boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 1
HABERMAS’ Theorie van het communicatieve handelen
boom - habermas
17-1...
56 downloads
1672 Views
457KB Size
Report
This content was uploaded by our users and we assume good faith they have the permission to share this book. If you own the copyright to this book and it is wrongfully on our website, we offer a simple DMCA procedure to remove your content from our site. Start by pressing the button below!
Report copyright / DMCA form
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 1
HABERMAS’ Theorie van het communicatieve handelen
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 2
Deze bladzijde is met opzet leeg gelaten
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 3
Harry Kunneman
HABERMAS’ Theorie van het communicatieve handelen Een samenvatting
Derde druk
Boom Meppel Amsterdam
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 4
© H. Kunneman, 1983, 1984, 1985 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotocopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever; no part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher Verzorging omslag Leendert Stofbergen, Amsterdam Druk Boompers drukkerijen bv, Meppel
CIP-gegevens Kunneman, H. Habermas’ theorie van het communicatieve handelen : een samenvatting / H. Kunneman. – Meppel [etc.] : Boom Met reg. ISBN 978-90-8506-602-6 SISO 305.8 UDC 301.17 Trefw.: communicatie; sociologie / Habermas, Jürgen.
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 5
Inhoud
Ten geleide
7
Deel 1. handelingsrationaliteit en maatschappelijke rationalisering I I.1 I.2 I.3
I.4
II II.1 II.2
II.3 II.4
III
IV
Inleiding: ingangen tot het rationaliteitsprobleem Rationaliteit: een voorlopige begripsbepaling Enige kenmerken van het mythische en het moderne wereldbegrip Wereldrelaties en rationaliteitsaspecten van het handelen, toegelicht aan de hand van vier sociologische handelingsbegrippen Het probleem hoe betekenis te begrijpen in de sociale wetenschappen Webers rationaliseringstheorie Het westerse rationalisme De ‘onttovering’ van religieus-metafysische wereldbeelden en het ontstaan van moderne bewustzijnsstructuren Modernisering als maatschappelijke rationalisering: de rol van de protestantse ethiek Rationalisatie van het recht en diagnose van de moderne tijd
17 19 25
33 39 50 50
52 56 60
De eerste tussenbeschouwing: sociaal handelen, doelgericht handelen en communicatie
64
Van Lukács naar Adorno: rationalisering als verdinglijking
73
5
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 6
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
IV.1 IV.2
Max Weber in de traditie van het westerse marxisme 74 De kritiek van de instrumentele rede 76 Deel 2: Naar een kritiek van de functionalistische rede
V
V.1 V.2 V.3
VI VI.1 VI.2
De paradigmawisseling bij Mead en Durkheim: van doelgericht handelen naar communicatief handelen 85 De communicatietheoretische grondslag van de sociale wetenschappen 85 De autoriteit van het heilige en de normatieve achtergrond van het communicatieve handelen 89 De rationele structuur die het talig worden van het sacrale domein kenmerkt 94 Tweede tussenbeschouwing: systeem en leefwereld 100 Het begrip leefwereld en het hermeneutische idealisme van de interpretatieve sociologie 100 De ontkoppeling van systeem en leefwereld 106
VII
Talcott Parsons: constructieproblemen van de maatschappijtheorie VII.1 Van een normativistische handelingstheorie naar de systeemtheoretische maatschappijtheorie VII.2 De opmars van de systeemtheorie VII.3 Theorie van de moderne tijd Slotbeschouwing: van Parsons via Weber naar Marx VIII.1 Een terugblik op Webers theorie van de moderne tijd VIII.2 Marx en de interne kolonialisering VIII.3 Taken van een kritische maatschappijtheorie
115 115 121 127
VIII
Noten Lijst van recensies
130 131 135 146 155 160
6
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 7
Ten geleide
1. Theorie des Kommunikativen Handelns, het nieuwste boek van Jürgen Habermas, waarvan hier een samenvatting wordt geboden, vormt in minstens vijf opzichten een opmerkelijk, zo niet uniek document. Wanneer we afzien van de omvang van het boek – 1167 pagina’s – verdient het in de eerste plaats aandacht als een systematische geschiedenis van de moderne sociologie. Habermas gaat uitvoerig in op de ideeën van Max Weber, Emile Durkheim, Georg Herbert Mead en Talcott Parsons en verstaat zich kritisch met Lukács, Horkheimer, Adorno en Marx – zijn geestelijke voorvaderen. Daar moet onmiddellijk aan toegevoegd worden dat Habermas’ behandeling van hun opvattingen niet gericht is op een zo getrouw mogelijke weergave van hun werk. Het gaat hem om de oplossing van een probleem, om een antwoord op de vraag waarom het fout is gelopen met het rationaliseringsproces dat het ontstaan van moderne westerse maatschappijen heeft begeleid. Zijn geschiedenis van de sociologie is op de beantwoording van deze vraag toegesneden. Dat komt in alle duidelijkheid naar voren uit het bijzondere karakter van de grondbegrippen die de harde kern van Habermas’ onderzoeksprogramma bepalen: rationaliteit en communicatie. Iedere sociologische theorie die radicaal genoeg te werk gaat wordt zijns inziens op drie niveaus tegelijkertijd geconfronteerd met het rationaliteitsprobleem: – op het methodologische niveau, waar het erom gaat hoe men als socioloog toegang krijgt tot het eigen object, de maatschappij; – op het niveau van de sociologische grondbegrippen, in het bijzonder bij de conceptualisering van de fundamentele kenmerken van sociaal handelen; 7
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 8
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
– op inhoudelijk niveau, bij de analyse van de kenmerken van moderne westerse maatschappijen, waarvan het ontstaan zijns inziens aan een rationaliseringsproces te danken is. Het uitgangspunt van een radicale sociologische theorie moet daarom gevormd worden door een theorie van de rationaliteit. Daarmee is meteen het tweede opzicht aangegeven waarin Habermas’ nieuwe boek grote opmerkzaamheid verdient: als een gedurfde poging om een oplossing te bieden voor de grondslagenproblemen van de sociale wetenschappen, in het bijzonder de sociologie. De afgelopen decennia hebben een enorme opleving te zien gegeven van filosofische en wetenschapstheoretische discussies binnen de sociale wetenschappen. De resultaten daarvan wijzen volgens Habermas vooral in de richting van een theorie van de rationaliteit. In het hart van die theorie bevindt zich de analyse van de argumentatie, als de quintessens van rationeel handelen. Rationaliteit is volgens Habermas verbonden met het kunnen verschaffen en verwachten van goede redenen voor handelingen en uitingen, en verwijst daarom rechtstreeks naar discussie en argumentatie. De analyse van de structuur van geldige argumenten brengt zijns inziens aan het licht dat rationele argumentatie en gefundeerde overeenstemming niet alleen mogelijk zijn met betrekking tot de waarheid van uitspraken, maar ook met betrekking tot de juistheid van normen en de waarachtigheid van uitingen. Zodoende biedt Habermas een uitweg.uit een van de fundamentele dilemma’s waarmee de sociale wetenschappen worden geconfronteerd: de verhouding tussen cognitieve en normatieve elementen in de sociaal-wetenschappelijke kennisverwerving. Indien ook over normatieve vragen rationele overeenstemming mogelijk is, hoeven geen vergeefse pogingen ondernomen te worden om die vragen buiten de wetenschap te bannen, maar kunnen normatieve uitgangspunten ‘met wil en bewustzijn’ in de grondbegrippen geïncorporeerd worden. Voor de sociologie doet Habermas daartoe een elegante poging, door communicatief handelen in te voeren als sociologisch grondbegrip en tegelijkertijd te laten zien dat het communicatieve handelen intern verbonden is met rationaliteit en argumentatie. De fundamentele vraag hoe sociale orde mogelijk is kan dan 8
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 9
Ten geleide
beantwoord worden onder verwijzing naar de gemeenschappelijke werkelijkheidsdefinities die in de dagelijkse omgang communicatief tot stand worden gebracht. Daarbij spelen normatieve elementen op twee manieren een rol. In de eerste plaats hebben deze gemeenschappelijke werkelijkheidsdefinities niet alleen betrekking op de objectieve gegevenheden van de situatie waarin sociale actoren zich bevinden, maar ook op de normen die voor hen als verplichtend gelden en op de waarachtigheid van hun uitingen. In de tweede plaats wordt in de dagelijkse omgang onderlinge overeenstemming tot stand gebracht door interpretatiekaders in het geding te brengen die principieel kritiseerbaar zijn. Communicatief handelen is zodoende intern verbonden met symmetrische, machtsvrije argumentatie, met discussie over de houdbaarheid van uitgangspunten. Volgens Habermas vormen waarheid, juistheid en waarachtigheid rationele beoordelingsmaatstaven voor het afwegen van de geldigheid van argumenten, mits deze afweging plaatsvindt onder symmetrische communicatieve voorwaarden, die aan alle betrokkenen een gelijke kans verschaffen om hun opvattingen en kritiek te berde te brengen. Wanneer onder dergelijke ideale communicatieve voorwaarden tussen de betrokkenen een consensus wordt bereikt, kan die consensus als criterium voor de waarheid van de uitspraak, de juistheid van de norm of de waarachtigheid van de uiting die ter discussie stond worden beschouwd.1 De redenen die in het dagelijks leven door sociale actoren worden aangevoerd bij het bereiken van gemeenschappelijke situatiedefinities verwijzen aldus volgens Habermas niet alleen naar argumentatie, maar ook naar een ideale gesprekssituatie, waarbinnen onderlinge overeenstemming alleen op rationele gronden wordt bereikt. De socioloog hoeft zodoende normatieve elementen niet van buiten af in de sociologie in te voeren, maar treft die volgens Habermas in het hart van zijn eigen object, in de structuur van het communicatieve handelen zelf aan. Tegelijkertijd benadrukt Habermas dat aan de empirische werkzaamheid van de rationele vermogens die besloten liggen in de structuur van het communicatieve handelen, onmiskenbare grenzen zijn gesteld. Daarmee raken we het derde en 9
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 10
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
misschien wel belangrijkste opzicht waarin Habermas’ boek de aandacht verdient. Habermas’ analyse van het communicatieve handelen en zijn daarop gebaseerde stellingname in het grondslagendebat beperkt zich namelijk niet tot het niveau van de handelingstheorie, het niveau waarop ook hermeneutici, etnomethodologen, symbolisch-interactionisten en fenomenologisch (of Wittgensteiniaans) geïnspireerde sociologen zich bewegen. Deze handelingstheoretische perspectieven worden volgens Habermas gekenmerkt door een fundamentele eenzijdigheid: zij gaan vrijwel voorbij aan de problemen die de materiële reproduktie van maatschappijen betreffen; zij gaan voorbij aan de factoren die achter de rug van sociale actoren om hun handelingsmogelijkheden beïnvloeden. Voor de analyse van dergelijke invloeden schieten handelingstheorieën volgens Habermas tekort en is een systeemtheoretische benadering noodzakelijk. Het probleem daarbij is echter dat binnen de moderne sociologie tussen handelings- en systeemtheorie een onderlinge spanningsverhouding bestaat, die niet alleen tot een wederzijdse verkettering door de aanhangers van de verschillende perspectieven leidt, maar vooral ook tot de neiging om op theoretisch niveau het concurrerende perspectief in de eigen theorie op te laten gaan, zoals Habermas met name aan het werk van Talcott Parsons, de nestor van de sociologische systeemtheorie, laat zien. De grote betekenis en de unieke verdienste van Habermas’ nieuwe boek is dan ook mijns inziens vooral gelegen in de manier waarop hij een synthese tot stand brengt tussen handelings- en systeemtheorie, zonder de een in de ander op te laten gaan. Door de symbolische reproduktie van maatschappijen handelingstheoretisch te analyseren en de materiële reproduktie in systeemtheoretische begrippen te beschrijven, is Habermas in staat om de interferentie van systeem en leefwereld in beeld te brengen en zodoende de kosten te analyseren die het moderniseringsproces, dat in westerse maatschappijen is opgetreden, met zich mee heeft gebracht. Het bijzondere aan de synthese tussen systeem- en handelingstheorie die Habermas voorstelt is bovendien dat hij wordt ontwikkeld in het kader van een evolutietheorie. Daarmee stoten we op het vierde 10
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 11
Ten geleide
opzicht waarin Habermas’ nieuwe boek zich onderscheidt: als een poging om een theorie op te stellen van de sociale evolutie, waarin aan dit begrip een duidelijke normatieve inhoud wordt gegeven en tegelijkertijd de factoren aangegeven worden die bepalend zijn voor het optreden van maatschappelijke vooruitgang. Daarmee betreedt Habermas bijzonder glad ijs. Het rechtlijnige geschiedfilosofische optimisme dat voor de marxistische traditie kenmerkend is, is niet voor niets in diskrediet geraakt. Sterker nog: Habermas is binnen die traditie een van degenen geweest die daar een krachtige bijdrage aan geleverd hebben.2 Habermas’ evolutietheorie schetst echter maatschappelijke vooruitgang als een mogelijkheid, niet als een noodzakelijkheid. Hij onderscheidt tussen de ontwikkelingslogica van de sociale evolutie aan de ene kant, die een aantal normatieve ontwikkelingsstadia vastlegt en de ontwikkelingsdynamica aan de andere kant, die betrekking heeft op de factoren die de feitelijke overgang van het ene stadium naar het andere bepalen. Deze factoren zijn mede van toevallige aard, zodat het feitelijk optreden van sociale vooruitgang nooit gegarandeerd kan zijn. Zodoende kan Habermas afstand doen van eschatologische elementen, maar toch vast blijven houden aan de idee en de mogelijkheid van maatschappelijke vooruitgang. De normatieve basis voor zijn evolutietheorie wordt daarbij verschaft door zijn analyse van het communicatieve handelen aan de ene kant en de idee van een efficiëntere organisatie van de materiële reproduktie aan de andere kant. De sociale evolutie analyseert hij dan als het in elkaar grijpen van twee rationaliseringsprocessen: enerzijds de rationalisering van de leefwereld, ten gevolge waarvan het communicatieve handelen steeds meer bevrijd wordt van de dwang van traditie en overlevering; anderzijds complexiteitstoename en daarop gebaseerde efficiëntievergroting op het niveau van de materiële reproduktie. Aan de rationalisering van de leefwereld komt daarbij een voortrekkersrol toe, omdat deze de sociale basis verschaft voor de verzelfstandiging van de subsystemen economie en staat in moderne maatschappijen. Binnen deze subsystemen is de invloed van het communicatieve handelen geminimaliseerd ten gunste van strategisch, doelrationeel handelen, dat 11
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 12
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
uitsluitend gericht is op het vergroten van eigen voordeel. Moderne maatschappijen worden zodoende gekenmerkt door een polarisering van twee domeinen: de leefwereld –-met name de privésfeer en de politieke openbaarheid –-aan de ene kant, die is aangewezen op communicatief handelen en op argumentatieve overeenstemming, tegenover de systemen anderzijds – economie en staat – die berusten op doelrationeel handelen en gedomineerd worden door geld en macht. Daarmee is tenslotte het vijfde opzicht aangestipt waarin Habermas’ theorie van het communicatieve handelen alle aandacht verdient: als een diagnose van de problemen waarmee westerse maatschappijen heden ten dage te kampen hebben. De verzelfstandiging van systeem en leefwereld ten opzichte van elkaar, die in westerse maatschappijen is opgetreden en die zich over de hele wereld lijkt te verspreiden, moet volgens Habermas in beginsel positief gewaardeerd worden, omdat deze verzelfstandiging de basis vormt voor de materiële reproduktie van moderne samenlevingen. Maar onder kapitalistische verhoudingen –-en evenzeer in het Oostblok – is deze verzelfstandiging van economie en staat ten opzichte van de leefwereld gepaard gegaan met de kolonialisering van de leefwereld door de verzelfstandigde subsystemen. Daaronder verstaat Habermas dat economie en staat met geweld de leefwereld binnendringen en daar met geld en macht ingrijpen in problemen die alleen via communicatief handelen, via argumentatief fundeerbare onderlinge overeenstemming opgelost kunnen worden. De nieuwe sociale bewegingen, zoals de vrouwenbeweging, de milieubeweging, de psychotherapeutische beweging en de vredesbeweging zijn dan ook volgens Habermas niet primair gericht op problemen die de verdeling van materiële rijkdommen betreffen, maar verzetten zich tegen de kolonialisering van de leefwereld. Zij zetten zich in voor een maatschappij waarde blinde interne dynamiek en het imperialisme van de verzelfstandigde subsystemen economie en staat onderworpen zal zijn aan de normatieve restricties van een leefwereld waarbinnen communicatieve processen zich in vrijheid kunnen ontplooien. Aan deze strijd wil Habermas op intellectueel niveau een bijdrage leveren.
12
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 13
Ten geleide
2. Deze opsomming is niet bedoeld om Habermas’ nieuwe boek in een of ander opzicht ‘heilig’ te verklaren. Integendeel: kritiek en argumentatie staan niet alleen centraal in zijn eigen boek, maar zijn onontbeerlijk om de uiteindelijke waarde van zijn perspectief vast te stellen. Om een kritische verwerking te vergemakkelijken heb ik een lijst met recensies en besprekingen van Habermas’ nieuwe boek opgenomen, waarvan het overgrote deel bijzonder kritisch van toon is. Daartoe geeft het boek gelukkig ook alle aanleiding. Een belangrijk punt van kritiek – dat inmiddels door Habermas zelf is onderschreven3 – is in ieder geval dat hij de mogelijkheden van het conceptuele apparaat dat hij zelf ontwikkeld heeft niet goed benut. Bij zijn analyse van de kolonialisering van de leefwereld interpreteert hij namelijk de activiteiten van de nieuwe sociale bewegingen primair als een defensieve reactie op het imperialisme van economie en staat en gaat hij voorbij aan de offensieve kracht van de ‘tegenbeweging’, aan de “wrijvingsverliezen” die binnen economie en staat optreden, doordat niet voorbijgegaan kan worden aan democratiserings-, humaniserings- en participatie-eisen. Dergelijke kritiek kan aanleiding geven tot pogingen om Habermas’ begrippenapparaat aan te scherpen, of tot een totale verwerping van het perspectief dat hij biedt.4 Hoe men ook reageert, duidelijk lijkt mij in ieder geval dat men niet om de theorie van het communicatieve handelen heen kan, indien men serieus geïnteresseerd is in hedendaagse maatschappijtheorie en betrokken is bij de problemen waarmee westerse maatschappijen in toenemende mate te kampen hebben. 3. Tot slot is het misschien nuttig kort in te gaan op de bedoeling van dit boekje. Het is ontstaan als begeleidende tekst bij een doctoraalcollege sociale filosofie. Ook voor gevorderde studenten bleek het ‘blauwe monster’ een hele kluif te zijn, door de omvang, het abstractieniveau, de complexiteit en hier en daar ook de ontoegankelijkheid van Habermas’ betoog. Mijn samenvatting, die de indeling van het boek en de gang van het betoog op de voet volgt, is dan ook in de eerste plaats bedoeld als steun bij de bestudering van het boek. In de tweede plaats is het bedoeld voor diegenen die in kort bestek kennis willen nemen 13
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 14
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
van Habermas’ theorie, in de hoop dat zij door deze samenvatting gestimuleerd zullen worden het oorspronkelijke werk ter hand te nemen. Met dit tweede doel voor ogen heb ik de belangrijkste literatuur waarnaar door Habermas verwezen wordt in noten opgenomen, zodat men desgewenst de stellingen die hij poneert bij de oorspronkelijke auteurs kan controleren. Tenslotte heb ik bij de vertaling van de belangrijkste begrippen die Habermas introduceert een aantal moeilijke knopen door moeten hakken. In sommige gevallen, bijvoorbeeld bij de vertaling van ‘Verständigung’, heb ik gekozen voor een uitgebreide omschrijving – in dit geval: ‘het tot stand brengen van gedeeld begrip’. In andere gevallen heb ik gekozen voor het invoeren van een neologisme, zoals ‘diskurs’ of – erger nog – voor regelrechte germanismes, zoals ‘talig’ voor ‘sprachlich’. In alle gevallen heb ik de eerste keer dat de vertaling wordt gebruikt de oorspronkelijke Duitse term tussen haakjes toegevoegd, zodat de lezer(es) zelf kan controleren welke knoop precies is doorgehakt. Voor verbeteringsvoorstellen in deze houd ik me van harte aanbevolen.
Harry Kunneman
Noten Met dank aan Michiel Korthals en Tineke van Sprundel voor kritisch commentaar en aan de leden van de Habermas-werkgroep voor hun wantrouwen tegen omvattende pretenties. 1. Vgl. hiervoor H. Kunneman, ‘Authenticiteit en communicatieve symmetrie’, Kennis & Methode, 1982, 4. 2. Vgl. vooral: J. Habermas, Zur Rekonstruktion des historischen Materialismus, Frankfurt a.M. 1976. 3. Vgl. de interviews met Habermas in NRC Handelsblad van 16 juni 1983 en Kennis & Methode, 1983, 4. 4. Vgl. voor een poging tot het eerste: H. Kunneman en J. Keulartz, Rondom Habermas, Meppel etc. 1985. Vgl. voor een voorbeeld van het laatste hier ten lande de kritiek van Veit Bader opgenomen in het aan Habermas gewijde themanummer van Kennis & Methode (1983, 4).
14
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 15
Deel 1 Handelingsrationaliteit en maatschappelijke rationalisering
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 16
Deze bladzijde is met opzet leeg gelaten
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 17
I Inleiding: ingangen tot het rationaliteitsprobleem
In het voorwoord bij zijn boek zet Habermas uiteen dat de theorie van het communicatieve handelen die hij presenteert niet opgevat moet worden als een meta-theorie, maar als een inhoudelijke sociologische theorie, die ontwikkeld is tegen de achtergrond van de interne en externe problemen waarmee westerse maatschappijen in toenemende mate te kampen hebben. De beste ingang tot die problemen, stelt hij vervolgens in de eerste paragraaf van het inleidende hoofdstuk, wordt gevormd door de rationaliteitsproblematiek. Wat heden ten dage in de filosofie aan interessants te vinden is, wijst z.i. in de richting van een theorie van de rationaliteit. Daarbinnen heeft vooral de argumentatietheorie een bijzondere betekenis, omdat die een formeel-pragmatische analyse nastreeft van de voorwaarden voor expliciet rationeel handelen. Habermas wil echter geen filosofische rationaliteitstheorie ontwerpen, maar een sociologische theorie van de moderne tijd. Het is allerminst toevallig dat hij een dergelijke theorie vanuit sociologisch gezichtspunt wil ontwikkelen. Zowel de economie als de politicologie hebben zich naar zijn mening gespecialiseerd op slechts één aspect van de omvattende maatschappijtheoretische problematiek, namelijk op doelrationeel handelen in de context van respectievelijk economie en politiek. Alleen de sociologie en de cultuurtheorie hebben de relatie met de maatschappij in zijn geheel behouden en daarmee ook het zicht op andere handelingsvormen dan alleen het doelrationele handelen. Ten gevolge daarvan hebben zij de sociaal-wetenschappelijke grondslagenproblematiek niet zo radicaal buiten de deur weten te zetten als de economie en de politicologie. Voor sociologie en cultuurtheorie zijn zowel het 17
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 18
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
methodologische probleem, hoe toegang verkregen kan worden tot de betekenis die het handelen van sociale actoren voor de betrokkenen heeft, als de inhoudelijke vraag naar de verhouding tussen systeem en leefwereld, permanente punten op de agenda gebleven. Voor de sociologie komt daar nog bij dat deze wetenschap ontstaan is als theorie van de burgerlijke samenleving, zodat van het begin af aan de verschillen tussen pre-moderne en moderne maatschappijen, tussen ‘Gemeinschaft’ en ‘Gesellschaft’, de achtergrond hebben gevormd bij de ontwikkeling van sociologische grondbegrippen. In het eerste hoofdstuk gaat Habermas nu de these ontwikkelen dat iedere omvattende sociologische maatschappijtheorie op drie niveaus wordt geconfronteerd met de rationaliteitsproblematiek, namelijk: • op het niveau van de grondbegrippen, • op methodologisch niveau, • op empirisch niveau. De sociologie kan volgens Habermas vanwege de specifieke aard van haar object niet om de rationaliteitsproblematiek heen. Deze these wordt in hoofdstuk I nader uitgewerkt en beargumenteerd, waarna in hoofdstuk II aan het werk van Max Weber de samenhang zichtbaar wordt gemaakt die volgens Habermas bestaat tussen de drie niveaus waarop het rationaliteitsprobleem zich voor de sociologie tegelijkertijd voordoet. In de eerste ‘tussenbeschouwing’ (hoofdstuk III) probeert Habermas vervolgens te laten zien, op basis van een formeel-pragmatische analyse van de structuur van taalhandelingen, dat vanuit maatschappijtheoretisch gezichtpunt het handelen van sociale actoren dat gericht is op het tot stand brengen van gedeeld begrip (= ‘Verständigungsorientiertes Handeln’) fundamenteler is dan op resultaat gericht handelen ( ‘Erfolgsorientiertes Handeln’). Zodoende wordt een essentiële zwakte van Webers rationaliseringstheorie gecompenseerd waarin dit inzicht niet wordt verantwoord. Deel 1 van het boek wordt dan besloten met een kritiek op de rationaliseringstheorie van Horkheimer en Adorno, die volgens Habermas gebonden blijft aan het monologische subject-object denken, dat van Descartes tot en met 18
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 19
Inleiding: ingangen tot het rationaliteitsprobleem
respectievelijk Kant, Marx en Weber het Westeuropese denken heeft beheerst. I.1. Rationaliteit: een voorlopige begripsbepaling De these dat elke sociologische theorie die radicaal genoeg te werk gaat op drie niveaus tegelijk met de rationaliteitsproblematiek wordt geconfronteerd, wordt in paragraaf 1 van het eerste hoofdstuk voorbereid met behulp van een eerste omschrijving van het rationaliteitsbegrip. Habermas introduceert deze omschrijving via een tegenstelling die in de rest van het boek steeds opnieuw en in vele vormen terug zal keren: de tegenstelling tussen cognitief-instrumentele rationaliteit enerzijds, als een kenmerk van het handelen van een individuele actor, die in een contingente omgeving met geëigende middelen het realiseren van privé gedefinieerde doeleinden nastreeft in het kader van de eigen zelfhandhaving; tegenover communicatieve rationaliteit anderzijds, als een kenmerk van het handelen van sociale actoren die een gemeenschappelijke definitie van de werkelijkheid nastreven via het wederzijds in het geding brengen van kritiseerbare geldigheidsaanspraken, waarvoor desgewenst redenen aangevoerd kunnen worden, die argumentatief op hun houdbaarheid kunnen worden beproefd. In beide modellen, stelt Habermas, wordt het begrip rationaliteit gedefinieerd middels de kritiseerbaarheid van de handelingen of uitingen in kwestie. Het begrip rationaliteit verwijst naar het hebben en verschaffen van goede redenen voor handelingen of uitingen, waaraan kritiseerbare kennis (‘Wissen’) ten grondslag ligt. Wanneer rationaliteit tot cognitief-instrumentele rationaliteit wordt ingeperkt, heeft deze kennis betrekking op standen van zaken in een objectief gegeven werkelijkheid, waarbinnen de actor doelmatig handelt. Wanneer rationaliteit daarentegen communicatietheoretisch wordt begrepen, wijkt deze realistische ontologie voor een door Habermas als ‘fenomenologisch’ aangeduid perspectief, waarin de werkelijkheid pas een objectief karakter krijgt doordat hij als zodanig geldt voor een gemeenschap van communicatief competente actoren. Wat het betekent in een dergelijke communi19
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 20
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
catief geconstitueerde werkelijkheid rationeel te handelen moet z.i. geanalyseerd worden aan de hand van de voorwaarden waaronder communicatief handelende actoren onderlinge overeenstemming kunnen bereiken over datgene wat voor hen als werkelijkheid geldt. Een dergelijke consensus is volgens Habermas niet ingeperkt tot datgene wat het geval is in een objectieve werkelijkheid, maar kan ook betrekking hebben op gemeenschappelijk als juist erkende normen en zelfs op evaluatieve maatstaven en expressieve uitingen. Ook daarvoor kunnen z .i. goede redenen worden aangevoerd, zodat zij de grondslag van rationele handelingen kunnen vormen. Rationaliteit heeft niet alleen betrekking op gefundeerde beweringen en op efficiënte handelingen, maar evenzeer op normatief juiste handelingen en op waarachtige uitingen, omdat ook met deze handelingen kritiseerbare geldigheidsaanspraken verbonden zijn. De interne samenhang die zodoende bestaat tussen rationeel handelen en het hebben en verschaffen van goede redenen, impliceert volgens Habermas dat het begrip communicatieve rationaliteit aan de hand van een argumentatietheorie verder geëxpliceerd moet worden. Habermas herhaalt hier in hoofdlijnen de analyse, die al in zijn artikel over ‘Wahrheitstheorieën’ te vinden is.1 Op grond van hun kritiseerbaarheid zijn rationele uitingen voor verbetering vatbaar. Negatieve ervaringen kunnen leerprocessen stimuleren, die op hun beurt in belangrijke mate van argumentatie afhankelijk zijn. Naast het theoretische diskurs, waarin controversiële waarheidsaanspraken aan de orde zijn, onderscheidt Habermas het praktische diskurs, waarin juistheidsaanspraken argumentatief aan de orde worden gesteld. Naar zijn mening wordt in het dagelijkse leven intuïtief verondersteld dat onder bepaalde omstandigheden morele argumentatie tot een gefundeerde consensus tussen de betrokkenen kan leiden. Deze intuïtie wordt in cognitivistische ethieken als die van Rawls, Apel en Habermas zelf met reconstructieve middelen uitgewerkt; een onderneming die volgens Habermas hoopvol stemt, maar duidelijk nog niet is afgesloten.2 Naast de diskursen in het cognitief-instrumentele domein en op moreel-practisch gebied bestaat er volgens Habermas 20
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 21
Inleiding: ingangen tot het rationaliteitsprobleem
ook een ‘reflexief medium’ voor evaluatieve en expressieve uitingen. Waardenstandaards, met behulp waarvan de authenticiteit van expressieve uitingen beoordeeld kan worden, kunnen weliswaar niet in een diskurs gerechtvaardigd worden, omdat ze volgens Habermas geen aanspraak op universaliteit kunnen maken, maar ze kunnen wel argumentatief gethematiseerd worden, naar het model van de esthetische kritiek. De redenen die daarbij worden aangevoerd dienen ertoe de authenticiteit van een kunstwerk zo evident te maken, dat de toeschouwer deze authenticiteit kan ervaren, en zo rationeel gemotiveerd wordt om de evaluatieve maatstaf in kwestie te accepteren. Evenzo kan volgens Habermas de waarachtigheid van iemand die zichzelf systematisch misleidt via therapeutische kritiek argumentatief gethematiseerd worden, zij het dat ook hier geen echt diskurs mogelijk is, vanwege de asymmetrische verhouding tussen therapeut en cliënt. Tenslotte onderscheidt Habermas het explicatieve diskurs, waarin de welgevormdheid van symbolische uitingen argumentatief aan de orde wordt gesteld, gegeven een stelsel van linguistische, logische, wiskundige of andere regels. Rationele uitingen in de verschillende onderscheiden domeinen kunnen zodoende met behulp van argumenten en tegenargumenten objectief beoordeeld worden. Argumentatie maakt leren mogelijk, zoals Habermas in een excurs over argumentatietheorie nader uiteenzet. Excurs over argumentatietheorie. Ondanks de eerbiedwaardige traditie waarop de argumentatietheorie kan bogen, is op dit gebied nog veel onduidelijk. Argumentatielogica heeft niet, zoals de formele logica, betrekking op deductieve relaties tussen semantische eenheden, maar op interne, niet-deductieve relaties tussen pragmatische eenheden, namelijk taalhandelingen. Dááruit zijn argumenten namelijk opgebouwd, zoals Stephen Toulmin heeft benadrukt in zijn volgens Habermas baanbrekende boek The Uses of Argument. De argumentatielogica gaat ervan uit dat de geldigheid van uitingen noch empiristisch weggeredeneerd, noch deductief gefundeerd kan worden. Dan rijzen vragen als: hoe kunnen geldigheidsaanspraken 21
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 22
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
door redenen gerechtvaardigd worden; hoe kunnen redenen gekritiseerd worden; waarom zijn sommige argumenten dwingender dan andere? Voor een beantwoording van deze vragen moet volgens Habermas onderscheiden worden tussen drie aspecten van argumentatief taalgebruik: • vanuit het gezichtspunt van de retoriek gaat het om argumentatie als proces; het leidende gezichtspunt is hier het overtuigen van een universeel auditorium, hetgeen Habermas zelf heeft geanalyseerd in termen van de voorwaarden van de ideale gesprekssituatie, waaraan voldaan moet zijn, opdat de dwang van het beste argument de doorslag kan geven;3 • vanuit het gezichtspunt van de dialectiek gaat het om de procedures die voor argumentatie als een bijzondere vorm van communicatie bepalend zijn; de strijd tussen proponenten en opponenten is aan bepaalde regels gebonden, die gericht zijn op het bereiken van een rationeel gemotiveerde onderlinge overeenstemming; • vanuit het gezichtspunt van de logica tenslotte gaat het om de produkten van de argumentatie, om de opbouw van afzonderlijke argumenten en om de relaties tussen argumenten onderling, met het oog op het argumentatief inlossen van geldigheidsaanspraken. Deze drie aspecten kunnen weliswaar analytisch van elkaar onderscheiden worden, maar datgene wat bij argumentatief taalgebruik in het geding is kan volgens Habermas onmogelijk aan de hand van één van de drie aspecten, los van de andere twee, zichtbaar gemaakt worden: zij verwijzen naar elkaar en moeten dan ook in hun samenhang geanalyseerd worden. Dat wordt vervolgens door Habermas nader beargumenteerd aan de hand van een polemiek met de opvattingen van respectievelijk W. Klein, die zijn analyse beperkt tot het procesaspect, en Stephen Toulmin, die zich volgens Habermas teveel concentreert op het produktaspect.4 Klein doet een poging de ‘wetmatigheden’ op te sporen die aan het argumenteren ten grondslag zouden liggen. Daarbij gaat hij volgens Habermas voorbij aan het onderscheid tussen het gelden en de geldigheid van argumenten. Geldigheid kan niet gereduceerd worden tot empirisch gelden, zoals blijkt uit 22
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 23
Inleiding: ingangen tot het rationaliteitsprobleem
het feit dat Klein zich gedwongen ziet om regels tot wetmatigheden, en redenen tot oorzaken te reduceren. De beperking tot het retorische analyseniveau maakt blind voor de rol die het tot stand brengen van een rationeel gemotiveerde overeenstemming speelt bij het overtuigen van toehoorders. Bovendien heeft de analyse van Klein tot consequentie dat alleen waarheidsaanspraken in beeld komen, terwijl juistheids- en waarachtigheidsaanspraken onder tafel verdwijnen. Toulmins perspectief onderscheidt zich hier in positieve zin van, omdat hij een scala van geldigheidsaanspraken toelaat en afzonderlijk analyseert. Zo onderscheidt Toulmin tussen vijf argumentatiedomeinen, namelijk het recht, de moraal, de wetenschap, het management en de kunst. Onduidelijk blijft echter wat in deze domeinen als conventionele, van de toevallige handelingscontext afhankelijke aanspraken moet worden aangemerkt, en wat tot de universele geldigheidsaanspraken gerekend kan worden. Toulmin onderscheidt niet duidelijk tussen de twee, hetgeen volgens Habermas een gevolg is van het feit dat Toulmin verschillende institutioneel gespecificeerde argumentatievormen als ingang voor zijn analyse kiest. De argumentatietheorie moet zijns inziens een systeem van geldigheidsaanspraken aan het licht brengen, op basis van een rationele reconstructie van de samenhangende aspecten van argumentatief taalgebruik. Daartoe is hij hier echter niet in staat, zodat hij volstaat met enkele aanwijzingen die bij een dergelijke onderneming richtinggevend zouden kunnen zijn. Geldigheidsaanspraken worden doorgaans niet expliciet gemaakt. Men zegt niet: “Het is waar dat de prijzen stijgen”, maar eenvoudig: “De prijzen stijgen”. De aanspraak op waarheid, juistheid of waarachtigheid kan echter bij iedere taalhandeling desgewenst expliciet gemaakt worden. Dergelijke aanspraken zijn volgens Habermas equivalent met de bewering dat de voorwaarden voor de geldigheid van de uiting in kwestie vervuld zijn. De toehoorder kan met een dergelijke aanspraak instemmen, kan hem afwijzen of voorlopig in het midden laten, maar in alle gevallen neemt hij stelling ten opzichte van de geldigheidsaanspraak in kwestie. Daarbij moet zorgvuldig onderscheiden worden tussen een ja/nee stellingname ten opzichte van imperatieven en ten opzichte van kritiseerbare 23
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 24
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
geldigheidsaanspraken. Wanneer iemand tot uitdrukking brengt dat zij iets van ons wil, zonder dat zij terzake als juist geldende normen impliciet of expliciet in het geding kan brengen, dan is slechts sprake van willekeur. Instemming met een dergelijke imperatief betekent dan het buigen voor een machtsaanspraak. Wanneer men daarentegen met een kritiseerbare geldigheidsaanspraak instemt, zijn er redenen in het geding. Men wordt niet empirisch, maar rationeel, door inzicht gemotiveerd om de aanspraak in kwestie al dan niet te accepteren. Een semantische analyse van de verschillende vormen die uitspraken aan kunnen nemen brengt aan het licht dat de redenen die voor het aanvaarden of afwijzen van een geldigheidsaanspraak aangevoerd kunnen worden van aard verschillen bij respectievelijk descriptieve, normatieve, expressieve en explicatieve uitspraken. De manier waarop deze uitspraken gefundeerd kunnen worden loopt uiteen. Bij descriptieve uitspraken gaat het erom het bestaan van standen van zaken te demonstreren; bij normatieve uitspraken gaat het om de aanvaardbaarheid van handelingen, respectievelijk handelingsnormen; bij expressieve uitspraken om de transparantie van datgene wat een actor van zijn of haar innerlijk laat zien; bij explicatieve uitspraken tenslotte gaat het om het bewijs van het welgevormde karakter van symbolische uitdrukkingen. De betekenis van de bijbehorende geldigheidsaanspraken zou nu volgens Habermas nader uitgewerkt kunnen worden door de argumentatielogische voorwaarden te specificeren, waaronder een en ander gedemonstreerd, gefundeerd of plausibel gemaakt kan worden. Tot slot van het excurs over argumentatietheorie wijst Habermas nog op de omstandigheid dat in wetenschap, recht en kunst geldigheidsaanspraken op een hoger niveau aan de orde zijn: opgenomen in morele en juridische normen, theorieën en kunstwerken. Zij maken dan deel uit van ‘culturele objectivaties’. Dat maakt echter voor de analyse geen verschil, meent hij, omdat daarin geen geldigheidsaanspraken te vinden zijn die niet ook in communicatieve uitingen besloten liggen. Als laatste wijst hij op de bijzondere plaats die de waarachtigheidsaanspraak inneemt, doordat de waarachtigheid van uitin24
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 25
Inleiding: ingangen tot het rationaliteitsprobleem
gen z.i. niet gefundeerd kan worden, maar alleen zichtbaar kan worden in de consistentie van iemands handelingen en de uitingen waarmee deze intern verbonden zijn. Bij therapeutische kritiek zijn de voorwaarden voor een symmetrisch discurs dan ook niet vervuld. Van een discurs spreekt Habermas slechts wanneer universele geldigheidsaanspraken in het geding zijn, dat wil zeggen waarheid, juistheid en welgevormdheid. Alleen in het theoretische, het praktische en het explicatieve discurs moeten de betrokkenen z.i. veronderstellen dat de voorwaarden van de ideale gesprekssituatie in voldoende mate vervuld zijn, zodat zij, indien zij maar lang en intensief genoeg argumenteren, een rationeel gemotiveerde onderlinge overeenstemming kunnen bereiken. Bij therapeutische en esthetische kritiek is deze vooronderstelling niet van toepassing vanwege het asymmetrische karakter van de discussie in het ene geval en het aan specifieke levensvormen gebonden karakter van evaluatieve maatstaven in het andere geval. I.2. Enige kenmerken van het mythische en het moderne wereldbegrip Na dit uitstapje in het voorportaal van de argumentatietheorie gaat Habermas de voorlopige omschrijving van het rationaliteitsbegrip nuanceren door het individualistische en a-historische karakter van de omschrijving tot dusverre te corrigeren. Van rationaliteit spreken we niet zozeer in geval van geïsoleerde rationele handelingen, maar eerder wanneer iemand zich in het algemeen rationeel gedraagt, dat wil zeggen: dat hij of zij zowel in de cognitieve als respectievelijk in de moreelpraktische, de evaluatieve, de expressieve en de hermeneutische dimensie goede redenen heeft voor zijn of haar uitingen en handelingen. Als dat het geval is, kunnen we zelfs spreken van een rationele manier van leven. Wanneer daarvoor dan bepaalde socioculturele voorwaarden aangegeven kunnen worden, kunnen we zelfs spreken van een gerationaliseerde leefwereld, die door een collectief gedeeld wordt. De vraag is dan of er structuren aangegeven kunnen worden, die binnen een leefwereld rationele handelingsoriëntaties mogelijk maken. Deze vraag is te veel omvattend om al in de 25
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 26
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
inleiding te behandelen: hij wordt pas in de tweede tussenbeschouwing te lijf gegaan. Hier beperkt Habermas zich tot de vraag aan welke voorwaarden culturele duidingssystemen of wereldbeelden moeten voldoen, opdat de betrokkenen tot een rationele manier van leven in staat zijn. Deze vraag probeert hij te beantwoorden via een vergelijking tussen het mythische en het moderne wereldbegrip. Daarmee kan tegelijkertijd getoetst worden of het westerse rationaliteitsbegrip terecht aanspraak kan maken op universaliteit. Duidelijk is in ieder geval dat eventuele rationaliteitsverschillen tussen mythische wereldbeelden en het moderne wereldbegrip niet gezocht moeten worden op het niveau van logische vermogens en formele operaties. Dergelijke verschillen moeten volgens Habermas gezocht worden op het niveau van de grondbegrippen die de betrokkenen ter beschikking hebben voor de interpretatie van hun werkelijkheid. Men zou hier kunnen spreken van de ‘ontologie’ die met de verschillende wereldbeelden verbonden is, indien dit begrip niet in het bijzonder betrekking zou hebben op de sfeer van het zijnde, op structuren van dat wat het geval is. Habermas gaat het er juist om te laten zien dat wereldbeeldstructuren ook voor de omgang met de normatieve realiteit van de samenleving en de omgang met het innerlijk bepalend zijn. Daartoe geeft hij eerst een grove schets van de structuur van mythische wereldbeelden, om in aansluiting daarop het provisorisch ingevoerde rationaliteitsbegrip iets meer in te kleuren. Vervolgens behandelt hij het rationaliteitsdebat in de culturele antropologie, om de vraag naar het al dan niet universele karakter van het westerse rationaliteitsbegrip te kunnen beantwoorden. In aansluiting op het begrip ‘decentrering’ van Piaget geeft hij dan een eerste schets van het evolutionaire perspectief dat zijn theorie van het communicatieve handelen draagt. Daarbij wordt de rationaliseringsthese van Weber, die in hoofdstuk II centraal staat, gebruikt om de rationalisering op het niveau van wereldbeelden aan te wijzen als het voertuig van de rationalisering van de leefwereld, waar het Habermas uiteindelijk om te doen is. Het magische animisnie, dat voor mythische wereldbeelden 26
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 27
Inleiding: ingangen tot het rationaliteitsprobleem
kenmerkend is, berust op een gebrek aan differentiatie tussen de uiterlijke natuur enerzijds en de socioculturele leefwereld anderzijds: natuur en cultuur worden conceptueel met elkaar vermengd. Tegelijkertijd wordt geen onderscheid gemaakt tussen het gehanteerde wereldbeeld, met zijn gecompliceerde stelsel van analogie- en contrastrelaties aan de ene kant en de ‘realiteit’ waarop het wereldbeeld betrekking heeft aan de andere kant. Het wereldbeeld wordt gereïficeerd, zodat de mythische interpretatie van de wereld en de magische beheersing van de werkelijkheid in elkaar overgaan. Net zomin als in mythische wereldbeelden duidelijk onderscheiden wordt tussen natuur en cultuur, wordt onderscheid gemaakt tussen de buitenwereld en het innerlijk: subjectiviteit zoals wij die kennen is binnen het kader van mythische wereldbeelden niet denkbaar. Habermas stelt voor deze verschillen te formuleren in termen van drie verschillende houdingen ten opzichte van de werkelijkheid en drie daarmee verbonden werkelijkheidsdomeinen. In de objectiverende houding beschouwen wij de werkelijkheid als bestaande uit dingen en gebeurtenissen, waarover ware uitspraken gedaan kunnen worden en waarin effectief ingegrepen kan worden. In de normativerende houding beschouwen wij de werkelijkheid als een intersubjectief gedeelde realiteit, waarin normen gelden die als juist erkend worden. Objectieve en normatieve realiteit, natuur en maatschappij, gelden samen als de buitenwereld, waartegenover wij de binnenwereld van het innerlijk onderscheiden: het domein van intenties, wensen, behoeften en gevoelens waartoe het individu een geprivilegeerde toegang heeft en waarvan hij of zij in de expressieve houding elementen aan anderen op al dan niet waarachtige wijze laat zien. Habermas spreekt hier van drie formele wereldperspectieven (‘Weltkonzepte’) die het formele raamwerk verschaffen waarbinnen sociale actoren talige overeenstemming kunnen bereiken over een gemeenschappelijke definitie van de situatie waarin zij zich bevinden. Kenmerkend voor mythische wereldbeelden is dan dat deze drie formele wereldconcepten daarbinnen nog niet uitgedifferentieerd zijn, maar opgenomen zijn in de totaliteit van het mythische wereldbegrip. Als een uitvloeisel daarvan kunnen mythische wereldbeelden door de 27
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 28
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
betrokkenen ook niet als wereldbeeld geïdentificeerd worden: tussen wereld en wereldbeeld kan geen onderscheid worden gemaakt. Zolang de formele wereldperspectieven nog niet van elkaar onderscheiden worden, kunnen de daarmee verbonden geldigheidsaanspraken, waarheid, juistheid en waarachtigheid, ook niet afzonderlijk aan de orde gesteld worden en is argumentatie en kritiek aan systematische beperkingen onderworpen. Werkelijkheidsopvattingen gelden nog niet als in hun geheel reviseerbaar, normen gelden absoluut en behoefteninterpretaties zijn nog niet voor reflectie toegankelijk. Mythische wereldbeelden hebben aldus een gesloten karakter. Mogen wij echter zomaar veronderstellen dat de uitdifferentiëring van de verschillende formele wereldperspectieven en de daarmee verbonden geldigheidsuitspraken indicatoren voor een universeel geldig rationaliteitsbegrip verschaffen? In het rationaliteitsbegrip in de culturele antropologie, dat in de jaren zestig ontbrand is naar aanleiding van publikaties van Peter Winch5, was precies deze vraag aan de orde. Habermas reconstrueert dit debat in een aantal stappen. In de eerste plaats houdt hij tegenover Steven Lukes staande dat men geenszins willekeurig kan kiezen of men ten opzichte van symbolische uitingen een hermeneutische of een objectiverende houding inneemt. Zijns inziens kan men symbolische uitingen slechts als zodanig identificeren door de handelingsoriëntaties en de mogelijke redenen van de sociale actoren wier uitingen in het geding zijn mede te verdisconteren. Zolang men dat niet doet, blijft een vuistbijl een stuk steen en wordt een manuscript nooit een betekenisdrager. De maatstaven van waaruit men de handelingsoriëntaties en de redenen in de kwestie beoordeelt zijn daarbij weliswaar cultureel veranderlijk, maar de geldigheidsaanspraken die aan dergelijke maatstaven (al dan niet intuïtief) ten grondslag liggen zijn níet historisch veranderlijk. Dat wordt door Habermas nader toegelicht aan de hand van een vergelijking tussen veranderlijke wereldbeelden en de beoordelingsmaatstaven die daarin besloten liggen met portretten. Net zoals van één en dezelfde persoon verschillende portretten mogelijk zijn, die elk als authentiek of als goed gelijkend aangemerkt kunnen worden, zo werpen ook wereld28
