effecten of op vraag bevoegde autoriteiten
volledig
* betrokken lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten zijn te bepalen * rekening te houden met verzoek van betrokken lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten * informatie omvat : - afschrift volledig verklaarde aanmelding - beschrijving rapportageprocedure - aanduiding vergunningsplicht en toepasselijke vergunningsprocedure
40 dagen
betekening beslissing onvolledigheid aanmelding aan exploitant
4
5
onvolledig
aanmelding van voornemen tot opmaak OVR aan administratie*
minimale inhoud aanmelding OVR : * toelichting bij project * reden OVR-plicht * vergunningstoestand * gegevens uit voorgaande rapportages * in voorkomend geval gegevens voor beperking OVR * inhoud en methodiek OVR * externe VR-deskundige en andere deskundigen * gegevens voor grensoverschrijdende informatie-uitwisseling
meedelen commentaar van bevoegde autoriteiten aan administratie
overnemen aanpak OVR
betekening beslissing aan exploitant incl. bevoegde autoriteiten
exploitant stuurt aanpak bij*****
ja indienen verzoek tot heroverweging & behandeling
9
exploitant bezorgt voltooid OVR aan administratie*
40 of 60 dagen***
11
14
20 dagen
13
max. 30 of 50 dagen***
10
12
opstellen OVR
inhoudelijke** toetsing OVR door administratie
afkeuring OVR
randvoorwaarden opmaak OVR : * onder verantwoordelijkheid exploitant * op kosten van exploitant * exploitant stelt relevante info ter beschikking van VR-deskundige * VR-deskundige is onafhankelijk * inhoud OVR conform decreet MER-VR * VR-deskundige pleegt overleg met administratie volgen evt. schriftelijke richtlijnen
goedkeuring OVR
OVR-verslag met resultaat toetsing incl. alle tekortkomingen
OVR-verslag met resultaat toetsing
beslissing incl. afschrift OVR-verslag aan betrokkenen**** incl. bevoegde autoriteiten overmaken
beslissing incl. afschrift OVR-verslag aan betrokkenen**** incl. bevoegde autoriteiten overmaken
gemotiveerd verzoek exploitant tot heroverweging beslissing?
goedgekeurd OVR, OVR-verslag en beslissing over aanpak OVR ter inzage bij administratie
neen
ja
15
indiening verzoek bij administratie
16
behandeling verzoek tot heroverweging
afgekeurd OVR
goedgekeurd OVR
Vlaamse regering kan nadere regelen vaststellen over de wijze waarop bevoegde autoriteiten en burgers van lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten hun commentaar op het goedgekeurde OVR of het project kunnen meedelen en de wijze waarop hierover overleg wordt gepleegd definitief milieuvergunningsbesluit overmaken aan bevoegde autoriteiten incl. OVR
17
ie at ic ti f e n en pp i d s ta
A
B
C
OVR (titel IV van DABM) D
Schema III.3.2. : Procedure opmaak OVR met grensoverschrijdende informatie-uitwisseling * : door betekening of tegen ontvangstbewijs ** : volgens art. 4.5.7.§2 van titel IV van DABM *** : de administratie kan gemotiveerd beslissen om de termijn te verlenging ; verlengingsbeslissing binnen 30 dagen vereist door betekening **** : volgens art. 4.5.7.§3 van titel IV van DABM ***** : in het uiterste geval waarbij de aanpak volledig verworpen wordt, kan de indiening van een aangepaste aanmelding meer aangewezen zijn Algemene opmerkingen : - het aspect van 'grensoverschrijdende informatie-uitwisseling' is vet gedrukt weergegeven - een wettelijke termijn geldt enkel waar dit expliciet is aangeduid - de administratie bedoeld in dit schema is de cel VR - de bevoegde autoriteiten = autoriteiten van de betrokken lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten
procedure OVR - 2.vsd - 6/2004
initiatief voor opmaak OVR door exploitant
1
2
aangepast aanmelding indienen
aanmelding van voornemen tot opmaak OVR aan administratie*
minimale inhoud aanmelding OVR : * toelichting bij project * reden OVR-plicht * vergunningstoestand * gegevens uit voorgaande rapportages * in voorkomend geval gegevens voor beperking OVR * inhoud en methodiek OVR * externe VR-deskundige en andere deskundigen * de gronden voor de vraag tot onttrekking aan passieve openbaarheid
vraag tot onttrekking aan passieve openbaarheid van aanmelding of aangeduide delen ervan
3 max. 20 dagen
onvolledig
3bis
toetsing door administratie van volledigheid aanmelding
belangenafweging door administratie inzake onttrekking aan passieve openbaarheid van bestuur
volledig
aan passieve openbaarheid geheel of gedeeltelijk onttrokken gegevens opnemen in een bijlage
beroep indienen door exploitant tegen beslissing?
3ter
neen
ja betekening beslissing onvolledigheid aanmelding aan exploitant max. 20 dagen
30 dagen
4
bijsturen aanpak OVR
6
7
betekening beslissing aan exploitant
8
verzoek tot heroverweging?
betekening beslissing volledigheid aanmelding aan exploitant
toetsing door administratie van aanpak OVR (inhoud, richtlijnen, aanstelling VR-deskundige)
behandeling beroep overeenkomstig decreet openbaarheid van bestuur
overnemen aanpak OVR
ja
procedure verderzetten na uitspraak in beroep
betekening beslissing aan exploitant
exploitant stuurt aanpak bij*****
neen
zet lopende procedure verder
nieuwe aanmelding indienen
ja
beroepsprocedure
indienen verzoek tot heroverweging & behandeling
9
14
20 dagen
13
max. 30 of 50 dagen***
40 of 60 dagen***
12
opstellen OVR
exploitant bezorgt voltooid OVR aan administratie*
10
11
einde
inhoudelijke** toetsing OVR door administratie
afkeuring OVR
randvoorwaarden opmaak OVR : * onder verantwoordelijkheid exploitant * op kosten van exploitant * exploitant stelt relevante info ter beschikking van VR-deskundige * VR-deskundige is onafhankelijk * inhoud OVR conform decreet MER-VR * VR-deskundige pleegt overleg met administratie volgen evt. schriftelijke richtlijnen * vraag en gronden voor onttrekking aan ter inzagelegging van bepaalde gegevens
goedkeuring OVR
OVR-verslag met resultaat toetsing incl. alle tekortkomingen
OVR-verslag met resultaat toetsing
beslissing incl. afschrift OVR-verslag aan betrokkenen**** overmaken
beslissing incl. afschrift OVR-verslag aan betrokkenen**** overmaken
gemotiveerd verzoek exploitant tot heroverweging beslissing?
goedgekeurd OVR, OVR-verslag en beslissing over aanpak OVR ter inzage bij administratie excl. de aan de ter inzagelegging onttrokken gegevens
neen
ja indiening verzoek bij administratie
16
behandeling verzoek tot heroverweging
afgekeurd OVR
A
B
ie at ic ti f e n en pp i d s ta
15
goedgekeurd OVR
OVR (titel IV in DABM) C
D
Schema III.3.3. : Procedure opmaak OVR met vraag tot onttrekking aan passieve openbaarheid * : door betekening of tegen ontvangstbewijs ** : volgens art. 4.5.7.§2 van titel IV van het DABM *** : de administratie kan gemotiveerd beslissen om de termijn te verlenging ; verlengingsbeslissing binnen 30 dagen vereist door betekening **** : volgens art. 4.5.7.§3 van titel IV van het DABM ***** : in het uiterste geval waarbij de anpak volledig verworpen wordt, kan de indiening van een aangepaste aanmelding meer aangewezen zijn Algemene opmerkingen : - een wettelijke termijn geldt enkel waar dit expliciet is aangeduid - de administratie bedoeld in dit schema is de cel VR - het aspect 'onttrekking aan passieve openbaarheid/ter inzagelegging' is vet gedrukt weergegeven
procedure OVR - 3.vsd - 6/2004
1
initiatief door exploitant voor opmaak OVR door middel van aanmelding
2
betekening beslissing door administratie tot volledig verklaring aanmelding
3
betekening beslissing door administratie aanpak OVR (inhoud, richtlijnen & aanstelling deskundige)
verzoek tot heroverweging door exploitant?