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 29
Inleiding: ingangen tot het rationaliteitsprobleem
beelden ieder hun eigen licht op de werkelijkheid. Wereldbeelden in hun geheel kunnen dan ook niet waar of onwaar zijn. Daarom meent Winch dat Evans Pritchard niet het recht heeft het heksengeloof van de Azande te beoordelen aan de hand van westerse rationaliteitsmaatstaven: ons ‘portret’ is niet beter, maar alleen anders. Winch gaat daarbij volgens Habermas voorbij aan het feit dat desalniettemin het ene wereldbeeld meer gelegenheid geeft om afzonderlijke ware uitspraken te formuleren dan het andere. Als een uitspraak waar is, dan is zij dat binnen élk portret; in deze zin kan volgens Habermas wel degelijk gesproken worden over de cognitieve adequaatheid van wereldbeelden. Winch heeft echter volkomen gelijk, wanneer hij stelt dat wereldbeelden niet alleen vanuit hun cognitieve adequaatheid beoordeeld mogen worden. Wereldbeelden verschaffen zin en betekenis. Het isoleren van de cognitieve dimensie uit een dergelijke totaliteit en daarop de superioriteit van het westerse rationaliteitsbegrip funderen is ontoelaatbaar. Wereldbeelden verschaffen niet alleen cognitieve oriëntatie, maar structureren ook de normatieve, maatschappelijke realiteit en bepalen de omgang met het innerlijk. Dat neemt echter niet weg dat er een vergelijking mogelijk is, die Habermas in aansluiting op ideeën van Horton en Gellner in de dimensie open versus gesloten denkt te kunnen situeren. De geslotenheid van mythische wereldbeelden komt hierin tot uiting, dat een reflexieve verhouding tot – en een kritische revisie van – de cognitieve, normatieve en expressieve interpretatiekaders die daarin besloten liggen niet goed mogelijk is. Daarentegen kan de openheid van het moderne wereldbegrip niet afgeleid worden uit de kritiseerbaarheid van cognitieve uitgangspunten die in de moderne wetenschap zijn institutionele belichaming vindt. Het is precies de hypostatering van de wetenschappelijke, cognitief-instrumentele rationaliteit die tot de ideosyncratische kenmerken van de westerse cultuur behoort: daarin schuilt het gelijk van Winch. Wij kunnen dan ook leren van pre-moderne levensvormen welke verliezen zijn opgetreden met het uiteenvallen van de eenheid tussen de verschillende wereldperspectieven, die daar nog bestond. Maar dat doet aan het onderscheid open-gesloten, en het daar29
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 30
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
mee verbonden evolutionaire perspectief met betrekking tot alle drie de werkelijkheidsdomeinen tegelijkertijd, niets af. Kritiseerbaarheid van interpretatiekaders in alle drie de domeinen is volgens Habermas een universele rationaliteitsmaatstaf. Daarmee wordt een evolutietheoretisch perspectief geïntroduceerd waarin met rationalisering van wereldbeelden op grond van intern reconstrueerbare leerprocessen gerekend wordt. In het tweede hoofdstuk wil Habermas aan de hand van Webers rationaliseringstheorie aannemelijk maken dat de ontwikkeling van religieuze wereldbeelden geïnterpreteerd kan worden als een proces waarin de drie formele wereldperspectieven uitgedifferentieerd worden. Dit leerproces wordt door Habermas gekarakteriseerd aan de hand van de opeenvolging van structurele leerniveaus. In navolging van Piaget kan zo onderscheiden worden tussen inhoudelijke leerprocessen, die aan een specifiek ontwikkelingsniveau gebonden zijn, en ontwikkelingsstappen die de overgang naar een hoger leerniveau met zich meebrengen. Bij een dergelijke overgang veranderen de grondbegrippen met behulp waarvan de werkelijkheid wordt geassimileerd. Dit proces is door Piaget onderzocht met betrekking tot de cognitieve en morele ontwikkeling van kinderen.6 Daarin wordt, via assimilatie- en accommodatieprocessen, in een aantal stappen de objectieve werkelijkheid afgegrensd van normatieve sociale verhoudingen en die twee samen ten opzichte van het eigen innerlijk. Deze ontwikkeling wordt door Piaget gekarakteriseerd als een toenemende decentrering, dat wil zeggen: als een proces waarin het kind steeds minder een egocentrisch standpunt inneemt, steeds minder zichzelf als het centrum van de wereld gaan opvatten en steeds beter in staat raakt om het perspectief van anderen in te nemen. Daarbij dienen de drie formele wereldperspectieven, waarover het kind in de loop van zijn ontwikkeling leert te beschikken, als het algemene kader waarbinnen met anderen overeenstemming kan worden bereikt over specifieke elementen van de situatie waarin men zich bevindt. Dit model wordt nu door Habermas gebruikt voor de inter30
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 31
Inleiding: ingangen tot het rationaliteitsprobleem
pretatie van de sociale evolutie en de ontwikkelingsstappen die daarin opgetreden zijn. Een centrale plaats wordt daarbij ingenomen door het begrip leefwereld, dat pas in hoofdstuk VI van deel 2 uitgebreid geanalyseerd wordt, maar hier al provisorisch wordt ingevoerd. De leefwereld wordt door Habermas begrepen als correlaat van communicatieve processen. De leefwereld vormt de horizon waartegen deze zich afspelen. Hij bestaat uit onproblematische, doorgaans diffuus blijvende achtergrondovertuigingen, waaruit geput wordt voor het bereiken van een gemeenschappelijke definitie van de situatie waarin communicatief handelende sociale actoren zich steeds bevinden. In de leefwereld zijn de ervaringen van voorafgaande generaties opgeslagen, in de vorm van werkelijkheidsinterpretaties, verplichtende normen en vaststaande behoefteninterpretaties. Het begrip decentrering, dat Piaget voor de ontwikkeling van kinderen heeft ingevoerd, kan nu volgens Habermas gebruikt worden voor de aanduiding van de verandering, die zich in de loop van de sociale evolutie voordoet, in de verhouding tussen het relatieve belang van de in de leefwereld opgeslagen interpretatiekaders enerzijds en ja/nee stellingnames van communicatief handelende actoren anderzijds. Hoe meer door traditie en overlevering de mogelijke aanvaarding of verwerping van geldigheidsaanspraken geprejudicieerd wordt, hoe geringer de mate van decentrering, en omgekeerd. Tegen deze achtergrond formuleert Habermas dan de volgende voorwaarden waaraan de culturele overlevering moet voldoen om binnen de daarmee verbonden leefwereld rationele handelingsoriëntaties te kunnen hanteren en op een rationele manier te leven: (a) de culturele overlevering moet differentiëren tussen de verschillende formele wereldperspectieven, de bijbehorende houdingen en de corresponderende geldigheidsaanspraken, zodat redenen en argumenten verschaft kunnen worden voor geldigheidsaanspraken in de verschillende domeinen; (b) de culturele overlevering moet een reflexieve houding ten opzichte van zichzelf toestaan, zodat in alle drie de domeinen argumentatief gestuurde leerprocessen mogelijk zijn; (c) deze leerprocessen moeten maatschappelijk geïnstitu31
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 32
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
tionaliseerd kunnen worden, zodat gespecialiseerde culturele subsystemen kunnen ontstaan, zoals wetenschap, recht en moraal, en kunst; (d) op basis van een dergelijke gerationaliseerde leefwereld moet tenslotte onderscheid gemaakt kunnen worden tussen op resultaat gericht en op gedeeld begrip gericht handelen, zodat aparte subsystemen kunnen ontstaan, waarin de materiële reproduktie zich verzelfstandigt ten opzichte van de leefwereld en het communicatieve handelen. Deze laatste stelling wordt pas in hoofdstuk VII, in polemiek met Parsons goed uitgewerkt en beargumenteerd, nadat Habermas in hoofdstuk VI, dat handelt over systeem en leefwereld, de sociale evolutie in twee dimensies heeft gesitueerd: enerzijds de rationalisering van de leefwereld, anderzijds complexiteitstoename in de organisatie van de materiële reproduktie. Ter afsluiting van zijn behandeling van het rationaliteitsdebat in de culturele antropologie gaat Habermas kort in op de vraag wat de status is van een dergelijk beeld van een gerationaliseerde leefwereld. Hij onderscheidt hier twee complementaire vereenzijdigingen. De ene bestaat in het gelijkschakelen van rationalisering met cognitief-instrumentele rationalisering. Het is deze gelijkschaling die in de rest van het boek voortdurend terug zal keren en die een centrale rol speelt in de verklaring van de pathologieën waarmee westerse maatschappijen te kampen hebben. De andere vereenzijdiging bestaat hierin, dat aan het beeld van een gerationaliseerde leefwereld een utopisch beeld van een volkomen rationele levensvorm ontleend wordt. Habermas benadrukt dat zijn rationaliteitsbegrip en daarmee ook zijn beeld van rationaliseringsprocessen een procedureel karakter heeft. Het gaat hem er niet om een inhoudelijk beeld te verschaffen van concrete levensvormen waarin zo iets als ‘het goede leven’ gerealiseerd zou zijn. Dat neemt niet weg dat zijn procedurele rationaliteitsbegrip gebruikt kan worden voor een kritiek van kapitalistische maatschappijen, voor zover aangetoond kan worden dat een decentrering van het wereldbegrip en de ontplooiing van het rationaliteitspotentieel van de leefwereld voorwaarden zijn voor een geëmancipeerde samen32
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 33
Inleiding: ingangen tot het rationaliteitsprobleem
leving, waarin een wederzijdse aanvulling en gelijkberechtiging van cognitieve, normatieve en expressieve momenten verwezenlijkt is. Een schets van een dergelijke hoogontwikkelde, gedecentreerde communicatieve infrastructuur is echter iets anders dan het ontwerpen van een utopische schets van concrete levensvormen: dat laatste hoort volgens Habermas niet tot de competentie van een kritische maatschappijtheorie. I.3. Wereldrelaties en rationaliteitsaspecten van het handelen, toegelicht aan de hand van vier sociologische handelingsbegrippen Het communicatieve rationaliteitsbegrip, dat in de eerste paragrafen van dit hoofdstuk provisorisch is ingevoerd, verwijst enerzijds naar de discursieve, respectievelijk argumentatieve inlossing van geldigheidsaanspraken, anderzijds naar de formele wereldperspectieven die het kader verschaffen waarbinnen sociale actoren communicatieve overeenstemming kunnen bereiken. De argumentatietheoretische lijn wordt door Habermas hier niet verder gevolgd.7 De verschillende wereldperspectieven kunnen echter gebruikt worden voor de karakterisering van de ‘ontologische’ implicaties van verschillende sociologische handelingsbegrippen. Langs deze weg hoopt Habermas aan te kunnen tonen dat voor iedere sociologische theorie die omvattende pretenties heeft het rationaliteitsprobleem onontkoombaar is. Als introductie daartoe gaat hij kort in op Poppers driewereldentheorie en de poging van Jarvie om deze handelingstheoretisch toe te passen.8 Daarbij blijkt dat Poppers theorie berust op een cognitivistisch vooroordeel: de derde wereld wordt primair bevolkt door theorieën en oplossingen voor cognitieve problemen; maar sociale actoren oriënteren zich vooral aan culturele waarden. De normatieve realiteit van de samenleving, stelt Habermas, dankt zijn zelfstandigheid ten opzichte van wensen en ideeën van sociale actoren niet aan de autonomie van waarheidsaanspraken, maar aan het verplichtende karakter van normen. Daarvoor is binnen Poppers ontologie echter geen plaats. Bovendien stelt Habermas dat institu33
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 34
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
ties niet op dezelfde manier uit communicatieve processen voortspruiten als theorieën. Instituties bieden weerstand; zij oefenen dwang uit op een manier die niet vergelijkbaar is met de bestaanswijze van theorieën. In Poppers derde wereld zouden daarom niet alleen theorieën opgenomen moeten worden, maar ook de normatieve en expressieve bestanddelen van de cultuur. Bovendien kunnen sociale actoren niet alleen stelling nemen ten opzichte van een objectieve werkelijkheid, waarover ware uitspraken mogelijk zijn, maar ook ten opzichte van de normatieve realiteit van de samenleving en ten opzichte van eigen en andermans innerlijk. Het belangrijkste verschil met Popper is echter dat Habermas niet uitgaat van op een of andere manier ‘gegeven’ werelden, maar een constitutietheoretisch perspectief hanteert. In het communicatieve handelen vormen de objectieve werkelijkheid, de sociale werkelijkheid en het innerlijk een gemeenschappelijk voorondersteld formeel kader, waarbinnen onderlinge overeenstemming kan worden bereikt over relevante componenten van de situatie waarin de betrokkenen zich bevinden. Het inzicht dat aan Poppers drie-wereldentheorie ten grondslag ligt, kan daarbij in die zin behouden blijven, dat onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds de wereld, bestaande uit de drie werkelijkheidsdomeinen die sociale actoren als het formele kader voor mogelijke onderlinge overeenstemming gemeenschappelijk vooronderstellen en anderzijds de leefwereld, als het reservoir van de culturele overlevering waaruit door sociale actoren wordt geput bij het bereiken van een gemeenschappelijke definitie van de situatie waarin zij verkeren. Deze leefwereld vormt de horizon waartegen alle communicatieve processen zich afspelen. Ook al kan men zich reflexief verhouden ten opzichte van elementen van de culturele overlevering, men kan de leefwereld nooit in zijn geheel tot object maken. Dit uitstapje naar Poppers drie-wereldentheorie had vooral tot doel om te laten zien dat handelingstheoretische uitgangspunten ontologische implicaties hebben, in die zin dat vooronderstellingen worden gemaakt met betrekking tot de aard van de wereld waarin actoren handelen. Deze vooronderstellingen hebben volgens Habermas weer consequenties voor de moge34
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 35
Inleiding: ingangen tot het rationaliteitsprobleem
lijkheden tot rationeel handelen die in het model in kwestie überhaupt in beeld kunnen komen. Dat wordt vervolgens nader uitgewerkt aan de hand van vier sociologische handelingsbegrippen, die analytisch duidelijk van elkaar onderscheiden kunnen worden en die een ordening mogelijk maken van de vele uiteenlopende handelingsconcepten die in sociaal-wetenschappelijke theorieën gevonden kunnen worden. Habermas onderscheidt achtereenvolgens (a) het teleologische handelingsbegrip, (b) het normatieve handelingsbegrip, (c) het dramaturgische handelingsbegrip, (d) het communicatieve handelingsbegrip. Met deze begrippen zijn verschillende ontologische vooronderstellingen verbonden en daarmee ook verschillende uitgangspunten met betrekking tot de rationaliteit en rationaliseerbaarheid van het handelen. Ad a. Het teleologische handelingsmodel gaat uit van een actor die het realiseren van bepaalde doeleinden nastreeft door het gebruik van geëigende middelen die op adequate wijze toegepast worden. Centraal staan de keuzes die de actor maakt uit handelingsalternatieven, op basis van maximes en zijn inschatting van de situatie. In dit teleologische handelingsmodel wordt verondersteld dat een actor zich in een objectieve werkelijkheid bevindt, waarover ware uitspraken mogelijk zijn en waarin – al dan niet met succes – ingegrepen kan worden. Waarheid en effectiviteit zijn dus de maatstaven aan de hand waarvan in dit model de rationaliteit van het handelen van actoren beoordeeld kan worden. Ook wanneer, zoals in het utilitarisme, andere actoren in het model opgenomen worden, ten opzichte waarvan strategisch gehandeld wordt, blijven de ontologische uitgangspunten van dit model onveranderd. Actoren worden opgevat als gericht op het realiseren van privégedefinieerde doeleinden, zodat de wensen en handelingen van anderen alleen als objectieve data in de berekeningen van de afzonderlijke actoren worden opgenomen. Met het teleologische handelingsmodel is zodoende volgens Habermas een éénwereldontologie verbonden.
35
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 36
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
Ad b. In de tweede plaats onderscheidt hij het normatieve handelingsmodel, waarbinnen uitgegaan wordt van sociale actoren die tot een bepaalde groep behoren en normen volgen die daarbinnen een verplichtend karakter hebben. Het volgen van normen wordt opgevat als het voldoen aan gedragsverwachtingen. Naast de objectieve werkelijkheid van dingen en gebeurtenissen, waarmee de actor als voorwaarden voor de realisering van zijn doeleinden rekening houdt, wordt in dit model ook gerekend met het bestaan van een sociale werkelijkheid van verplichtende normen. Het bestaan van deze normen mag volgens Habermas niet analoog aan het bestaan van standen van zaken opgevat worden. Wanneer een norm geldt, wordt hij in een bepaalde groep als geldig erkend. Bestaande standen van zaken worden weergegeven door ware uitspraken; bestaande normen door algemene geboden, waarin uitgesproken wordt dat de norm in kwestie algemene erkenning verdient. Vanuit dit gezichtspunt kunnen handelingen van actoren op twee manieren beoordeeld worden. In de eerste plaats kan men nagaan of hun handelingen al dan niet overeenstemmen met geldende normen. In de tweede plaats kan men nagaan of zij normen volgen die in overeenstemming zijn met universaliseerbare belangen van de betrokkenen en daarom hun instemming verdienen. Rationaliteit wordt in dit model dus niet alleen omschreven in termen van de verhouding tussen een actor en een objectieve werkelijkheid, maar ook in termen van zijn of haar verhouding tot geldende normen. Ad c. In het dramaturgische handelingsmodel wordt naast de objectieve en de sociale werkelijkheid tenslotte ook het innerlijk van de betrokkenen als werkelijkheidsdomein in de beschouwing betrokken. In dit model, dat vooral door Erving Goffman is uitgewerkt, wordt het centrale begrip gevormd door de zelfpresentatie van individuele actoren voor een publiek.9 Actoren maken gebruik van de omstandigheid dat hun innerlijk voor hen geprivilegieerd toegankelijk is, door zichzelf op een zo gunstig mogelijke manier te presenteren. Het innerlijk – de meningen, wensen, intenties, gevoelens en behoeften van actoren – kan volgens Habermas ook als een wereld opge36
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 37
Inleiding: ingangen tot het rationaliteitsprobleem
vat worden, omdat het innerlijk al dan niet waarachtig aan anderen gepresenteerd kan worden. Subjectieve belevenissen kunnen een ‘intersubjectieve transparantie’ verkrijgen, doordat zij waarachtig geuit worden en in verbinding worden gebracht met behoefteninterpretaties en beoordelingsmaatstaven die binnen de cultuur in kwestie op herkenning of instemming kunnen rekenen. Vandaar, stelt Habermas, dat bij het dramaturgische handelen esthetische aspecten, de manier waarop men zichzelf presenteert, zo’n belangrijke rol spelen. Het is essentieel dat men waarachtig overkomt. Daarom kan het dramaturgische handelen ook niet als een vorm van strategisch handelen worden beschouwd. Daarvan is sprake wanneer de betrokkenen elkaar als tegenspelers in een objectieve werkelijkheid opvatten, waarin met meer of minder succes wordt geïntervenieerd. Juist wanneer men een publiek wil manipuleren, moet men in ieder geval de indruk weten te vestigen dat men zich waarachtig uit. Ook het dramaturgische handelingsmodel gaat volgens Habermas, net als het normatieve handelingsmodel, van een twee-werelden-ontologie uit. De sociale werkelijkheid wordt in dit model namelijk geassimileerd aan de objectieve realiteit, als een geheel van bestaande normen waaraan de actor zich oriënteert als standen van zaken in een objectieve werkelijkheid. Ad d. Pas in het communicatieve handelingsmodel worden alle drie de werkelijkheidsdomeinen en de bijbehorende wereldperspectieven in de beschouwing betrokken. In dit model wordt de taal als het medium opgevat, waarbinnen sociale actoren tegen de achtergrond van een gedeelde leefwereld onderlinge overeenstemming kunnen bereiken over elementen van de objectieve werkelijkheid, de sociale werkelijkheid en het innerlijk van de betrokkenen. In aansluiting op het symbolisch-interactionisme van Mead, de taalspeltheorie van Wittgenstein, de theorie van de taalhandeling van Austin en de hermeneutiek van Gadamer, wordt in dit model recht gedaan aan de drie functies van de taal die in de voorafgaande modellen eenzijdig verabsoluteerd worden.10 In het teleologische model verschijnt de taal alleen als middel voor 37
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 38
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
het realiseren van eigen doeleinden ten opzichte van andere actoren. In het normatieve handelingsmodel verschijnt de taal alleen als middel voor het actualiseren van een reeds bestaande normatieve overeenstemming. In het dramaturgische model verschijnt de taal alleen als middel tot zelfexpressie. In het communicatieve handelingsmodel wordt aangenomen dat sociale actoren via taalhandelingen ten opzichte van elkaar geldigheidsaanspraken in het geding brengen, door middel waarvan zij de drie wereldperspectieven tot een eenheid integreren en zodoende, tegen de achtergrond van een gedeelde leefwereld, onderlinge overeenstemming tot stand brengen. De drie formele wereldperspectieven, waarvan in de andere handelingsmodellen er steeds slechts één of hooguit twee in beeld komen, worden volgens het communicatieve handelingsmodel altijd tegelijkertijd gehanteerd als het interpretatiekader waarbinnen een geldige definitie van ‘de werkelijkheid’ tot stand wordt gebracht. Indien sociale actoren niet strategisch handelen, maar gericht zijn op het tot stand brengen van gedeeld begrip (‘Verständigungsorientiert Handeln’) maken zij volgens Habermas onvermijdelijk aanspraak op: • de waarheid van hun woorden • de normatieve juistheid van de taalhandeling die ze verrichten, gegeven de context; en • de waarachtigheid van de intenties die ze tot uitdrukking brengen. Vanuit dit perspectief is de beoordeling van het rationele karakter van handelingen niet langer aan de sociale wetenschapper voorbehouden, maar wordt het rationaliteitspotentieel dat met de drie-wereld-perspectieven verbonden is, door actoren zélf benut voor het tot stand brengen van een gemeenschappelijke definitie van de werkelijkheid. De actoren zelf hanteren de maatstaven waarheid, juistheid en waarachtigheid voor het beoordelen van de mate van overeenstemming (de ‘fit’ en ‘misfit’) tussen taalhandelingen enerzijds en de drie werelden die zij als gemeenschappelijk interpretatiekader vooronderstellen anderzijds. Met dit model is echter het risico verbonden dat men sociaal handelen gelijkstelt aan communicatie. Dat is volgens Habermas onterecht: het tot stand brengen van gedeeld begrip func38
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 39
Inleiding: ingangen tot het rationaliteitsprobleem
tioneert als een mechanisme voor de coördinatie van de handelingen van actoren, maar valt niet samen met communicatief handelen, laat staan met sociaal handelen, zoals in hoofdstuk VI van deel twee, aan de hand van de structurele componenten van de leefwereld nader wordt beargumenteerd. I.4. Het probleem hoe betekenis te begrijpen in de sociale wetenschappen De samenhang tussen de wereldperspectieven en de beoordeling van het rationele karakter van handelingen bestaat hierin, dat met de formele wereldperspectieven gemeenschappelijkheidsveronderstellingen verbonden zijn, die een basis verschaffen voor de kritische beoordeling van handelingen. Dat is ook de reden waarom Weber meent dat het doelrationele handelen zich het meest volledig laat begrijpen en naar objectieve maatstaven laat beoordelen. Bij doelrationeel handelen kan de interpreet zonder probleem ideaaltypisch construeren hoe de handeling verlopen zou zijn, indien de actor zich volkomen rationeel zou hebben gedragen, omdat hij ervan uit kan gaan dat de actor zich vanuit het zelfde categoriale kader, te weten: een geobjectiveerde wereld, op de werkelijkheid oriënteert. De gemeenschappelijkheid van de ontologische vooronderstelling, van het wereldperspectief, maakt de handelingen in kwestie voor een rationele beoordeling toegankelijk. Dat zelfde geldt nu volgens Habermas ook voor de twee andere wereldperspectieven. Ook hier kan de interpreet het toeschouwersstandpunt van de externe waarnemer inruilen voor de performatieve houding van degene die dezelfde beoordelingsmaatstaven aanlegt als degene die hij beoordeelt. In het geval van door normen geleid handelen, kan niet alleen beoordeeld worden of iemand al dan niet een bepaalde norm volgt, maar kan ook de juistheid van de norm in kwestie in de beoordeling betrokken worden, doordat de interpreet probeert te beoordelen of de norm die een actor volgt gegeven de situatie inderdaad als navolgenswaardig, als normatief juist aangemerkt kan worden. Evenzo kan volgens Habermas de waarachtigheid van een actor beoordeeld worden, bijvoorbeeld door wat hij of zij zegt te vergelijken met diens handelingen. 39
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 40
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
Dergelijke rationele interpretaties staan binnen de sociale wetenschappen in een kwade reuk, hetgeen volgens Habermas vooral samenhangt met de dominantie van empiristische opvattingen. Hier wil hij niet alleen het bestaansrecht van dergelijke rationele interpretaties beargumenteren, maar ook de veel sterkere bewering dat de rationaliteitsproblematiek zich onontkoombaar voordoet, zodra men zich het probleem stelt hoe betekenis te begrijpen in de sociale wetenschappen. Een interpreet, stelt Habermas, kan geen toegang krijgen tot de betekenis die communicatieve handelingen hebben, indien hij voorbij gaat aan de rationele interne structuur van het communicatieve handelen, dat wil zeggen: de geldigheidsaanspraken en de daarmee verbonden rationele beoordelingsmaatstaven waarheid, normatieve juistheid en waarachtigheid. Deze ‘verontrustende these’ wordt door Habermas in twee stappen nader beargumenteerd. Eerst gaat hij wat dieper in op de wetenschapstheoretische en methodologische vragen die in dit verband relevant zijn om vervolgens zijn eigen opvatting meer reliëf te geven aan de hand van een beknopte analyse van fenomenologische, etnomethodologische en hermeneutische opvattingen terzake. Door Heidegger en Gadamar is het begrijpen als een fundamenteel kenmerk van het menselijk bestaan überhaupt geanalyseerd. Habermas wil zich geenszins op hen beroepen, maar constateert wel dat het laatste decennium binnen de sociologie een verwant inzicht steeds meer veld gewonnen heeft. De socioloog, poneert Anthony Giddens, treft in zijn objectgebied communicatieve processen en resultaten daarvan aan, die noodzaken tot het begrijpen van betekenis om toegang tot zijn object te krijgen. Sociale actoren produceren uitingen, teksten, samenwerkingsvormen, kunstwerken, theorieën, technieken, instituties en maatschappelijke systemen die een symbolische structuur bezitten. De socioloog moet recht doen aan de manier waarop zijn object tot stand komt, wil hij er toegang toe verkrijgen. Dat betekent volgens Habermas dat hij uiteindelijk slechts als deelnemer aan de totstandkoming van de sociale werkelijkheid toegang heeft tot het object van zijn wetenschap. Deze these wordt nader toegelicht aan de hand van 40
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 41
Inleiding: ingangen tot het rationaliteitsprobleem
ontwikkelingen binnen de moderne wetenschapsfilosofie. De discussie over de aparte status die de geesteswetenschappen ten opzichte van de natuurwetenschappen zouden bezitten heeft eigenlijk zijn pointe verloren, nu in de post-empiristische wetenschapsfilosofie, vooral onder invloed van de discussies tussen Kuhn, Popper, Lakatos en Feyerabend min of meer consensus is ontstaan over het inzicht dat de aanvaarding of verwerping van basiszinnen in de natuurwetenschappen primair afhankelijk is van de theoretische kaders met behulp waarvan aan ervaringsuitspraken inhoud wordt gegeven.11 De centrale rol die daarmee aan paradigma’s en aan de concurrentie tussen onderzoeksprogramma’s toevalt, brengt met zich mee dat hermeneutische processen en interpretatieve procedures minstens zo belangrijk blijken te zijn voor de dagelijkse gang van zaken in de natuurwetenschappen als in de geesteswetenschappen. Dat neemt echter niet weg dat de sociale wetenschappen en de geesteswetenschappen in dit opzicht met een aparte problematiek worden geconfronteerd. Giddens spreekt hier van de dubbele hermeneutiek die de sociale wetenschappen parten speelt.12 Deze hebben niet alleen met interpretatieproblemen te maken op het niveau van de relaties tussen theorieën, maar ook op het niveau van het eigen object: niet alleen de beschrijving van de data tegen de achtergrond van een bepaald theoretisch perspectief en de afweging tussen theorieën brengt hermeneutische problemen in het spel, maar ook het verkrijgen van data, de toegang tot het object, confronteert de sociale wetenschapper met de noodzaak betekenis te begrijpen. Naast niveau I waarop alle wetenschappen met interpretatieve vragen te maken hebben, hebben sociale wetenschappers ook nog op een niveau 0 met interpretatieproblemen te kampen, omdat zij zich alleen als deelnemers toegang tot hun object kunnen verschaffen. Dit betekent dat zij hun object slechts van binnen uit kunnen ontsluiten, zoals H. Skjervheim al in 1959 uitvoerig geanalyseerd heeft.13 Het begrijpen van betekenis vereist het deelnemen aan communicatieve processen waarin gedeeld begrip tot stand wordt gebracht, vereist anders gezegd de overgang van een toeschouwersstandpunt naar een performatieve houding. 41
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 42
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
Daarmee rijst echter de vraag hoe dan nog van objectiviteit sprake kan zijn. Welnu, stelt Habermas, het innemen van een performatieve houding betekent tegelijkertijd dat men zich aan geldigheidsaanspraken oriënteert en daarmee gemeenschappelijke standaards in het spel brengt aan de hand waarvan ja/nee stellingnames tegenover geldigheidsaanspraken beoordeeld kunnen worden. Daar staat echter tegenover dat de sociale wetenschapper, wanneer hij een uiting, een tekst of een institutie wil begrijpen, niet direct handelingsdoelen nastreeft en zich derhalve niet in dezelfde positie bevindt als een communicatief handelende actor. Er is sprake van een ‘virtuele deelname’ aan communicatieve processen. Betekent dit nu dat de interpreet zich kan beperken tot het descriptief ontsluiten van de betekenis der symbolische uitingen in kwestie? Met Wittgenstein is Habermas van mening dat de betekenis van uitingen afhankelijk is van de voorwaarden waaronder zij geldig zijn; maar deze voorwaarden kunnen niet los van de context waarin deze uitingen voorkomen worden geïdentificeerd. Dit betekent volgens Habermas dat een interpreet zich moet verzekeren van de redenen die actoren (gehad) hebben om de geldigheid van uitingen te accepteren of te verwerpen, om überhaupt toegang te kunnen krijgen tot de betekenis van die uitingen. Redenen zijn echter opgebouwd uit een ‘grondstof’ die zich aan waarneming vanuit een toeschouwersstandpunt onttrekt. Volgens Habermas begrijpt men de redenen die iemand heeft voor een bepaalde uiting pas, wanneer men de aanspraak op geldigheid die daarmee verbonden is gereconstrueerd heeft, wanneer men deze redenen met andere woorden rationeel geïnterpreteerd heeft. Kenmerkend voor het teleologische, het normatieve en het dramaturgische handelingsmodel is nu niet alleen dat daarbinnen slechts één of hooguit twee van de driewereldperspectieven verdisconteerd worden, maar vooral dat de waarheids-, juistheids- en waarachtigheidsaanspraken van handelende actoren niet serieus worden genomen. In de grondbegrippen van deze modellen is een niveauverschil ingebouwd tussen de sociaal-wetenschappelijke interpretatie van handelingen en die handelingen zelf. 42
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 43
Inleiding: ingangen tot het rationaliteitsprobleem
Binnen het communicatieve handelingsmodel daarentegen worden de geldigheidsaanspraken van actoren wél serieus genomen. De ontologische vooronderstellingen waar de sociale wetenschapper zélf van uitgaat zijn in dit model niet complexer dan de vooronderstellingen die aan sociale actoren worden toegeschreven. De socioloog neemt als waarnemer geen geprivilegieerde positie meer in, heeft niet langer de keus tussen een toeschouwersstandpunt en een performatieve houding, maar plaatst zijn eigen interpretatie op hetzelfde niveau als de handelingen en uitingen van de actoren in kwestie. Dit heeft tot gevolg dat de sociale wetenschapper in dit model van het begin af aan deel heeft aan dezelfde communicatieve structuren, waarbinnen sociale actoren zich bewegen. Daarmee is ook de vraag beantwoord hoe nog van objectiviteit sprake kan zijn in de sociale wetenschappen indien men het toeschouwersstandpunt opgeeft. Want dezelfde communicatiestructuren die de toegang tot het object mogelijk maken, staan ook garant voor de mogelijkheid tot kritische distantie en tot reflectie. Het is dit inzicht dat volgens Habermas geleidelijk doorgebroken is in de methodendiscussies binnen de sociologie, zoals hij tot slot aan de opvattingen van Schutz, Garfinkel en Gadamer zichtbaar probeert te maken. In de jaren dertig heeft Alfred Schutz de implicaties van het begrijpen van betekenis in de sociologie al op een consequente manier doordacht. Hij ziet in de eerste plaats dat sociale actoren zelf in het dagelijkse leven voortdurend interpretatieve activiteiten ontplooien. In de tweede plaats ziet hij dat sociologen slechts toegang krijgen tot hun object via het begrijpen van betekenis, via interpretatieve processen. In de derde plaats knoopt Schutz daar de conclusie aan vast dat de begrippen die sociologen opstellen voor de betrokkenen zelf begrijpelijk moeten zijn en bij hun eigen interpretaties aan moeten sluiten. Dat roept echter de vraag op hoe sociologen aan kunnen knopen bij de particulariteit van specifieke levensvormen en desalniettemin bij kunnen dragen aan de vermeerdering van kennis die deze particulariteit overstijgt. Schutz denkt dit probleem op te kunnen lossen via de theoretische instelling die de socioloog in zou nemen ten opzichte 43
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 44
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
van de sociale werkelijkheid. De positie van belangeloze waarnemer zou de mogelijkheid verschaffen de particulariteit van levensvormen die bestudeerd worden te overstijgen. Dit is volgens Habermas niet meer dan een postulaat; waarom zou een ‘neutrale’ door intra-wetenschappelijke prioriteiten bepaalde houding het overstijgen van de particulariteit van levensvormen garanderen? Hetzelfde probleem keert in verhevigde vorm terug binnen de etnomethodologie van Harold Garfinkel en zijn leerlingen.14 Het centrale inzicht van Garfinkel betreft de contextafhankelijkheid van interpretatieve processen. Sociale actoren construeren in specifieke contexten steeds een interpretatie van de situatie die enerzijds die situatie normaliseert, anderzijds slechts binnen de context in kwestie begrijpelijk is. Deze context-afhankelijkheid is ook van toepassing op de interpretaties van sociologen zelf. Vandaar de kritiek van etnomethodologen op het traditionele sociologische onderzoeksperspectief, waarbinnen naïef verondersteld wordt dat de socioloog vanuit een neutraal gezichtspunt kennis zou kunnen produceren die context-onafhankelijk is. De vraag luidt dan echter opnieuw hoe etnomethodologen hun eigen activiteit moeten interpreteren. Sommigen van hen trekken rechtstreeks relativistische consequenties uit hun eigen perspectief. De sociologie krijgt dan de status van een particuliere levensvorm naast andere levensvormen, waarin ‘kennis’ wordt geproduceerd die alleen binnen de context van de sociologische levensvorm geldigheid bezit. Anderen proberen het etnomethodologische perspectief te benutten voor een verhoging van het reflexieve karakter van sociologische onderzoeksmethoden. Door het bewustzijn dat de socioloog slechts door deelname aan de levensvormen die hij bestudeert de betekenis van handelingen en uitingen van actoren kan ontsluiten, kunnen naïeve onderzoeksmethoden uitgebannen worden en kan het sociologisch onderzoek in kwaliteit vooruitgaan. De orthodoxe etnomethodologen zijn met een dergelijke bescheiden doelstelling echter niet tevreden. Zij willen aan het licht brengen door middel van welke procedures in het alledaagse leven steeds opnieuw de objectieve schijn van het bestaan van een geordende werkelijkheid wordt vernieuwd. De 44
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 45
Inleiding: ingangen tot het rationaliteitsprobleem
status van de eigen activiteit van etnomethodologen blijft daarbij echter onduidelijk. Zij kunnen niet duidelijk maken in hoeverre zij zelf over een geprivilegieerde toegang tot hun object beschikken, die hen in staat zou stellen algemeen geldige uitspraken over de produktie van de sociale werkelijkheid te doen. Maar evenmin stoten zij door naar een fundamentele, formeel-pragmatische analyse van de structuur van het communicatieve handelen, waaruit duidelijk zou kunnen worden dat de mogelijkheid tot kritische distantie in het communicatieve handelen zelf ligt opgesloten. Hier ligt volgens Habermas de oplossing van het probleem waarmee etnomethodologen vergeefs worstelen: doordat de sociale wetenschapper bij zijn interpretatieve activiteit georiënteerd is op dezelfde geldigheidsaanspraken als sociale actoren in het alledaagse communicatieve handelen, kan hij enerzijds de aanspraak op een mogelijke rationele fundering van geldigheidsaanspraken serieus nemen en zich zodoende op hetzelfde niveau plaatsen als degene wiens handelingen en uitingen hij probeert te begrijpen. Maar tegelijkertijd kan hij de mogelijkheid tot reflectie en kritiek, die in de structuur van het communicatieve handelen zelf besloten ligt, benutten om deze aanspraak op rationaliteit kritisch te toetsen, om zo althans potentieel de particulariteit van de levensvorm in kwestie te overstijgen. Deze weg van het communicatieve handelen naar het discurs is volgens Habermas in het dagelijkse leven maar al te vaak geblokkeerd, maar ligt als mogelijkheid in de structuur van het communicatieve handelen opgesloten. Terwijl etnomethodologen zich met interpretatieve processen als structurele component van het dagelijks leven bezighouden, is de belangstelling van hermeneutici gericht op de interpretatie van ‘probleemgevallen’, bijvoorbeeld het begrijpen van vreemde culturen of van teksten uit vroeger tijden. Daarbij doet de interpreet de ervaring op dat het begrip dat hij van een tekst of andere symbolische uiting in eerste instantie opbouwt, vaak in tweede instantie ontoereikend blijkt te zijn. De taak van de interpreet is dan het maken van een onderscheid tussen de vanzelfsprekende vooronderstellingen die hij of zij op de tekst projecteert enerzijds en de vanzelfsprekende voor45
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 46
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
onderstellingen van de auteur van de tekst anderzijds. Daartoe moet de interpreet proberen te achterhalen welke redenen de auteur gehad kan hebben voor zijn uitingen, zowel voor de aanspraak op waarheid die hij met zijn woorden verbindt, als voor de aanspraak op juistheid en waarachtigheid die aan zijn uitingen ten grondslag liggen. Volgens Habermas kan een interpreet de betekenis van die uitingen slechts reconstrueren, door zich die redenen voor ogen te halen en ten opzichte daarvan al dan niet expliciet stelling te nemen. Ook als de interpreet het oordeel over het meer of minder gefundeerde karakter van de aanspraken op waarheid, juistheid en waarachtigheid die met de te interpreteren uitingen verbonden zijn, voorlopig uitstelt, dan nog neemt hij stelling ten opzichte van de geldigheid van die uitingen, door de redenen áls redenen serieus te nemen. Dat is volgens Habermas precies wat Gadamer met de ‘Vorgriff auf Vollkommenheit’ bedoelt, die aan alle echte interpretaties ten grondslag ligt. Gadamer benadrukt volgens Habermas echter te zeer de ‘applicatio’, het leren van de traditie, en heeft te weinig oog voor het feit dat het serieus nemen van redenen als redenen evengoed de vorm van kritiek aan kan nemen.15 Volgens Habermas is hiermee minstens plausibel gemaakt dat de sociologie niet om het rationaliteitsprobleem heen kan. Zowel op het niveau van de sociologische handelingsbegrippen als op methodologisch niveau is het rationaliteitsprobleem onontkoombaar. Indien echter de socioloog slechts toegang kan krijgen tot zijn object in de performatieve instelling, dat wil zeggen door het serieus nemen van waarheids-, juistheids- en waarachtigheidsaanspraken, moet aangetoond kunnen worden dat hierbij rationaliteitsstructuren in het geding zijn die een universeel karakter hebben. Alleen dán kan nog aan het idee van objectieve sociaal-wetenschappelijke kennis vastgehouden worden. Hoe kan men echter de universaliteit van deze rationaliteitsstructuren plausibel maken, indien men, zoals Habermas, afziet van ‘metafysische rugdekking’ en geen steun probeert te zoeken bij het filosofische rechtvaardigingsdenken? 46
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 47
Inleiding: ingangen tot het rationaliteitsprobleem
Daartoe bieden zich volgens Habermas drie wegen aan. In de eerste plaats een uitgebreide formeel-pragmatische analyse van het communicatieve handelen, in het kader waarvan de grondstructuur van het communicatieve handelen rationeel gereconstrueerd zou moeten worden. Langs deze weg vallen geen dwingende conclusies te bereiken, maar kan de universaliteitspretentie van de formele pragmatiek op zijn minst plausibel worden gemaakt. In de tweede plaats kan men proberen de empirische bruikbaarheid van formeel-pragmatische inzichten te demonstreren, met name op het gebied van de verklaring van gestoorde vormen van communicatie; van de analyse van de sociale evolutie, in het bijzonder het ‘hominisatie-proces’; en tenslotte op het gebied van de ontogenetische ontwikkeling van communicatieve competenties. Daartoe zijn echter inspanningen vereist die het kader van dit boek verre te buiten gaan. Minder eisen worden volgens Habermas gesteld door de derde weg die begaan kan worden om aannemelijk te maken dat zijn schets van de structuur van het communicatieve handelen betrekking heeft op universele rationaliteitsstructuren, namelijk het bij elkaar brengen van de aanzetten die binnen de sociologie gevonden kunnen worden voor een theorie van maatschappelijke rationalisering. Het is déze weg die Habermas kiest. Hij wil geen geschiedenis schrijven van de sociologische theorie ter zake, maar de verschillende aanzetten vanuit een theoretische doelstelling behandelen: hij wil laten zien dat een rationaliseringstheorie op basis van de theorie van het communicatieve handelen in staat is problemen op te lossen die terzake in de sociologische traditie nog steeds op een oplossing liggen te wachten. Volgens Habermas zijn sociaal-wetenschappelijke paradigma’s intern verbonden met de maatschappelijke context waarbinnen ze ontstaan zijn. Belangen, wensen en verwachtingen van collectieven vinden zodoende hun weerslag in de sociologische theorie. Wanneer Habermas derhalve op basis van zijn theorie van het communicatieve handelen voorafgaande paradigma’s kan kritiseren, tot een eenheid kan samensmeden en zodoende vooruit kan helpen wordt daarmee zijn eigen onderneming aan een soort toets onderworpen. 47
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 48
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
In hoofdstuk II behandelt hij daartoe in de eerste plaats Webers theorie over het rationaliseringsproces dat in westerse maatschappijen is opgetreden. Webers handelingstheorie wordt vervolgens in hoofdstuk III gekritiseerd en vervangen door een communicatietheoretische, formeel-pragmatisch gefundeerde handelingstheorie. In hoofdstuk IV keert Habermas terug naar het hoofdprobleem: in hoeverre het kapitalistische rationaliseringsproces als een eenzijdige rationalisering begrepen kan worden, aan de hand van de ‘kritiek van de instrumentele rede’ van de Frankfurter Schule. Deze wordt door Habermas gekritiseerd als berustend op het subject-object model van de bewustzijnsfilosofie, dat een onvoldoende basis verschaft voor een diagnose van de pathologische verschijnselen waarmee moderne samenlevingen in toenemende mate te kampen hebben. Volgens Habermas is een paradigmawisseling noodzakelijk van het paradigma van de bewustzijnsfilosofie en het doelrationele handelen naar het paradigma van het communicatieve handelen. De inhoud van die paradigmawisseling wordt in hoofdstuk V, in deel 2 van het boek, toegelicht aan de hand van een behandeling van Mead en Dürkheim en een schets van het hominisatieproces en de daarop gebaseerde sociale evolutie van de menselijke soort. Deze evolutie wordt door Habermas in de tweede tussenbeschouwing, hoofdstuk VI, geïnterpreteerd als een differentiatieproces van de tweede orde. Enerzijds kan de evolutie beschreven worden als de rationalisering van de leefwereld, anderzijds als een toename van de complexiteit in de organisatie van de materiële reproduktie. Tegelijkertijd differentiëren zich echter volgens Habermas in de loop van de sociale evolutie ook de symbolische reproduktie van de leefwereld en de materiële reproduktie van maatschappijen ten opzichte van elkaar, doordat de materiële reproduktie ‘ondergebracht’ wordt in verzelfstandigde subsystemen. Deze schets van de verhouding tussen systeem en leefwereld vormt dan de basis voor een kritiek van de Parsoniaanse systeemtheorie in hoofdstuk VII, gevolgd door het slothoofdstuk, waarin Habermas de verschillende draden bij elkaar neemt en aan de hand van een revisie van Marx’ kapitalismekritiek een diagnose stelt van hedendaagse westerse maatschappijen. De 48
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 49
Inleiding: ingangen tot het rationaliteitsprobleem
pathologieën die daarbinnen constateerbaar zijn kunnen zijns inziens herleid worden op de kolonialisering en fragmentering van de leefwereld, die optreedt doordat de imperatieven van de verzelfstandigde subsystemen economie en staat onder invloed van de nog steeds bestaande klassenverhoudingen gewelddadig binnendringen in de leefwereld en communicatieve processen onmogelijk maken waar die onontbeerlijk zijn. Het is deze diagnose die tenslotte ook een analyse mogelijk maakt van de betekenis van de nieuwe sociale bewegingen en de taak van een kritische maatschappijtheorie onder de huidige maatschappelijke omstandigheden.