bijsturen aanpak OVR
overnemen aanpak OVR
4
exploitant bezorgt* voltooid OVR aan administratie
5
inhoudelijke** toetsing OVR door administratie
ja
exploitant stuurt aanpak bij*
20 dagen
afkeuring OVR
goedkeuring OVR
administratie stelt OVR-verslag op met resultaat toetsing
administratie stelt OVR-verslag op met resultaat toetsing incl. melding alle tekortkomingen
7
betekening*** beslissing incl. afschrift OVR-verslag door administratie aan betrokkenen
betekening*** beslissing incl. afschrift OVR-verslag door administratie aan betrokkenen incl. melding mogelijkheid indiening gemotiveerd verzoek tot heroverweging 20 dagen
6
9
leidend ambtenaar administratie wijst 3 of 5 leden van de adviescommissie aan die op hun beurt een voorzitter aanwijzen
10
adviescomissie formuleert advies
11
advies meegedeeld aan administratie
indiening door exploitant van gemotiveerd verzoek bij administratie tot heroverweging met gespecificeerde elementen inzake 1) inhoudelijke eisen OVR 2) verstrekte richtlijnen OVR
20 dagen
8
indiening door exploitant van gemotiveerd verzoek bij administratie tot heroverweging met gespecificeerde elementen
40 dagen
leidend ambtenaar administratie wijst 3 of 5 leden van de adviescommissie aan die op hun beurt een voorzitter aanwijzen
ja
advies unaniem?
neen
neen
administratie neemt beslissing voor goed- of afkeuring OVR rekening houdend met advies
administratie neemt beslissing inzake aanpak OVR rekening houdend met advies
ja
administratie volgt bindend advies onverwijld op
max. 80 dagen
13
advies unaniem?
advies meegedeeld aan administratie
max. 70 dagen
administratie volgt bindend advies onverwijld op
12
max. 10 dagen
50 dagen
adviescomissie formuleert advies
14
ja
advies positief met goedkeuring OVR?
betekening beslissing voor goed- of afkeuring OVR aan exploitant
advies positief inzake aanpak OVR
betekening beslissing inzake aanpak OVR aan exploitant
neen
goedkeuring OVR
15
uitkomst beslissing administratie?
uitkomst beslissing administratie?
afkeuring OVR
bijsturen aanpak OVR**
goedgekeurd OVR, OVR-verslag en beslissing over aanpak OVR ter inzage bij administratie
administratie geeft alle punten waarop OVR tekortschiet incl. antwoord op gespecificeerde elementen van exploitant
administratie geeft tekortkomingen incl. antwoord op gespecificeerde elementen van exploitant
17
goedgekeurd OVR
afgekeurd OVR
bijsturen aanpak OVR**
C
D
ie at ic ti f e n en pp i d s ta
16
A
B
neen
ja
overnemen aanpak OVR**
overnemen aanpak OVR & voortzetting opmaak OVR volgens procedure (stap A4)
OVR (titel IV in DABM) E
Schema III.3.4. : Procedure opmaak OVR - met heroverweging(en) * : in het uiterste geval waarbij de aanpak volledig verworpen wordt, kan indiening van een aangepaste aanmelding meer aangewezen zijn ** : het betreft hier de punten die bij indiening van het gemotiveerd verzoek tot heroverweging werden gespecificeerd Algemene opmerkingen : - een wettelijke termijn geldt enkel waar dit expliciet is aangegeven - de procedure voor de opmaak van een OVR zelf is vereenvoudigd weergegeven. Voor details wordt verwezen naar schema III.3.1. - de administratie bedoeld in dit schema is de cel VR
procedure OVR - 4.vsd - 6/2004
voorbereidende vergadering
aangepast aanmelding indienen
stap 0
indiening aanmelding
toetsing volledigheid aanmelding
onvolledig
betekening beslissing
stap 1
volledig stap 2 betekening beslissing
bijsturen aanpak OVR
toetsing aanmelding inzake aanpak OVR
overnemen aanpak OVR stap 3
betekening beslissing
betekening beslissing exploitant stuurt aanpak bij
verzoek tot heroverweging?