49
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 50
II Webers rationaliseringstheorie
II.1. Het westerse rationalisme Aan de hand van Webers interpretatie van het rationaliseringsproces dat zich in West-Europa vanaf de zestiende eeuw tot in onze tijd heeft doorgezet, probeert Habermas te laten zien dat in dit rationaliseringsproces dezelfde verwijzingssamenhang (‘Bezugssystem’) centraal staat, die in hoofdstuk I gepresenteerd is als uitgangspunt voor respectievelijk rationele argumentatie, voor de analyse van de verhouding tussen mythische en moderne wereldbeelden, voor fundamentele sociologische handelingsbegrippen en voor het begrijpen van sociale handelingen en hun betekenis. Steeds opnieuw probeert Habermas te laten zien dat rationaliteit betrekking heeft op het verschaffen (en verwachten) van goede redenen voor: • werkelijkheidsoordelen (waarheid) (juistheid), en • normen (waarachtigheid en • expressieve uitingen authenticiteit). Het belang van Webers rationaliseringstheorie is nu gelegen in het feit dat Weber een analyse geeft van de ontwikkeling van de voorwaarden, waaronder überhaupt pas de mogelijkheid ontstaat om goede redenen aan te geven voor de waarheid van uitspraken, respectievelijk de juistheid van normen en de waarachtigheid van expressieve uitingen of de authenticiteit van behoefteninterpretaties. Deze voorwaarden betreffen vooral de geleidelijke uitdifferentiëring van de drie formele wereldperspectieven (‘Weltbegriffe’) die volgens Habermas de grondslag vormen van rationalisering überhaupt: men moet onderscheid kunnen maken tussen de objectieve werkelijkheid, de sociale werkelijkheid en het innerlijk, om goede rede50
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 51
Webers rationaliseringstheorie
nen te kunnen verschaffen (en verwachten) voor handelingen, opvattingen, standen van zaken enzovoort. Het verschaffen van goede redenen is immers verbonden met argumentatie; en argumenteren is volgens Habermas pas goed mogelijk, wanneer men expliciet een van de drie geldigheidsaanspraken als maatstaf voor het beoordelen van de geldigheid van argumenten hanteert. Enigszins verwarrend is nu dat Habermas het begrip rationalisering zowel gebruikt voor het ontstaan van de voorwaarden voor het verschaffen van goede redenen vanuit de verschillende wereldperspectieven als ook voor de verdere ontwikkeling op basis van deze voorwaarden. Hij spreekt zowel over de rationalisering van wereldbeelden als over maatschappelijke rationalisering, maar het eerste betreft de geleidelijke uitdifferentiëring van de drie wereldperspectieven op basis van de ontwikkeling van religieuze wereldbeelden, terwijl het tweede alleen in moderne maatschappijen optreedt, op basis van deze uitdifferentiëring. De betekenis van Webers analyse is volgens Habermas gelegen in het feit dat hij – zonder te vervallen in een scientistisch of evolutionistisch vooruitgangsgeloof, of in een historisch relativisme – laat zien dat de specifieke ontwikkeling die in het westen na 1600 is opgetreden herleid kan worden op een cultureel ontwikkelingsproces, dat heeft geleid tot het ontstaan van handelingsdisposities en waarde-oriëntaties, die de basis hebben gevormd voor het ontstaan van de kapitalistische economie en de moderne staat. Webers analyse heeft dus betrekking op de samenhang tussen ontwikkelingen op het niveau van respectievelijk cultuur, maatschappij en persoonlijkheid. Hij wil een maatschappelijke ontwikkeling verklaren – het ontstaan van een rationeel georganiseerde economie en de moderne bureaucratische staat – op grond van een cultureel rationaliseringsproces, dat op het niveau van de persoonlijkheid tot het ontstaan van een motivatiestructuur en tot handelingsdisposities leidt die een rationele levenswijze bevorderen. Habermas’ kritiek op Weber betreft nu het feit dat Weber enerzijds een breed rationaliteitsbegrip hanteert voor de analyse van dit culturele rationaliseringsproces, dat zich zowel bin51
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 52
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
nen de wetenschap, als binnen recht en moraal en de kunst afspeelt; dat hij dit brede rationaliteitsbegrip óók hanteert voor de beschrijving van de rationalisering op het niveau van het handelen van individuen; maar dat hij bij zijn analyse van het maatschappelijke rationaliseringsproces (ontstaan van moderne economie en staat) dit brede rationaliteitsbegrip, waarin alle drie de wereldperspectieven en geldigheidsaanspraken voorkomen, inperkt tot een rationaliteitsbegrip waarin alleen nog van doelrationaliteit sprake is, dat wil zeggen: nog maar één wereldperspectief aanwezig is (de objectieve werkelijkheid) en nog maar één geldigheidsaanspraak (waarheid/effectiviteit). Wat Habermas in dit hoofdstuk wil doen is dan ook het verschaffen van een dusdanige herinterpretatie van Weber, dat het brede rationaliteitsbegrip ook vruchtbaar gemaakt kan worden voor de analyse van het rationaliseringsproces op het niveau van economie en staat. Het is van belang hierbij in het oog te houden dat Habermas hier niet alleen met Weber polemiseert, maar via Weber met de in de sociale wetenschappen gebruikelijke positivistische en utilitaristische reductie van rationaliteit überhaupt tot doelrationaliteit. II.2. De ‘onttovering’ van religieus-metafysische wereldbeelden en het ontstaan van moderne bewustzijnsstructuren De eerste stap die Habermas zet in zijn poging om Webers analyse van het westerse rationaliseringsproces in zijn eigen theorie in te lijven, valt uiteen in vier onderdelen. In de eerste plaats neemt Habermas stelling in het idealisme-materialisme debat met betrekking tot de onderscheiden rol die ideeën en belangen spelen in de sociale evolutie (a). In de tweede plaats introduceert hij het fundamentele onderscheid tussen die elementen in de ontwikkeling van moderne bewustzijnsstructuren, die ontwikkelingslogisch geanalyseerd kunnen worden – en daarom begrepen kunnen worden vanuit de overgang naar een hoger ontwikkelingsstadium – tegenover die factoren die alleen extern verklaard kunnen worden, op basis van sociologisch onderzoek naar de invloed van specifieke empirische omstandigheden (b). In de derde plaats brengt Habermas een 52
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 53
Webers rationaliseringstheorie
onderscheid aan tussen structurele en inhoudelijke aspecten in de ontwikkeling van religieuze wereldbeelden, op basis waarvan begrijpelijk kan worden gemaakt waarom nu juist in het westen de rationalisering van religieuze wereldbeelden, die in alle wereldreligies in aanzet te vinden is, zich op cultureel niveau volledig heeft ontplooid (c). Tenslotte specificeert hij een tweetal voorwaarden, die vervuld moeten zijn opdat het rationaliseringsproces op cultureel niveau om kan slaan in een maatschappelijk rationaliseringsproces (d). Ad a. Zowel binnen een positivistisch perspectief als vanuit een orthodox-materialistisch gezichtspunt verdwijnt datgene waar het Habermas en Weber primair om te doen is in de ontwikkeling van wereldbeelden helemaal uit beeld. Een positivistisch socioloog die puur descriptief te werk gaat constateert slechts dat mensen onder bepaalde omstandigheden bepaalde opvattingen accepteren en dat daar empirisch beschrijfbare veranderingen in optreden. De materialist meent zelfs dat die opvattingen bepaald worden door de materiële omstandigheden waarbinnen zij ontwikkeld worden: de ideeën van de heersende klasse zijn de heersende ideeën; religie is opium voor het volk, etcetera. Habermas prijst daartegenover Weber, omdat deze de ontwikkeling van wereldreligies analyseert als een proces dat slechts begrepen kan worden wanneer men het feit dat de betrokkenen geloofden in bepaalde ideeën en overtuigd waren van de juistheid van bepaalde normen serieus neemt. Tegenover het materialistische standpunt houdt Weber staande dat de manier waarop belangen maatschappelijk werkzaam zijn mede bepaald wordt door de inhoud van ideeën. Maar dat betekent dat de socioloog die inhoud ook serieus moet nemen, om de invloed die ideeën hebben uitgeoefend (als ‘wisselwachters’) te kunnen begrijpen. Bovendien betekent dit dat de veranderingen die optreden in de manier waarop ideeën gerechtvaardigd en plausibel gemaakt kunnen worden als een empirisch werkzame factor opgevat moeten worden. Vooral om dit laatste punt is het Habermas te doen. Ad b. Vervolgens probeert hij aan te geven dat deze veranderingen ofwel terug kunnen gaan op de interne structuur van we53
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 54
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
reldbeelden en de ontwikkelingslogica waaraan wereldbeelden zijns inziens onderhevig zijn, ofwel terug kunnen gaan op externe, empirisch te analyseren factoren, in het bijzonder de invloed van belangen. In Webers analyse komt de ontwikkelingslogica niet zo goed uit de verf. Weber laat volgens Habermas niet duidelijk genoeg zien dat in de ontwikkeling van religieuze wereldbeelden geleidelijk de drie formele wereldperspectieven uitgedifferentieerd worden. Habermas wijt dat aan Webers preoccupatie met de inhoudelijke problemen, in het bijzonder het theodicee-probleem, waarop religies een antwoord probeerden te verschaffen.16 Bovendien concentreert Weber zich op één van de drie wereldperspectieven: centraal staat de rationalisering van het recht en de moraal (hetgeen Habermas later ‘recht trekt’ door ook de cognitieve rationalisering – in het kader van de Griekse cosmologie – bij de analyse te betrekken). Tenslotte perkt Weber ook deze analyse nog in door die rationalisering slechts te onderzoeken vanuit het perspectief van de normatieve, ‘waarderationele’ verankering van het doelrationele handelen, die het ontstaan van de moderne economie en staat mogelijk maakt. In de slotparagraaf van hoofdstuk II probeert Habermas deze beperking te verhelpen, waarmee meteen Webers pessimistische diagnose over de toekomst van westerse maatschappijen gecorrigeerd wordt. Ad c. In de volgende subparagrafen introduceert Habermas dan het onderscheid tussen religieuze wereldbeelden die een persoonlijke god als schepper postuleren (theocentrisch) en wereldbeelden die uitgaan van een onpersoonlijke, niet geschapen, in alle mensen gerepresenteerde kosmos (kosmocentrisch). Alleen de eerste leiden tot ethische rationalisering, omdat kosmocentrische wereldbeelden niet verenigbaar zijn met een ascetisch activisme. Pas vanuit dit laatste gezichtspunt wordt de wereld geobjectiveerd als een arena, waarin de gelovige voortdurend met ethisch-religieuze uitdagingen wordt geconfronteerd. Pas vanuit dit gezichtspunt wordt derhalve één van de drie formele wereldperspectieven (de wereld als normatieve realiteit) consequent ‘uitgeprepareerd’ (overigens: zonder dat de betrokkenen zich bewustzijn dat ze dat aan het doen zijn!). 54
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 55
Webers rationaliseringstheorie
Het tweede inhoudelijke criterium dat Weber introduceert voor de indeling van wereldreligies, de tegenstelling wereldbevestiging versus wereldontkenning, gebruikt Habermas vervolgens om te laten zien dat binnen de wereldbevestigende religies juist niet het activistische, maar het tot contemplatie stimulerende wereldbeeld ertoe leidt dat de wereld radicaal onder cognitief gezichtspunt wordt geobjectiveerd. Het model dat Habermas gebruikt komt dus hierop neer dat in alle religies/wereldbeelden de verschillende formele wereldperspectieven besloten liggen, dat derhalve alle wereldbeelden potentieel in staat zijn tot ‘onttovering’ van de wereld te komen; dat wil zeggen: tot het ‘te boven komen’ van de fusie van de verschillende formele wereldperspectieven die voor magisch denken en voor mythische wereldbeelden kenmerkend is, door één van de drie mogelijke wereldperspectieven te ‘radicaliseren’ en als uitgangspunt voor de objectivering van de wereld in zijn geheel te gebruiken, maar dat tenslotte de specifieke oplossing die de verschillende religies/wereldbeelden vinden voor het probleem hoe het onrecht in de wereld te verklaren – respectievelijk hoe de veelheid van verschijnselen op één noemer gebracht kan worden – bepaalt hoe groot de kans is dat deze radicalisering metterdaad op zal treden. De culturele rationalisering die de basis vormt van de specifiek westerse maatschappelijke rationalisering wordt nu verklaard door het feit dat in de middeleeuwen in Europa de twee wereldbeelden die het meest tot deze radicalisering in staat waren – het christendom en de Griekse kosmologie – in een produktieve spanningsverhouding ten opzichte van elkaar kwamen te staan, die enerzijds tot een nog verdergaande radicalisering, anderzijds tot een synthese van de betrokken formele wereldperspectieven heeft geleid. Ad d. De maatschappelijke rationalisering die, voor het eerst in de wereldgeschiedenis, op basis van deze culturele rationalisering mogelijk werd, trad nu feitelijk op, doordat in Europa twee onontbeerlijke randvoorwaarden daartoe vervuld werden: de religieuze ascese dringt via de protestantse beroepsethiek door in niet-religieuze levenscontexten; en de comtemplatieve wereldobjectivering dringt, via de ‘fusie’ van humanistische ge55
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 56
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
leerden, scholastici en kunstenaars-ingenieurs, in het dagelijks leven door en in de economische reproduktie. Bovendien beïnvloeden deze ontwikkelingen elkaar over en weer in positieve zin.17 De mogelijkheden die het culturele rationaliseringsproces bood, werden zodoende mede door ‘toevallige’ oorzaken, namelijk het vervuld zijn van onontbeerlijke randvoorwaarden, feitelijk benut. II.3. Modernisering als maatschappelijke rationalisering: de rol van de protestantse ethiek De overgang naar een moderne maatschappij, stelt Habermas aan het begin van deze paragraaf, vereist een complexe verklaring, die recht doet aan het wederzijds op elkaar inwerken van belangen en ideeën, zonder dat men zich a priori vastlegt op eenzijdige causale beïnvloedingslijnen, in de zin van een simplistisch idealisme of rechtlijnig materialisme. Duidelijk is dat Weber de ontwikkeling van ideeën, en het culturele rationaliseringsproces, als vertrekpunt neemt. De analytische mogelijkheden die dit vertrekpunt biedt worden echter slechts gedeeltelijk door hem benut. Hij vraagt zich niet af of het maatschappelijke rationaliseringsproces dat in Europa feitelijk opgetreden is het rationaliteitspotentieel dat op basis van het culturele rationaliseringsproces beschikbaar was meer of minder volledig benut heeft. Weber beschouwt de institutionalisering van doelrationeel handelen in het kader van economie en staat, via de protestantse beroepscultuur en het moderne rechtssysteem, zonder meer als resultaat van het culturele rationaliseringsproces, zodat hij zichzelf de mogelijkheid ontneemt dit feitelijke resultaat kritisch te meten aan wat mogelijk geweest zou zijn. De verenging van het rationaliteitsbegrip, die daardoor bij de analyse van het maatschappelijke rationaliseringsproces optreedt, wordt nu door Habermas in twee stappen bekritiseerd. In de eerste plaats probeert hij te laten zien dat de protestantse ethiek alleen een sleutel vormt voor de verklaring van het beperkte karakter dat het rationaliseringsproces in het kapitalisme aanneemt, maar onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de analyse van het omvattende rationaliseringsproces dat 56
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 57
Webers rationaliseringstheorie
cultureel gesproken mogelijk geweest zou zijn (a). In de tweede plaats probeert hij de rationaliseringsmogelijkheden die op basis van de rationalisering van religieus-metafysische wereldbeelden beschikbaar waren gekomen systematisch in kaart te brengen, zodat het beperkte karakter van de rationalisering die in Europa feitelijk is opgetreden zichtbaar kan worden gemaakt (b). Ad a. Voor de calvinistische sekten die in Webers analyse centraal staan is kenmerkend dat zij uitgaan van een genadeparticularisme: slechts weinigen zijn uitverkoren. Een uiterlijk teken van genade is succes in de uitoefening van een beroep (ook al garandeert dit niets). Omdat voor deze sekten de dagelijkse omgang bovendien niet langer door piëteitsoverwegingen wordt beïnvloed, kan het sociale handelen in het kader van de beroepsactiviteit verzakelijkt worden en een strategisch, slechts op het nastreven van eigen belangen gericht karakter krijgen. De religieuze ethiek van het ascetische protestantisme, stelt Schluchter dan ook, is een monologische overtuigingsethiek met onbroederlijke consequenties?18 De kern van Habermas’ kritiek op Webers analyse van de protestantse ethiek is nu dat Weber niet heeft gezien dat de afbraak van traditionele levensverhoudingen, die voor het ontstaan van een moderne maatschappij noodzakelijk is, ook plaats had kunnen vinden via een niet-particularistische vorm van verzakelijking. Wanneer op grond van het (op cultureel niveau ‘beschikbare’) ethische rationalisme een ‘universalistische verzakelijking’ opgetreden was, zouden de traditioneel geheiligde normen eveneens tot conventies gereduceerd zijn en zou modernisering opgetreden zijn. Weber ziet met andere woorden niet dat de protestantse ethiek slechts als voertuig voor de verzakelijking van de dagelijkse omgang heeft kunnen dienen, omdat het particularistische karakter ervan functioneel was voor de stabilisering van kapitalistische verhoudingen. Dit particularistische karakter van de protestantse ethiek verklaart volgens Habermas ook de cognitieve dissonantie tussen geloof en dagelijks leven, die met de ontwikkeling van het kapitalisme steeds sterker wordt. Weber meent dat het kapitalisme op deze manier de ‘motivationele basis’ waarop 57
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 58
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
het zelf ontstaan is, geleidelijk vernietigt. Maar, stelt Habermas, deze motivationele normatieve basis kan toch ook in andere contexten dan die van het particularistische protestantisme voortbestaan. Weber geeft geen bewijs dat onmogelijk is, zodat Habermas tot de conclusie komt dat de instabiliteit waarop Weber wijst wel eens terug zou kunnen gaan op het feit dat de kapitalistische gedaante die de modernisering aanneemt, post-traditionele, normatief gerationaliseerde handelingsoriëntaties slechts in beperkte vorm toelaat. Het is dan niet het moderniserings- en rationaliseringsproces zélf, dat tot maatschappelijke instabiliteit leidt, zoals Weber geneigd is te denken, maar de beperkte vorm die het rationaliseringsproces onder kapitalistische verhoudingen aanneemt. Kenmerkend voor deze beperkte vorm van rationalisering is het feit dat de cognitief-instrumentele rationaliteit buiten de perken van economie en staat treedt en zich in andere levensgebieden indringt, ten koste van de moreel-praktische en esthetischpraktische rationaliteit, die eigenlijk in die levensgebieden de overhand zouden moeten hebben. (Deze formulering preludeert op de kolonialisering van de leefwereld die in deel 2 op basis van de toevoeging van het systeemtheoretische begrippenapparaat geïntroduceerd gaat worden). Ad b. Vervolgens probeert Habermas de verschillende rationaliseringsmogelijkheden die bij de overgang van de feodale naar de moderne maatschappij in Europa cultureel beschikbaar waren in kaart te brengen. Hij doet dat in eerste instantie via Webers indeling van de verschillende ‘levensordeningen’ of ‘culturele handelingssystemen’: aan de hand van het criterium of zij het bezit van ideële dan wel materiële goederen regelen en aan de hand van de culturele waardensfeer (cognitief, normatief dan wel esthetisch) waarmee de verschillende handelingssystemen verbonden zijn. Volgens Weber bestaat er een interne spanningsverhouding tussen de ethische waardensfeer enerzijds, die met religieuze levensordeningen verbonden is, en de overige culturele handelingssystemen. Habermas doet vervolgens een poging Webers indeling te systematiseren, door de drie verschillende formele wereldsperspectieven (de objectieve, de sociale en de innerlijke wereld), af te beelden op de 58
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 59
Webers rationaliseringstheorie
daarmee corresponderende fundamentele houdingen, namelijk de objectiverende, de normativerende en de expressieve houding. Hieruit resulteren negen fundamentele relaties, waaruit Habermas tenslotte drie ‘rationaliseringscomplexen’ afleidt, die respectievelijk gekenmerkt worden door een objectiverende instelling ten opzichte van de natuur en de maatschappij; een normativerende houding ten opzichte van maatschappij en innerlijk en een expressieve instelling ten opzichte van innerlijk en natuur. Alleen deze ‘rationaliseringscomplexen’, stelt Habermas, laten een systematische, op argumentatie gebaseerde accumulatie van kennis toe; alleen binnen deze complexen is rationalisering überhaupt mogelijk (een stelling waarvoor het bewijs overigens nog geleverd moet worden op Schema 1. De drie ‘rationaliseringscomplexen’ die Habermas onderscheidt (uit: J. Habermas, ‘Theorie des kommunikativen Handelns’, 1, Frankfurt 1981, p. 326) werelden
objectieve wereld
sociale wereld
innerlijk
objectieve wereld
houdingen expressieve houding
objectiverende houding normativerende houding expressieve houding
kunst
cognitief-instrumentele rationaliteit X
wetenschap sociale techtechniek nologieën
X
moreel-praktische rationaliteit recht
moraal
X
ethisch-praktische rationaliteit erotiek
59
kunst
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 60
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
basis van een nog te ontwikkelen argumentatietheorie). Tegen deze achtergrond kan nu de rationalisering die structureel mogelijk geweest was, indien op alle drie de gebieden ideeën zich met belangen hadden verbonden, in beeld komen en daarmee natuurlijk ook het beperkte karakter van de rationalisering die feitelijk in het westen opgetreden is. (Vgl. schema 1.) Webers pessimistische diagnose, stelt Habermas tenslotte, die een onophefbare interne spanning tussen de verschillende rationaliteitscomplexen impliceert, lijkt slechts plausibel, zolang men geen rekening houdt met de mogelijkheid van een discursieve communicatieve ethiek. Bovendien kan Weber zijn opvattingen slechts handhaven door een specifieke, maar onhoudbare interpretatie van de rol van het moderne recht, zoals in de slotparagraaf van dit hoofdstuk uiteen wordt gezet. II.4. Rationalisering van het recht en diagnose van de moderne tijd Tegenover Weber wil Habermas vasthouden dat het een empirische – en dat wil zeggen: niet van te voren al theoretisch beslisbare – vraag is, waarom niet alle drie de rationaliteitscomplexen die op cultureel niveau in uitgedifferentieerde vorm beschikbaar gekomen zijn in moderne maatschappijen een gelijkwaardige institutionele belichaming hebben gevonden. Weber lijkt te suggereren dat alleen doel-middel rationaliteit zich op institutioneel niveau (in de subsystemen economie en staat) kan handhaven; ja zelfs dat de doel-middel rationaliteit de andere rationaliteitscomplexen ‘wegdrukt’. De moreelpraktische rationaliteit vindt in eerste instantie een voertuig in het protestantisme, maar de invloed van de religie neemt in moderne maatschappijen steeds meer af. In de tweede plaats vindt de moreel-praktische rationaliteit een belichaming in het moderne recht. Het belang dáárvan neemt niet af, maar toe. Weber verdedigt nu volgens Habermas zijn pessimistische diagnose over de ‘levenskansen’ van de rationaliteitscomplexen door te ‘smokkelen’ bij zijn interpretatie van de ontwikkeling van het moderne recht: hij begrijpt ook deze ontwikkeling als een toename van doel-middel rationaliteit, terwijl het hierbij volgens Habermas primair gaat om een moreel-prak60
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 61
Webers rationaliseringstheorie
tisch rationaliseringsproces. Aan het beargumenteren van deze these is de laatste paragraaf van hoofdstuk II gewijd. Habermas’ betoog verloopt in twee stappen. In de eerste plaats splitst hij Webers pessimistische diagnose in twee theses uit: de these van het betekenisverlies en de these van het vrijheidsverlies, die hij achtereenvolgens weerlegt (a). In de tweede plaats laat hij meer in detail zien op welke manier Weber de rationalisering van het recht reduceert tot een toename van doel-middel rationaliteit, aan de hand van de inconsequenties die daarbij optreden (b). Ad a. In pre-moderne maatschappijen wordt de eenheid van de leefwereld veilig gesteld door mythische of religieus-metafysische wereldbeelden. Daarbinnen vormen de drie formele wereldconcepten nog een eenheid, zodat de wereld in zijn geheel een innerlijk consistente betekenissamenhang vertoont. Met de uitdifferentiëring van de drie formele wereldperspectieven en de bijbehorende geldigheidsaanspraken, ontstaat de mogelijkheid dat de bijbehorende handelingsoriënteringen (cognitief-instrumenteel, moreel-praktisch en esthetisch-expressief) met elkaar in conflict raken. Volgens Weber gebeurt precies dat. De eenheid van de rede is verloren gegaan; er ontstaat een pluraliteit van waardensferen, een veelheid van concurrerende ‘goden’, waartussen het individu een keuze moet maken, zonder daarbij gesteund te worden door het heersende wereldbeeld. Volgens Habermas kan Weber echter niet waar maken dat deze pluraliteit, die onmiskenbaar is, teruggaat op onophefbare spanningen tussen de verschillende geldigheidsaanspraken. De eenheid van de rationaliteit, die in de verschillende waardensferen een specifieke belichaming vindt, wordt volgens Habermas gegarandeerd doordat alle geldigheidsaanspraken in principe argumentatief gefundeerd kunnen worden: het aanvaarden of verwerpen van geldigheidsaanspraken kan rationeel gemotiveerd worden (ook al ontbreekt voorlopig een pragmatische logica waarin het hoe en wat daarvan precies uit de doeken wordt gedaan). De spanningen tussen de verschillende geldigheidsaanspraken en daarmee verbonden handelingsoriënteringen hebben dus géén principieel karakter, ook al vormen de schakelpunten tussen de verschillende houdin61
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 62
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
gen een probleem. Weber verwisselt ten onrechte tegenstellingen tussen specifieke waarden, zoals die tussen de Franse en de Duitse cultuur, met tegenstellingen tussen fundamentele geldigheidsaanspraken. In de tweede plaats meent Weber dat in moderne maatschappijen sprake is van vrijheidsverlies. Het individu is verplicht in een beroep te werken in het kader van gebureaucratiseerde organisaties. Staat en economie zijn tot een ‘keihard omhulsel’ geworden, waarin het individu is opgesloten.19 Weber brengt deze ontwikkeling op een ondoorzichtige manier in verband met het verloren gaan van de betekenissamenhang die door pre-moderne wereldbeelden tot stand werd gebracht. Maar, stelt Habermas, gesteld al dat dit betekenisverlies inderdaad onvermijdelijk is – wat nog maar afgewacht moet worden – dan nog moet Weber smokkelen om aannemelijk te maken dat de verzelfstandiging van economie en staat een kil, doelrationeel harnas oplevert, waaruit geen ontsnappen mogelijk is. Weber doet net of de rationalisering van het recht alleen maar als toename van doelrationaliteit begrepen kan worden. Dat kan bijvoorbeeld wel bij de rationalisering van het medisch bedrijf. Hier is sprake van een specifieke norm, gezondheid, die als onproblematisch doel kan functioneren, waarbij steeds effectievere middelen gezocht kunnen worden. Het zoeken van die middelen staat dan wel in het kader van een universele geldigheidsaanspraak (waarheid en effectiviteit) maar het doel zelf niet. Bij het recht liggen de zaken echter anders. Hier is niet een specifieke norm in het geding, maar één van de drie geldigheidsaanspraken, namelijk juistheid; het realiseren van het doel vereist hier een specifiek soort leerprocessen: geen doelrationele maar een normatiefrationele omvorming van bestaanstaande institutionele ordeningen geen theoretische maar praktische leerprocessen. Hier wreekt zich opnieuw dat Weber het brede rationaliteitsbegrip uit zijn ‘Religionssoziologie’ in een zeer ingeperkte vorm gebruikt bij zijn analyse van het maatschappelijke rationaliseringsproces: moreel-praktische en esthetisch-expressieve rationaliteit verdwijnen daarbij uit beeld en rationalisering wordt alleen als toename van doelmiddel rationaliteit opgevat. 62
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 63
Webers rationaliseringstheorie
Ad b. Deze tegenstrijdigheden keren terug in Webers analyse van het moderne recht, zoals Habermas vervolgens meer in detail laat zien. De kern van zijn betoog komt er op neer dat Weber enerzijds heel goed ziet dat de ontwikkeling van het recht door de eeuwen heen begrepen moet worden als de stapsgewijze relativering van de absolute geldigheid van (rechts)normen, en – in het verlengde daarvan – als het ontstaan van het idee dat de geldigheid van rechtsnormen gefundeerd moet worden op de instemming van de betrokkenen. Maar anderzijds poneert hij dat het gelden van het moderne recht berust op het feit dat het door competente specialisten vastgesteld is (‘Satzungsprinzip’). De positiviteit, legaliteit en formaliteit van het moderne recht zijn volgens Habermas wezenlijke kenmerken, maar staan blijft dat het rechtssysteem in zijn geheel niet doelrationeel gelegitimeerd kan worden, maar uitsluitend kan functioneren op grond van ontwikkelingen op het niveau van het moreel-praktische bewustzijn (in het bijzonder het rationele natuurrecht en het contractdenken in de sociale filosofie). Het moderne recht vormt in de eerste plaats een belichaming van post-traditionele bewustzijnsstructuren; denk je dié weg, dan heb je geen modern recht meer. De ‘afkoppeling’ die volgens Weber plaatsvindt is volgens Habermas onbestaanbaar. Webers analyse leidt tenslotte tot de ironische consequentie dat hij pogingen tot materiële rationalisering van het recht, bijvoorbeeld socialistische eisen ten aanzien van de sociale wetgeving, als een bedreiging van het rationaliseringsproces opvat. Dit is volkomen inconsequent, omdat het hierbij gaat om een ontwikkeling die gericht is tégen de afbraak van de normatieve en motivationele basis van het rationaliseringsproces, die Weber zelf nu juist als een groot gevaar ziet. Om deze problemen te vermijden moet in de eerste plaats Webers handelingstheorie worden herzien, waartoe Habermas in hoofdstuk III een poging doet, en moet vervolgens de systeemtheorie bij de analyse worden betrokken, hetgeen in deel 2, in het aan Parsons gewijde hoofdstuk, gebeurt.
63
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 64
III De eerste tussenbeschouwing: sociaal handelen, doelgericht handelen en communicatie
In dit hoofdstuk wordt het hart van Habermas’ theorie van het communicatieve handelen geïntroduceerd, of preciezer: de linkerkamer van dit hart (de rechterkamer volgt in de tweede tussenbeschouwing, die de verhouding tussen systeem en leefwereld betreft). In deze eerste tussenbeschouwing probeert Habermas te laten zien dat de ‘sorteermachine’, die op cultureel niveau beschikbaar is gekomen als resultaat van de uitdifferentiëring van de drie formele wereldconcepten, in de taal zelf teruggevonden kan worden in de vorm van het illocutionaire gedeelte van taalhandelingen. Zodoende kan de theorie van de taalhandeling, in Habermas’ eigen universeel-pragmatische versie daarvan, zicht verschaffen op het belangrijkste mechanisme, met behulp waarvan sociale actoren hun handelingsplannen onderling coördineren, namelijk het bereiken van een gemeenschappelijke, rationeel fundeerbare definitie van de objectieve, normatieve en expressieve componenten van de situatie waarin zij zich bevinden. Voordat het zover is, moet Habermas echter eerst een aantal hobbels uit de weg ruimen. In de eerste plaats schuift hij de analytische handelingstheorie opzij, omdat die gebonden blijft aan een atomistisch model van doelrationeel handelende actoren. Vervolgens geeft hij aan welke stromingen binnen de analytische (taal)filosofie hem wel en welke hem niet te pas komen. Hij knoopt aan bij de gebruikstheorie van betekenis, die vooral door Wittgenstein II ontwikkeld is en de opvolger vormt van de referentiesemantiek van Carnap en de waarheidssemantiek van Frege en Wittgenstein I.20 In de gebruikstheorie van betekenis worden de pragmatische aspecten van betekenisgeving onderzocht: de context waarin uitingen voorkomen en de specifieke regels die binnen een bepaalde gemeen64
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 65
Sociaal handelen, doelgericht handelen en communicatie
schap voor die context gelden (de regels van het desbetreffende taalspel) zijn volgens deze theorie bepalend voor de betekenis van uitingen. De theorie van de taalhandeling, die door Austin en Searle ontwikkeld is, knoopt hierbij aan, doordat daarin onderzocht wordt met behulp van welke talige middelen actoren te kennen geven tegen welke regel bepaalde achtergrond zij hun uiting begrepen wensen te zien.21 Het illocutionaire gedeelte van taalhandelingen geeft aan of actoren hun uiting opgevat wensen te zien als een bevel of als een belofte, als een bewering of als een vraag, als een dreigement of als een noodkreet, etcetera. Volgens Habermas blijft de theorie van de taalhandeling echter gebonden aan de beperkte ontologische vooronderstellingen van de waarheidssemantiek. Het illocutionaire gedeelte wordt ten onrechte gecontrastreerd met het propositionele gedeelte van taalhandelingen, als het irrationele (expressieve of appellerende) gedeelte tegenover het naar de objectieve werkelijkheid verwijzende, en daarmee als enige voor objectieve beoordeling toegankelijke propositionele gedeelte van de taalhandeling. Daartegenover wil Habermas in zijn universele pragmatiek laten zien dat met alle drie de functies van de taal, die al in 1934 door Karl Bühler zijn onderscheiden, namelijk weergave, appèl en expressie, een eigen geldigheidsaanspraak correspondeert en een eigen formeel wereldconcept: naast waarheid ook juistheid en waarachtigheid. Het illocutionaire gedeelte van taalhandelingen kan dan opgevat worden als het hart van de sorteermachine: het specificeert welke geldigheidsaanspraak de spreker met zijn uiting verbindt (en daarmee welk wereldperspectief hij hanteert), hoe hij dat doet, en met betrekking waartoe. Omdat geldigheidsaanspraken in principe argumentatief gefundeerd kunnen worden, wordt zodoende via het illocutionaire gedeelte van taalhandelingen een rationeel gemotiveerde onderlinge coördinatie van de handelingen van sociale actoren tot stand gebracht. De universele pragmatiek is echter voorlopig niet veel meer dan een programma, dat in deze tussenbeschouwing hoogstens plausibel gemaakt kan worden. Dat gebeurt in zes stappen, die in twee groepjes van drie uiteenvallen. In het eerste deel van de tussenbeschouwing begint Habermas met een kritiek op We65
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 66
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
bers classificatie van handelingstypen (1), waarna hij het onderscheid tussen strategisch en communicatief handelen uitwerkt (2) en probeert een sluitende definitie van communicatief handelen op te stellen (3) .In het tweede deel van de tussenbeschouwing verdedigt hij ten eerste zijn eigen indeling van de verschillende geldigheidsaanspraken tegen kritiek (4); vervolgens stelt hij een eigen classificatie van taalhandelingen voor en probeert hij te laten zien dat deze superieur is aan alternatieve indelingen (5), waarna hij ingaat op de verhouding tussen formele en empirische pragmatiek en een lans breekt voor de theoretische voordelen die met de formeelpragmatische benaderingswijze als basis voor een empirische pragmatiek verbonden zijn (6). Bovendien kan op basis van deze formeel-pragmatische analyse Webers handelingstheorie verbeterd worden: er kunnen nu verscheidene opzichten onderscheiden worden waarin men rationeel kan handelen en verscheidene daarmee corresponderende vormen van rationeel beargumenteerbaar weten. Aan het slot van de tussenbeschouwing poneert Habermas dat de hele analyse die hij in dit hoofdstuk uitgevoerd heeft eigenlijk fundamenteel te kort schiet, omdat de centrale plaats die de leefwereld voor het communicatieve handelen inneemt daarbij niet aan bod is gekomen. Dit defect wordt pas in de tweede tussenbeschouwing verholpen. (Vgl. schema 2.) Schema 2. De ‘talige sorteermachine’ (vrij naar Habermas 1981) In de structuur van de taalhandeling kan de ‘sorteermachine’ teruggevonden worden in de vorm van het onderscheid tussen het performatieve gedeelte van de taalhandeling, dat de illocutionaire kracht vastlegt (“Ik beloof je om...”) en het propositionele gedeelte van de taalhandeling, waarin iets over de werkelijkheid wordt gezegd (bijvoorbeeld “...minder hard te zullen rijden”). Via het performatieve gedeelte geeft de spreker te kennen hoe de inhoud van het propositionele gedeelte moet worden opgevat: als een bewering over de objectieve werkelijkheid (constatieve taalhandelingen); als een beroep op een norm (regulatieve taalhandelingen); of als een uiting van het eigen innerlijk (expressieve taalhandelingen). Bijvoorbeeld: “Dit vlees stinkt. Ik verbied je het te braden. Ik griezel van bedorven vlees”. Hoewel alledrie de wereldperspectieven altijd tegelijkertijd gehanteerd worden, staat er zodoende steeds één op de voorgrond.
66
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 67
Sociaal handelen, doelgericht handelen en communicatie Op deze manier ‘sorteert’ actor i elementen van de situatie als behorend tot:
objectieve werkelijkheid
sociale werkelijkheid
innerlijk tegen de achtergrond van een gedeelte
en motiveert tot gedeeld begrip via: waarheidsaanspraken
ja/nee
leefwereld juistheids- waarachtigheidsaanspraken aanspraken
ja/nee
ja/nee
die de hulpbronnen verschaft waaruit sociale actoren putten voor het tot stand brengen van gedeeld begrip
Indien die door actor 2 worden geaccepteerd, ontstaat een gemeenschappelijke definitie van de situatie waarin zij zich bevinden (‘gedeeld begrip’), op grond waarvan zij hun individuele handelingsplannen kunnen coördineren. Indien zij door actor 2 worden verworpen, kan deze (a) de interactie afbreken, (b) overschakelen op strategisch handelen of (c) vragen naar de redenen die actor 1 kan aanvoeren voor het gefundeerde karakter van deze aanspraken. Daarover kan geargumenteerd worden in een theoretisch discurs, een praktisch discurs of middels therapeutische en esthetische kritiek. Onder symmetrische communicatieve voorwaarden kan zodoende rationele overeenstemming worden bereikt over het gefundeerde karakter van geldigheidsaanspraken.
Ad 1. In de eerste plaats kritiseert Habermas Webers classificatie van handelingstypen, omdat daarin geen systematisch onderscheid gemaakt wordt tussen twee fundamenteel verschillende mechanismen van handelingscoördinering: enerzijds op 67
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 68
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
basis van belangen van de betrokkenen; anderzijds op basis van normatieve onderlinge overeenstemming. Wanneer men dit onderscheid niet maakt, stelt Habermas, wordt het onmogelijk om maatschappelijke rationaliseringsprocessen in hun volle breedte te onderzoeken en ligt het voor de hand dat rationalisering primair als toename van doelrationaliteit wordt opgevat. In een adequate handelingstheorie wordt sociaal handelen onderverdeeld in strategisch handelen, dat op het realiseren van privé-doeleinden is gericht en communicatief handelen, dat op het tot stand brengen van gedeeld begrip is gericht. Indien het communicatieve handelen slaagt, resulteert het in een onderlinge overeenstemming, in een gemeenschappelijke definitie van de situatie waarin de betrokkenen zich bevinden, zowel wat de cognitieve, de normatieve als de expressieve elementen van die situatie betreft. Ad 2. Habermas poneert dat het verschil tussen strategisch en communicatief handelen voor alle sociale actoren intuïtief duidelijk is: iedereen weet of hij/zij op een of andere manier gedwongen wordt een bepaalde definitie van een situatie te accepteren, dan wel of er een mogelijkheid bestaat desgewenst voorgestelde situatiedefinities te kritiseren, door naar de redenen te vragen die iemand voor een bepaalde geldigheidsaanspraak kan aanvoeren. Hier doet zich echter het probleem voor dat men kritiseerbare geldigheidsaanspraken ook kan gebruiken om anderen te manipuleren ‘perlocutionaire effecten’). Aan de hand van het onderscheid tussen illocuties en perlocuties kan volgens Habermas gedemonstreerd worden dat het strategisch gebruik van kritiseerbare geldigheidsaanspraken een afgeleide vorm is. Het tot stand brengen van gedeeld begrip is de eigenlijke, fundamentele of primaire functie van het naar voren brengen van kritiseerbare geldigheidsaanspraken. Het voornaamste argument dat hij voor deze bijzonder sterke these aanvoert, luidt dat het nastreven van perlocutionaire effecten slechts dán met succes wordt bekroond, indien de ‘tegenpartij’ niet in de gaten heeft dat men doet alsof men naar onderlinge overeenstemming streeft, maar in werkelijkheid privé-gedefinieerde doeleinden nastreeft. Perlocutionaire effecten parasiteren op illocutionaire effecten. Van communicatief handelen, 68
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 69
Sociaal handelen, doelgericht handelen en communicatie
concludeert Habermas, is slechts sprake indien alle betrokkenen zonder voorbehoud (bewust of onbewust!) uitsluitend en alleen illocutionaire doeleinden nastreven. Ad 3. Vervolgens analyseert Habermas aan welke voorwaarden communicatief tot stand gebrachte onderlinge overeenstemming moet voldoen, opdat een succesvolle communicatieve coördinering van de handelingsplannen van de betrokkenen tot stand komt. De onderlinge overeenstemming, stelt hij, die tot stand gekomen is wanneer een geldigheidsaanspraak wordt geaccepteerd, heeft betrekking op drie niveaus: op de inhoud van de uiting (die door de toehoorder begrepen moet worden, respectievelijk door de spreker begrijpelijk gepresenteerd moet worden); vervolgens op de verplichting van de spreker zijn geldigheidsaanspraak gestand te doen (respectievelijk de stellingname van de toehoorder met betrekking tot de geldigheidsaanspraak in kwestie) en tenslotte de uit de interactie voortspruitende verplichtingen voor de spreker, respectievelijk de toehoorder (bijv. een gelofte gestand doen, handelen alsof de werkelijkheid op een bepaalde manier in elkaar zit, een verzoek opvolgen etcetera). De onderlinge overeenstemming die tot stand komt heeft met andere woorden handelingscoördinerende effecten. Hoe dat precies gaat kan volgens Habermas verduidelijkt worden met behulp van de analytische middelen van de betekenistheorie, uiteraard met de nodige amendementen. Het begrijpen van een taalhandeling, poneert Habermas, is hetzelfde als weten wat die taalhandeling aanvaardbaar maakt; net zoals men, om een propositie te kunnen begrijpen, moet weten onder welke voorwaarden die propositie al dan niet waar is. Dat licht hij eerst toe aan imperatieven en vervolgens aan verzoeken, die door geaccepteerde normen ondersteund worden. In beide gevallen moet men zowel de voorwaarden kennen waaronder de gewenste toestand tot stand gebracht kan worden (bijv. de beschikbaarheid van een asbak om een sigaret uit te drukken) áls de voorwaarden kennen, op basis waarvan de spreker kan verwachten dat de toehoorder het bevel of verzoek zal opvolgen. Bij bevelen zijn daartoe extra sancties nodig; bij normatief gefundeerde verzoeken worden 69
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 70
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
daarentegen kritiseerbare redenen in het geding gebracht; alleen dán is er sprake van communicatief handelen in eigenlijke zin. Ad 4. Volgens Habermas zijn er drie en niet meer dan drie fundamentele geldigheidsaanspraken die corresponderen met de drie formele wereldperspectieven. Deze these kan pas in een uitgewerkte theorie van de taalhandeling goed gefundeerd worden; die kan Habermas hier nog niet bieden. Wel probeert hij te laten zien dat de poging om de voorwaarden voor de geldigheid van taalhandelingen op semantisch niveau te situeren, in plaats van op pragmatisch niveau, tot mislukken gedoemd is, zoals blijkt uit de analyse van de waarheidssemanticus Dummet.22 De analyse van de voorwaarden voor de geldigheid van zinnen leidt volgens Habermas onvermijdelijk tot de analyse van de voorwaarden voor de intersubjectieve aanvaarding van de corresponderende geldigheidsaanspraken. Men begrijpt een bewering pas, concludeert hij, indien men weet wanneer een spreker goede redenen heeft om voor zijn rekening te willen nemen dat de voorwaarden voor de waarheid van hetgeen hij beweert vervuld zijn. Dit begrip reikt dus principieel uit boven de betekenis van de bewering zelf en betreft altijd ook de redenen die de spreker heeft om voor de waarheid van zijn bewering in te kunnen staan. Ad 5. Indien Habermas’ these, dat er drie universele geldigheidsaanspraken zijn die in iedere taalhandeling teruggevonden kunnen worden, juist is, moet het ook mogelijk zijn om op basis daarvan een classificatie van soorten taalhandelingen op te stellen. De eerste poging daartoe van Austin, de grondlegger van de taalhandelingstheorie, is volgens Habermas een rommeltje. Searle’s verbeterde versie daarvan is al een grote stap vooruit. Voortbouwend op Searle zijn binnen de empirische pragmatiek door o.a. Wunderlich, Campbell en Kreckel pogingen ondernomen een typologie van taalhandelingen op te stellen, waarmee een pragmatische classificatie van concrete taalhandelingen mogelijk wordt.23 Habermas heeft waardering voor deze pogingen, maar poneert dat zij theoretisch inzicht ontberen en daarom tenslotte niet voldoen. 70
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 71
Sociaal handelen, doelgericht handelen en communicatie
Dat ligt al anders bij Searle, die heeft geprobeerd zijn indeling van taalhandelingstypen ontologisch te onderbouwen.24 Zijn onderneming blijft echter gebonden aan het model van de eenzame actor die zich aanpast aan of actief ingrijpt in de objectieve werkelijkheid. Dat is een te simplistisch model stelt Habermas, zoals blijkt uit het feit dat Searle in moeilijkheden komt bij de omschrijving van declaratieve en expressieve taalhandelingen. Men moet ook de twee andere werelden en de daarmee corresponderende geldigheidsaanspraken toelaten en erkennen dat illocutionaire doeleinden door de intersubjectieve erkenning van machts- of geldigheidsaanspraken bereikt worden, om tot een bevredigende classificatie van soorten taalhandelingen te komen. Habermas stelt voor zes fundamentele typen taalhandelingen te onderscheiden, namelijk imperatieven , die niet kritiseerbaar zijn; constatieve taalhandelingen, waarmee een waarheidsaanspraak verbonden is; regulatieve taalhandelingen, waarmee de aanspraak op normatieve juistheid verbonden is; expressieve taalhandelingen, waarmee een waarachtigheidsaanspraak verbonden is; vervolgens de communicativa, die taalhandelingen omvatten door middel waarvan een reflexieve verhouding ten opzichte van het communicatieve handelen zelf tot stand wordt gebracht; en tenslotte de operativa, de taalhandelingen die betrekking hebben op het toepassen van constructieve regels en ten grondslag liggen aan het explicatieve discurs. In aansluiting op deze classificatie in zes soorten taalhandelingen onderscheidt Habermas drie zuivere typen of grensgevallen van communicatief handelen, namelijk de conversatie, het normgeleid handelen en het dramaturgische handelen. Daarvan moet het via perlocuties of imperatieven verlopende strategische handelen principieel onderscheiden worden, omdat dit op resultaat is georiënteerd, niet op het tot stand brengen van gedeeld begrip. Ad 6. Het bezwaar van deze formeel-pragmatische strategie is echter dat de hier ontwikkelde typologie hopeloos ver af lijkt te staan van de complexiteit van het feitelijk taalgebruik, en dus empirisch onbruikbaar is. Dat lijkt maar zo, zegt Habermas, want het is goed mogelijk om deze abstracte aanzet in een aantal stappen zodanig te concretiseren, dat enerzijds de struc71
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 72
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
turele verheldering die de theoretische strategie biedt behouden blijft, maar anderzijds de empirische werkelijkheid in al zijn complexiteit en ambiguïteit recht gedaan kan worden (hetgeen, zolang het programma dat hij hier schetst niet is uitgevoerd voorlopig natuurlijk alleen een bewering blijft). Deze bewering wordt vervolgens wat meer aannemelijk gemaakt door te wijzen op de theoretische voordelen die de formeel-pragmatische benadering biedt. Deze verschaft een conceptueel instrumentarium waarmee volgens Habermas de verwisseling van zijnsmodaliteiten begrijpelijk kan worden gemaakt, die ten grondslag ligt aan ironie, fictie, grapjes, etcetera. Bovendien biedt deze benaderingswijze de mogelijkheid om systematisch geblokkeerde communicatie te analyseren, in het bijzonder de structuur van bewuste en onbewuste manipulatie, die volgens Habermas gekenmerkt wordt door een verwisseling van op resultaat gericht handelen met handelingsvormen die op het tot stand brengen van gedeeld begrip gericht zijn. Tenslotte maakt de formele pragmatiek zichtbaar welke verschillende soorten van weten – en daarmee: welke rationaliseringsmogelijkheden – verbonden zijn met de verschillende vormen van sociaal handelen. Zodoende kunnen de beperkingen van Webers handelingstheorie worden overstegen. Daar voegt Habermas echter ter afsluiting van de tussenbeschouwing aan toe dat deze hele analyse beperkt blijft tot het standpunt van de spre(e)ker/ster die via taalhandelingen ten opzichte van een toehoorder een definitie van de objectieve, sociale en innerlijke componenten van de situatie naar voren brengt. Daarbij maakt hij of zij onvermijdelijk gebruik van een heel fonds aan onproblematische achtergrondkennis, dat in hoge mate de betekenis van wat gezegd wordt en het verloop van het communicatieve handelen bepaalt. De eigen aard van rationaliseringsprocessen, stelt Habermas tenslotte, kan uiteindelijk slechts in termen van veranderingen in de structuren van de leefwereld adequaat beschreven worden, zoals in hoofdstuk VI van deel 2 gebeurt. Voor het zover is, formuleert Habermas eerst een kritiek van de manier waarop Webers rationaliseringsthese door de Frankfurter Schule gerecipieerd is.25
72
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 73
IV Van Lukács naar Adorno: rationalisering als verdinglijking
Onder de titel ‘rationalisering als verdinglijking’ bereidt Habermas in dit hoofdstuk de overgang naar deel 2 voor. Daarin wordt enerzijds, in aansluiting op Mead en Dürkheim, het begrip leefwereld systematisch ingevoerd, anderzijds de handelingstheorie geïntegreerd met een systeemtheorie, op basis van het werk van Parsons. Dit is slechts mogelijk in de vorm van een paradigmaverandering binnen de sociologie, waarbij de handelingstheorie het bewustzijn van actoren die zich een objectieve werkelijkheid voorstellen en deze bewerken, als grondbegrip opgeeft en inruilt voor een communicatietheoretisch perspectief. Daarbinnen wordt onderscheiden tussen op resultaat gericht handelen en op gedeeld begrip gericht handelen. In het eerste geval betekent rationalisering de toename van de effectiviteit van het handelen; in het tweede geval betekent rationalisering een dusdanige verandering van de structuren van de leefwereld, dat de cognitieve, normatieve en expressieve interpretatiekaders met behulp waarvan sociale actoren gedeeld begrip tot stand brengen niet al bij voorbaat traditioneel vastgelegd zijn, maar door de betrokkenen als kritiseerbaar worden gehanteerd. De ja/nee beslissingen die de onderlinge overeenstemming dragen komen dan voort uit interpretatieprocessen van de betrokkenen zelf. Deze rationalisering van de leefwereld blijft in het werk van Weber buiten beeld. Wanneer men dit begrip wél invoert, krijgt ook het ontstaan van de subsystemen economie en staat een andere betekenis dan bij Weber. Zoals Habermas in deel II uitgebreid gaat beargumenteren, berust het ontstaan van deze subsystemen op een vervanging van talige communicatie (als middel voor de coördinatie van het handelen van sociale actoren) door media – geld en macht – die het functioneren van 73
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 74
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
relatief autonome subsystemen van doelrationeel handelen mogelijk maken. De interne tegenspraak die volgens Weber het westerse rationaliseringsproces kenmerkt, heeft dan ook volgens Habermas niet betrekking op de tegenstelling tussen op resultaat gericht en op gedeeld begrip gericht handelen, maar op twee verschillende principes van maatschappelijke integratie: via geldigheidsaanspraken verlopen de talige communicatie enerzijds, anderzijds via ‘onttaalde’ media functionerende systemen van doelrationeel handelen, die desintegrerend op de leefwereld inwerken. Habermas wil deze these nader beargumenteren door te laten zien dat de poging van Lukács, Horkheimer en Adorno om Webers rationaliseringsthese te verbinden met Marx’ dialectische maatschappij theorie op intern-theoretische gronden schipbreuk lijdt (1) en daarom dwingt tot het opgeven van het aan die poging ten grondslag liggende paradigma van de bewustzijnsfilosofie (2). IV.1. Max Weber in de traditie van het westerse marxisme In deze paragraaf neemt Habermas op kritische wijze stelling tegen de manier waarop Horkheimer en Lukács Webers rationaliseringstheorie in hun maatschappijanalyse incorporeren. Bij Horkheimer keren zowel de these van het betekenisverlies als de these van het vrijheidsverlies terug, zij het dat zij anders gefundeerd worden dan bij Weber. Horkheimer stelt dat de integrerende kracht van metafysisch-religieuze wereldbeelden verloren is gegaan, zodat de identiteit van maatschappelijke subjecten én hun onderlinge solidariteit in moderne maatschappijen in gevaar wordt gebracht. De uitdifferentiëring van de verschillende culturele waardesferen heeft tot gevolg dat kunst en moraal gesubjectiveerd worden en niet langer als ‘cultureel bindmiddel’ kunnen functioneren. Dat zelfde geldt voor wetenschappelijke waarheid, die alleen nog betekenis heeft als grondslag van doelrationeel handelen, maar geen sociaal-integratieve kracht bezit. Parallel aan het betekenisverlies waartoe het culturele rationaliseringsproces leidt, veroorzaakt het maatschappelijke rationaliseringsproces het ontstaan van steeds complexere eco74
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 75
Van Lukács naar Adorno: rationalisering als verdinglijking
nomische en politieke organisatievormen die in toenemende mate het leven aan bureaucratische planning onderwerpen. In het verlengde daarvan worden de mogelijkheden voor individuen om een krachtig superego te ontwikkelen in aansluiting op cultureel beschikbare moreel-praktische interpretatiekaders steeds kleiner. Deze kaders krijgen steeds meer een subjectief en irrationeel stempel; zij worden door de ontwikkeling van de subsystemen van doelrationeel handelen ‘naar de rand gedrongen’, met als gevolg dat de individualiteit ‘verkommert’. Het is dit proces dat door Lukács (bij wie Horkheimer en Adorno tot op grote hoogte aansluiten) met behulp van het begrip verdinglijking is geanalyseerd. Verdinglijking is volgens Lukács kenmerkend voor de ‘dingvorm’ (‘Gegenständlichkeitsform’) die met kapitalistische maatschappijen verbonden is. Dingvormen bepalen, in Habermas’ terminologie, de manier waarop sociale actoren ten opzichte van de drie werelden stelling kunnen nemen. Volgens Lukács wordt deze manier in kapitalistische maatschappijen door verdinglijking gekenmerkt: in de ‘sorteermachine’ is slechts één mogelijkheid beschikbaar; de twee andere zijn geblokkeerd, zodat alle entiteiten als dingen worden opgevat en de leefwereld zelf verdinglijkt wordt. In het voetspoor van Marx beschouwt Lukács de verdinglijking als het resultaat van de omvorming van arbeidskracht tot waar en de daarop gebaseerde ontwikkeling van een kapitalistische maatschappij. Naarmate individuen hun handelingen niet langer via traditioneel geldende normen en waarden coördineren, maar elkaar objectiverend op de markt tegemoet treden en hun handelingen strategisch coördineren via het medium geld treedt enerzijds een toename aan vrijheid op. De keuzemogelijkheden van individuen nemen sterk toe. Maar anderzijds vindt een verdinglijking van de leefwereld plaats. Lukács benadrukt dat individuen elkaar nu als objecten tegemoet treden en geconfronteerd worden met een marktmechanisme dat achter hun rug om, als een natuurkracht, de coördinatie van hun handelingen tot stand brengt: de warenvorm wordt de dominerende dingvorm. Naarmate de leefwereld ten gevolge daarvan verdinglijkt, worden individuen gedegradeerd 75
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 76
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
tot factoren die alleen nog een rol spelen in de zelfhandhaving van het economische systeem. Volgens Marx is dit proces aan interne grenzen gebonden, omdat het kapitalisme tenslotte niet in staat is de accumulatie van produktieve krachten die het zelf teweegbrengt maatschappelijk te integreren: de kapitalistische economie gaat aan zelf geproduceerde crises ten gronde. Lukács meent echter dat in de dialectische eenheid van de rede immanente grenzen gegeven zijn aan de verdinglijking. De eenheid van de theoretische en de praktische rede, die door Hegel met het begrip totaliteit tot uitdrukking wordt gebracht, wordt nu door Lukács naar het niveau van de klassenstrijd getransporteerd: het proletariaat is in staat deze door Hegel slechts filosofisch gedachte eenheid daadwerkelijk tot stand te brengen en zo de verdinglijking op te heffen. Daarmee valt Lukács volgens Habermas terug in het objectieve idealisme. Tussen de verschillende momenten van de rede, tussen cognitieve, normatieve en expressieve rationaliteit, bestaat zijns inziens alleen nog een procedurele eenheid, geen inhoudelijke eenheid die een garantie zou kunnen bieden voor het verloop van de geschiedenis. IV.2. De kritiek van de instrumentele rede In deze paragraaf wil Habermas laten zien dat de kritiek van de instrumentele rede, die na 1945 in het werk van Horkheimer en Adorno centraal staat, enerzijds gebaseerd is op Lukács’ Weber-interpretatie, maar anderzijds duidelijk afstand doet van Lukács objectief-idealistische vertrouwen in de mogelijkheden tot opheffing van de verdinglijking. Verdinglijking, natuurbeheersing en machtsuitoefening vormen volgens Horkheimer en Adorno één geheel, waartegen bovendien geen kruid gewassen is. Deze pessimistische diagnose, stelt Habermas, gaat uiteindelijk terug op de beperkingen van het theoretische kader waarvan Horkheimer en Adorno uitgaan: zij blijven gebonden aan de uitgangspunten van de bewustzijnsfilosofie. Pas als die vervangen worden door het communicatieve handelingsparadigma kunnen de problemen waarin Horkheimer en Adorno zich verstrikken tot een oplossing worden gebracht. 76
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 77
Van Lukács naar Adorno: rationalisering als verdinglijking
Terwijl Lukács in aansluiting op Hegel vasthoudt aan het uiteindelijke primaat van het subject ten opzichte van zijn/ haar eigen objectivaties – en dus rekent met het bestaan van een ‘innerlijk reservaat’ dat resistent is tegen verdinglijking – accepteren Horkheimer en Adorno het feit dat de ‘massa’s’ met huid en haar aan de verdinglijking zijn overgeleverd. Zij proberen dit feit te verklaren op basis van een theorie van het fascisme en een theorie van de massacultuur. Volgens Horkheimer moet het fascisme begrepen worden als een geslaagde poging om het verzet van de onderdrukte innerlijke natuur tegen het rationaliserings- en verdinglijkingsproces zodanig om te vormen, dat het voor verdergaande ‘rationalisering’ te gebruiken was. De psychische energie die met dit verzet verbonden was nam zodoende de vorm aan van antisemitisme en sadomasochisme. Tegelijkertijd werd via de massamedia een steeds verdergaande integratie van het bewustzijn in de heersende verhoudingen tot stand gebracht. Adorno analyseert dit proces aan de hand van de degradatie van cultuur tot massakunst, waarbij hij Marx’ analyse van het fetishkarakter van de waar toepast op de commercialisering van de kunst. Kunstwerken gelden als niet-economische goederen bij uitstek, als zuivere gebruikswaarden, maar juist daaraan ontlenen zij in de “volkomen gekapitaliseerde maatschappij” hun ruilwaarde, aan de schijn dat ze zuivere gebruikswaarden vormen. Het genieten van kunst wordt zo gedegradeerd tot tijdverdrijf: “Samen uit, ja gezellig”. Volgens Habermas is echter het begrippenapparaat van Marx’ arbeidswaardeleer niet geschikt voor de analyse van het functioneren van de massamedia. Deze brengen namelijk geen substitutie van het communicatieve handelen teweeg, zoals Adorno meent, maar hoogstens een eenrichtingsverkeer, zoals Habermas in deel 2 nader uiteenzet. Horkheimer en Adorno houden niet alleen tegenover Lukács vol dat zijn optimisme empirisch gezien ongegrond is (gegeven de capitulatie van de arbeidersbeweging voor het fascisme), bovendien bestrijden zij de theoretische basis van dit optimisme: het Hegelianisme van Lukács. Met name in zijn boek Negative Dialektik probeert Adorno radicaal af te rekenen met Hegels geschiedfilosofische optimisme en de bevrij77
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 78
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
dende kracht van de rede.26 Ook in Hegels dialectiek bespeurt hij nog de verdinglijking, die zijns inziens voor de ontplooiing van de menselijke rede überhaupt kenmerkend is. Ook de dialectiek is nog een vorm van identiteitsdenken, waarin voor het niet-identieke geen plaats is: het is een vorm van beheersingsdenken en kan dus nooit een verzoening van subject en object funderen. De subjectivering van de rede, die het gevolg is van de afbrokkeling van religieuze en metafysische zingevende kaders heeft tot reacties geleid, die evenmin soelaas bieden als Hegels objectieve idealisme. Het teruggrijpen op de klassieke pretentie van de filosofie de wereld in zijn geheel te kunnen begrijpen en het ware, het goede en het schone weer met elkaar te kunnen verenigen zijn volgens Horkheimer tot mislukken gedoemd. Daarin heeft Weber gelijk: de verschillende elementen van de rede zijn uit elkaar getreden en kunnen niet meer in een of andere omvattende totaliteit inhoudelijk verenigd worden. Maar de positivistische reductie van rationaliteit tot wetenschappelijkheid is evenmin aanvaardbaar: de produktie van ware kennis vindt altijd plaats onder invloed van maatschappelijke voorwaarden; een zuiver empirische fundering van kennis is daarom onmogelijk. Bovendien vereist de these dat wetenschappelijke kennis waarde heeft een normatieve fundering, die echter op scientistische grondslag niet verschaft kan worden. Maar wanneer men noch in de traditie van de filosofie, noch in het idealisme, noch in het scientisme houvast kan vinden voor een adequaat begrip van rationaliteit en van de verhouding tussen subject en object, rijst de vraag waaraan Horkheimer en Adorno de maatstaf voor hun eigen kritiek kunnen ontlenen. Zij kiezen niet het ‘stenige pad’ van de immanente wetenschapskritiek (dat Habermas in Erkenntnis und Interesse volgt en dat ook door Apel, in het voetspoor van Peirce, wordt begaan27), maar kiezen een bijzondere, volgens Habermas uiteindelijk doodlopende uitweg uit dit probleem: zij reduceren alle vormen van denken tot beheersingsdenken.28 Verdinglijking is namelijk volgens Horkheimer en Adorno niet een verschijnsel dat pas onder kapitalistische verhoudingen zijn intrede doet. Het is een uitvloeisel van het identifice78
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 79
Van Lukács naar Adorno: rationalisering als verdinglijking
rende denken, dat slechts in identiteit, in beheersing van de natuur geïnteresseerd is en dat vanaf het ontstaan van de menselijke soort voor de verhouding tussen subject en object bepalend is geweest. Bovendien bestaat er volgens hen een direct verband tussen beheersing van de natuur en machtsuitoefening tussen mensen. De instrumentele rede overwint de uiterlijke natuur en onderdrukt tegelijkertijd de innerlijke natuur. Rationaliteit, macht en onderdrukking zijn intern met elkaar verbonden. Dat roept met nog meer klem de vraag op hoe zij hun eigen kritiek kunnen funderen, indien van het begin af aan de rede gecorrumpeerd is. Zij zijn dan ook gedwongen uit te wijken naar een niet-rationeel vermogen, de mimesis, dat aan het andere zijn anders-zijn laat, in plaats van het onder identiteiten te subsumeren en zo te beheersen. Maar een theorie van de mimesis kunnen zij, consequent als ze zijn, niet meer verschaffen. Dat treedt in alle duidelijkheid aan het licht in Adorno’s Negative Dialektik. Het gaat hem erom zichtbaar te maken wat discursief uiteindelijk niet meer omschreven kan worden; om de grenzen van het grenzen trekken, hetgeen uiteindelijk slechts met esthetische middelen kan geschieden. In het denken kan de verzoening met de natuur niet tot stand worden gebracht, ook al ligt in de filosofie in ieder geval de herinnering besloten aan het tot mislukken gedoemde streven een verzoening tussen subject en object tot stand te brengen. Daarmee wordt echter radicaal afscheid genomen van de oorspronkelijke intentie van de Kritische Theorie: het formuleren van een adequate maatschappijtheorie, waarin de erfenis van de grote filosofie wordt bewaard en voortgezet. Deze mislukking is volgens Habermas niet aan toevallige omstandigheden te wijten, maar spruit voort uit de inherente beperkingen van het subject-objectmodel en de bewustzijnsfilosofie, waaraan Horkheimer en Adorno uiteindelijk gebonden blijven. De subject-filosofie van de moderne tijd, zoals met name door Descartes en Kant vormgegeven, is gebaseerd op de veronderstelling dat tussen subject en object twee, nauw samenhangende relaties bestaan: kennen en ingrijpen in dienst van de zelf79
boom - habermas
17-10-2007
10:30
Pagina 80
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
handhaving van subjecten. Dit model wordt door Horkheimer en Adorno uitgebreid naar verhoudingen tussen subjecten onderling en naar hun verhouding tot de innerlijke natuur: beheersing, onderdrukking en repressie vormen een samenhang die vanuit het subject-objectmodel geconcipieerd is, Maar het model van een subject dat zich instrumenteel tot objecten verhoudt schiet volgens Habermas principieel tekort om zichtbaar te maken welke normen daarbij geweld wordt aangedaan. Pas vanuit het paradigma van de communicatieve rationaliteit kan een positief begrip ontwikkeld worden van ‘ongeschonden intersubjectiviteit’ en kan aan de begrippen verzoening en vrijheid op theoretisch niveau een duidelijke inhoud gegeven worden. Om zichtbaar te kunnen maken wat verzoening zonder repressie in zou kunnen houden moet in de eerste plaats de schijnwerper verschoven worden van doelrationeel naar communicatief handelen en moet, in het verlengde daarvan, de intersubjectiviteit die potentieel resulteert uit pogingen gedeeld begrip tot stand te brengen het centrale probleem worden: van kentheorie naar communicatietheorie. Met deze verschuiving komt van meet af aan de normatieve problematiek, die bij Horkheimer en Adorno altijd onopgelost is gebleven, pal op de voorgrond te staan. Het tot stand brengen van gedeeld begrip heeft namelijk betrekking op een vorm van communicatie die gericht is op het overtuigen van de ander, op het tot stand brengen van onderlinge overeenstemming die op goede redenen is gebaseerd. Daarom mogen we volgens Habermas ook hopen dat een theorie van het communicatieve handelen opheldering zal verschaffen over de samenhang tussen de verschillende elementen van de rationaliteit, die in de analyse van Horkheimer en Adorno verloren is gegaan. Deze samenhang wordt volgens Habermas gegarandeerd door de argumentatieve structuur die gelijkelijk kenmerkend is voor pogingen gedeeld begrip tot stand te brengen met betrekking tot de uiterlijke natuur, de maatschappelijke werkelijkheid of ons innerlijk. Tegen deze achtergrond dient ook het begrip zelfhandhaving anders gedefinieerd te worden. Vanuit het perspectief van de instrumentele rede kan men uiteindelijk geen andere maatstaf formuleren dan blinde zelfhandhaving (door beheersing): 80
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 81
Van Lukács naar Adorno: rationalisering als verdinglijking
dat is de conclusie die terecht door Horkheimer en Adorno getrokken wordt. Maar de notie van communicatieve rationaliteit overstijgt principieel het perspectief van de zelfhandhaving van het subject, omdat hierbij intersubjectieve normen en behoefteninterpretaries in het geding komen, die door de betrokkenen op grond van communicatieve processen als geldig erkend moeten worden om bindende kracht te kunnen hebben. Het failliet van de subjectfilosofie geeft zodoende aanleiding tot een aardverschuiving in de maatschappijtheorie, die in het tweede deel door Habermas wordt voltrokken, in discussie met Mead, Durkheim, Schutz, Parsons en, last but not least, Marx.