indiening eerste werkversie OVR
stap 4
beoordeling eerste werkversie OVR
stap 5
evaluatievergadering
stap 6
indiening tweede werkversie OVR
stap 7
beoordeling tweede werkversie OVR
stap 8
indiening eindversie OVR
stap 9
ja verzoek tot heroverweging & behandeling
afkeuring OVR
toetsing OVR
goedkeuring OVR stap 10
OVR-verslag met resultaat toetsing incl. alle tekortkomingen & betekening beslissing
gemotiveerd verzoek tot heroverweging?
OVR-verslag met resultaat toetsing & betekening beslissing
neen
ja behandeling verzoek tot heroverweging
afgekeurd OVR
goedgekeurd OVR
OVR (titel IV van DABM)
Schema III.4.1. : Schema stappenplan eenvoudige procedure opmaak OVR procedure stappen OVR.vsd - 6/2004
stap actie 0
actie/initiatief nemen door Voorbereidende vergadering met voorstelling exploitant project
betrokkenen
inhoud
documenten (1)
wettelijke termijn streeftermijn
exploitant (verantwoordelijke management, preventieadviseur en milieucoordinator), cel VR, VR-deskundige, AMINAL afdeling milieuvergunningen*, vergunningverlenende overheid*
- bespreking project en geplande aanmelding (alle punten in de aanmelding) - rondleiding op bedrijf - opmaken geplande timing aan hand van stappenplan
- draft aanmelding wordt voorafgaand aan de / voorbereidende vergadering overgemaakt aan betrokkenen ; - rekening houdend met opmerkingen op voorbereidende vergadering wordt aanmelding aangepast en elektronisch voor nalezing aan de cel VR overgemaakt.
- minimale inhoud aanmelding volgens wettelijke eisen - ondertekening papieren versie aanmelding door exploitant en VRdeskundige toetsing aanmelding aan minimale inhoud volgens wettelijke eisen
2 exemplaren (papier) aanmelding aan cel VR / (evt. bijkomend onder elektronische vorm)
- document met beslissing onvolledigheid/volledigheid aan exploitant
binnen 20 dagen na stap 1
/
toetsing aanmelding voor wat betreft de aanpak voor de opmaak van het OVR
document met beslissing (evt. met bijsturing) aanpak OVR aan exploitant
binnen 30 dagen na stap 2*
/
bijkomende toelichtingen
/
- verslag van de voorbereidende vergadering wordt opgemaakt door de VR-deskundige en overgemaakt aan de betrokkenen * AMINAL afdeling milieuvergunningen & de vergunningverlenende overheid (provincie) worden uitgenodigd doch beslissen zelf over de wenselijkheid voor het bijwonen van deze vergadering en verdere opvolging in dit verband binnen 30 dagen - indiening aanmelding bij cel VR door betekening na stap 0
1
Indiening aanmelding voor opmaak OVR
exploitant
cel VR, VR-deskundige
2
Beoordeling volledigheid aanmelding
cel VR
exploitant (ontvangt beslissing)
3
Beoordeling aanpak opmaak OVR
cel VR
exploitant (ontvangt beslissing)
4
Indiening eerste werkversie OVR
exploitant
Opmaak eerste werkversie OVR volgens : cel VR, VR-deskundige, AMINAL afdeling milieuvergunningen*, vergunningverlenende - inhoud aanmelding & beslissing aanpak (evt. na bijsturing door cel VR) overheid* - wettelijke eisen OVR - evt. Aanvullende bijzondere richtlijnen
/ - ofwel 2 exemplaren (papier) of wel tenminste** 1 exemplaar (papier) naast de elektronische versie van de eerste werkversie OVR aan cel VR - 1 exemplaar aan AMINAL afdeling Milieuvergunningen (mits betrokken in overleg) - 1 exemplaar aan vergunningverlenende overheid (mits betrokken in overleg)