81
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 82
Deze bladzijde is met opzet leeg gelaten
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 83
Deel 2 Naar een kritiek van de functionalistische rede
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 84
Deze bladzijde is met opzet leeg gelaten
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 85
V De paradigmawisseling bij Mead en Durkheim: van doelgericht naar communicatief handelen
V.1. De communicatietheoretische grondslag van de sociale wetenschappen In het werk van Mead vindt Habermas een verbinding van de taalanalytische en gedragspsychologische benadering, die zijns inziens als basis kan dienen voor een communicatietheoretische fundering van de sociologie. Het denkende en handelende subject van de bewustzijnsfilosofie wordt door Mead niet langer als uitgangspunt genomen, maar zelf herleid op talig geconstitueerde socialiteit. Habermas’ analyse concentreert zich op twee elementen uit het werk van Mead: in de eerste plaats diens analyse van het ontstaan van symbolisch gestructureerde interactie uit de primitieve gebarentaal, die ook bij dieren aangetroffen kan worden; in de tweede plaats het ontstaan van normatief bepaalde interactie op basis van de symbolisch gestructureerde interactie. Habermas’ kritiek op Mead betreft vooral het gebrek aan samenhang tussen deze twee analyses, een lacune die hij in paragraaf V.2. met ideeën van Durkheim op gaat vullen. Bovendien laat Mead na een analyse te geven van de veranderingen die de taal als medium voor het tot stand brengen van gedeeld begrip ondergaat bij de overgang naar het niveau van normatief bepaalde interactie. Habermas’ weergave van de manier waarop Mead het ontstaan van de symbolisch gestuurde interactie analyseert, kan verhelderd worden door te onderscheiden tussen vier niveaus in dit ontstaansproces. (a) Het niveau van de dierlijke gebarentaal: tussen dieren bestaat sowieso al een in instincten gefundeerde vorm van gemeenschappelijkheid, waarop dieren wederzijds ‘inspelen’ bij het geven van signalen in specifieke contexten (aanval en 85
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 86
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
verdediging, verzorging van jongen, paargedrag etc.). (b) De mens ‘verheft’ zich boven dit niveau, zodra actoren elkaar als reagerend op prikkels gaan beschouwen, door de mogelijke reactie van de ander op het eigen signaal te verinnerlijken. Signalen worden dan tot symbolen, omdat de actoren kunnen verwachten dat hetzelfde gebaar bij hen beiden tot een overeenkomstige reactie zal leiden. (c) Het volgende niveau wordt bereikt, zodra actoren elkaar als interpreet van gebaren gaan beschouwen, zodra ze de rol van de ander als interpreet kunnen verinnerlijken. Dan ontstaan communicatierollen: de mogelijke communicatieve bedoelingen van de ander als spreker, respectievelijk toehoorder worden verinnerlijkt. Wanneer de communicatie echter mislukt, wordt dit nog opgevat als het niet optreden van een geanticipeerde reactie. Er is nog geen kritiek van het foutief toepassen van regels mogelijk, zodat er ook nog geen sprake is van identieke betekenis. (d) Daarvan is pas sprake op het laatste niveau, dat door Mead niet duidelijk genoeg van niveau (c) onderscheiden wordt. Habermas illustreert de specifieke kenmerken van dit niveau met behulp van Wittgensteins analyse van het regelbegrip. Van identiek gebruik van betekenisvolle symbolen is volgens Wittgensteins analyse pas sprake, indien de betrokkenen over een regel beschikken, met behulp waarvan beoordeeld kan worden of al dan niet van correct gebruik sprake is. Dat betekent voor de interactie van bijvoorbeeld Jan en Piet, dat Jan moet kunnen verwachten dat Piet in staat is Jans uiting te kritiseren op grond van het vermogen dat Piet bezit om zelf die uiting correct te doen in de ogen van Jan. Het gaat hier kortom om de mogelijkheid van wederzijdse kritiek, met gelijktijdige anticipatie op de mogelijkheid van die kritiek. De overgang van niveau (c) naar niveau (d) vindt nu plaats, indien Jan leert om een negatieve reactie van Piet niet te interpreteren als het uitblijven van een voorspelde reactie op een communicatieve stimulus, maar als kritiek op de foutieve toepassing van een regel. Wanneer de mogelijkheid van deze kritiek verinnerlijkt wordt door alle betrokkenen, is sprake van symbolisch gestructureerde interactie, op basis van conventioneel vastgelegde betekenisregels. 86
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 87
De paradigmawisseling bij Mead en Durkheim
Op dit niveau is echter nog geen sprake van normatief bepaalde interactie, omdat Jan en Piet elkaar alleen nog maar via identiek begrepen en gehanteerde symbolen prikkelen tot een bepaald soort gedrag. De symbolische uitingen hebben niet meer het karakter van een prikkel, maar werken nog wel als prikkel in op uiteindelijk instinctmatig bepaalde gedragspatronen. Deze patronen zijn zélf nog niet talig doordrenkt (‘sprachlich durchdrungen’) en symbolisch gestructureerd. Deze talige ‘doordrenking’ kan pas optreden wanneer de taal een propositioneel uitgedifferentieerde vorm heeft bereikt en de verschillende geldigheidsaanspraken uitgedifferentieerd zijn. Mead gaat daaraan voorbij: hij ziet niet dat de taal zélf veranderingen ondergaat, zodra – en ook moet ondergaan opdat – de interactie niet langer door instinctmatig gefundeerde gedragspatronen, maar door intersubjectief geldende normen bepaald gaat worden. Het betoog van Habermas is hier moeilijk te volgen, omdat hij op dit punt eigenlijk Durkheim nodig heeft. Habermas probeert namelijk het ontstaan van een propositioneel uitgedifferentieerde taal, die handelingscoördinatie via kritiseerbare geldigheidsaanspraken mogelijk maakt, te verklaren – of misschien beter: te visualiseren – via de these dat op het niveau van de symbolisch gestructureerde interactie in de sfeer van het heilige een vóórtalige normatieve consensus beschikbaar is. Deze vóórtalige consensus levert namelijk het grondmodel voor geldigheid überhaupt en verschaft de energieën die via de structuur van de taalhandeling in de verschillende geldigheidsaanspraken gekanaliseerd zullen gaan worden. Pas als dat gebeurd is, kunnen instinctmatige gedragsdisposities talig doordrenkt worden en kan normatief bepaalde interactie ontstaan. Mead laat na de veranderingen te analyseren die in taal als medium voor het tot stand brengen van gedeeld begrip op moeten treden, voordat taal als medium voor handelingscoördinatie en als medium voor de socialisatie van kinderen kan gaan functioneren. Hij doet net of het niveau van de symbolisch gestructureerde communicatie meteen al normatief bepaalde interactie oplevert en analyseert vervolgens de eigen aard daarvan aan de hand van het opgroeien van kinderen in een al bestaande, normatief geïntegreerde maatschappij. 87
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 88
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
Het verwarrende is nu dat Habermas deze problematiek even aanstipt en vervolgens probeert te laten zien dat bij Mead wél de drie wereldperspectieven voorkomen (zij het dat de objectiverende houding onderbelicht wordt), zonder dat Mead echter doorstoot naar een analyse van de structuur van taalhandelingen. Mead interesseert zich voor het ontstaan van sociale rollen en van identiteit. Ook hier vinden we weer de hypothese terug die al in de analyse van symbolisch gestructureerde interactie centraal stond: de ontwikkeling van sociale rollen en van identiteiten berust op het innemen van het standpunt van de ander en de verinnerlijking daarvan. Habermas benadrukt daarbij de overgang van empirische naar rationele motivatie, die optreedt zodra het kind het standpunt in kan nemen dat de geldigheid van een algemene norm niet alleen teruggaat op de verinnerlijkte macht van het collectief, maar evenzeer op het feit dat de belangen van alle betrokkenen, inclusief die van het kind zelf, door de norm in kwestie worden behartigd. Door zich aan de ‘generalised other’ via verinnerlijking van normen te conformeren brengt de betrokkene uiteindelijk een normatieve consensus tot uitdrukking, die op instemming met die normen berust, in plaats van zich-onderwerpen-aan. Dat is de uiteindelijke betekenis van de talige doordrenking van instinctmatige gedragspatronen. Evenzo is het zélf volgens Mead een sociale entiteit. De overgang van symbolisch gestuurde naar normatief bepaalde interactie betekent ook de talige doordrenking en symbolische structurering van handelingsmotieven. Daarbij onderscheidt Mead tussen het Me en het I, een onderscheid dat Habermas gelijkstelt aan Freuds Ich en Überich. Via de verinnerlijking van sociale rollen vormt zich een geïntegreerd Überich, het Me, dat de betrokkenen in staat stelt zich aan normatieve geldigheidsaanspraken te oriënteren. Tegelijkertijd ontwikkelt zich het I, dat in Habermas’ terminologie bestaat uit de geprivilegieerd toegankelijke innerlijke wereld. Deze kan zich pas vormen via een proces van afgrenzing ten opzichte van de objectieve realiteit der dingen en de normatieve realiteit van heersende, als geldig erkende of als verplichtend ervaren normen. 88
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 89
De paradigmawisseling bij Mead en Durkheim
Habermas probeert de overgang van de dierlijke gebarentaal naar het niveau van de symbolisch gestuurde interactie en vervolgens het ontstaan van normatief bepaalde interactie van binnen uit te reconstrueren, zodat het ontstaan van het eerstvolgende niveau steeds begrepen kan worden als een leerproces dat intern begrepen kan worden. Bij Mead wordt de overgang van het tweede naar het derde niveau niet op deze manier verklaard. Habermas stelt nu dat in Durkheims analyse van de sacrale wortels van het collectieve bewustzijn een aanknopingspunt gevonden kan worden om in deze lacune te voorzien. Durkheim veronachtzaamt echter, net als Mead, de rol die de ontwikkeling van de taal daarbij speelt, hetgeen Habermas verhelpt door een analyse van de drie vóórtalige wortels van het communicatieve handelen en de ‘voortzetting’ daarvan in de structuur van de taalhandeling. V.2. De autoriteit van het heilige en de normatieve achtergrond van het communicatieve handelen Een van de vragen die Durkheim zijn hele leven hebben beziggehouden betreft het verplichtende karakter van sociale normen. Dat berust niet op de dreiging met sancties, want sancties kunnen niet verplichten, alleen dwingen. Morele geboden vereisen volgens Durkheim zelfoverwinning van het individu en de vraag is dan waar die vandaan komt. Welnu, stelt Durkheim, het verplichtende karakter van normen kan begrepen worden vanuit de structurele analogie die bestaat tussen de sfeer van het heilige en de sfeer van het morele, waarbij hij de nadruk legt op de ambivalente houding die het heilige (net als morele geboden) oproept: respect enerzijds, verlangen anderzijds. Tenslotte probeert Durkheim ook nog de sfeer van het heilige sociologisch te herleiden: de maatschappij zou een ‘moreel persoon’ vormen die in de gedaante van het sacrale vereerd wordt. Dat is volgens Habermas een cirkelredenering, want het bestaan van een door verplichtende normen geconstitueerd collectief moet nu juist verklaard worden en kan dus niet als de verborgen kern van de sfeer van het sacrale opgevoerd worden. In zijn analyse van het totemisme opent Durkheim een 89
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 90
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
vruchtbaarder perspectief. Totems representeren de macht van het heilige; zij vormen een voertuig voor het uitdrukken van gevoelens. Hiermee komt Durkheim op het spoor van een vóórtalige intersubjectiviteit, die gedragen wordt door religieuze symbolen die voor alle betrokkenen dezelfde betekenis hebben. Uit zijn analyse van rituele praktijken komt naar voren dat het sacrale de uitdrukking vormt van een normatieve consensus die in de rite geactualiseerd wordt. Het feit van de samen beleefde normatieve consensus is de wezenlijke inhoud van de rite, welke vorm die verder ook heeft. Het is deze normatieve consensus die het fundament vormt voor de identiteit van personen: het collectief gaat vooraf aan het individu. Op deze manier kan de ‘fylogenetische lacune’ in het betoog van Mead provisorisch opgevuld worden: groepen kunnen een collectief gaan vormen, doordat de energieën en gedragsdisposities, die instinctief verworteld zijn, via religieuze symbolen en de riten waarin deze collectief beleefd worden, omgevormd worden tot een normatieve consensus. Instinctresten, stelt Habermas, worden zo via symbolen ‘opgezogen’ en gesublimeerd. Durkheim heeft echter niet gezien dat vervolgens de structuur van de taal bij de analyse betrokken moet worden, om duidelijk te maken op welke manier de aldus geconstitueerde normatieve consensus en de daarin opgesloten solidariserende energieën, vervolgens instituties en identiteiten ‘binnenstromen’. Het communicatieve handelen, stelt Habermas, brengt de vertakking van deze energieën tot stand. Zo kan de eerste centrale vraag van de klassieke maatschappijtheorie provisorisch beantwoord worden: de sociale orde komt tot stand doordat de religieuze wereldbeelden als ‘transmissieriem’ functioneren, met behulp waarvan de religieus gefundeerde onderlinge overeenstemming omgezet wordt in de morele autoriteit van maatschappelijke instituties. Deze transmissieriem kan echter slechts functioneren als onderdeel van de talige sorteermachine. Dat blijkt ook bij de beantwoording van de tweede centrale vraag van de klassieke maatschappijtheorie: de vraag naar de verhouding tussen individu en maatschappij. Hier gebruikt Habermas weer de analyse van Mead, om Durkheim te corrige90
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 91
De paradigmawisseling bij Mead en Durkheim
ren. Vermaatschappelijking en individualisering zijn twee kanten van dezelfde medaille. De individualiteit wordt geconstitueerd door het overnemen van rollen, door het internaliseren van normatieve gedragsverwachtingen. Zodoende wordt een Me, een Überich opgebouwd, dat ons in staat stelt als individu deel te nemen aan de interactie binnen sociale instituties. Maar, stelt Habermas, de desbetreffende communicatieve processen zijn talig gestructureerd en de structuur van talige communicatie dwingt de betrokkenen tot het uitdifferentiëren van een Ik, dat principieel onderscheiden is van het Überich, in zoverre het Ik de instantie is die al dan niet ingaat op met taalhandelingen verbonden normatieve gedragsverwachtingen. Het Ik is de instantie die met ja of nee stelling neemt en stelling moet nemen op grond van de structuur van talige communicatie. Het Ik is dus geen aan maatschappelijkheid onttrokken ‘kern’ van subjectieve behoeften, maar is van het begin af aan communicatief geconstitueerd: individuele identiteit is het resultaat van de talige vertakking van solidariserende energieën. Dat neemt niet weg dat de sfeer van het innerlijk, die aldus tot stand komt, een vóórtalige wortel heeft die ‘van huis uit’ géén symbolisch karakter heeft. Net zoals de uiterlijke natuur vormt de innerlijke natuur een realiteitssfeer die de taal transcendeert en die oorspronkelijk ‘symboolvrij’ is, De cognitief instrumentele omgang met de natuur en expressie van het innerlijk kunnen dan ook rechtstreeks in verband gebracht worden met doelgericht en expressief gedrag van dieren. De normatieve consensus die via religieuze symbolen tot stand komt heeft geen vergelijkbare wortel, maar gaat wel aan talige interactie vooraf. Habermas’ hypothese luidt dan dat op het niveau van taalhandelingen de drie voortalige wortels van het communicatieve handelen met elkaar geïntegreerd worden. De ontstaansgeschiedenis van de taal is met andere woorden in de structuur van de taalhandeling terug te vinden. Deze hypothese wordt verder uitgewerkt in het excurs over de drie wortels van het communicatieve handelen. Habermas probeert te laten zien dat het propositionele, het illocutionaire en het expressieve bestanddeel van taalhandelingen een samenhangend geheel vormen, waarbinnen het illocutionaire 91
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 92
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
bestanddeel de centrale plaats inneemt, omdat dit de intersubjectiviteit die in het communicatieve handelen tot stand gebracht wordt draagt. Zodra communicatieve handelingen het karakter van taalhandelingen aannemen, brengen zij niet alleen gedeeld begrip tot stand maar ook de onderlinge coördinatie van de handelingen van actoren én de vorming van persoonlijkheden, via respectievelijk het propositionele, het illocutionaire en het expressieve gedeelte van taalhandelingen. Dat lukt alleen, stelt Habermas, doordat deze drie componenten een samenhangend systeem, een eenheid vormen, die tot stand komt doordat ieder van de drie componenten in de andere twee op specifieke wijze terug te vinden is. De specifieke integratie die vanuit het propositionele bestanddeel tot stand wordt gebracht, bestaat hierin dat iedere niet-assertorische zin desgewenst omgevormd kan worden in een assertorische zin, zonder dat daarbij de betekenis van de zin in kwestie verandert. Wel verandert natuurlijk de instelling van de spreker, of, anders uitgedrukt, de pragmatische vooronderstellingen van de communicatieve handeling in kwestie verschuiven. Maar dat neemt niet weg dat alles wat in een expressieve of normativerende instelling gezegd kan worden ook in een objectiverende instelling – in de assertorische modus – gezegd kan worden, hetgeen omgekeerd niet geldt. De expressieve component van taalhandelingen is met de andere twee componenten geïntegreerd, doordat altijd een bepaalde intentie verbonden is met de niet-expressieve bestanddelen van de taalhandeling, ook al wordt die intentie doorgaans niet expliciet uitgedrukt. Overtuigingen en verplichtingen zijn met andere woorden altijd ‘geassimileerd’ aan emotionele elementen. Vanuit maatschappijtheoretisch gezichtspunt is echter de derde, illocutionaire component van taalhandelingen het belangrijkste. Assertorische en expressieve zinnen ontberen namelijk volgens Habermas van zichzelf uit de kracht om een toehoorder te motiveren tot gedeeld begrip, zoals blijkt uit het feit dat dergelijke zinnen zonder enig probleem monologisch gebruikt kunnen worden: zij zijn niet van zichzelf uit toegesneden op reacties van anderen, zoals performatieve zinnen dat 92
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 93
De paradigmawisseling bij Mead en Durkheim
wél zijn. Slechts via het illocutionaire gedeelte van taalhandelingen, door middel van performatieve zinnen, worden toehoorders gemotiveerd de definitie van de situatie die de spreker presenteert te accepteren. Daarbij onderscheidt Habermas tussen het handelingskarakter van taalhandelingen, dat door het illocutionaire bestanddeel in de taal wordt gerepresenteerd en de aanspraak op geldigheid die met performatieve zinnen verbonden is. Om het laatste is het Habermas te doen: het illocutionaire gedeelte van taalhandelingen brengt niet alleen tot uiting dat de spreker een handeling verricht, die in een bepaalde context meer of minder geëigend is, (bijv. gevoelens tot uitdrukking brengen of iets beweren) maar brengt vooral de aanspraak tot uitdrukking dat zij/hij zich waarachtig uit, respectievelijk een ware bewering doet. Volgens Habermas zijn dergelijke geldigheidsaanspraken uiteindelijk geworteld in de normatieve consensus die in de gedaante van het sacrale zijn oorspronkelijke belichaming vindt. Deze normatieve consensus heeft namelijk de vorm van een onderlinge overeenstemming die veranderingen van tijd en plaats overstijgt en daarmee een ideëel karakter heeft. Het is deze transcendentie die volgens Habermas de kern vormt van geldigheid überhaupt, en van waarheid in het bijzonder. Aan dit moment van ideële harmonie moet echter nog een tweede moment worden toegevoegd voordat sprake is van geldigheidsaanspraken in eigenlijke zin: naast het moment van de ideële harmonie, waarop geldigheidsaanspraken anticiperen, vormt namelijk de kritiseerbaarheid van geldigheidsaanspraken een even constitutief moment. Deze kritiseerbaarheid heeft geen sacrale wortel, maar wordt door Habermas in verband gebracht met de cognitief-instrumentele omgang met de werkelijkheid, die in het propositionele gedeelte van taalhandelingen tot uitdrukking komt. Verwachtingen ten aanzien van standen van zaken in de werkelijkheid kunnen namelijk beschaamd worden en het is dit ‘het-zit-niet-zo-maaranders’ effect dat volgens Habermas de basis vormt van kritiek überhaupt. Pas wanneer aan de ideële harmonie ook nog harmonie met de aard der dingen wordt toegevoegd, is sprake van kritiseerbare geldigheidsaanspraken. Net zoals het moment 93
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 94
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
van de ideële geldigheid vanuit de normatieve consensus aan ware proposities wordt toegevoegd, wordt dus volgens deze redenering het moment van kritiseerbaarheid vanuit ware proposities aan geldende normen toegevoegd. Wanneer gedeeld begrip, coördinatie van handelingen en vorming van persoonlijkheden tot stand gebracht worden via op geldigheid aanspraak makende taalhandelingen, bestaat voor de betrokkenen een vrije speelruimte om ten aanzien van geldigheidsaanspraken met ja of nee stelling te nemen. Onderlinge overeenstemming die aldus via kritiseerbare geldigheidsaanspraken tot stand komt krijgt daarmee het karakter van vermeden onenigheid. Het ‘ja’ van een toehoorder kan begrepen worden als de negatie van een mogelijk ‘nee’. immers: het is juist de mogelijkheid van kritiek, van met redenen omklede afwijzing, die illocutionair tot stand gebrachte instemming onderscheidt van willekeurige (of afgedwongen) instemming. Uit deze intern-kritische structuur van op gedeeld begrip gericht handelen spruiten volgens Habermas drie consequenties voort: het onderscheid tussen communicatief handelen en het discurs, waarbinnen controversiële geldigheidsaanspraken argumentatief getoetst worden; vervolgens het onderscheid tussen op resultaat gericht en op gedeeld begrip gericht handelen; en tenslotte de mogelijkheid van een gereflecteerde verhouding ten opzichte van het eigen zelf, dat zodoende tegelijkertijd als een epistemisch subject, een praktisch subject en een pathisch subject wordt geconstitueerd. Subjectiviteit is dus volgens Habermas in de kern een communicatietheoretisch begrip: slechts indien ik in staat ben in het communicatieve handelen een performatieve instelling in te nemen en vrijelijk over te gaan van een objectiverende naar een normativerende, respectievelijk een expressieve instelling, en weer terug, kan ik deze houdingen ook ten opzichte van mijzelf innemen en zodoende een zelfverantwoordelijke actor zijn. V.3. De rationele structuur die het talig worden van het sacrale domein kenmerkt In deze paragraaf brengt Habermas het sluitstuk aan in zijn reconstructie van het ontstaan van normatief bepaalde inter94
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 95
De paradigmawisseling bij Mead en Durkheim
actie, op basis van het werk van Mead en Durkheim. Habermas begrijpt dit proces in wezen als een vormverandering van de sociale integratie. Terwijl de sociale integratie in niet-menselijke gemeenschappen primair afhankelijk is van instinctmatig bepaalde gedragsposities en motivatiestructuren, komt op het niveau van de symbolisch gestuurde interactie een normatieve consensus in het spel, die gedragen wordt door religieuze voorstellingen en geactualiseerd wordt in rituele praktijken. In deze slotparagraaf probeert Habermas te laten zien dat wij op basis van de formeel-pragmatische analyse van de structuur van taalhandelingen kunnen ‘terugtasten’ naar de ontstaansfase van normatief bepaalde interactie, om zo zichtbaar te maken hoe deze vormverandering van de sociale integratie gereconstrueerd kan worden als een rationaliseringsproces, dat is mogelijk gemaakt door het talig worden van het sacrale domein: de boeien van het heilige evolueren tot de banden van de rede. Daartoe probeert Habermas in de eerste plaats aannemelijk te maken dat ook Durkheim de sociale evolutie als een rationaliseringsproces begrijpt, dat wordt gekenmerkt door de overgang van de mechanische naar organische solidariteit. In moderne maatschappijen kunnen sociale actoren bindende overeenkomsten aangaan op basis van de legitimiteit van het heersende recht. Deze heeft niet langer een sacraal fundament, maar berust op discursieve wilsvorming van de betrokkenen. Durkheim analyseert deze ontwikkeling op drie niveaus. In de eerste plaats vindt zijns inziens een rationalisering van wereldbeelden plaats, in de loop waarvan deze een steeds abstracter en algemener karakter krijgen, tot tenslotte de traditie zelf als veranderbaar en kritiseerbaar wordt opgevat. In de tweede plaats krijgen morele normen en juridische uitgangspunten steeds meer een universeel karakter, waarmee tegelijkertijd de speelruimte voor eigen interpretatie en creatieve toepassing daarvan toeneemt. Tenslotte ontwikkelt zich steeds meer de noodzaak tot het vormen van een individuele identiteit, tot het ontwikkelen van een autonome persoonlijkheid. Zolang de onderlinge solidariteit mechanisch tot stand komt, onder invloed van het alles doordringende religieuze wereldbeeld en de daarmee verbonden rituele praktijken, is er noch de ruimte, noch de noodzaak voor het ontstaan van auto95
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 96
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
nome persoonlijkheden. Maar in moderne maatschappijen waar de solidariteit een organisch karakter heeft, moet de onderlinge consensus op basis van gemeenschappelijke inspanning van zelfverantwoordelijke individuen tot stand komen. Durkheim is echter niet goed in staat het rationaliseringsproces op deze drie niveaus als een intern reconstrueerbaar leerproces te analyseren. Via een gedachtenexperiment probeert Habermas nu te laten zien dat er een – als rationalisering te begrijpen – vormverandering van de sociale integratie optreedt, zodra de maatschappelijke reproduktie via de talige sorteermachine gekanaliseerd gaat worden. Dit gedachtenexperiment houdt de veronderstelling in van een totaal geïntegreerde maatschappij, waarin een religieus gefundeerde normatieve consensus bestaat, die weliswaar talig geactualiseerd wordt, maar vóórtalig geconstitueerd is. Bovendien zijn wereldbeelden, instituties en persoonlijkheden nog met elkaar versmolten. Daarin komt verandering – zoals dit gedachtenexperiment aan zou moeten tonen – zodra het rationaliteitspotentieel dat besloten ligt in op gedeeld begrip gerichthandelen, in een dergelijke totaal geïntegreerde samenleving vrij spel krijgt. Op dat moment, beweert Habermas, ontstaat er een structurele, uit de aard van de talige sorteermachine voortvloeiende dwang in de richting van het steeds abstracter en algemener worden van wereldbeelden, het universeel worden van morele en juridische uitgangspunten en het autonoom worden van identiteiten. Het feitelijk optreden van die ontwikkeling kan natuurlijk alleen adequaat geanalyseerd worden wanneer ook de ontwikkelingsdynamische aspecten worden onderzocht, hetgeen Habermas echter in dit verband nalaat. De drie structurele componenten van grammaticale taal leveren ieder een eigen bijdrage aan deze ontwikkeling. Het propositionele bestanddeel (dat terug te vinden is in het propositionele gedeelte van taalhandelingen en verbonden is met de assertorische modus en de objectiverende, of derdepersoon instelling) is verantwoordelijk voor de omvorming van normatieve en expressieve ervaringsinhouden in culturele kennis, omdat deze ervaringsinhouden nu beschreven en daarom ‘overgeleverd’ kunnen worden. Ook de religie gaat nu tot de culturele overlevering behoren, die met communicatieve mid96
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 97
De paradigmawisseling bij Mead en Durkheim
delen in stand moet worden gehouden. Bovendien komt de sfeer van het sacrale zodoende in direct contact met profane kennis, hetgeen een integratieprobleem oplevert. Onder invloed daarvan ontwikkelt de religie zich tot een wereldbeeld dat de verschillende structurele componenten in een totaliteit verenigt. Het illocutionaire gedeelte van grammaticale taal (dat terug te vinden is in het performatieve gedeelte van taalhandelingen en verbonden is met de normativerende instelling) is verantwoordelijk voor het feit dat het tot stand komen van gedeeld begrip gebonden raakt aan de acceptatie van geldigheidsaanspraken. De sociale integratie komt dan niet langer tot stand via de sacrale autorisering van heersende normen, maar via gemeenschappelijke situatiedefinities, die door de betrokkenen actief tot stand gebracht moeten worden. Daaruit kan ook de universalisering van recht en moraal begrijpelijk worden gemaakt: als de keerzijde van de ontwikkeling waarin het tot stand komen van consensus steeds meer afhankelijk wordt van de redenen die de betrokkenen aan kunnen voeren voor de juistheid van de normen die zij aanhangen. Tenslotte is de expressieve component verantwoordelijk voor een structurele individueringsdwang, zoals Habermas in een excurs over identiteit en individuering nader uiteenzet. In het socialisatieproces leert het kind sociale rollen in de eerste persoon te spelen. De structuur van de taalhandeling dwingt tot een individuele stellingname ten opzichte van bestaande feiten en heersende normen. Zelfs al doet men niet meer dan bevestigen wat als geldig gepresenteerd wordt, dan nog bevestigt men dat, zodra grammaticale taal is ontstaan, in de vorm van een als individueel persoon voltrokken instemming. Via de onderscheiden bijdrage van deze drie structurele componenten, zou aldus de religieuze geloofsgemeenschap veranderd kunnen zijn in een tot coöperatie gedwongen communicatiegemeenschap. Wanneer men deze ontwikkeling radicaal dóórdenkt, voert hij tot de aanname van een ideale communicatiegemeenschap. Mead gebruikt deze gedachtenconstructie om begrijpelijk te maken op welke manier universele morele uitgangspunten kunnen resulteren uit het rationaliteitspotentieel dat in 97
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 98
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
het communicatieve handelen besloten ligt. De geldigheid van een norm kan uiteindelijk slechts op de instemming van alle betrokkenen herleid worden, zoals Kant al benadrukte. Mead voegt daar echter aan toe dat niet alleen de algemeenheid – en daarmee de vorm van normen – bij de beoordeling betrokken moet worden, maar ook de inhoud. Dat is slechts mogelijk, wanneer men zich tevens afvraagt of de norm in kwestie daadwerkelijk met de belangen van alle betrokkenen in overeenstemming is. Deze vraag kan tenslotte slechts in een discussie met zoveel mogelijk betrokkenen beslist worden. De idee van de ideale communicatiegemeenschap, waarvan alle mogelijkerwijs betrokkenen deel uitmaken, dient daarbij als leidraad voor de interne organisatie van het discurs. Dit idee is geen pure fictie, maar ligt in de structuur van de taal besloten en wint in de loop van de sociale evolutie steeds meer aan empirische werkzaamheid, zoals Mead onder verwijzing naar het ontstaan van democratische rechtsstaten poneert. Daarbij gaat hij echter volgens Habermas voorbij aan de structurele grenzen die gesteld zijn aan de empirische werkzaamheid van rationele motieven. Economische reproduktie, oorlogen en strijd om politieke macht verdwijnen bij Mead uit beeld. Voordat Habermas deze ‘bijziendheid’ in hoofdstuk VI en VII gaat corrigeren, gaat hij eerst nog uitgebreid in op het probleem van de meest adequate omschrijving van het begrip identiteit en de aard van individueringsprocessen. In polemiek met Dieter Henrich29 en Ernst Tugendhat30 bereikt hij de conclusie dat de zelfidentificatie van personen in het kader van een competent uitgevoerde taalhandeling de voorwaarde is voor de identificatie door anderen als een unieke, onverwisselbare persoon én als een autonoom handelend, toerekeningsvatbaar persoon. Eigenschappen die anderen aan hem toe kunnen schrijven om hem als uniek en als autonoom persoon te identificeren, zijn pas werkelijk de eigenschappen van deze persoon, indien zij/ hij in staat is zichzelf deze eigenschappen toe te schrijven. Zodoende brengt Habermas een verbinding tot stand met het identiteitsbegrip van Mead en indirect met het model van Freud. De toerekeningsvatbaarheid van een individu, dat tot zelfbepaling en zelfverwerkelijking in staat is (als autonoom en als pathisch subject, als een Ik dat bemiddelt tussen het 98
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 99
De paradigmawisseling bij Mead en Durkheim
Überich en het Es) wordt door Mead uiteindelijk met behulp van het idee van de ideale communicatiegemeenschap geconcretiseerd. Handelen vanuit een zelfkritische instelling is intern verbonden met het tot stand brengen van gedeeld begrip, met de communicatieve rollen van de eerste, de tweede en de derde persoon. Identificatie van een entiteit in de werkelijkheid als een uniek persoon is kortom slechts mogelijk, indien de betrokkene de verantwoordelijkheid voor zijn eigen levensgeschiedenis op zich neemt. Identificatie als een toerekeningsvatbaar persoon is slechts mogelijk, indien de betrokkene als autonoom subject kan handelen. Aan deze twee voorwaarden is slechts voldaan, indien hij/zij via predikatieve zelfidentificatie te kennen geeft als competente actor aan het communicatieve handelen en daarmee aan de ideale communicatiegemeenschap deel te kunnen nemen. De vraag wie men zijn wil, en de beoordeling van de eigen levensgeschiedenis kan echter niet helemaal gerationaliseerd worden, houdt Habermas tegenover Mead staande. Men is in zekere zin aan de eigen biografie overgeleverd; net zoals concrete levensvormen niet als totaliteit ‘herzien’ kunnen worden, zo kan ook een identiteit ‘lukken’ of ‘mislukken’, maar niet uitputtend met universele maatstaven gemeten worden.
99
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 100
VI Tweede tussenbeschouwing: systeem en leefwereld
Na ruim zevenhonderd bladzijden is Habermas op een punt gekomen waar hij een begin kan maken met de integratie van handelings- en systeemtheorie, die zijns inziens voor een adequate maatschappijtheorie noodzakelijk is. Het probleem waar het om gaat is bij Durkheim duidelijk geformuleerd, ook al deugt diens oplossing niet. In de maatschappelijke evolutie treedt een differentiëring op van gespecialiseerde subsystemen, van ‘organen’ zoals Durkheim zegt, waarbinnen een nietnormatieve integratie van de beslissingen en de gevolgen van handelingen van sociale actoren tot stand komt. Deze vorm van ‘systematische’ integratie kan de normatieve integratie niet vervangen, zoals Durkheim een tijd gedacht heeft, maar vormt integendeel in moderne maatschappijen zelfs een bedreiging voor de sociale integratie. Om dergelijke ontwikkelingen in beeld te kunnen krijgen moeten maatschappijen volgens Habermas tegelijkertijd als systeem en als leefwereld geconceptualiseerd worden (1). Op basis daarvan kan namelijk de samenhang tussen verschillende vormen van sociale integratie en niveaus van systeemdifferentiëring voor empirisch onderzoek toegankelijk worden gemaakt (2) en kan tenslotte de verdinglijkingsproblematiek opnieuw geformuleerd worden, aan de hand van een onderscheid tussen verschillende vormen waarin gedeeld begrip tot stand kan komen. VI.1. Het begrip leefwereld en het hermeneutische idealisme van de interpretatieve sociologie Als inleiding tot dit alles doet Habermas eerst een poging het begrip leefwereld een preciezere betekenis te geven, door de relatie tussen de leefwereld en de drie formele wereldconcep100
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 101
Systeem en leefwereld
ten te analyseren. Iedere uiting, met behulp waarvan een sociale actor probeert een met anderen gedeelde definitie van de situatie waarin zij verkeren te bereiken, kan als een test opgevat worden: wordt de definitie die wordt voorgesteld geaccepteerd, geamendeerd of misschien zelfs verworpen? Dit proces van definitie en herdefinitie vindt plaats via een ‘sorteerproces’, waarvoor de objectieve, de sociale en de subjectieve wereld het kader verschaffen. Zodoende komen situatiedefinities tot stand, die echter geen scherpe grenzen aan de situatie verlenen. De horizon van de situatie verandert namelijk wanneer het thema verschuift, onder invloed van een verandering in de handelingsplannen van de betrokkenen. De leefwereld kan volgens Habermas worden opgevat als een geheel van cultureel doorgegeven interpretatiekaders dat talig georganiseerd is. Dit geheel vormt een onproblematische achtergrond, waaruit geput wordt voor zover dat voor de definitie van een specifieke situatie noodzakelijk is. Daarmee komen de betrokken interpretaties tegelijkertijd ter discussie te staan. Net zoals ik verschillende delen van mijn lichaam kan beschouwen en betasten, maar nooit – als het ware van buiten mijn lichaam – mijn hele lijf als iets dat ‘buiten mij’ in de wereld is kan thematiseren. Zo kan ook nooit de leefwereld in zijn geheel als ‘iets’ dat in de wereld is gethematiseerd worden. Taal en cultuur, stelt Habermas, nemen een transcendentale positie in: zij maken het mogelijk iets in de wereld als object, norm of belevenis te identificeren, maar kunnen niet zelf op die manier geïdentificeerd worden, omdat zij altijd ook ‘achter onze rug’ blijven. Wanneer wij dus de horizon van een bepaalde situatie overschrijden, stappen wij niet een leegte in, maar is altijd sprake van een reeds geïnterpreteerde samenhang tussen de objectieve, de sociale en de innerlijke wereld in die specifieke situatie. De leefwereld is dus constitutief voor het tot stand komen van gedeeld begrip, terwijl de verschillende houdingen vastleggen waarover gedeeld begrip tot stand kan komen. De leefwereld vormt het transcendentale oord, waarde talige sorteermachine door sprekers en toehoorders bediend wordt; maar over dit oord zelf hoeft geen overstemming bereikt te worden. Habermas werkt deze stellingen nader uit aan de hand van Alfred Schutz’ fenomenologisch geïnspireerde analyses van de 101
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 102
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
leefwereld. Daarbij wil hij vooral zichtbaar maken dat bij Schutz en zijn leerlingen sprake is van een overbenadrukking van de functie van de leefwereld als bron van interpretatie en zingeving: bij Schutz vindt men een ‘culturalistische’ opvatting van de leefwereld. Dat neemt niet weg dat Schutz essentiële kenmerken van de leefwereld helder heeft geanalyseerd. Ook al blijft hij gebonden aan de uitgangspunten van de bewustzijnsfilosofie, de kern van zijn analyses kan eenvoudig in Habermas’ perspectief geïncorporeerd worden. In de eerste plaats zegt Habermas Schutz na dat de leefwereld gekenmerkt wordt door zijn vertrouwde, probleemloze, tegen kritiek geïmmuniseerde karakter. Slechts beperkte segmenten van de leefwereld, die voor een specifieke situatie relevant zijn, kunnen in het ‘kritische zog’ van het communicatieve handelen belanden. Wij drijven als het ware op een geheel van onproblematische vooronderstellingen, die dan ook aan iedere mogelijke onenigheid voorafgaan. Dit sociale apriori van gedeelde vooronderstellingen is in de intersubjectiviteit van talig tot stand gebrachte overeenstemming ingebouwd. De grenzen van de leefwereld tenslotte kunnen volgens Schutz niet getranscendeerd worden; wij kunnen niet de leegte instappen. Steeds kan slechts een gedeelte van de leefwereld in een gegeven situatie als cultureel bepaald inzicht gethematiseerd en ‘getest’ worden. Voordat dit laatste mogelijk is dienen echter eerst de structurele bestanddelen van de leefwereld uitgedifferentieerd te zijn. Pas wanneer wereldbeelden, instituties en persoonlijkheden niet meer onontwarbaar met elkaar verbonden zijn, maar cultuur, maatschappij en persoonlijkheid als de structurele componenten van de leefwereld van elkaar zijn losgemaakt, pas dan wordt het tot stand komen van gedeeld begrip afhankelijk van interpretatieve activiteiten van de betrokkenen zelf. Deze vormverandering van de sociale integratie, Durkheims centrale thema, komt pas adequaat in beeld, stelt Habermas, wanneer men de structuur van de leefwereld in zijn volle complexiteit analyseert en zich niet beperkt tot Schutz’ culturalistische perspectief. Wanneer men als sociaal actor situaties tot een goed einde brengt, is men enerzijds initiator van handelingen waarop men aangesproken kan worden, maar is men 102
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 103
Systeem en leefwereld
tegelijkertijd produkt van de leefwereld waarvan men deel uitmaakt, en wel in drievoudig opzicht: men is produkt van een bepaalde traditie, van onderling solidaire groepen en van socialisatieprocessen. Deze drie structureel verschillende hulpbronnen probeert Habermas vervolgens te verduidelijken met behulp van het alledaagse begrip van de leefwereld. In het dagelijks leven is de wereld al datgene waarover ware verhalen verteld kunnen worden. De vorm van dergelijke verhalen zet ons op het spoor van de structurele componenten van de leefwereld: er wordt niet alleen iets verteld over personen en groepen, maar tegelijkertijd over het lot van de groep in kwestie en over de identiteit van de betrokkenen. Daarmee wordt een aanknopingspunt verschaft voor een sociologische analyse van de voorwaarden waaraan voldaan moet zijn, opdat leefwerelden symbolisch gereproduceerd kunnen worden, namelijk culturele reproduktie, sociale integratie en socialisatie. Wanneer niet alle drie deze voorwaarden maar slechts één ervan in de analyse worden betrokken, is volgens Habermas sprake van een culturalistisch, institutionalistisch of socialisatietheoretisch ingeperkte analyse van de leefwereld. Men krijgt dan niet goed zicht op de crisisverschijnselen die optreden wanneer er storingen ontstaan in de reproduktieprocessen, door middel waarvan de structurele componenten van de leefwereld – cultuur, maatschappij en persoonlijkheid – in stand worden gehouden. Deze crisisverschijnselen spelen een centrale rol bij de formulering van zijn diagnose dat moderne maatschappijen worden gekenmerkt door de kolonialisering en fragmentering van de leefwereld. De leefwereld kan slechts via het communicatieve handelen en niet via ‘systemische’ reproduktiemechanismes, in stand worden gehouden. Deze instandhouding wordt door Habermas in drie dimensies geanalyseerd. Wanneer het fenomenologische leefwereldbegrip communicatietheoretisch wordt herzien, wordt zichtbaar dat de leefwereld niet alleen bestaat uit gedeelde interpretatiekaders’, maar ook uit geïntegreerde, solidaire groepen en uit toerekeningsvatbare individuen. Het communicatieve handelen brengt niet alleen gedeeld begrip tot stand (cultuur), maar ook groepssolidariteit (maatschappij) en individuele toe103
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 104
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
rekeningsvatbaarheid (persoonlijkheid). Met de structurele componenten van de leefwereld corresponderen dus specifieke reproduktieprocessen, die alle drie afhankelijk zijn van communicatief handelen, van het tot stand komen van gedeeld begrip. Beoordeelt men het welslagen van het communicatieve handelen naar de aard van het gedeeld begrip dat tot stand komt, dan is de maatstaf die daarbij in het geding is rationaliteit van kennis. Beoordeelt men het welslagen van het communicatieve handelen naar de stabilisering van een legitieme sociale orde, dan is de maatstaf solidariteit tussen de betrokkenen. Beoordeelt men het welslagen van het communicatieve handelen naar de ontwikkeling en instandhouding van stabiele identiteiten van individuen, dan is de maatstaf toerekeningsvatbaarheid van volwassen personen. In ieder van deze drie dimensies kan vervolgens gespecificeerd worden wat de bijdrage is die ieder van de reproduktieprocessen levert aan de twee andere en daarmee ook: welke crisisverschijnselen in alle drie de dimensies ontstaan zodra in een of meerdere van de reproduktieprocessen storingen optreden. (Vgl. schema 3.) De overgang van de dierlijke naar de menselijke bestaanswijze kan zodoende volgens Habermas het meest adequaat beschreven worden met behulp van de theorie van het communicatieve handelen. Bovendien verschaft deze theorie zicht op de speelruimte voor veranderingen in de structuren van de leefwereld, die inherent met de grondstructuur van het communicatieve handelen gegeven is. Deze grondstructuur maakt bepaalde leerprocessen mogelijk, die volgens Habermas als een rationalisering van de leefwereld beschreven kunnen worden. Als indicatoren voor deze rationalisering noemt Habermas: het uit elkaar treden van cultuur, maatschappij en persoonlijkheid, het optreden van een scheiding tussen vorm en inhoud in alle drie de dimensies, en tenslotte het reflexief worden van de symbolische reproduktie. Deze drie processen verwijzen naar een utopische toestand, waarin de reproduktie van de leefwereld, of anders gezegd: de identiteit van de betrokken samenleving, geheel en al afhankelijk is van argumentatief gestuurde interpretatieprocessen van de betrokken actoren. In een degelijke maatschappij zouden conflicten niet uitgebannen zijn, maar wel onder hun eigen 104
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 105
Systeem en leefwereld Schema 3. Crisisverschijnselen (pathologieën) die optreden bij reproduktiestoringen (uit: J. Habermas, ‘Theorie des kommunikativen Handelns’, 2, Frankfurt 1981, p. 215) structurele cultuur componenten storingen op het gebied van: culturele betekenisreproduktie verlies
maatschappij
persoon beoordelingsmaatstaven
legitimatie- oriëntatie problemen en opvoedingscrisis
rationaliteit van kennis
anomie
solidariteit van de betrokkenen
sociale integratie
onzeker worden van de collectieve identiteit
socialisatie
afbreken motivatievan tradities problemen
vervreemding
psychische toerekeningspathologieën vatbaarheid
naam optreden en zouden alle betrokkenen duidelijk kunnen onderscheiden tussen op resultaat gericht en op gedeeld begrip gericht handelen. Volgens Habermas valt tot nu toe in de geschiedenis van de mensheid een ontwikkeling in deze richting metterdaad te onderscheiden. Maar tegelijkertijd treden op verschillende ontwikkelingsniveaus specifieke storingen op in de symbolische reproduktie van de leefwereld. Deze storingen krijgt men volgens Habermas pas goed in beeld, wanneer men handelingstheorie en systeemtheorie met elkaar verbindt. De dynamiek van de sociale evolutie moet primair begrepen worden in termen van problemen die de materiële reproduktie van de leefwereld betreffen en moet systeemtheoretisch geanalyseerd worden. Anderzijds is de speelruimte die steeds beschikbaar is voor de ontwikkeling en de stabilisering van systemische integratiemechanismes afhankelijk van de structuren van de leefwereld en de veranderingen die daarin optreden. Storingen in 105
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 106
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
de symbolische reproduktie van de leefwereld kunnen dan begrepen worden als het gevolg van de destructieve inwerking op de leefwereld van systemische integratiemechanismen, die zelf hun bestaan aan de rationalisering van de leefwereld te danken hebben! Een dergelijke optiek blijft echter ontoegankelijk zolang men de maatschappij uitsluitend als leefwereld analyseert, zoals binnen de ‘verstehende’ sociologie gebeurt. Habermas werpt de fenomenologische, etnomethodologische en de taalspel-sociologen een ‘hermeneutisch idealisme’ voorde voeten. Zij doen het voorkomen alsof alles wat voor maatschappelijkheid essentieel is binnen de horizon van het dagelijks leven waargenomen kan worden. Dat is volgens Habermas niet het geval. De materiële reproduktie van samenlevingen is afhankelijk van niet-normatieve coördinatieprocessen, door middel waarvan de gevolgen van handelingen op niet-geïntendeerde wijze met elkaar verknoopt worden – zoals met name aan het functioneren van de markt in moderne maatschappijen is af te lezen. Het is echter evenmin mogelijk om maatschappijen uitsluitend als zelfgestuurde systemen te analyseren, omdat het voortbestaan van maatschappelijke systemen altijd met een bepaalde identiteit verbonden is, die symbolisch gereproduceerd wordt en slechts via de structuren van de leefwereld analyseerbaar is. VI.2. De ontkoppeling van systeem en leefwereld Habermas begrijpt de sociale evolutie als een ‘tweede-orde differentiëringsproces’: niet alleen differentiëren systeem en leefwereld zich ieder ‘intern’, maar bovendien differentiëren zij zich gelijktijdig ten opzichte van elkaar. Habermas wil zichtbaar maken hoe deze interne differentiëringsprocessen met elkaar samenhangen, of preciezer: op elkaar inwerken, en zodoende de tweede-orde differentiëringproduceren. Zijn centrale gedachte is daarbij, dat het stapsgewijs uitdifferentiëren van steeds complexere vormen van systemische integratie slechts mogelijk is, doordat de mechanismes in kwestie verankerd worden in een leefwereld die een steeds rationelere structuur krijgt. De rationalisering van de leefwereld schept dus 106
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 107
Systeem en leefwereld
enerzijds mogelijkheden en legt anderzijds grenzen vast voor verdergaande systeemdifferentiëring. De ontkoppeling van systeem en leefwereld die in de sociale evolutie optreedt kan met andere woorden slechts begrepen worden door handelings- en systeemtheorie in elkaar te transformeren. Dit levert op het niveau van archaïsche maatschappijen nog nauwelijks problemen op, omdat sociale integratie en systeemintegratie hier volkomen met elkaar verweven zijn. Er is sprake van een collectief gedeelde, homogene leefwereld, waarbinnen religieus gefundeerde verwantschapsrelaties de onderlinge solidariteit vastleggen. Impulsen voor een differentiëring van deze sociale structuur zijn volgens Habermas afkomstig uit de sfeer van de materiële reproduktie: ruilrelaties en hiërarchisering van arbeidsverhoudingen leiden tot efficiëntere produktie en dat nemen de betrokkenen zelf waar. Vanuit systeemtheoretiseh perspectief doet dit laatste er echter niet toe: wat men kan zien is toename van complexiteit en daar is het om te doen. De verwevenheid van sociale en systeemintegratie op dit niveau komt ook naar voren uit het feit dat ruilrelaties, die tot een opdeling in steeds meer segmenten bijdragen, niet zozeer dienen om rijkdommen op te hopen als wel de stabilisering van vriendschappelijke relaties veilig stellen. Ook de hiërarchisering die soms optreedt en bijdraagt aan de efficiëntere organisatie van de materiële produktie, blijft gebonden aan de rollen die in het verwantschapssysteem voorkomen. Statusverschillen berusten nog niet op verschillen in politieke macht, maar alleen op verschillen in prestige. Het feit dat de systemische mechanismes ruil en macht gebonden blijven aan sociaal-integratieve instituties is volgens Habermas ook de bron van methodologische problemen in de culturele antropologie. Enerzijds is hun eigen maatschappij voor de betrokkenen helemaal transparant: zij hebben voor alles een verhaal beschikbaar; maar anderzijds moeten die verhalen door ons met dieptehermeneutische middelen ‘ontcijferd’ worden, om de sociaal-integratieve, respectievelijk systeem-integratieve achtergrond ervan bloot te kunnen leggen. In termen van de rituele praktijken zelf kan daartussen nog geen onderscheid gemaakt worden. Wanneer slechts sprake is van opdeling in steeds meer seg107
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 108
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
menten via ritueel verankerde ruilrelaties, spreekt Habermas van egalitaire stam-samenlevingen. Een hoger niveau van systeemdifferentiëring wordt bereikt in hiërarchische stam-samenlevingen. In beide samenlevingstypen blijft de systeemintegratie echter gebonden aan bestaande sociaal-integratieve instituties. Dat verandert op het derde niveau van systeemdifferentiëring dat Habermas onderscheidt: in politiek gelaagde klassenmaatschappijen maakt het machtmechanisme zich los van de verwantschapsstructuren en ontstaat een nieuwe institutie, de staat, waarmee een nieuw mechanisme van systeemintegratie verbonden is, namelijk staatsorganisatie. Tenslotte ontstaat in de moderne tijd in Europa een nieuw maatschappelijk deelsysteem, de markt, dat via het medium geld functioneert en dit tot veranderingsprocessen op het niveau van de staat leidt. Zodoende ontstaan economisch gelaagde klassenmaatschappijen. Deze op elkaar voortbouwende systeem-integratieve mechanismes zijn volgens Habermas afhankelijk van institutionele verankering. Daarom is het beter concrete maatschappijen niet te karakteriseren aan de hand van het niveau van systeemcomplexiteit dat daarin bereikt is, maar aan de hand van. de instituties, met behulp waarvan in de evolutie nieuw optredende systemische mechanismes in de leefwereld verankerd worden. Wanneer men dat doet, ontstaat een parallel met Marx’ begrippenpaar basis-bovenbouw. De basis wordt dan steeds gevormd door die instituties, die de speelruimte vastleggen voor de complexiteitsstijging die in een maatschappij mogelijk is. In déze instituties vinden veranderingen plaats, indien een maatschappij geconfronteerd wordt met systeemproblemen die op het bereikte niveau van systeemcomplexiteit onoplosbaar zijn; dáárom kunnen ze basaal genoemd worden. in egalitaire stam-samenlevingen zijn basis en bovenbouw nog één geheel. Pas wanneer de ‘accolade’, die systeemintegratie en sociale integratie met elkaar verenigt, heeft losgelaten, kunnen basis en bovenbouw uit elkaar treden. Pas in moderne maatschappijen is dat proces geheel voltooid, omdat pas in het kapitalisme een economisch systeem ontstaat, dat zelf niet langer een institutionele orde belichaamt, maar functioneert via een geïnstitutionaliseerd medium. Terwijl de staat in poli108
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 109
Systeem en leefwereld
tiek gelaagde klassenmaatschappijen nog aanknoopt bij de leefwereld van de betrokkenen, belichamen economie en staatsapparaat in moderne maatschappijen verzelfstandigde sybsystemen die zijn opgebouwd uit organisaties die voor hun eigen functioneren niet hoeven in te spelen op concrete, communicatief gereproduceerde normen en waarden van producenten en cliënten; zij zijn autonoom geworden ten opzichte van de leefwereld van de betrokkenen. Pas dan is er ook sprake van een zelfstandige bovenbouw, namelijk aparte instituties met een sociaal-integratieve functie, die losgekoppeld zijn van zowel de economie als de staat. Deze subsystemen functioneren via de media macht en geld, die wel institutioneel verankerd zijn, maar de coördinatie van handelingen van actoren losmaken van communicatieve processen. Veranderende vormen waarin gedeeld begrip tot stand komt Aan het slot van dit hoofdstuk introduceert Habermas het nieuwe begrip ‘Verständigungsform’, dat een belangrijke plaats inneemt in zijn diagnose van de problemen waarmee laat-kapitalistische samenlevingen naar zijn mening te kampen hebben. Het begrip heeft betrekking op de vormen waarin de spanning tussen systeemintegratie en sociale integratie op de verschillende niveaus van de sociale evolutie verschijnt, of beter: gecamoufleerd wordt. Deze vormen veranderen onder invloed van de interdependente rationalisering van de leefwereld en de uitdifferentiëring van economie en staat. Zolang de rationalisering van de leefwereld nog niet volledig zijn beslag heeft gekregen, kunnen de machtsverhoudingen en de dwang die met de materiële reproduktie verbonden zijn zich volgens Habermas ‘in de poriën van het communicatieve handelen’ verbergen, en zodoende structureel geweld uitoefenen. Dat betekent dat de communicatie steeds op specifieke wijze geblokkeerd is. De verschillende ‘Verständigungsformen’, patronen waarbinnen gedeeld begrip tot stand wordt gebracht, belichamen historisch variërende vormen waarin dit structurele geweld zich in het communicatieve handelen doorzet. Voordat Habermas daaraan toe is, probeert hij echter eerst te laten zien dat de uitdifferentiëring van systeem en leefwereld 109
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 110
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
ten opzichte van elkaar primair afhankelijk is van de rationalisering van de leefwereld, omdat hogere niveaus van systeemdifferentiëring slechts bereikt kunnen worden, indien de nieuwe mechanismes van systeemintegratie geïnstitutionaliseerd worden. Daartoe zijn evolutionaire vernieuwingen vereist op het niveau van de basisinstituties, die op hun beurt, volgens Habermas’ interpretatie van Mead en Durkheim, afhankelijk zijn van de rationalisering van de leefwereld. Een bijzondere betekenis heeft daarbij de ontwikkeling van recht en moraal, omdat de manier waarop conflicten geregeld kunnen worden bepalend is voor de aard van de basisinstituties. Pas wanneer het morele bewustzijn het conventionele niveau heeft bereikt, kunnen rechtersrollen geïnstitutionaliseerd worden, die volgens de hypothese van Klaus Eder de grondslag vormen voor het ontstaan van politieke klassemaatschappijen.31 Evenzo moet het morele bewustzijn het post-conventionele niveau hebben bereikt, voordat de markt als een sfeer van ‘juridisch gedomesticeerde permanente concurrentie’ zich kan verzelfstandigen. Wanneer het inderdaad zo is, stelt Habermas vervolgens, dat nieuwe niveaus van systeemdifferentiëring afhankelijk zijn van ontwikkelingsstappen op institutioneel niveau, rijst de vraag hoe dat zit: hoe de universalisering van recht en moraal tegelijkertijd een rationalisering van de leefwereld uitdrukt én hogere niveaus van systeemdifferentiëring mogelijk maakt. Deze samenhang probeert Habermas dan te verhelderen met behulp van het begrip ‘waardengeneralisering’. Wanneer iemand aanzien geniet en invloed bezit, kan hij of zij rekenen op een algemene bereidheid van anderen om bijvoorbeeld verzoeken of adviezen op te volgen. De graad van algemeenheid van deze bereidheid is nog groter met betrekking tot personen die een politiek ambt vervullen: die hoeft men niet eens als persoon te kennen om toch tot gehoorzaamheid bereid te zijn. Dat geldt a fortiori met betrekking tot de ‘burgerlijke gehoorzaamheid’ in moderne maatschappijen, die betrekking heeft op het respecteren van het heersende recht als zodanig. In het verloop van deze ontwikkeling wordt de sociale integratie die oorspronkelijk door de religieus gefundeerde consensus gegarandeerd werd steeds meer afhankelijk van het 110
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 111
Systeem en leefwereld
communicatieve handelen, van het actief tot stand brengen van gedeeld begrip via kritiseerbare geldigheidsaanspraken. Daaruit spruiten volgens Habermas twee tegenstrijdige tendensen voort. In de eerste plaats raakt de ‘sorteermachine’ steeds meer belast, hetgeen een prikkel verschaft voor het uitkristalliseren van de algemene structuren van op gedeeld begrip gericht handelen, een prikkel voor verdergaande rationalisering van de leefwereld met andere woorden. In de tweede plaats stimuleert deze zelfde belasting van de sorteermachine tot het loskoppelen van de coördinering van handelingen van actoren van het communicatieve handelen, omdat een dergelijke loskoppeling de moeite en de risico’s die verbonden zijn met het tot stand brengen van gedeeld begrip bespaart. Dit is volgens Habermas de basis voor het ontstaan van handelingscoördinerende media: zij verminderen de druk van het communicatieve handelen of stellen die zelfs buiten werking, doordat zij op niet-communicatieve wijze coördinatie genereren. Daarbij moet echter wel zorgvuldig onderscheiden worden tussen twee soorten media: enerzijds de media geld en macht die een dergelijke coördinatie langs empirische weg tot stand brengen. Daaronder verstaat Habermas dat deze media als prikkels ‘inwerken’ op actoren, dat ze aantrekken of afschrikken. Dit in tegenstelling tot de media invloed en waardenbinding die, anderzijds, uiteindelijk op rationeel gemotiveerd vertrouwen berusten, ook al kan dit vertrouwen niet tijdens de handelingscoördinatie die deze media tot stand brengen zelf getoetst worden. De media geld en macht moeten weliswaar in de leefwereld verankerd zijn, maar zijn voor hun functioneren niet op communicatief handelen aangewezen. Daarom kunnen de subsystemen die zich via deze media uitdifferentiëren zich ook ten opzichte van de leefwereld verzelfstandigen. Vanuit de leefwereld gezien belichamen zij een sfeer waarin de handelingen van actoren op ondoorzichtige wijze tot een complex netwerk zijn verknoopt, dat noch overzien kan worden, noch verantwoording behoeft. Om hier te kunnen functioneren hoeft men niet toerekeningsvatbaar te zijn in communicatie-theoretische zin! De media invloed en waardenbinding daarentegen kunnen slechts functioneren binnen het kader 111
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 112
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
van een openbaarheid waarbinnen de samengebalde communicatie, die deze media vertegenwoordigen door middel van communicatieve processen als het ware ‘op spanning’ gehouden wordt. Daarom zijn deze media aangewezen op communicatietechnologieën, die daartoe de tijds-en-ruimtelijke-grenzen-overstijgende middelen verschaffen. Daarmee is Habermas op een punt gekomen waarop zijn belangrijkste hypothese preciezer geformuleerd kan worden. Het resultaat van de zoëven geschetste tendensen is het gelijktijdig optreden van een polarisering tussen de verschillende mechanismes voor de coördinering van handelingen van actoren en de ontkoppeling van sociale integratie en systeemintegratie, in de vorm van de verzelfstandiging van de subsystemen economie en staat. Deze ontkoppeling leidt echter uit zichzelf nog niet tot een rechtlijnige afhankelijkheid in de ene of de andere richting: in principe is het ofwel mogelijk dat de leefwereld de materiële reproduktie aan normatieve restricties onderwerpt, óf dat omgekeerd de leefwereld onderworpen wordt aan de imperatieven van de materiële reproduktie. Dat laatste is volgens Marx’ diagnose in het kapitalisme het geval, het eerste zou pas in een socialistische maatschappij bereikt kunnen worden. Voor de moderne systeemtheorie stelt zich dit alternatief überhaupt niet, omdat die de conceptuele middelen mist om de kosten te identificeren die verbonden zijn met de mediatisering van de leefwereld. Ook Marx is echter niet in staat deze kosten precies in beeld te krijgen, zoals Habermas in het slothoofdstuk zal betogen, omdat in het begrip ‘vervreemding’ het verlies dat de rationalisering van de leefwereld óók met zich meebrengt op één hoop wordt gegooid met de kolonialisering van de leefwereld door het verzelfstandigde economische systeem. Het probleem moet volgens Habermas gesteld worden in termen van het paradoxale karakter dat de rationalisering van de leefwereld bij de overgang naar moderne maatschappijen aanneemt. Deze paradoxale ontwikkeling belichaamt de laatste fase in een evolutieproces, waarin de verhouding tussen systeemintegratie en sociale integratie geleidelijk van karakter is veranderd. Oorspronkelijk manifesteert de dwang van de materiële reproduktie zich slechts in een onmiddellijke eenheid met het 112
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 113
Systeem en leefwereld
communicatieve handelen, zodat de structuur daarvan niet door systemische invloeden wordt gewijzigd. Met het ontstaan van klassenmaatschappijen echter wordt de vorm van de sociale integratie, de structuren van de leefwereld, rechtstreeks beïnvloed door de dwang van de via systeemmechanismes gecoördineerde materiële reproduktie – en dat op een manier die voor de betrokkenen zelf niet doorzichtig is. Daarom spreekt Habermas hier van structureel geweld: het thematiseren van deze dwang, en van de uitbuiting en onderdrukking die ermee gepaard gaan, wordt verhinderd doordat de bestaande maatschappelijke verhoudingen worden gelegitimeerd op een rationaliteitsniveau dat evolutionair gezien lager is dan het rationaliteitsniveau dat op het gebied van de materiële reproduktie en het dagelijks leven al bereikt is, terwijl tegelijkertijd aan dit lagere rationaliteitsniveau een grotere autoriteit wordt toegekend! Hier is dus sprake van een specifieke ‘Verständigungsform’, een patroon voor het tot stand brengen van gedeeld begrip dat op specifieke manier is ingeperkt. In het licht van Habermas’ theorie van het communicatieve handelen is het niet verrassend dat hij deze patronen karakteriseert naar de mate waarin de geldigheidsaanspraken gedifferentieerd zijn, zodat rationele argumentatie al dan niet mogelijk is, en naar de mate waarin rationele argumentatie in discursen is geïnstitutionaliseerd. Deze criteria leveren een scala op met aan de ene kant rituele praktijken en aan de andere kant geïnstitutionaliseerde discursen. Dit scala wordt dan door Habermas afgebeeld in twee domeinen: het sacrale en het profane domein, waartussen niveauverschillen bestaan, enerzijds met betrekking tot de rationaliteit van het handelen, anderzijds met betrekking tot de autoriteit die de verschillende domeinen genieten. Deze niveauverschillen zijn dan bepalend voor de drie patronen waarlangs gedeeld begrip tot stand wordt gebracht. Deze zijn volgens Habermas kenmerkend voor respectievelijk archaïsche, hoogculturele en vroegmoderne maatschappijen. Zoals hij in het slothoofdstuk zal betogen is voor ‘volledig ontwikkelde’ moderne maatschappijen juist kenmerkend dat een dergelijk niveauverschil niet langer bestaat. De dwang van de materiële reproduktie kan zich in moderne maatschappijen niet langer in 113
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 114
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
de sfeer van het sacrale verschuilen. Ideologieën verliezen hun houvast in verborgen communicatieblokkades en het structurele geweld wordt opgevolgd door het koloniale geweld dat de verzelfstandigde subsystemen op de leefwereld uitoefenen, zoals Habermas op basis van een kritische analyse van Parsons systeemtheoretische sociologie gaat betogen.
114
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 115
VII Talcott Parsons: constructieproblemen van de maatschappij theorie
V.II.1. Van een normativistische handelingstheorie naar de systeemtheoretische maatschappijtheorie Om het werk van Talcott Parsons kan men als hedendaags maatschappijtheoreticus niet heen, meent Habermas. Diens invloed binnen de sociale wetenschappen is inderdaad bijzonder groot.32 Bovendien wordt al snel duidelijk dat Parsons zich goed leent als ‘sparring-partner’ voor Habermas, omdat de analyse van diens ontwikkelingsgang de gelegenheid geeft te laten zien dat Habermas wél kan waartoe Parsons niet in staat was: het opbouwen van een maatschappijtheorie, waarin uitgaande van het actor-perspectief ook verschijnselen op systeemniveau in beeld kunnen komen. Parsons’ handelingstheoretische fundament, stelt Habermas, is daarvoor te smal. Dat heeft tot gevolg dat het zwaartepunt van zijn analyse verschuift van het handelings- naar het systeemniveau, hetgeen tenslotte tot gevolg heeft dat zijn theorie van moderne maatschappijen te kort schiet: hij kan de pathologieën die in moderne maatschappijen optreden niet bevredigend verklaren. De constructieproblemen die met het opbouwen van een omvattende maatschappijtheorie verbonden zijn kunnen zodoende aan het werk van Parsons bijzonder duidelijk toegelicht worden. Vóór Parsons pleit tenslotte, naast de systematiek en het omvattende karakter van zijn theorie, dat hij net als Habermas bewust geprobeerd heeft de ontwikkeling van de sociologische traditie, in het bijzonder het werk van Weber en Durkheim (en daarnaast Freud) in zijn eigen theorie te verwerken. Wanneer Habemias er dus in slaagt te laten zien dat hij beter kan wat Parsons eigenlijk voor ogen stond, wordt de theorie van het communicatieve handelen op een dubbele manier ondersteund. 115
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 116
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
De eerste fase in Parsons’ ontwikkeling wordt volgens Habermas gekenmerkt door de mislukte poging een omvattende maatschappijtheorie handelingstheoretisch te funderen. In aansluiting op Webers analyse van de doelgerichte structuur van sociaal handelen, stelt Parsons dat actoren binnen de voorwaarden die specifieke situaties hun opleggen doelen nastreven met bepaalde middelen, waarbij zij gebruik maken van kennis en zich oriënteren aan bepaalde waarden. Wat met name dat laatste inhoudt kan worden verduidelijkt aan de hand van de vraag naar de mogelijkheid van sociale orde. Met Durkheim is Parsons van mening dat een stabiele maatschappelijke orde niet alleen op grond van convergerende belangen mogelijk is, omdat de sociale orde – zodra belangen in conflict raken – dan uitsluitend op sancties zou berusten, waaraan de betrokkenen zich maximaal zouden proberen te onttrekken. Belangen moeten daarom met waarden in verbinding gebracht worden, opdat sociale orde überhaupt mogelijk is. De centrale rol die waarden spelen blijkt ook uit de problemen van het utilitaristische handelingsmodel. In termen daarvan kan niet begrijpelijk gemaakt worden op grond waarvan actoren in staat zijn keuzes te maken. Daartoe moeten normatieve standaards in de analyse betrokken worden, die niet empiristisch of rationalistisch reduceerbaar zijn. Evenzo kan niet begrepen worden hoe een permanente sociale conflictsituatie – Hobbes’ oorlog van allen tegen allen – vermeden kan worden, indien actoren alleen hun eigen, privé-gedefinieerde doeleinden nastreven. Permanente conflicten kunnen slechts vermeden worden indien bepaalde normen en waarden onderling als verplichtend erkend worden. Maar zoiets als morele verplichting kan niet uit het utilitaristische of Hobbesiaanse handelingsmodel afgeleid worden. In een adequate maatschappijtheorie, concludeert Parsons, moet aan beide momenten, aan de centrale betekenis van verplichtende normen én aan de invloed van inperkende ‘materiële’ voorwaarden recht worden gedaan zonder daarbij één van beide momenten te verabsoluteren, zoals in het idealisme respectievelijk het materialisme gebeurt. Het probleem is dan hoe de verhouding tussen handelingen van actoren enerzijds en verplichtende normen anderzijds ge116
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 117
Talcott Parsons: constructieproblemen van de maatschappijtheorie
dacht moet worden. Habermas lost dit probleem op door middel van de analyse van het communicatieve handelen, dat actoren in staat stelt om tegen de achtergrond van een gedeelde leefwereld een gemeenschappelijke definitie van hun situatie te bereiken, op grond waarvan zij dan hun eigen doeleinden kunnen nastreven. Parsons houdt echter volgens Habermas vast aan de kern van het utilitaristische handelingsmodel, waarin de keuzevrijheid van actoren uiteindelijk als willekeur wordt opgevat: voor de keuzes die actoren maken kunnen geen goede, intersubjectief te rechtvaardigen redenen worden aangevoerd. Daarmee ontstaat het zogenaamde dubbele-contingentieprobleem: in een willekeurige handelingssituatie kunnen beide actoren in principe iets anders doen of willen dan de ander verwacht of wenst. Onduidelijk blijft nu hoe Parsons zijn analyse van de betekenis van verplichtende normen voor de sociale integratie kan verbinden met zijn utilitaristische handelingsmodel. De oplossing die hij daarvoor kiest komt erop neer dat hij normen en waarden in een overkoepelende culturele sfeer gaat verankeren, die uit zichzelf een ‘verplichtende kracht’ ontplooit. Maar daarmee gaat de relatie met het handelen van actoren verloren. Hier wreekt zich de eerste keuze die Parsons maakt ten aanzien van de constructie van zijn maatschappijtheorie: het vasthouden aan afzonderlijke handelingen van geïsoleerde actoren als ‘bouwstenen’ van zijn theorie. Sinds het begin van de jaren vijftig voert Parsons de normen en waarden waaraan actoren zich bij het maken van keuzes oriënteren van het begin af aan als gemeenschappelijk bezit in.33 Met behulp van evaluatieve standaards, die deel uitmaken van de cultuur, kunnen actoren normatieve standaards voor de oplossing van cognitieve en morele problemen ontwikkelen en kunnen zij gemotiveerd worden om bepaalde handelingen uit te voeren of na te laten. Het merkwaardige daarbij is echter dat hij deze cultureel gegeven evaluatieve standaards als objecten in de omgeving van actoren beschouwt, waaraan zij zich als elementen van hun situatie oriënteren. Zodoende onderscheidt hij tussen de ‘vrij-zwevende’ culturele entiteiten enerzijds, die als waargenomen symbolische inhouden worden opgevat, en culturele standaards anderzijds die concreet beli117
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 118
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
chaamd zijn in instituties respectievelijk persoonlijkheden, in rolverwachtingen en motivatiestructuren. Zodoende kan hij volgens Habermas niet begrijpelijk maken hoe cultuur, maatschappij en persoon onderling ‘samenwerken’ bij het bepalen van de handelingsoriëntaties van sociale actoren. Habermas lost dit probleem op door deze drie als interdependente structurele componenten van de leefwereld te beschouwen. Wanneer men een gemeenschappelijke definitie bereikt van de situatie waarin men verkeert, vertrouwt men zijns inziens evenzeer op de standaards die de culturele overlevering verschaft, als op de solidariteit van de groep(en) waarvan men deel uitmaakt als op de eigen en andermans competenties. Omdat Parsons tenslotte uitgaat van een geïsoleerde actor, heeft hij geen zicht op het communicatief tot stand komen van onderlinge overeenstemming met gebruikmaking van de structurele componenten van de leefwereld. Om toch begrijpelijk te kunnen maken hoe handelingsoriëntaties voortspruiten uit cultuur, maatschappij en persoon, voert Parsons dan de beroemde ‘patroonvariabelen’ in, die volgens Habermas in Parsons’ theorie dezelfde functie vervullen als de leefwereld in zijn eigen theorie, met dit verschil dat de patroonvariabelen niet in staat zijn de hun toegeschreven taak met succes te vervullen. Volgens Parsons kunnen actoren slechts een specifieke betekenis verlenen aan de situatie waarin zij verkeren en vervolgens adequaat daarbinnen handelen, indien zij van tevoren een keuze hebben gemaakt uit de alternatieven die door de vijf patroonvariabelen worden vastgelegd.34 Het is déze keuze die door culturele standaards wordt geprejudicieerd en die tevens terugkeert in instituties en motivatiestructuren van persoonlijkheden. Dat demonstreert Parsons het duidelijkste aan de tegenstelling tussen traditionele en moderne maatschappijen, de tegenstelling Gemeinschaft Gesellschaft, die aan de verschillende alternatieven van de patroonvariabelen rechtstreeks af te lezen is. Maar de speelruimte voor beslissingen die door het patroon van deze variabelen wordt vastgelegd wordt bij Parsons niet opgevuld door interpretatieve activiteiten van sociale actoren zelf. Nog afgezien van het feit dat de patroonvariabelen niet worden afgeleid maar dogmatisch worden ingevoerd, blijft de samenhang tus118
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 119
Talcott Parsons: constructieproblemen van de maatschappijtheorie
sen cultuur, maatschappij en persoon onopgehelderd. Het invoeren van de patroonvariabelen, de tweede constructiebeslissing van Parsons, lost het probleem hoe deze samenhang te analyseren niet op. Dat is volgens Habermas de achtergrond van de tendens, die zich van nu af aan bij Parsons openbaart, om deze drie als afzonderlijke, elkaar wederzijds interpreterende systemen te gaan denken; de derde constructiebeslissing die Parsons neemt. Daarmee gepaard gaat een betekenisverandering van het systeembegrip bij Parsons. Tot dan toe gebruikte hij dit begrip in de algemene betekenis van een geordend geheel van elementen, dat ernaar streeft een evenwicht te bewaren via het in standhouden van interne structuren. Onder invloed van de biocybernetische systeemtheorie gaat hij systemen nu definiëren als zelfsturende eenheden die hun grenzen ten opzichte van een overmatig complexe omgeving proberen te handhaven, waarbij zij aan de vereisten die daaruit voortspruiten – de ‘systeemimperatieven’ – zowel door structuren als door processen proberen te voldoen, in het bijzonder de zogenaamde terugkoppeling, de uitwisseling van informatie en van directieven tussen de verschillende elementen van het systeem. Dit nieuwe systeembegrip blijkt echter door Parsons primair op maatschappij en persoonlijkheid toegepast te worden. De cultuur wordt opgevat als een symbolisch gestructureerd geheel, dat niet onder schaarste-imperatieven staat, maar onder coherentie-imperatieven: de cultuur behoort tot een andere sfeer dan de strijd om het bestaan, zoals Parsons in aansluiting op het neokantianisme van Weber en Rickert vasthoudt.35 Het lukt Parsons echter niet deze opvatting van cultuur te integreren met zijn systeemtheorie, stelt Habermas. Dat blijkt vooral uit Parsons’ interpretatie van de spanning tussen wat hij noemt ‘functionele’ en ‘sociale’ integratie van sociale systemen. Daartussen moet altijd een compromis gesloten worden: de functionele vereisten waaraan voldaan moet zijn opdat het handelingssysteem zich in een overcomplexe omgeving kan handhaven moeten verzoend worden met heersende culturele waarden, hetgeen met name bij ingrijpende maatschappelijke veranderingen op problemen stuit. Dat soort problemen wordt dan volgens Parsons opgelost door verdringing, hetgeen echter 119
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 120
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
pathologische bijverschijnselen geeft, zoals Parsons in aansluiting op Freuds verdringingstheorie stelt. Dat impliceert de aanname dat de cultuur niet zo maar aan functionele imperatieven gehoorzaamt, maar een eigen interne logica (‘Eigensinn’) heeft, die niet straffeloos geweld aangedaan kan worden. Parsons interpretatie van de cultuur dwingt hem tot deze aanname, maar hij kan daaraan binnen zijn systeemtheorie geen inhoud geven. Immers, stelt Habermas, indien de cultuur, zoals bij Parsons, empirisch werkzaam is via de sancties waarmee cultureel geïnterpreteerde waarden, belichaamd in instituties en persoonlijkheden, gehandhaafd worden, waarom worden er dan bij spanningen tussen functionele imperatieven en heersende culturele waarden niet gewoon andere, beter passende waarden via sancties empirisch werkzaam? Habermas kan, via het onderscheid leefwereld-systeem wél verklaren wat Parsons niet kan: hoe ‘vrij-zwevende’ culturele waarden volgens een eigen interne logica empirisch werkzaam kunnen zijn: de geldigheidsaanspraken die door sociale actoren wederzijds aangeboden en geaccepteerd of gekritiseerd worden, vormen de ‘wielen’ die de voortgang van de symbolische reproduktie mogelijk maken. Het is de eigen logica van het communicatieve handelen die weerstand biedt aan functionele imperatieven. De cultuur heeft geen trancendente status, maar maakt deel uit van de leefwereld. Wel is het zo dat de materiële reproduktie van de leefwereld vanuit systeemperspectief, en daarmee in een objectiverende houding geanalyseerd moet worden. Deze vindt namelijk niet plaats in de vorm van door de betrokkenen bedoelde, bewust georganiseerde onderlinge samenwerking, maar speelt zich grotendeels af via samenhangen tussen de handelingen van actoren, die achter hun rug om, in reactie op functionele imperatieven tot stand komen. Deze functionele integratie komt vanuit het perspectief van het communicatieve handelen niet goed in beeld. Daartoe is een andere methodische instelling vereist, die volgens Habermas recht doet aan de constateerbare inherente beperkingen van het leefwereldperspectief . Dit laatste blijft echter fundamenteel: het systeemperspectief is in het leefwereldperspectief verankerd, net zoals uitgedifferentieerde subsystemen in de leefwereld verankerd moeten zijn. 120