typisch*** binnen * in zoverre zij wensen deel te nemen aan de opvolging ** in geval er geen elektronische versie is, zal het 120 dagen na tenminste twee papieren kopijen betreffen stap 3 *** sterk afhankelijk van aard en omvang van het project & of het al dan niet een nieuw OVR betreft of de aanpassing van een bestaand OVR ; deze termijn zal typisch tussen 1 en 6 maanden liggen waarbij hier ter illustratie uitgegaan wordt van 4 maanden
5
Beoordeling eerste werkversie OVR
cel VR
exploitant en VR-deskundige (ontvangt opmerkingen op eerste werkversie OVR)
/ - lijst met opmerkingen op eerste werkversie OVR - in voorkomend geval de opmerkingen van AMINAL afdeling Milieuvergunningen & van de vergunningverlenende overheid.
binnen typisch* 30 dagen na stap 4
6
Evaluatievergadering eerste werkversie OVR exploitant
- eerste werkversie OVR toelichting geven bij opmerkingen op exploitant (deskundigen), cel VR, VReerste werkversie OVR en bespreking van - lijst met opmerkingen op eerste werkversie deskundige, AMINAL afdeling OVR Milieuvergunningen*, vergunningverlenende evt. onduidelijkheden overheid*
/
binnen 10 dagen - er wordt door de VR-deskundige een verslag van de na stap 5 vergadering gemaakt waarin de antwoorden op de opmerkingen vervat zijn. * in zoverre zij wensen deel te nemen aan de opvolging
7
Indiening tweede werkversie OVR
exploitant
cel VR, VR-deskundige, AMINAL afdeling aanpassing eerste werkversie OVR milieuvergunningen*, vergunningverlenende overheid*
- tweede werkversie OVR - antwoord op opmerkingen eerste werkversie OVR
/
8
Beoordeling tweede werkversie OVR
cel VR
exploitant en VR-deskundige (ontvangt evt. toetsing tweede werkversie OVR volgens opmerkingen op tweede werkversie OVR) opmerkingen op eerste versie
/
9
Indiening eindversie OVR
exploitant
cel VR
definitieve versie van het OVR houdt rekening met opmerkingen op tweede werkversie
10
Goed- of afkeuring OVR (met/zonder termijnverlenging)
cel VR
exploitant***, betrokken vergunningverlenende overheid, college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeente(n), erkend VRdeskundige
bevindingen cel VR in OVR-verslag opnemen
lijst met evt. opmerkingen op tweede werkversie OVR + interne opmaak van draft OVR-verslag 20 exemplaren eindversie OVR aan cel VR overmaken* - na definitieve goedkeuring wordt er van de niet-technische samenvatting een elektronische versie overgemaakt aan de cel VR goed- of afkeuringsverslag (OVR-verslag) wordt opgemaakt
binnen 30 dagen - in de tweede werkversie worden de wijzigingen in na stap 6 vergelijking met de eerste werkversie van het OVR aangeduid. * op de evaluatievergadering zal vastgelegd worden of AMINAL afdeling milieuvergunningen en de vergunningverlenende overheid de tweede werkversie van het OVR wensen te ontvangen binnen 20 dagen / na stap 7
6/2004
toetsing eerste werkversie OVR volgens : - inhoud aanmelding & evt. bijsturing aanpak OVR - wettelijke eisen OVR - evt. Aanvullende bijzondere richtlijnen
/
- de beslissing over volledigheid aan exploitant door betekening - exploitant zal VR-deskundige op de hoogte brengen van de beslissing - de beslissing over aanpak aan exploitant door betekening - bij bijsturing van de aanpak is hiermee rekening te houden ofwel is er gebruik te maken van de mogelijkheid tot het indienen van een verzoek voor heroverweging - exploitant zal VR-deskundige op de hoogte brengen van de beslissing * beslissing binnen 20 dagen na stap 2 en betekening van deze beslissing binnen 30 dagen na stap 2
* de termijn wordt in belangrijke mate bepaald door de omvang en complexiteit van het betrokken OVR ; deze streeftermijn wordt vastgelegd in de voorbereidende vergadering
binnen 20 dagen - overmaken OVR door betekening of tegen na stap 8 ontvangstbewijs * mits informele goedkeuring door de cel VR van alle wijzigingen en antwoorden op de resterende opmerkingen om te komen tot de eindversie
binnen 40 (of 60*) / dagen na stap 9**
* termijnverlenging van 20 dagen zal door cel VR aan exploitant medegedeeld worden ** beslissing binnen 30 (of 50) dagen na stap 9 *** beslissing door betekening aan exploitant over te maken
Samenvattend overzicht stappenplan opmaak OVR - eenvoudige procedure Schema III.4.2.
Stappenplan met eenvoudige procedure stap 0 stap 1 stap 2 stap 3 stap 4 stap 5 stap 6 stap 7 stap 8 stap 9 stap 10
Vergadering met voorstelling project Indiening aanmelding voor opmaak OVR Beoordeling volledigheid aanmelding Beoordeling aanpak opmaak OVR Indiening eerste werkversie OVR Beoordeling eerste werkversie OVR Evaluatievergadering eerste werkversie OVR Indiening tweede werkversie OVR Beoordeling tweede werkversie OVR Indiening eindversie OVR Goed- of afkeuring OVR - met/zonder termijnverlenging start
W W
x dagen
W 30
60
Verzoek tot heroverweging Indienen verzoek tot heroverweging aanmelding Beslissing heroverweging aanmelding
90
X+80
X+110
X+140
X+170
X+200
tijd [kalenderdagen] X+230
X+260
X+290
X+320
X+350
X+380
X+410
X+350
X+380
X+410
W W 100 dagen
Indienen verzoek tot heroverweging OVR Beslissing heroverweging OVR
W 100 dagen 100 dagen
Stappenplan met eenvoudige procedure met grensoverschrijdende informatie-uitwisseling stap 0 stap 1 stap 2 stap 3 stap 4 stap 5 stap 6 stap 7 stap 8 stap 9 stap 10
Vergadering met voorstelling project Indiening aanmelding voor opmaak OVR Beoordeling volledigheid aanmelding Beoordeling aanpak opmaak OVR Indiening eerste werkversie OVR Beoordeling eerste werkversie OVR Evaluatievergadering eerste werkversie OVR Indiening tweede werkversie OVR Beoordeling tweede werkversie OVR Indiening eindversie OVR Goed- of afkeuring OVR - met/zonder termijnverlenging start
W W
x dagen
W 30
60
90
Verzoek tot heroverweging Indienen verzoek tot heroverweging aanmelding Beslissing heroverweging aanmelding
120
150
X+140
X+170
X+200
X+230
X+260
tijd [kalenderdagen] X+290
X+320
W W 100 dagen
Indienen verzoek tot heroverweging OVR Beslissing heroverweging OVR
W 100 dagen
fase van heroverweging ; termijn voor heroverweging dient extra in rekening gebracht te worden 100 dagen W = wettelijke (maximum)termijn Alle wettelijke termijnen zijn maximumtermijnen.
6/2004
Tijdsschema stappenplan opmaak OVR Schema III.4.3.