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 121
Talcott Parsons: constructieproblemen van de maatschappijtheorie
De pathologieën die hij Parsons onverklaard blijven, komen zo gezien voort uit de structurele inperking van de communicatie die noodzakelijk is op het moment dat de functies, die elementen uit de leefwereld laten t vervullen voor de instandhouding van het materiële substraat van de leefwereld, niet manifest mogen worden, omdat daardoor de sociale integratie in gevaar zou komen. In dat geval moeten namelijk waarden geïnstitutionaliseerd en geïnternaliseerd worden, die in tegenspraak zijn met de eigenlijke functies die de handelingsoriëntaties in kwestie vervullen – met name het rechtvaardigen van de ongelijke verdeling van ideële en materiële goederen. Dat kan dan volgens Habermas alleen via structurele inperking van de communicatie, die in symptomen voelbaar wordt, zonder als zodanig aan het licht te treden. Parsons handelingstheoretische fundament is te zwak om een dergelijke analyse te kunnen dragen. De tegenspraken in zijn theorie lost hij vervolgens op, door het theoretische primaat te verleggen naar de systeemtheorie. VII.2. De opmars van de systeemtheorie Vanaf het begin van de jaren vijftig kent Parsons aan het culturele systeem niet langer een bijzondere status toe.Hij vat maatschappijen op als handelingssystemen, die geanalyseerd kunnen worden vanuit de vier componenten die hij aan handelingsoriënteringen onderscheidt: waarden, normen, doelen en hulpmiddelen. Met deze componenten corresponderen vier subsystemen: cultuur, samenleving, persoonlijkheid en organisme, die empirisch niet gescheiden voorkomen maar wel een zekere onafhankelijkheid ten opzichte van elkaar bezitten. Met name de cultuur bezit een duidelijke onafhankelijkheid ten opzichte van de samenleving. Zij wordt nu ook opgevat als een systeem dat zich in een overmatig complexe omgeving probeert te handhaven en wordt door Parsons, net als de andere subsystemen, essentialistisch geïnterpreteerd. Desalniettemin probeert hij nog steeds om handelingssystemen in neokantiaanse zin als belichaming van culturele waardepatronen te begrijpen, een streven dat de grondslag vormt van het ‘schizofrene karakter’ van Parsons’ maatschappij theorie. 121
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 122
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
Deze schizofrenie gaat Habermas zichtbaar maken aan de hand van Parsons’ interpretatie van de religie in de laatste fase van zijn ontwikkeling en vooral ook aan diens media-theorie. Als inleiding daarop schetst hij eerst de opmars van de systeemtheorie in de tussenliggende jaren. Kenmerkend daarvoor is in de eerste plaats dat Parsons de integratie van maatschappijen alleen nog als functionele integratie begrijpt. De vier subsystemen waaruit handelingssystemen zijn opgebouwd onderhouden uitwisselingsrelaties met elkaar en met de omgeving van het systeem in zijn geheel, op grond waarvan het handelingssysteem zijn autonomie handhaaft. De invloed van het neokantianisme is alleen nog zichtbaar in het feit dat Parsons aan het culturele subsysteem een cybernetisch geïnterpreteerde controlefunctie toekent ten opzichte van de andere subsystemen. Terwijl hij tot de jaren vijftig onderscheidt tussen functionele integratie en sociale, i.e. normatieve integratie, wordt daarna aan de samenleving – of ‘sociale gemeenschap’ – als één van de vier subsystemen de taak toegekend om hoe dan ook – al dan niet via normatieve consensus genererende communicatieve processen – de integratie van maatschappijen te handhaven. Deze functie van de samenleving wordt vervolgens, net als de functies van de andere subsystemen, door Parsons ‘afgeleid’ uit de vereisten waaraan systemen überhaupt moeten voldoen om zich te handhaven, in termen van zelfhandhaving in de tijd en in de ruimte. Systemen handhaven zich door het doelmatig gebruik van in het heden beschikbare middelen voor het bereiken van geanticipeerde doeleinden in de toekomst én door het handhaven van het onderscheid binnen-buiten en de bijbehorende structuren en processen. Zo kan het AGIL-schema als algemene analyse van systeemhandhaving worden ingevoerd en kunnen handelingssystemen als een speciaal geval daarvan worden bestudeerd.36 Deze stap betekent volgens Habermas dat Parsons gedwongen is om aan de patroonvariabelen een andere interpretatie te geven, zoals met name Dubin heeft laten zien.37 Deze worden nu niet langer vanuit het perspectief van de actor en de ordening die deze aanbrengt in handelingssituaties geanalyseerd, maar vanuit het perspectief van het AGIL-schema in verband 122
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 123
Talcott Parsons: constructieproblemen van de maatschappijtheorie
gebracht met de vier universele systeemproblemen, een poging die echter niet erg overtuigt. De opmars van de systeemtheorie blijkt verder uit de cybernetische interpretatie van de rol van culturele waarden. Nog afgezien van het feit dat dit tot cultureel determinisme leidt, heeft deze herinterpretatie volgens Habermas tot gevolg dat Parsons een ‘Fremdkörper’ de systeemtheorie binnensmokkelt. Dat wordt vooraf duidelijk in de laatste fase van Parsons’ ontwikkeling. Het algemene handelingssysteem wordt nu zelf een specifieke plaats toegekend in een omvattende schets van ‘de menselijke situatie’. De sturende rol die de cultuur in het handelingssysteem vervult wordt daarbinnen herleid op de relatie die de cultuur onderhoudt met een boven-empirische, transcendente sfeer, die herinnert aan Plato’s ideeënrijk en aan Poppers derde wereld, zij het dat Parsons een sterk religieuze interpretatie daarvan verschaft. Daarmee verlaat Parsons volgens Habermas niet alleen het terrein van de sociaal-wetenschappelijke theorievorming, maar verstrikt hij zich ook in paradoxen, die Habermas zichtbaar probeert te maken door Parsons’ analyse van de menselijke situatie te herinterpreteren met behulp van zijn eigen theoretische perspectief. Parsons introduceert de vier deelsystemen, die zijns inziens gezamenlijk bepalend zijn voor de menselijke situatie, op een manier die expliciet verwijst naar de transcendentale analyses die Kant in zijn drie kritieken heeft neergelegd. Het handelingssysteem wordt als een kennend subject opgevat, dat onder bepaalde, door ‘finale structuren’ vastgelegde transcendentale voorwaarden, relaties met zichzelf, de innerlijke natuur en de uiterlijke natuur onderhoudt. Het tegenstrijdige karakter van deze constructie wordt duidelijk, zodra men deze aan het subject-object model gebonden analyse communicatietheoretisch herinterpreteert. De finale structuren van Parsons worden dan vervangen door de algemene structuren van het wereldbegrip, die in de verschillende ‘Verständigungsformen’ een concrete gestalte aannemen en een bepalende invloed uitoefenen op de manier waarop communicatief handelende actoren de talige sorteermachine hanteren, dat wil zeggen de manier waarop zij verschijnselen in de werkelijkheid als behorend tot de objectieve, de sociale of de innerlijke wereld ordenen. Wan123
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 124
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
neer men dat doet, wordt echter duidelijk dat de finale structuren niet als een aparte werkelijkheidssfeer kunnen worden opgevoerd. De organische en de anorganische natuur kunnen volgens Habermas zinvol worden beschouwd als regionen die functioneel samenhangen met de materiële reproduktie van de leefwereld: terwijl de leefwereld voor zijn symbolische reproduktie direct van het communicatieve handelen afhankelijk is, vormen de natuur en de biologisch/genetische kenmerken van sociale actoren een materieel substraat waarvan de leefwereld indirect afhankelijk is. Maar Parsons’ finale structuren kunnen niet op analoge manier als een ‘bovennatuurlijk’ pendam van dit materiële substraat worden opgevat: dan wordt de systeemtheorie, om zo te zeggen, EO-theorie. Vervolgens kritiseert Habermas Parsons’ media-theorie, op een manier die tegelijkertijd aan de systeemtheorie een flink stuk ruimte gunt: de materiële reproduktie kan inderdaad via de sturingsmedia geld en macht van de levenswereld worden losgemaakt, maar de twee overige media die Parsons onderscheidt, invloed en waardenbinding, blijven aangewezen op communicatieve processen, en zijn daarom volgens Habermas helemaal geen media die de uitdifferentiëring van eigen subsystemen kunnen dragen. Zij belichamen integendeel ‘gegeneraliseerde vormen van communicatie’, wiens functioneren uiteindelijk van rationele onderlinge overeenstemming afhankelijk blijft. Dat Parsons dit niet ziet, gaat terug op het feit dat hij de centrale betekenis van taal als het fundamentele medium voor de culturele reproduktie, de sociale integratie en de socialisatie niet goed ziet en daarom veel te makkelijk denkt over de mogelijkheden om de structurele componenten van de leefwereld en hun instandhouding los te koppelen van het communicatieve handelen. Zodoende gaat het onderscheid tussen empirische en rationele motivering verloren en kunnen uiteindelijk de pathologieën waarmee moderne maatschappijen worden geconfronteerd niet meer verklaard worden. De betekenis van sturingsmedia is volgens Habermas, dat via media als geld en macht de moeite en de risico’s die zijn verbonden met communicatieve handelingscoördinatie bespaard kunnen worden. Dat wordt des te harder nodig, naarma124
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 125
Talcott Parsons: constructieproblemen van de maatschappijtheorie
te het tot stand brengen van gedeeld begrip minder door vastliggende, in de leefwereld opgeslagen interpretatiekaders wordt bepaald en meer afhankelijk wordt van de interpretatieve activiteiten van de actoren. Media vervangen specifieke functies van de taal, maar beschikken niet over de rationele interne structuur van taal. Dat is de oorzaak van de besparingen die media opleveren, maar geeft tegelijkertijd hun door Parsons niet begrepen inherente beperktheid aan. Aan de hand van het medium geld analyseert Habermas vervolgens de structurele kenmerken van geld als medium. Het medium geld brengt handelingscoördinatie tot stand via een automatisme dat niet afhankelijk is van het tot stand komen van gedeeld begrip. Het functioneert slechts binnen specifieke situaties, gedefinieerd door eenduidige belangen van de betrokkenen, die met het oog op hun eigen nut met elkaar omgaan, waarbij de één aan de ander een keuze biedt uit twee alternatieven (bijv.: kopen of niet kopen), waarbij hij/zij de ander empirisch probeert te motiveren. Beiden zijn dan ook uitsluitend aan de consequenties van hun handelingen georiënteerd en gaan voorbij aan elkaars innerlijk, normatieve uitgangspunten en werkelijkheidsdefinities, voorzoverre die laatste het bereiken van het wederzijdse doel, het totstandkomen van de ruil, te buiten gaan. Omdat het medium geld zodoende losgekoppeld wordt van de leef wereld, omdat transacties – anders geformuleerd – tot stand komen zonder een beroep te doen op gedeelde interpretatiekaders, gedeelde normen en gemeenschappelijk geaccepteerde identiteitsmodellen, moet geld om te kunnen functioneren institutioneel verankerd worden, namelijk via het burgerlijk recht en het bijbehorende juridische apparaat, met behulp waarvan eigendomsrechten en overeenkomsten zonodig gesanctioneerd kunnen worden. Dit punt is van groot belang in Habermas’ betoog, omdat hij later zal betogen dat voor de ‘media’ invloed en waardenbinding corresponderende instituties ontbreken, wat een aanwijzing is voor het feit dat dit geen echte media zijn. Een zelfde redenering is van toepassing op de ‘dekking’ die aan het medium geld ten grondslag ligt. Deze bestaat uit de goudreserves en internationale trekkingsrechten, die garande125
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 126
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
ren dat – althans in theorie – met de nominale waarde van bankbiljetten reële gebruikswaarden corresponderen. De beschikbaarheid van deze reserves verschaft een empirische motivatie om geld als betaalmiddel te accepteren. Voor het accepteren van geldigheidsaanspraken daarentegen wordt geen empirische, maar een rationele motivatie verschaft, of wordt in ieder geval de suggestie gewekt dat die desgewenst verschaft zou kunnen worden. De media invloed en waardenbinding blijven volgens Habermas van rationele motivatie afhankelijk, in tegenstelling tot geld en macht, die via empirische motivatie functioneren. Voordat hij hieraan toekomt zet Habermas eerst uiteen dat het media-model zelfs op macht al minder goed toepasbaar is dan op geld. Macht is niet zo goed meetbaar; er bestaat geen tekensysteem voor macht zoals dat voor geld bestaat; en macht kan ook niet op dezelfde manier circuleren als geld; noch kan het op analoge manier gedeponeerd worden: machthebbers moeten hun macht ‘vers’ houden, zoals de televisie bijna dagelijks demonstreert. Bovendien heeft macht organisaties nodig, waarbinnen hij tot gelding gebracht kan worden. Het belangrijkste verschil is echter dat macht niet alleen ‘gedekt’ moet zijn (door politie en leger) maar ook gelegitimeerd moet worden, dat wil zeggen: door de erkenning van normatieve geldigheidsaanspraken gestabiliseerd moet worden. De benadeling die het deel is van degene die een ander gehoorzaamt, moet gecompenseerd worden door de overtuiging dat dit gehoorzamen het verwezenlijken van collectieve doeleinden dient. Pas daardoor komt de symmetrie tot stand die bij een ruilverhouding sowieso het uitgangspunt vormt. Het is vooral déze omstandigheid die de verschillen tussen geld en macht als media verklaart, ook al impliceert hij volgens Habermas niet dat de media-analyse niet van toepassing zou zijn op macht. Dat geldt wel voor invloed en waardenbinding: dit zijn geen media, maar gegeneraliseerde vormen van communicatie. Zij kunnen namelijk niet gecalculeerd worden, zoals geld en macht (tot op zekere hoogte), terwijl bovendien instituties ontbreken die deze ‘media’ zouden kunnen verankeren in de leefwereld. Actoren die invloed hebben, bijvoorbeeld op grond 126
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 127
Talcott Parsons: constructieproblemen van de maatschappijtheorie
van wetenschappelijke competentie, of die over morele autoriteit beschikken, kunnen anderen slechts via gedeeld begrip motiveren om de interactie voort te zetten. Wel is het zo dat deze communicatievormen het communicatieve handelen ontlasten, en zodoende een functioneel equivalent voor sturingsmedia vormen. Zij bedienen zich namelijk volgens Habermas van het communicatieve mechanisme op een hoger niveau: degenen die invloed of morele autoriteit bezitten hoeven niet te argumenteren over het gefundeerde karakter van hun geldigheidsaanspraken, maar kunnen direct bindende redenen verschaffen, waarbij de leefwereld de ‘dekkingsreserve’ verschaft! Deze gegeneraliseerde communicatievormen brengen dus géén technische handelingscoördinatie tot stand, los van de leefwereld. In Parsons’ schema van de vier media ontbreekt het onderscheid tussen de empirische en de rationele motivatie van een interactiepartner. Hij ziet niet dat de rationele interne structuur van het communicatieve handelen het invoeren van twee contraire typen media noodzakelijk maakt. Habermas bepleit de invoering van een media-dualisme: op grond daarvan kan pas de weerstand die de structuren van de leefwereld bieden aan de overgang van sociale integratie naar systeemintegratie op het gebied van respectievelijk de culturele reproduktie en de socialisatie verklaard worden. Ook hier blijkt volgens Habermas dat Parsons de spanning tussen de handelingstheoretische resten in zijn maatschappij theorie en de systeemtheoretische componenten niet oplost, maar onder tafel werkt, met als gevolg dat de empirische adequaatheid van zijn theorie direct te lijden heeft: de weerstand van de leefwereld tegen de oprukkende systeemimperatieven en de daarmee verbonden pathologieën worden onverklaarbaar, zoals Habermas in de slotparagraaf nader uiteenzet. VII.3. Theorie van de moderne tijd In de slotparagraaf van het Parsons-hoofdstuk laat Habermas nogmaals zien dat diens maatschappijtheorie gebaseerd is op een steriel compromis tussen handelingstheorie en systeemtheorie, waarbinnen de mogelijke tegenstrijdigheid tussen de 127
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 128
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
rationalisering van de leefwereld enerzijds en de complexiteitstoename op systeemniveau anderzijds niet aan het licht gebracht kan worden. In Parsons’ theorie wordt volgens Habermas wel degelijk de rationalisering van de leefwereld zichtbaar gemaakt, met behulp van begrippen als secularisering en geïnstitutionaliseerd individualisme. Maar deze rationalisering wordt door Parsons beschreven als intern verbonden met de complexiteitstoename van het handelingssysteem, die zich primair manifesteert in de differentiëring van economie, staat en opvoeding tot aparte subsystemen naast het sociaalintegratieve subsysteem. Tussen complexiteitstoename en rationalisering bestaat bij Parsons een analytische relatie, omdat complexiteitstoename in de vorm van het ontstaan van gespecialiseerde subsystemen en toename van het aanpassingsvermogen van de maatschappij sowieso gepaard gaat met toenemende ‘inclusie’ en waardengeneralisering. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Parsons de pessimistische diagnose van Weber met betrekking tot de onvermijdelijkheid van vrijheidsverlies en betekenisverlies in moderne maatschappijen regelrecht tegenspreekt. Daarin gaat Habermas gedeeltelijk met hem mee. Parsons heeft gelijk wanneer hij stelt dat secularisering geenszins betekent dat daarmee ook een door principes geleid moreel bewustzijn ten onder gaat: in moderne maatschappijen is een post-traditioneel moreel bewustzijn hecht verankerd. Maar tegelijkertijd is Parsons op grond van de kenmerken van zijn theoretische bril volkomen blind voor het vrijheidsverlies en het zinverlies dat volgens Weber én volgens Habermas wel degelijk in moderne maatschappijen zichtbaar is. Parsons is gedwongen om sociaalpathologische verschijnselen te interpreteren als storingen in de uitwisselingsrelaties tussen de verschillende subsystemen. Maar dergelijke storingen vormen een normale toestand voor zelfsturende systemen in een overmatig complexe omgeving. Parsons beschikt niet over een criterium met behulp waarvan hij zou kunnen onderscheiden tussen een normale storing en een crisis die het voortbestaan van het systeem in zijn geheel bedreigt. Daarvoor zou hij namelijk een beroep moeten doen op de ervaringen en het bewustzijn van sociale actoren, wier identiteit, naar hun eigen perceptie, wordt bedreigd of die de 128
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 129
Talcott Parsons: constructieproblemen van de maatschappijtheorie
dreiging van een crisis in de vorm van het lijden onder pathologische verschijnselen zichtbaar maken. Daarvoor is echter een normatief criterium nodig, dat zowel Weber als Habermas aan hun rationaliteitstheorie ontlenen, maar waarover Parsons in het kader van zijn systeemtheorie niet beschikt. De pogingen van Parsons’ leerling Baum om dit tekort te compenseren in termen van de media-theorie falen dan ook jammerlijk.38 Hij ziet wel dat de monetarisering van bepaalde sociale verhoudingen tot pathologische verschijnselen leidt, maar hij kan de ziekte waar het om gaat niet diagnostiseren, omdat hij geen beeld heeft van de interne structuur van het ‘organisme’ dat te lijden heeft onder de overbelasting van het geldmedium. Evenzo leidt de poging van R. Münch om de neokantiaanse elementen in Parsons’ theorie weer naar voren te halen ten koste van de systeemtheoretische component volgens Habermas niet tot een oplossing, omdat ten gevolge daarvan de problemen die met de materiële reproduktie verbonden zijn uit beeld verdwijnen. Münch identificeert rationalisering met geslaagde interpenetratie van de verschillende subsystemen, en begrijpt het moderniseringsproces zodoende als de probleemloze ontvouwing van het culturele potentieel dat in vroegkapitalistische maatschappijen beschikbaar kwam.39 In de ‘geordende complexiteit’ die voor moderne maatschappijen kenmerkend zou zijn, zijn de sociale pathologieën dan ook uit het zicht verdwenen. Die komen volgens Habermas pas scherp in beeld, wanneer men tegelijkertijd recht doet aan de eigen dynamiek van de verzelfstandigde subsystemen én aan de weerstand die een gerationaliseerde leefwereld op grond van de interne structuur van het communicatieve handelen biedt aan het binnendringen van systemische, niet-communicatieve integratiemechanismes in de leefwereld. In het slothoofdstuk probeert Habermas te laten zien dat deze weerstand niet alleen de verklaring vormt voor de sociaal-pathologische verschijnselen die zich in moderne maatschappijen voordoen, maar ook voor de nieuwe sociale bewegingen, die zich tegen de kolonialisering en de fragmentering van de leefwereld verzetten.
129
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 130
VIII Slotbeschouwing: van Parsons via Weber naar Marx
Na 981 bladzijden voorbereiding gaat Habermas in het slothoofdstuk de oogst binnenhalen, door een verklaring te verschaffen voor de pathologische verschijnselen waarmee kapitalistische maatschappijen in het algemeen en laat-kapitalistische maatschappijen in het bijzonder te kampen hebben. In de eerste plaats laat hij zien dat Webers diagnose met betrekking tot het vrijheidsverlies en het betekenisverlies die met toenemende rationalisering gepaard gaan, gehandhaafd kan worden indien onderscheiden wordt tussen de rationalisering en de kolonialisering van de leefwereld (1). Vervolgens probeert hij het ‘imperialisme’ van verzelfstandigde subsystemen – in aansluiting op Marx – te verklaren uit de eigen dynamiek van klassentegenstellingen binnen het kapitalisme. Deze verklaring gaat gepaard met een ingrijpende revisie van Marx’ kapitalismekritiek, waarbij in het bijzonder de arbeidswaardeleer het moet ontgelden: die brengt alleen de kolonialisering van de leefwereld via het medium geld in beeld en maakt blind voor de verdinglijking die van het politieke systeem uitgaat, terwijl de arbeidswaardeleer bovendien sociaal handelen inperkt tot doelgericht handelen (2). In de laatste paragraaf van het slothoofdstuk gaat Habermas tenslotte in op de taken van een kritische maatschappijtheorie, die zich zowel kritisch opstelt tegen vigerende sociaal-wetenschappelijke theorieën als ten opzichte van de heersende maatschappelijke verhoudingen: daarbinnen worden de rationaliseringsmogelijkheden waarover wij cultureel gezien beschikken niet benut, maar zijn wij integendeel uitgeleverd aan een permanente, niet-gestuurde toename van complexiteit (3).
130
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 131
Slotbeschouwing: van Parsons via Weber naar Marx
VIII.1. Een terugblik op Webers theorie van de moderne tijd In aansluiting op Webers rationaliseringsthese probeert Habermas in het eerste deel van het slothoofdstuk te laten zien dat zijn theorie van het communicatieve handelen subtiel genoeg is om het tegenstrijdige karakter van het westerse rationaliseringsproces aan het licht te brengen. Daartoe bespreekt hij in eerste instantie Webers bureaucratiseringsthese, met het doel aannemelijk te maken dat bureaucratiseringstendensen niet sowieso tot de algehele vernietiging van communicatieve processen hoeven te leiden. Habermas spreekt van bureaucratisering wanneer handelingsgebieden formeel georganiseerd worden. Dit betekent dat de interactie binnen de organisatie in kwestie direct door juridisch vastgelegde normen wordt geregeld. De specifieke motieven, normen en werkelijkheidsopvattingen van de leden van de organisatie worden daarbinnen ‘tussen haakjes gezet’. Organisaties neutraliseren de invloed van de structurele componenten van de leefwereld, die tot een systeemomgeving ineenschrompelt. Dat betekent niet dat binnen formele organisaties helemaal geen sprake zou zijn van communicatief handelen: de realiteit van de informele organisatie die zich altijd ontwikkelt wijst op het onuitroeibare karakter van de talige interactie. Maar kenmerkend voor formeel georganiseerde handelingsgebieden is het feit dat de betrokkenen daar desgewenst terug kunnen vallen op formele regelingen, die legitieme speelruimtes vastleggen waarbinnen men zonder dat dat weersproken kan worden strategisch kan handelen. Het talige coördinatiemechanisme is dus niet helemaal verdwenen, maar het wordt binnen formele organisaties van zijn kracht beroofd. Bureaucratisering betekent zodoende voor de organisaties in kwestie dat zij zelfstandigheid verwerven ten opzichte van de werkelijkheidsopvattingen, normen en persoonlijkheden van sociale actoren, waarmee hun efficiëntie in hoge mate toeneemt. Tegelijkertijd ontstaat hiermee, vanuit het perspectief van de leefwereld gezien, een verzelfstandigd domein binnen de maatschappij, dat zich onttrekt aan communicatieve netwerken en als een externe macht op hen inwerkt. Formele 131
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 132
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
organisaties binnen de economie en in het politieke systeem, in het bijzonder bedrijven en staatsbureaucratieën, belichamen zodoende ‘normvrije’ domeinen, waarbinnen de handelingscoördinatie via media tot stand wordt gebracht, die indirect, via juridisch vastgelegde normen in de leefwereld verankerd zijn. Bureaucratisering is volgens Weber een manifestatie van rationalisering, maar leidt tegelijkertijd tot vrijheidsverlies. Deze diagnose wordt door Habermas weersproken. Het ontstaan van kapitalistische maatschappijen moet zijns inziens begrepen worden als het resultaat van praktische leerprocessen (de rationalisering van de leefwereld), die de basis verschaft hebben voor de institutionalisering van de media geld en macht. Deze maakte een efficiëntere organisatie van de materiële reproduktie mogelijk en verschafte zo een antwoord op de systeemproblemen waarmee Europese maatschappijen in de late middeleeuwen geconfronteerd werden. Weber analyseert dit proces vanuit het oogpunt van de sociale integratie en laat zien dat de protestantse ethiek handelingsoriëntaties verschafte, die een kanaal boden voor het vroeg-kapitalistische ondernemerschap. De rationalisering van de leefwereld maakte vervolgens de verzelfstandiging mogelijk van economie en staat ten opzichte van een dergelijke directe verankering van de materiële reproduktie in specifieke motieven en maakte zodoende de ‘ompoling’ van sociale integratie op systeemintegratie mogelijk. Ethiek wordt door juridisch vastgelegde normen vervangen; de leefwereld wordt gemediatiseerd. Dat hoeft echter volgens Habermas niet zonder meer tot pathologische verschijnselen te leiden. De leefwereld ‘verdicht’ zich in moderne maatschappijen tot de privé-sfeer en de openbaarheid, die specifieke uitwisselingsrelaties aangaan met respectievelijk economie en staat. Habermas karakteriseert die relaties in de eerste plaats in termen van de monetarisering van de arbeidskracht en de bureaucratisering van de staatsactiviteit. De hiermee verbonden rollen van werknemer enerzijds en cliënt anderzijds worden door juridisch vastgelegde normen gedefinieerd. Hun ontstaan gaat gepaard met vernietiging van traditionele levensvormen en met sociaal protest – zoals Marx aan de hand van de arbeidersbeweging en Foucault 132
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 133
Slotbeschouwing: van Parsons via Weber naar Marx
aan de hand van het verzet tegen de ‘disciplines’ hebben geanalyseerd.40 Maar het kapitalistische bedrijf en de staatsapparaten zetten zich desondanks door, omdat zij op een effectieve manier voldoen aan de eisen van de materiële reproduktie. Tegelijkertijd ontstaan de rollen van consument en van staatsburger, die echter direct afhankelijk blijven van communicatieve processen, in het kader waarvan zij door de betrokkenen ingevuld worden. In termen van het burgerlijk zelfbegrip gaat het hier om de keuzevrijheid van de consument en om de vrijheid van politieke keuze, waarin de individualiteit van de moderne burger bij uitstek tot uitdrukking komt. Ook op de invulling van deze rollen oefenende mediagestuurde subsystemen echter hun invloed uit: behoeften van actoren moeten omgezet worden in meetbare consumptiepreferenties en politieke meningen in massaloyaliteit opdat zij door de subsystemen ‘verwerkt’ kunnen worden. Deze instrumentalisering van de leefwereld wordt door Weber geïnterpreteerd als vrijheidsverlies voor de betrokkenen, dat bovendien gepaard gaat met betekenisverlies. Het werken binnen formele organisaties bevordert een utilitaristische instelling, en leidt tot het domineren van de cognitief-instrumentele instelling ten opzichte van zichzelf en ten opzichte van anderen. Dat wordt vervolgens gecompenseerd door een expressieve, al even eenzijdige hedonistische levensstijl.41 Hier is volgens Weber sprake van desintegratieverschijnselen, die ook zichtbaar zijn in de politieke openbaarheid: alle ethische inhouden worden uit de politiek gebannen, hetgeen zijns inziens op den duur tot legitimatieproblemen moet leiden. Deze verschijnselen moeten volgens Habermas echter niet geïnterpreteerd worden als het gevolg van het verloren gaan van de substantiële eenheid van de rede, maar als het resultaat van de kolonialisering van de leefwereld, die de moreel-praktische elementen wegdringt uit het privé-leven en uit de politieke openbaarheid. De dagelijkse communicatieve praktijk raakt doortrokken van cognitief-instrumentele handelingsoriëntaties en alle eenzijdige reacties die daarmee gepaard gaan. Deze ontwikkeling leidt echter volgens Habermas nog niet tot het door Weber gediagnostiseerde betekenisverlies. Daar133
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 134
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
voor moet nog een ander element in de analyse betrokken worden, namelijk de uitdroging van de ‘betekenisproduktie’ in de leefwereld ten gevolge van de verzelfstandiging van wetenschap, moraal en kunst ten opzichte van de dagelijkse communicatieve praktijk. Ten gevolge van de rationalisering van de religieuze wereldbeelden zijn deze drie sferen ten opzichte van elkaar uitgedifferentieerd, zodat zij ieder volgens hun eigen interne logica verder ontwikkeld konden worden. Daarmee zijn intern gestuurde leerprocessen op alle drie de gebieden ontstaan, die echter tegelijkertijd het monopolie zijn geworden van verzelfstandigde ‘deskundologische’ subculturen. Het tot stand brengen van gedeeld begrip is volgens Habermas afhankelijk van het hele spectrum van de culturele overlevering, van onderling verbonden werkelijkheidsopvattingen, normatieve uitgangspunten en identiteitsmodellen. De versplintering die de professionalisering van de verschillende culturele sferen met zich mee heeft gebracht leidt dan ook tot het uitdrogen van de culturele overlevering. De communicatieve infrastructuur van de leefwereld wordt zo gezien door twee gelijktijdig optredende tendensen bedreigd: verdinglijking tengevolge van het imperialisme van de subsystemen, dat tot een overheersen van cognitief-instrumentele handelingsoriëntaties en de bijbehorende eenzijdige reacties leidt aan de ene kant en culturele verarming aan de andere kant, ten gevolge van het in diskrediet raken van traditionele overleveringen zonder dat de wetenschappelijke, morele en esthetische experts in staat zijn het rationaliteitspotentieel van de leefwereld over de hele breedte op geïntegreerde wijze tot zijn recht te laten komen, zoals door de aanhangers van de Verlichting werd gehoopt en verwacht. Met dit alles is echter volgens Habermas nog niet verklaard waaróm de functioneel noodzakelijke uitdifferentiëring van de subsystemen staat en economie zich op deze manier ‘buiten zijn grenzen’ begeeft en een onhoudbare interne dynamiek ten toon spreidt, die tot de kolonialisering van de leefwereld leidt. Deze verklaring blijft Weber ons schuldig, maar kan Marx wèl bieden. De verdinglijking van de leefwereld en de culturele verarming zijn herleidbaar op de economische klassenheerschappij, die in het kapitalisme geïnstitutionaliseerd is. De 134
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 135
Slotbeschouwing: van Parsons via Weber naar Marx
rationalisering van de leefwereld maakt niet alleen een efficiëntere organisatie van de materiële reproduktie mogelijk maar opent ook het zicht op een post-traditionele communicatieve praktijk. Door het kapitalistische karakter van de materiële reproduktie is deze historische mogelijkheid tot nu toe geblokkeerd, meent Habermas. VIIl.2. Marx en de interne kolonialisering In deze boordevolle paragraaf maakt Habermas enerzijds gebruik van Marx’ centrale these, dat de problemen waarmee moderne maatschappijen te kampen hebben herleidbaar zijn op de klassenverhoudingen die de organisatie van de materiële reproduktie kenmerken. Maar aan de andere kant zet hij zowel Marx’ economisme, als diens klassenanalyse en tenslotte ook diens revolutietheorie overboord. Een adequate theorie van het laatkapitalisme is op orthodox-marxistische grondslag niet te bouwen, stelt Habermas. Meer heil is te verwachten van een communicatietheoretisch geïnspireerde fusie van Weber en Marx. De poging die Horkheimer en Adorno daartoe hebben ondernomen is mislukt, omdat zij enerzijds gebonden bleven aan Webers model van het doelrationele handelen – en zodoende het onderscheid tussen leefwereld en systeem niet voltrokken – en anderzijds te onkritisch vasthielden aan Marx’ arbeidswaardeleer. Habermas geeft eerst een analyse van de sterke kanten en de zwakke plekken van de arbeidswaardeleer, om vervolgens in aansluiting op Weber de these van de interne kolonialisering verder te ontwikkelen. De kracht van Marx’ arbeidswaardeleer ziet Habermas vooral hierin dat Marx de verhouding tussen arbeid en kapitaal tegelijkertijd vanuit het perspectief van de leefwereld als een vervreemding veroorzakende uitbuitingsverhouding kan analyseren, én vanuit het perspectief van de materiële reproduktie de ruil van arbeidskracht en variabel kapitaal als het centrale sturingsmechanisme van een zelfgeregeld produktieproces aan het licht kan brengen. De concrete arbeidskracht wordt uit de samenhang van de leefwereld losgemaakt en getransformeerd tot abstracte arbeid, tot ‘input’ voor het economische 135
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 136
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
systeem, dat gekenmerkt wordt door een eigen, blinde dynamiek. Doordat Marx in termen van de arbeidswaardeleer uitspraken over de leefwereld van arbeiders kan vertalen in uitspraken over de interne dynamiek van het kapitalistische accumulatieproces, kan hij dit ook als vervreemdend en op uitbuiting berustend aan de kaak stellen. Hier wordt echter volgens Habermas ook een eerste zwakte van Marx’ model zichtbaar. De samenhang tussen leefwereld en systeem wordt door Marx als een totaliteit begrepen. Deze Hegeliaanse gedachtenfiguur verleidt Marx ertoe om in het kapitaal uitsluitend en alleen een uitbuitingsverhouding te zien, de belichaming van een verbroken zedelijke totaliteit. Zodoende gaat Marx eraan voorbij dat de verzelfstandiging van de materiële reproduktie in een economisch subsysteem óók een evolutionaire verworvenheid is. Marx kan volgens Habermas niet onderscheiden tussen het niveau van systeemdifferentiatie dat in moderne maatschappijen wordt bereikt en de vervreemding die onvermijdelijk gepaard gaat met de verzelfstandiging van het economische systeem enerzijds en de verdinglijking van posttraditionele leefwerelden, die Habermas als kolonialisering en fragmentering van de levenswereld aanduidt anderzijds. Alleen de tweede vorm van vervreemding, verdinglijking, is volgens Habermas relevant als kritische maatstaf voor moderne maatschappijen. De eerste vorm berust zijns inziens op romantische nostalgie, op een verlangen naar tijden die nooit meet terugkeren. Zwaarder dan deze twee zwakke plekken telt echter ten nadele van de arbeidswaardeleer een derde zwakte: deze richt de aandacht uitsluitend op de monetarisering van de arbeidskracht, op de werking van het medium geld, en verwaarloost het tweede kanaal waarlangs de systeemimperatieven de leefwereld binnendringen: de bureaucratisering en de werking van het medium macht, waarmee het politieke systeem de leefwereld kolonialiseert. Marx blijft in zijn handelingstheoretische grondbegrippen net als Weber gebonden aan het model van de doelrationele actor, zodat hem ontgaat dat het abstract worden van concrete arbeid slechts een speciaal geval is van de verdinglijking van sociale verhoudingen. Deze drie zwaktes verklaren volgens Habermas waarom vanuit orthodox-marxistisch perspectief de actuele situatie in 136
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 137
Slotbeschouwing: van Parsons via Weber naar Marx
laat-kapitalistische maatschappijen zo moeilijk te verklaren is. Met name de ‘pacificatie’ van het klassenconflict die in de meeste westerse landen is opgetreden, is vanuit dit perspectief eigenlijk onbegrijpelijk. Een adequaat verklaringsmodel moet volgens Habermas uitgaan van twee sturingsmedia, macht en geld, en vier kanalen waarlangs de subsystemen economie en staat de leefwereld aan hun eigen imperatieven onderwerpen. (Vgl. schema 4.) Schema 4. Relaties tussen systeem en leefwereld, gezien vanuit systeemperspectief: twee media, macht en geld, en vier kanalen (uit: J. Habermas, Theorie des kommunikativen Handelns, 2, Frankfurt a. M. 1981, p. 473) institutionele domeinen van de leefwereld
uitwisselingsrelaties
media-gestuurde subsystemen
privéssfeer
1) arbeidskracht
economisch systeem
arbeidsinkomen
2) goederen en diensten consumptieve vraag
openbaarheid
3) belastingen bestuur
4) politieke beslissingen massaloyaliteit
137
de staat
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 138
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
Dan kan in de eerste plaats zichtbaar worden gemaakt dat de crises die steeds dreigen op te treden tengevolge van het kapitalistische karakter van de organisatie van de materiële reproduktie zich niet per se in het economische systeem hoeven voor te doen. Doordat de staat intervenieert in het economische systeem, onder gelijktijdige handhaving van het kapitalistische karakter van de produktie, kunnen crises verschuiven naar het politieke systeem en daar bijvoorbeeld de vorm aannemen van conflicten tussen conjunctuur-politiek (bijv. bezuinigen) en infrastructurele vereisten (bijv. het op peil houden van het wegennet). Wanneer men uitgaat van twee media, kan ook zichtbaar worden gemaakt dat in laat-kapitalistische maatschappijen een onophefbare spanning bestaat tussen kapitalisme en democratie. Het bestaande politieke systeem kan slechts functioneren, indien het medium macht in de leefwereld verankerd is via het geloof in de legitimiteit van de bestaande politieke orde. Een dergelijk geloof is in moderne maatschappijen direct verbonden met democratische, post-traditionele opvattingen. Democratie is volgens Habermas maatschappijtheoretisch gesproken equivalent met de communicatieve integriteit van de leefwereld, dat wil zeggen: met het primaat van de sociale integratie boven de systeemintegratie. Maar de interne dynamiek van de kapitalistische produktiewijze is equivalent met het primaat van systeemintegratie boven de sociale integratie, met het verdringen van communicatieve processen, voor zover dat functioneel is voor de zelfhandhaving van het economische en het politieke systeem. Deze spanningsverhouding tussen democratie en kapitalisme is volgens Habermas onophefbaar. Hij wordt in laat-kapitalistische maatschappijen hanteerbaar gemaakt, doordat de staatsburgerrol geneutraliseerd wordt, dat wil zeggen van zijn potentiële kritische inhoud wordt ontdaan. Enerzijds wordt massaloyaliteit opgewekt via de compensaties die de welvaartsstaat te bieden heeft; anderzijds wordt de politieke openbaarheid zodanig gemanipuleerd, dat explosieve thema’s niet werkelijk tot het algemene bewustzijn door kunnen dringen: politieke activiteit beperkt zich doorgaans tot het kiezen tussen alternatieve beheerders van het staatsapparaat. 138
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 139
Slotbeschouwing: van Parsons via Weber naar Marx
Tenslotte stelt Habermas dat men beide media, macht en geld, in de beschouwing moet betrekken om zichtbaar te maken hoe de sociale gevolgen van het klassenconflict gecompenseerd worden via de verschillende netwerken van de verzorgingsstaat. Deze compensatie blijft wel aan structurele grenzen gebonden: hij kan alleen betaald worden wanneer het nationale produkt zo toeneemt, dat eerst de bezitters van de produktiemiddelen hun deel hebben kunnen krijgen en de rendementen van bedrijven veilig zijn gesteld. Tegen deze achtergrond formuleert Habermas nu een these die hem definitief van het orthodox-marxisme verwijdert. Inzoverre laat-kapitalistische maatschappijen erin slagen om de structurele dilemma’s de baas te blijven, waarmee staatsinterventionisme, kapitalistische massa-democratie en verzorgingsstaat geconfronteerd worden, worden ook de directe gevolgen van het klassenkarakter van de kapitalistische produktiewijze uit de leefwereld weggefilterd en geconcentreerd op systeemniveau. Dat heeft tot gevolg dat er een nieuw type van verdinglijkingseffecten ontstaat dat geen klassenspecifiek karakter meer heeft! In Habermas’ model worden de gevolgen van het klassenantagonisme, dat nog steeds de grondslag van de materiële reproduktie vormt, afgewenteld op de rol van consument, waarin men gecompenseerd wordt voor de deelname aan kapitalistische accumulatieprocessen én op de rol van cliënt van staatsapparaten, waarin men gecompenseerd wordt voor deelname aan schijndemocratische processen. Deze afwentelingsprocessen, die de afgelopen honderdvijftig jaar veel succesvoller zijn geweest dan orthodox-marxisten willen toegeven, gaan echter gepaard met de voortdurende uitbreiding en intensivering van de complexiteit van economie en staat. Zij zijn onderhevig aan een ‘interne groei’ die tot gevolg heeft dat economie en staat steeds meer binnendringen in sociaal-geïntegreerde levensgebieden en deze assimileren aan systemisch geïntegreerde handelingsgebieden. Dit laatste heeft dan het optreden van verdinglijkingseffecten tot gevolg die niet langer een klassenspecifiek karakter hebben. Voordat Habermas dit punt nader uitwerkt gaat hij eerst nog in op Webers these met betrekking tot het het betenisverlies dat 139
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 140
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
in moderne maatschappijen optreedt. Indien het vrijheidsverlies dat Weber op zag treden herleid kan worden op voornoemde globale verdinglijkingseffecten, hoe kan dan het betekenisverlies verklaard worden? Webers eigen verklaring is teveel op de rol van de religie geconcentreerd, maar ook de klassieke marxistische ideologietheorie schiet hier volgens Habermas te kort. Terecht heeft Marx gewezen op de ambivalente inhoud van de burgerlijke cultuur, die de basis van de burgerlijke ideologie vormt: enerzijds worden daarbinnen autonomie, individuele vrijheid, universele normativiteit en kritiseerbaarheid centraal gesteld, maar anderzijds worden deze naar een post-traditionele levensvorm verwijzende ideeën ook gebruikt voor de ideologische verheerlijking van de bestaande maatschappelijke verhoudingen. In moderne maatschappijen is volgens Habermas het niveauverschil tussen het sacrale en het profane domein verdwenen. Daardoor zijn er geen fundamentele overtuigingen meer beschikbaar die principieel buiten discussie staan en geen argumentatie behoeven. De hierdoor ontstane lacune is in de negentiende en twintigste eeuw in eerste instantie ‘opgevuld’ met een veelheid aan totaliserende ideologieën, zoals het communisme, het anarchisme, het socialisme, het syndicalisme, maar ook fascisme en nationaal-socialisme. Deze ideologieën vormen een reactie op het geweld dat de leefwereld door het moderniseringsproces is aangedaan. Zij benadrukken ofwel de noodzaak van een moralisering van de bestaande verhoudingen of zij komen tegemoet aan de behoefte aan expressieve zelf onthulling, door zicht te bieden op nieuwe levensvormen waarin de pijnlijke eenzijdigheid van moderne maatschappijen opgeheven zal zijn. Zodoende belichamen zij totaalperspectieven die vanuit het standpunt van de leefwereld ontworpen zijn en voorbijgaan aan de realiteit van de verzelfstandiging van de materiële reproduktie die in moderne maatschappijen heeft plaatsgevonden. Net zomin echter als de moderne structuren van gedeeld begrip nog wijkplaatsen bieden voor verhullende religieuze wereldbeelden, bieden zij ruimte voor totaliserende ideologieën van negentiende-eeuwse snit. Volgens Habermas kunnende feiten die getuigen van een instrumentalisering van de leefwereld nauwelijks meer weggeïnterpreteerd worden, zij 140
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 141
Slotbeschouwing: van Parsons via Weber naar Marx
het met religieuze of met ideologische middelen. Hoe komt het dan dat de concurrentie tussen vormen van systeemintegratie en sociale integratie in laat-kapitalistische maatschappijen niet openlijk aan het licht treedt? Blijkbaar is er een functioneel equivalent voor de prestaties van ideologieën beschikbaar, concludeert Habermas. Zijns inziens is dat inderdaad het geval: op het niveau van het alledaagse bewustzijn is een fragmentering zichtbaar van de globale, omvattende zienswijze die voor leefwerelden sowieso constitutief is. Het alledaagse bewustzijn is van zijn synthetiserende kracht beroofd, zodat omvattende perspectieven, waarin de samenhang tussen systeem- en sociale integratie zichtbaar gemaakt zou kunnen worden, überhaupt niet op kunnen komen, laat staan wortel schieten. Deze fragmentering van het alledaagse bewustzijn wordt door Habermas in verband gebracht met de splitsing die is opgetreden tussen de wetenschappelijke, morele en culturele experts enerzijds, die opgesloten zijn in over-gespecialiseerde ‘deskundologische’ subculturen waarin steeds slechts één aspect van het rationaliteitsspectrum tot zijn recht komt, en het alledaagse communicatieve handelen anderzijds, waarin de resten van traditionele overleveringen op niet-argumentatieve wijze zonder echte levenskansen ‘voortwoekeren’. Het dagelijkse bewustzijn is hopeloos versplinterd en kan daarom geen weerstand bieden tegen de imperatieven van de verzelfstandigde subsystemen, die als koloniale heren van buiten af de leefwereld binnendringen. De verdinglijkingsverschijnselen die met name in laat-kapitalistische maatschappijen zichtbaar zijn, moeten dus volgens Habermas herleid worden op het feit dat staat en economie in toenemende mate met bureaucratische en monetaire middelen ingrijpen in de symbolische reproduktie van de leefwereld. De hoop op zelfverwerkelijking en zelfbepaling zijn in het kapitalisme ‘weggezogen’ uit respectievelijk de sfeer van de arbeid en de politieke openbaarheid en zijn ondergebracht in de rol van consument en cliënt. Deze pacificatie van het klassenconflict brengt echter een onophoudelijke uitbreiding met zich mee van het ingrijpen van staat en economie in de leefwereld, hetgeen de symbolische reproduktie van de leefwereld in gevaar brengt. 141
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 142
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
Deze hypothese moet plausibel gemaakt kunnen worden aan de hand van empirisch onderzoek. Dat is door Habermas nog niet verricht, zodat hij zich hier beperkt tot het aangeven van het soort empirisch feitenmateriaal waaraan de kolonialiseringshypothese getoetst zou kunnen worden. Als voorbeeld kiest hij daartoe de juridificering van communicatief gestructureerde handelingsgebieden – via het ‘gezinsrecht’ en het ‘schoolrecht’ – omdat aan juridificeringstendensen de omschakeling van sociaal-integratieve vormen van handelingscoördinatie naar systemische integratievormen bijzonder duidelijk zichtbaar gemaakt kan worden. Daarbij moet echter wel onderscheiden worden tussen de uitbreiding van rechtsinstituties, die direct in de leef wereld verankerd zijn, en de juridische constitutie van formeel georganiseerde handelingsgebieden. Alleen de laatste vorm van juridificering is een indicator voor de kolonialisering van de leefwereld, omdat dan communicatief gestructureerde handelingsdomeinen, zoals het gezin of de school, onderworpen worden aan juridificeringsprocessen, die toegesneden zijn op systemische integratievormen, op de constitutie van formeel georganiseerde handelingsgebieden. Het recht functioneert dan, in combinatie met de beide media geld en macht, zélf als een medium! Dit wordt door Habermas nader toegelicht aan de hand van de vier juridificeringsprocessen die zijns inziens tot op heden in de ontwikkeling van moderne maatschappijen onderscheiden kunnen worden. De eerste betreft het ontstaan van de burgerlijke staat en daarmee van een politieke orde waarbinnen formeel vrije en gelijke rechtsubjecten privé-gedefinieerde doeleinden strategisch na kunnen streven. De souverein heeft tot taak de orde te handhaven, zoals bij Hobbes in alle duidelijkheid geformuleerd wordt.42 Hobbes analyseert het probleem van de sociale orde volgens Habermas alleen vanuit het systeemperspectief. De leefwereld verschijnt zodoende slechts als een niet nader bepaald ‘reservoir’ waaruit economie en staat arbeidsprestaties en gehoorzaamheid putten. Al datgene wat niet via juridische middelen geconstitueerd is verschijnt vanuit het systeemperspectief als vormeloos, concludeert Habermas. De leefwereld wordt echter wel degelijk door eigen structuren gekenmerkt, zoals blijkt uit de 142
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 143
Slotbeschouwing: van Parsons via Weber naar Marx
drie volgende juridificeringsprocessen. Die worden door Habermas zo geïnterpreteerd, dat daarin de leefwereld, die met het ontstaan van de burgerlijke maatschappij als het ware ter beschikking is gesteld van economie en staat, geleidelijk haar eigen aanspraken tot gelding brengt. Daarvoor kunnen economie en staat zich niet doof houden, omdat de media geld en macht in de leefwereld verankerd zijn. Het tweede juridificeringsproces leidt dan ook tot het ontstaan van de moderne rechtsstaat, waarbinnen de burgers ten opzichte van de overheid duidelijk gespecificeerde rechten hebben, ook al kunnen zij op de wetgeving nog geen invloed uitoefenen. Toch is hier al sprake van een vorm van bescherming van de leefwereld. Het ontstaan van de democratische rechtsstaat via de invoering van het algemene kiesrecht en de vrijheid van vergadering en vereniging – het derde juridificeringsproces – betekent vervolgens dat de moderne staat en het daarvoor kenmerkende medium macht verankerd worden in een gerationaliseerde leefwereld: de politieke openbaarheid wordt nu het voornaamste reservoir voor de legitimiteit van de bestaande politieke orde. Terwijl het eerste juridificeringsproces volgens Habermas een ambivalent karakter had, omdat de vrijheid die daarmee ontstaat tegelijkertijd de vrijheid van het kapitaal constitueert om zich onbetaalde loonarbeid toe te eigenen, hebben de twee volgende juridificeringsprocessen een ondubbelzinnig vrijheidsbeschermend karakter. Constitutionalisering en democratisering brengen zonder meer aanspraken van de leefwereld ten opzichte van een bureaucratische overheid tot gelding. Op het eerste gezicht lijkt dat ook te gelden voor het laatste juridificeringsproces dat Habermas onderscheidt, het ontstaan van de democratische verzorgingsstaat. Hierbij lijkt immers de leefwereld via arbeidswetgeving, sociale verzekeringen, gezondheidszorg etcetera beschermd te worden tegen de negatieve gevolgen van het kapitalistische accumulatieproces. In feite echter, stelt Habermas, betekent het ontstaan van de democratische verzorgingsstaat slechts de constitutionalisering van de gewelddadige verhoudingen die met de klassenstructuur verbonden zijn. Het net van de arbeidswetgeving en de sociale voorzieningen moet de negatieve gevolgen van deze klassen143
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 144
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
verhouding opvangen, maar brengt, hoe dichter het geknoopt wordt, zélf negatieve effecten met zich mee, die intern samenhangen met de structuur van het juridificeringsproces: dat verschaft als het ware het touw waarmee het netwerk van de sociale voorzieningen wordt aangesnoerd. In de eerste plaats wordende rechten in kwestie namelijk op een individualiserende manier toegekend: men geniet deze rechten als een strategisch handelend rechtssubject dat privégedefinieerde belangen nastreeft. In de tweede plaats moeten de probleemsituaties waarvoor compensatie geboden wordt (ziekte, ouderdom, invaliditeit, psychische problemen etcetera) in als-dan termen juridisch vastgelegd worden. De gewelddadige abstractie van de probleemsituatie in kwestie die daarmee verbonden is, treedt nog duidelijker aan het licht bij de administratieve, gecentraliseerde en bureaucratische behandeling van die problemen, bijvoorbeeld bij het nemen van de beslissing welke gevallen wél en welke niet in aanmerking komen voor compensatie. Tenslotte worden de risico’s waar het om gaat met monetaire middelen gecompenseerd. Maar de problemen in kwestie verdragen doorgaans geen herdefinitie in consumptie-termen. Voor zover nu de bureaucratische apparaten dit tekortschieten van monetaire schadeloosstellingen op zijn gaan vangen via therapeutische vormen van dienstverlening, herhalen de tegenspraken van het vierde juridificeringsproces zich alleen maar op een hoger niveau: het doel van de behandeling is bijna altijd in tegenspraak met het middel, wegens de verafhankelijking van medische, psychische en welzijnsexperts die met de behandeling bijna onvermijdelijk gepaard gaat.43 De interne tegenspraak die het vierde juridificeringsproces kenmerkt, concludeert Habermas, bestaat hierin dat de maatregelen in kwestie de sociale integratie zouden moeten bevorderen, maar door de vorm die zij aannemen de basis van de sociale integratie, op gedeeld begrip gericht handelen, ondergraven. Voor een empirische analyse van deze problemen moet volgens Habermas onderscheiden worden tussen rechtsinstituties die tot de leefwereld behoren, bijvoorbeeld het geloof in de morele onaanvaardbaarheid van moord, verkrachting, diefstal etcetera, en de juridische constitutie van handelingsdomei144
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 145
Slotbeschouwing: van Parsons via Weber naar Marx
nen, zoals bijvoorbeeld in het ondernemingsrecht, het handelsrecht, het administratief recht, enzovoorts. In het laatste geval functioneert het recht zelf als een medium, in combinatie met de media geld en macht. Problemen ontstaan nu indien communicatief gestructureerde handelingsgebieden juridisch gemediatiseerd worden, zoals in de verzorgingsstaat gebeurt. De rechten waarop de verzorgingsstaat gebouwd is krijgen gestalte in een gejuridificeerde en gebureaucratiseerde vorm, die wél geëigend is voor het domein van de materiële reproduktie, maar principieel ongeschikt is voor het oplossen van problemen in de leefwereld. Zodoende moet Habermas’ these dat economie en staat ten gevolge van kapitalistische accumulatieprocessen niet alleen steeds complexer worden, maar ook steeds dieper ingrijpen in de symbolische reproduktie van de leefwereld empirisch getoetst kunnen worden aan de hand van rechtssociologisch materiaal, bijvoorbeeld op het gebied van de milieuwetgeving, bescherming van persoonlijke gegevens, vrije tijd, toerisme, cultuur, gezin en onderwijs kortom: op alle informeel geregelde handelingsgebieden, waar traditionele interpretatiekaders en probleemoplossingspatronen door het kapitalistische moderniseringsproces zijn ‘doorgesleten’. Dat wordt tot slot iets nader toegelicht aan de hand van juridificeringstendenzen in de Bondsrepubliek op het gebied van het gezinsrecht en het schoolrecht. Voor de betrokkenen betekent het vastleggen en effectueerbaar worden van bepaalde grondrechten van kinderen ten opzichte van hun ouders en van leerlingen ten opzichte van leraren en de school, dat zij in het kader van een communicatief gestructureerd handelingsdomein als rechtssubjecten tegenover elkaar komen te staan, die elkaar in een objectiverende instelling tegemoet treden. De ambivalentie waar het Habermas om gaat treedt hier aan het licht in de vorm van de tegenstelling tussen de bescherming van de vrijheid van de betrokkenen, die de inzet van het juridificeringsproces in kwestie vormt, aan de ene kant en de bureaucratisering en verafhankelijking die daarmee gepaard gaat aan de andere kant. Leefgebieden die aangewezen zijn op normatieve integratie via op gedeeld begrip gericht handelen worden daarmee onderworpen aan vormen van handelingscoördinatie die op deze gebieden disfunctioneel zijn en tot het optreden van 145
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 146
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
pathologische bijverschijnselen leiden. De klassentegenstelling is kortom in de verzorgingsstaat wél gepacificeerd, maar geenszins opgeheven. Aan de vruchten herkent men nog steeds de boom, ook al worden de zure appelen steeds minder klassenspecifiek verdeeld. VIII.3. Taken van een kritische maatschappijtheorie Toename van complexiteit brengt volgens Habermas niet sowieso verdinglijking met zich mee. Pas wanneer ‘systemische’ vormen van handelingscoördinatie functies gaan overnemen van het communicatieve handelen, die alleen in de context van de leefwereld adequaat vervuld kunnen worden, ontstaan pathologische bijverschijnselen. Het optreden van dergelijke verschijnselen is vanuit dit perspectief voor empirisch onderzoek toegankelijk geworden. De arbeidswaardeleer, met behulp waarvan uitspraken over ontwikkelingen op systeemniveau door Marx vertaald werden in uitspraken over ontwikkelingen in de leefwereld, is daarmee volgens Habermas overbodig geworden. Net als Marx’ kritiek op de politieke economie staat de theorie van het communicatieve handelen echter kritisch ten opzichte van de bestaande maatschappelijke verhoudingen, waarin de leermogelijkheden die cultureel beschikbaar zijn niet benut worden en een ongestuurde toename van complexiteit optreedt. Tegelijkertijd staat zij kritisch ten opzichte van andere sociaal-wetenschappelijke theorieën, waarin het paradoxale karakter van de ontwikkeling van moderne maatschappijen niet goed zichtbaar kan worden gemaakt. Volgens Habermas kunnen er vier theoretische perspectieven onderscheiden worden, die iets te zeggen hebben over het ontstaan van moderne maatschappijen. De eerste drie, respectievelijk aangeduid als maatschappij geschiedenis, systeemtheorie en handelingstheorie, slagen er niet in om de toename van systeemcomplexiteit en de rationalisering van de leefwereld goed te onderscheiden en in hun samenhang te begrijpen. Zij zien niet dat hun eigen object pas ontstaan is door de verzelfstandiging van de materiële reproduktie in afzonderlijke subsystemen op basis van de rationalisering van de leefwereld. In aansluiting op het genetisch structuralisme van Jean Pia146
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 147
Slotbeschouwing: van Parsons via Weber naar Marx
get heeft Habermas zich de opvattingen van Weber, Mead en Durkheim toe kunnen eigenen en zo een conceptueel kader ontwikkeld met behulp waarvan de pathologieën die met het moderniseringsproces gepaard gaan in principe empirisch onderzocht kunnen worden. Dat was ook de doelstelling van de Frankfurters in de jaren dertig. Habermas noemt vijf thema’s aan de hand waarvan hun toenmalige onderzoeksprogramma in kaart gebracht kan worden.44 Het eerste thema betrof de karakterisering van het organisatieprincipe dat in de jaren dertig in westerse landen domineerde. Volgens Horkheimer en Pollock belichaamden zowel Sovjet-Rusland als Nazi-Duitsland vormen van staatskapitalisme, waarin het politieke systeem het economische domineerde. Andere leden van de groep benadrukten daarentegen de onveranderde betekenis van het monopoliekapitaal, dat zich middels de autoritaire staat slechts een nieuw omhulsel had verschaft. Tegen deze achtergrond bestudeerden de Frankfurters in de tweede plaats de manier waarop de arbeidersklasse gecontroleerd en gedisciplineerd werd, aan de hand van de structuurverandering van het gezin en de invloed van de massacultuur: de verzwakking van de positie van de vader schiep de ruimte voor manipulatieve beïnvloeding door de cultuurindustrie. Zo ontstaat ten derde het beeld van een totaal beheerde maatschappij, waarin repressieve socialisatieprocessen gecomplementeerd worden door onontkoombare bewustzijnsmanipulatie via de massamedia. In de vierde plaats gingen de Frankfurters naarmate Marx’ arbeidswaardeleer zodoende meer op de achtergrond kwam te staan, sterker leunen op de kunst en de filosofie als bron van hoop en normatieve oriëntatie. Deze bron vloeide echter slechts bij de gratie van het geloof, dat door de ontwikkeling van de produktiekrachten het rationaliteitspotentieel van de burgerlijke cultuur via de arbeidersbeweging maatschappelijk geconcretiseerd zou kunnen worden. Nadat deze hoop door stalinisme en fascisme de bodem ingeslagen was, raakt deze bron dan ook vergiftigd: rationaliteit wordt synoniem met instrumentaliteit. Rationalisering betekent, tenslotte, voor 147
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 148
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
Horkheimer en Adorno niets anders meer dan toename van beheersing en onderdrukking. Daartegenover doet de theorie van het communicatieve handelen afstand van de kritische beoordeling van concrete levensvormen en tijdperken in hun totaliteit. Zij projecteert geen normatieve maatstaven op geschiedfilosofische wijze in de sociale evolutie, maar ontleent haar normatieve criterium aan een reconstructie van de grondstructuur van het communicatieve handelen, die getoetst kan worden aan de intuïties van sociale actoren. Bovendien onderscheidt zij tussen de ontwikkelingsstappen, die in de sociale evolutie plaats kunnen vinden – de ontwikkelingslogica – enerzijds en anderzijds de oorzaken die de feitelijke overgang van het ene stadium naar het andere, of het uitblijven daarvan, bepalen. Ondanks dit afscheid van de pretenties van de geschiedfilosofie kan de theorie van het communicatieve handelen volgens Habermas toch de intenties van het onderzoeksprogramma van de Frankfurters grotendeels voortzetten. Hoe dat zou moeten wordt in deze paragraaf door Habermas slechts in grove lijnen en provisorisch aangeduid: de waarde van de theorie van het communicatieve handelen moet zich bewijzen in wijd vertakt sociaal-wetenschappelijk en filosofisch onderzoek, dat grotendeels nog plaats moet vinden. Met betrekking tot het organisatieprincipe dat kenmerkend is voor ‘postliberale maatschappijen’ ontleent Habermas aan de theorie van het communicatieve handelen een model van twee ontwikkelingspaden: enerzijds het georganiseerde kapitalisme, anderzijds het bureaucratisch socialisme. Wanneer men afziet van nationale bijzonderheden, is voor beiden kenmerkend dat de modernisering de vorm aanneemt van de verzelfstandiging van respectievelijk economie en staat. Die verkrijgen het evolutionaire primaat voor de maatschappij in zijn geheel, doordat de interne dynamiek van hun ontwikkeling bepalend wordt voor de ‘omgeving’ van deze systemen, dat wil zeggen: zowel voor het complementaire subsysteem (de staat in het kapitalisme, de economie in het bureaucratisch socialisme), áls voor de leefwereld. In beide maatschappijvormen treden crises op ten gevolge van het feit dat de cognitief-instrumenteel gerationaliseerde 148
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 149
Slotbeschouwing: van Parsons via Weber naar Marx
materiële reproduktie onbedoelde systeemeffecten oproept. Deze worden in eerste instantie opgevangen door ze ‘door te geven’ aan het complementaire subsysteem: van de economie naar de staat, respectievelijk van het gecentraliseerde bureaucratische apparaat naar de economie. Een crisis ontstaat dan op het moment dat deze evenwichtsstoringen op systeemniveau conflicten en protestreacties in de leefwereld veroorzaken, doordat staat en economie niet in staat zijn de compensaties te verschaffen waarop algemeen gerekend wordt. Een dergelijke crisis bedreigt direct de sociale integratie, of zoals Habermas zegt: de maatschappijcomponent van de leefwereld. Hier immers zijn de media geld en macht, die de verzelfstandigde subsystemen dragen, tenslotte verankerd. Een dergelijke bedreiging van de sociale integratie wordt nu volgens Habermas in eerste instantie afgebogen naar de beide andere structurele componenten van de leefwereld: voordat anomie intreedt worden cultuur en persoonlijkheid tot het uiterste belast. Daardoor ontstaan de pathologieën, die Habermas herleid heeft op de verdinglijking van communicatieve verhoudingen. De sturingscrises van de verzelfstandigde subsystemen worden opgevangen op kosten van de leefwereld, waarbij in het georganiseerde kapitalisme de privé-huishoudens primair de lasten dragen van de kolonialisering van de leefwereld, terwijl in het bureaucratisch socialisme de leefwereld via pseudopolitisering wordt aangetast: het systeem wordt ‘verkleed’ als leefwereld, via de suggestie van politieke participatiemogelijkheden die in werkelijkheid ontbreken. Ten aanzien van de manier waarop de structuurverandering van het gezin aan de stabilisering van de heersende maatschappelijke verhoudingen bijdraagt, biedt de theorie van het communicatieve handelen eveneens een veranderd perspectief. In plaats van de verinnerlijking van de vaderlijke autoriteit als ‘doorgeefluik’ voor maatschappelijke repressie ziet Habermas in het moderne gezin zich eerder de rationalisering van de leefwereld doorzetten. Er heeft een polarisering plaatsgevonden tussen formeel georganiseerde handelingsgebieden enerzijds en communicatief gestructureerde domeinen anderzijds. Die maakt dat enerzijds de imperatieven van economie en staat als zodanig zichtbaar geworden zijn en het gezin ‘recht 149
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 150
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
van voren’ tegemoet treden, in plaats van achter de rug van de betrokkenen om hun invloed uit te oefenen. Maar de rationalisering van communicatieve verhoudingen binnen het gezin heeft anderzijds het ontstaan van nieuwe risico’s tot gevolg. Hoe meer eisen aan de communicatieve verhoudingen binnen het gezin worden gesteld, hoe harder ook het ‘in gebreke blijven’ van de ouders aankomt. Bovendien is hierdoor de overgang naar het ‘volwassen leven’, en het ingeschakeld worden in formele organisaties dat daarmee gepaard gaat, een veel ingrijpender stap geworden. Psychische problemen in de gezinssfeer moeten dan ook eerder vanuit de verhouding tussen gerationaliseerde leefwereld en de verzelfstandigde systemen geïnterpreteerd worden, dan vanuit psychoanalytisch perspectief. Deze veronderstelling wordt volgens Habermas bevestigd door het feit dat oedipale problemen steeds meer wijken voor adolescentiecrises. Freuds theorie van de psychische instanties kan volgens Habermas communicatietheoretisch geherformuleerd worden en zo vruchtbaar worden gemaakt voor een verklaring van communicatiestoringen op micro-niveau. Ten aanzien van de rol van de massamedia maakt de theorie van het communicatieve handelen het ambivalente karakter van massacommunieatiemiddelen zichtbaar. Enerzijds brengen deze media een hiërarchisering van communicatieve processen tot stand, doordat zij communicatielijnen van centrum naar periferie en van boven naar onderen tot stand brengen. Maar anderzijds zijn de massamedia direct gebonden aan de rationele structuur van het communicatieve handelen. Zij zijn daar niet van losgekoppeld, zoals de media macht en geld, maar belichamen gegeneraliseerde vormen van communicatie. Zodoende blijven zij voor hun functioneren uiteindelijk afhankelijk van ja/nee stellingnames van communicatief competente actoren: daarin schuilt hun door de Frankfurters niet opgemerkte ambivalente betekenis. ‘Videopluralisme’ en televisiedemocratie zijn voorlopig niet veel meer dan anarchistische visioenen, maar die visioenen zijn volgens Habermas wel degelijk verankerd in reële potenties van de massamedia. Tegen deze achtergrond heeft Habermas ook een andere visie op maatschappelijke tegenbewegingen en hun mogelijkheden dan zijn voorgangers. De imperatieven van de verzelf150
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 151
Slotbeschouwing: van Parsons via Weber naar Marx
standigde subsystemen stuiten op reële weerstand van de leefwereld. Kolonialisering en fragmentering vormen geenszins afgesloten processen, maar moeten empirisch onderzocht worden met het oog op het zichtbaar maken van tendensen én tegentendensen. Deze tegentendensen zijn echter niet meer te vinden op de plaats waar ze in het liberaal-kapitalisme aangetroffen konden worden: op het terrein van de materiële reproduktie. De nieuwe sociale bewegingen zijn volgens Habermas te vinden op het gebied van de culturele reproduktie, de sociale integratie en de socialisatie, op de naad van systeem en leefwereld. Niet langer gaat het primair om problemen van economische en sociale zekerheid, maar eerder om de kwaliteit van het bestaan, om gelijke rechten en individuele zelfontplooiing, om participatie en om mensenrechten. Er ontstaat een nieuwe frontlijn tussen groepen die direct belang hebben bij ongewijzigde voortzetting van de kapitaalsaccumulatie en het bonte geheel van hedendaagse sociale bewegingen, zoals de groene beweging, de vrouwenbeweging, de vredesbeweging, de kraakbeweging, de zelfhulpbeweging, het psychotherapeutisch circuit, de democratiseringsbeweging op scholen, nieuwe religieuze bewegingen en bewegingen die voor plaatselijke autonomie en het behoud van eigen culturele identiteiten opkomen. Daarbinnen onderscheidt Habermas tussen emancipatorische bewegingen, verzetsbewegingen en ‘drop-out’-bewegingen. Alleen de vrouwenbeweging is zijns inziens een emancipatiebeweging in klassieke zin, waarbinnen bovendien waarden uitgedragen worden die rechtstreeks strijdig zijn met de eenzijdige, cognitief-instrumentele rationaliteit. Naast bewegingen die traditionele levensvormen verdedigen, onderscheidt Habermas binnen de verzetsbeweging vooral het jongerenprotest, de groene beweging en de vredesbeweging als draagvlak voor experimenten met nieuwe, op coöperatie en participatie berustende levensvormen, waarin het volledige rationaliteitspotentieel van de leefwereld in aanzet wordt benut. Het gaat hier om reacties op drie globale probleemsituaties, door Habermas aangeduid als groene problemen; problemen voortspruitend uit overcomplexiteit; en tenslotte problemen die samenhangen met de overbelasting van de com151
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 152
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
municatieve infrastructuur. In deze probleemsituaties komt naar voren dat de ‘organische basis’ van de leefwereld in de beleving van de betrokkenen wordt aangetast dat de leefwereld wordt geconfronteerd met dreigingen die oncontroleerbaar zijn, omdat zij voortspruiten uit de interne dynamiek van de communicatief ondoordringbare subsystemen; en tenslotte dat de culturele verarming en de eenzijdige rationalisering van de leefwereld emotionele problemen veroorzaken en de collectieve identiteit bedreigen. De protesten richten zich tegen de instrumentalisering van de arbeid en tegen de monetarisering van diensten; tegen de manipulatie van consumentengedrag en tegen de macht van bureaucratische staatsapparaten die hun cliënten verafhankelijken. In verzet daartegen worden modellen ontwikkeld waarbinnen een afsplitsing van tegeninstituties uit het economische en het politieke systeem als mogelijkheid wordt geprojecteerd; dat wil zeggen instituties waarin de reële abstracties waaraan de arbeid en de politieke participatie zijn onderworpen ongedaan worden gemaakt en het communicatieve handelen nieuwe levensruimte verovert ten opzichte van het imperialisme van economie en staat. Dergelijke modellen zijn zeker niet direct realiseerbaar, maar ze geven duidelijk aan wat de polemische betekenis is van de nieuwe sociale bewegingen. Deze betekenis wordt zichtbaar zodra men onderscheidt tussen complexiteitsstijging van het maatschappelijk systeem enerzijds en de rationalisering en kolonialisering van de leefwereld anderzijds, iets wat volgens Habermas door de betrokkenen vaak niet duidelijk genoeg gedaan wordt. Wat de filosofische verantwoording van zijn maatschappijkritiek betreft wijst Habermas tenslotte op de reconstructieve basis van zijn theorie. Zoiets als een trancendentale verantwoording van de drie sferen – kennis, moraal en kunst – waarin de rede uiteen is gevallen, is heden ten dage een verouderd project. Des te klemmender is echter de vraag hoe deze drie momenten weer met elkaar tot een eenheid samen zouden kunnen komen en hoe de afstand tussen de experts en het alledaagse leven overbrugd kan worden. In het kader van een kritische maatschappijtheorie kunnen, zonder het primaat van waarheidsvragen op te geven, ook morele en identiteits152
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 153
Slotbeschouwing: van Parsons via Weber naar Marx
vragen een legitieme plaats krijgen. Binnen cognivistische ethieken zoals die van Rawls, Apel en Habermas zelf, wordt ook aan cognitieve vragen en aan het afwegen van behoefteninterpretaties systematisch aandacht besteed45; en binnen de post-avantgardistische kunst komen ook cognitieve aspecten en moreel-praktische vragen aan bod. De eenheid tussen het ware, het goede en het schone kan echter niet door experts tot stand worden gebracht, maar moet op het niveau van het alledaagse communicatieve handelen in een gerationaliseerde, niet-verdinglijkte leefwereld worden herwonnen. De manier waarop dat zou moeten gebeuren wordt echter door Habermas in het midden gelaten. Als laatste stelt hij de vraag aan de orde, of de universaliteitspretentie die hij met zijn theorie van het communicatieve handelen verbindt niet op een onhoudbare filosofische pretentie berust, nu alle vormen van funderingsdenken in discrediet zijn geraakt. Hij pareert een dergelijke verdenking in de eerste plaats door het fallibilistische karakter van zijn reconstructieve theorie te benadrukken. In de tweede plaats stelt hij dat zijn hele onderneming beoordeeld moet worden op de mate van coherentie die daarin tussen de verschillende theoriebrokken tot stand is gebracht. Bovendien moet deze theorie open staan voor aanwijzingen uit andere tijdperken en culturen, dat wij misschien bepaalde dingen verleerd hebben, om zo te voorkomen dat universaliteitspretenties imperialistische consequenties hebben. Last but not least stelt Habermas dat zijn kritische maatschappijtheorie getoetst moet worden aan de intuïties van ‘leken’. De kennis die wij als leden van een bepaalde leefwereld hebben van de communicatieve voorwaarden waaraan het voortbestaan van die leefwereld gebonden is, verliest pas de status van onproblematische achtergrondkennis op het moment dat de leefwereld metterdaad bedreigd wordt. De kritische maatschappijtheorie weet dat zij deel uitmaakt van de maatschappij die zij begrijpelijk probeert te maken. Het is dan ook het binnendringen van de imperatieven van economie en staat in de leefwereld en de bedreiging die daarmee verbonden is, die Habermas in staat heeft gesteld om de voorwaarden voor de communicatieve integriteit van de leefwereld aan het licht 153
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 154
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen
te brengen, net zoals Marx pas door de ontplooiing van het kapitalisme de eigen aard van abstracte arbeid en de uitbuiting van het proletariaat theoretisch doorzichtig heeft weten te maken. Of Habermas hiermee ook een ‘nieuwe Marx’ geworden is zal in de komende decennia moeten blijken.
154
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 155
Noten
1. Vgl. J. Habermas, ‘Wahrheitstheorien’, in: H. Fahrenbach (red.), Wirklichkeit und Reflexion, Pfullingen 1973, p. 211 e.v. 2. Vgl. J. Rawls, A Theory of Justice, Harvard Press, Cambridge 1971; K.O. Apel, ‘Sprechakttheorie und transzendentale Sprachpragmatik’, in: Sprachpragmatik und Philosophie, Frankfurt a.M. 1973; J. Habermas, ‘Was heisst Universalpragmatik?’ in: K.O. Apel, op. cit. 1973, p. 174-273 en idem, ‘Wahrheitstheorien’, loc. cit. 3. Vgl. voor Habermas’ ideeën terzake vooral het artikel ‘Wahrheitstheorien’, loc. cit. Vgl. voor kritiek en een repliek van Habermas J. Thompson en D. Held (red.), Habermas: Critical Debates, Cambridge 1982. 4. Vgl. W. Klein, ‘Argumentation und Argument’, Zeitschrift für Literaturwissenschaft und Linguistik, 38/39, 1980, p. 9 e.v.; S. Toulmin, The Uses of Argument, Cambridge 1958. Vgl. ook S. Toulmin, Human understanding, Princeton 1972. 5. Vgl. P. Winch, ‘Understanding a primitive society’ in: B. R. Wilson (red.), Rationality, Oxford 1970 en de andere artikelen in deze bundel. 6. Vgl. voor een goede inleiding tot de opvattingen van Piaget: H. E. Gruber en J. J. Vonèche (red,), The Essenrial Piaget, New York 1977. Habermas zelf gaat het meest uitgebreid op Piaget in inzijn bundel Zur Rekonstruktion des historischen Materialismus, Frankfurt a.M. 1976. 7. Habermas heeft inmiddels in een interview aangekondigd dat hij nog steeds achter de strekking van zijn artikel ‘Wahrheitstheorien’ staat, maar het toch grondig wil herschrijven om alle erop geformuleerde kritiek te kunnen verwerken. Vgl. het aan Habermas gewijde themanummer van Kennis & Methode, 1983, 4. 8. Vgl. daarvoor K. Popper, Objective Knowledge, Oxford 1972; K. Popper en J. C. Eccles, The Self and its Brain, New York 1977; I. C. Jarvie, Die Logik der Gesellschaft, München 1974. 9. Vgl. E. Goffman, The Presentation of Self in Everyday Life, New York 1959; E. Goffman, Behaviour in PublicPlaces, New York 1963; E.
155
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 156
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen Goffman, Frame Analysis, New York 1976. 10. De opvattingen van George Herbert Mead komen nog uitgebreid aan de orde in Hoofdstuk V (deel 2). Vgl. vooral diens Mind, Self, and Society, Chicago 1934. De ideeën van Austin worden in het kort behandeld in de eerste tussenbeschouwing (hfst. III) en in Habermas’ artikel ‘Was heisst Universalpragmatik?, loc. cit. Vgl. voor Austins ideeën How to do Things with Words, Oxford 1962. De ideeën van Wittgenstein worden door Habermas niet uiteengezet, hoewel ze naar zijn eigen zeggen voor zijn theorie van fundamenteel belang zijn, in het bijzonder de Philosophical Investigations, New York 1953. Gadamers filosofische hermeneutiek is vooral neergelegd in diens Wahrheit und Methode, Tübingen 1960. Vgl. voor een handzame zij het oppervlakkige inleiding tot het communicatieve paradigma: A. Giddens, New Rules of Sociological Method, Londen 1976. 11. Vgl. hiervoor bijvoorbeeld, I. Lakatos en A. Musgrave (red.), Criticism and the Growth of Knowledge, Cambridge 1970. 12. Vgl. A. Giddens, op. cit., p. 162. 13. Aan H. Skjervheim komt volgens Habermas eerder nog dan aan Peter Winch de eer toe deze problematiek voor het eerst helder geanalyseerd te hebben. Vgl. H. Skjervheim, Objectivism and the Study of Man, Oslo 1959, opnieuw afgedrukt in: Inquiry, 17, 1974. 14. Vgl. A. Schutz, Collected Papers, I en II, Den Haag 1973; H. Garfinkel, Studies in Ethnomethodology, Englewood Cliffs 1967. 15. Vgl. hiervoor H. G. Gadamer, Wahrheit und Methode, en J. Habermas, ‘Hermeneutik und Ideologiekritik’, in de gelijknamige bundel, onder redactie van Habermas verschenen in Frankfurt a.M. 1976. 16. Onder het theodicee-probleem wordt de vraag verstaan hoe de goddelijke voorzienigheid begrepen moet worden in het licht van al het kwaad in de wereld. Het probleem spruit volgens Habermas voort uit de behoefte aan een religieuze verklaring van het als onrecht ervaren lijden in de wereld. 17. Een illustratief voorbeeld van deze onderlinge beïnvloeding wordt verschaft door de zogenaamde ‘baconiaanse beweging’ in de eerste helft van de zeventiende eeuw in Engeland. Vgl. daarvoor: W. van den Daele, ‘Die soziale Konstruktion der Wissenschaft’, in: G. Böhme, W. van den Daele en W. Krohn, Experimentelle Philosophie, Frankfurt a.M. 1977. 18. Vgl. W. Schluchter, Die Entwicklung des okzidentalen Rationalismus, Tübingen 1979, p. 250 e.v. 19. Weber spreekt over een ‘stahlharten Gehäuse’, vgl. M. Weber, Die protestantische Ethik, (red. J. Winckelman), Bd. I, Heidelberg 1973, p. 187.
156
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 157
Noten 20. Vgl. L. Wittgenstein, Tractatus Logico-Philosophicus, Londen 1961 (’Wittgenstein I’) en idem, Philosophical Investigations, New York 1953 en Schriften, III t/m V, Frankfurt a.M. 1967, 1969 en 1970 (‘Wittgenstein II’). 21. Vgl. J. Austin, op. cit., en J. Searle, Speechacts, Londen 1969. Het centrale idee van de taalhandelingstheorie betreft de these dat uitspraken pas iets over de wereld ‘zeggen’, wanneer zij door een spreker in een bepaalde situatie geuit worden, op een dusdanige manier, dat de spreker daarmee tegelijkertijd een handeling verricht, zoals bijvoorbeeld een belofte doen, een waarschuwing geven, iets beweren enzovoort. Datgene wat over de werkelijkheid gezegd wordt is opgenomen in het propositionele gedeelte van de taalhandeling, terwijl de specifieke handeling die wordt verricht met het performatieve gedeelte van de taalhandeling verbonden is. Austin heeft hiervoor de term ‘illocutionaire handeling’ ingevoerd. 22. Vgl. M. Dummet, ‘What is a theory of meaning?’, in: G. Evans en J. Mcdowell (red.), Truth and Meaning, Oxford 1967, p. 67 e.v. 23. Vgl. M. Kreckel, Communicative Acts and Shared Knowledge in Natural Discourse, Londen 1981. 24. Vgl. J. Searle, ‘A Taxonomy of illocutionary acts’ in: J. Searle, Expression and Meaning, Cambridge 1979. 25. Deze kritiek is inmiddels door Habermas verder uitgewerkt in het artikel ‘Die Verschlingung von Mythos und Aufklärung. Bemerkungen zur Dialektik der Aufklärung nach einer erneuten Lektüre, in: K. H. Bohrer (red.), Mythos und Moderne, Frankfurt a. M. 1983. 26. Vgl. Th. W. Adorno, ‘Negative Dialektik’, in: Gesammelte Schriften, deel 6, Frankfurt a.M. 1973. 27. Vgl. J. Habermas, Erkenntnis und Interesse, Frankfurt a.M. 1968, en Zur Logik der Sozialwissenschaften, Frankturt a.M. 1982; K. O. Apel, Transformation der Philosophie, I en II, Frankfurt a.M. 1973 en K. O. Apel, Der Denkweg von Charles S. Peirce, Frankfurt a.M. 1975. 28. Vgl. vooral M. Horkheimer en Th. W. Adorno, Dialektik der Aufklärung, Amsterdam 1947 en M. Horkheimer, Zur Kritik der instrumentellen Vernunft, Frankfurt a.M. 1967. 29. Vgl. D. Henrich, ‘Begriffe und Grenzen von Identität’, in: O. Marquard en K. Stierle, Identität, Poetik und Hermeneutik, deel VIII, München 1979. 30. E. Tugendhat, Selbstbewusstsein und Selbstbestimmung, Frankfurt a.M. 1979. 31. Vgl. Klaus Eder, Die Entstehung staatlich organisierter Gesellschaften, Frankfurt a.M. 1976. 32. De belangrijkste boeken van Parsons zijn: The Structure of
157
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 158
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen Social Action, New York 1949; The Social System, New York 1951; Towards a General Theory of Action, NewYork 1951; Action Theory and the Human Condition, New York 1978. Vgl. voor een Nederlandse inleiding tot zijn werk: H. Adriaansens, Talcott Parsons en het conceptuele dilemma, Deventer 1976. 33. Vgl. T. Parsons, Towards a General Theory of Action, NewYork 1951. 34. De vijf ‘pattern variables of value orientation’ die Parsons onderscheidt bestaan uit vijf paren alternatieven, namelijk die tussen self vs. collective orientation; affectivity vs. affective neutrality universalism vs. particularism; performance vs. quality; specificity vs. diffuseness. Vgl. T. Parsons, Towards a General Theory of Action, New York 1951. 35. Neokantianen zoals Windelband en Rickert gaan uit van het bestaan van principieel van elkaar te onderscheiden waardensferen. Vandaar ook dat zij een principieel onderscheid tussen natuur- en geesteswetenschappen veronderstellen, of, zoals Weber, tussen feiten en waarden. Vgl. voor Webers opvattingen in deze, waardoor Parsons sterk beïnvloed is: M. Weber, Gesammelte Aufsätze zur Wissenschaftslehre, Tübingen 1968. 36. Alle ‘handelingssystemen’ moeten, om zichzelf en de eigen grenzen te kunnen handhaven in een overmatig complexe omgeving, volgens Parsons voldoen aan vier functionele vereisten, neergelegd in het AGIL-schema, dat zo genoemd wordt vanwege de vier beginletters van de aanduidingenvan deze vereisten: Adaptation, Goalattainment, Integration, Latency. Met deze vier functies corresponderen dan respectievelijk het organisme, de persoonlijkheid, de maatschappij en de cultuur, die ieder op hun beurt weer volgens het AGIL-schema geanalyseerd kunnen worden. Dat levert voor de maatschappij bijvoorbeeld de onderverdeling op in de vier subsystemen economie, politiek, integratief deelsysteem en structuurhandhavend systeem. Vgl. bijvoorbeeld T. Parsons, The system of Modern Societies, Englewood Cliffs 1971. 37. Vgl. R. Dubin, ‘Parsons actor: continuities in social theory’, in: T. Parsons, Sociological Theory and Modern Society, New York 1967. 38. Vgl. R. Baum ‘On societal media dynamics’, in: FS Parsons, 1976, Vol II, p. 579 e.v. 39. R. Münch, ‘Über Parsons zu Weber, von der Theorie der Rationalisierung zur Theorie der Interpenetration, Zeitschrift für Sozialforschung, 10, 1980, p. 47 e.v. 40. Vgl. i.h.b, hoofdstuk 8 van Het Kapitaal, in K. Marx, ‘Das Kapital’, MEW 23, Berlijn 1963 en M. Foucault, Surveiller et Punir, Parijs 1975; M. Foucault, Histoire de la sexualité, I: Parijs 1976.
158
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 159
Noten 41. Vgl. Chr. Lasch, Haven in a Heartless World, New York 1977, voor een psychoanalytisch geïnspireerde interpretatie van de problemen in kwestie. 42. Vgl. voor een heldere analyse daarvan: C. B. Mcpherson, The Theory of Possessive Individualism, Londen 1962. 43. De term ‘verafhankelijking’ is geïntroduceerd door A. de Swaan, in A. de Swaan, De mens is de mens een zorg, Amsterdam 1982. 44. Vgl. hiervoor H. Dubiel, Wissenschaftsorganisation und politische Erfahrung, Frankfurt a.M. 1978, die de ontwikkeling van het denken van de Frankfurters op een heldere manier relateert aan de politieke omstandigheden van de jaren dertig en veertig. 45. Vgl. de in noot 2 genoemde literatuur.
159
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 160
Deze bladzijde is met opzet leeg gelaten
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 161
Lijst van recensies 1982-1985 met dank aan René Görtzen
[Anonymus]: ‘Eine Wahn wird wahr’, in: Marxistische Studentenzeitung van 26 mei 1982, nr. 3, p. 73-76. Bader, Veit-Michaël: ‘Habermas’ theorie van het comminicatieve handelen als legitimiteitstheorie’, in: Krisis 16, 1984, nr. 3, p. 71-92. Berger, Johannes: ‘Die Versprachlichung des Sakralen und die Entsprachlichung der Ökonomie’, in: Zeitschrift für Soziologie, 11, 1982, nr. 4, p. 353-365 (Engelse vertaling in: Telos nr. 57, 1983, p. 194-205). Bohnen, Alfred: ‘Handlung, Lebenswelt und System in der soziologischen Theoriebildung: Zur Kritik der Theorie des kommunikativen Handelns von Jürgen Habermas’, Zeitschrift für Soziologie, 13, 1984, nr. 3, p. 191-203. Breuer, Stefan: ‘Die Depotenzierung der Kritischen Theorie. Über Jürgen Habermas’ “Theorie des kommunikativen Handelns”, in: Leviathan, 10, 1982, nr. 1, p. 132-146. Brunkhorst, Hauke: ‘Anteil der Moral an der Menschwerdung des Affen. Jürgen Habermas’ Theorie des kommunikativen Handelns: Prognose moralischer und existentieller Krisen’, in; Frankfurter Rundschau van 13 maart 1982, p. IV. Brunkhorst, Hauke: ‘Kommunikative Vernunft und rächende Gewalt’, in: Sozialwissenschaftliche Literatur Rundschau, 6, 1983, nr. 8/9, p. 7-34. Bubner, Rüdiger: ‘Rationalität als Lebensform. Zu Jürgen Habermas’ “Theorie des kommunikativen Handelns”’,in: Merkur,36, 1982, nr. 4, p. 341-355. Busche, Jürgen: ‘Sein oder Nichtsein – das ist nicht die Frage’, in: Frankfurter Allgemeine Zeitung van 27 februari 1982, nr. 49, p. 10. Cerutti, Furio: ‘Habermas und Marx’, in: Leviathan, 11, 1983, nr. 2, p. 352-375. Giddens, Anthony: ‘Reason without Revolution? Habermas’ “Theorie des kommunikativen Handelns”’, in: Praxis International, 2, 1982, nr. 3, p. 318-338. Gripp, Helga: Jürgen Habermas. Und es gibt sie doch – Zur kommunikationstheoretischen Begründung von Vernunft bei Jürgen Habermas. Paderborn, München etc.: F. Schöningh 1984, 153 p. Hauck, Cerhard: ‘Der kommunikationstheoretische Entwurf von Jür-
161
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 162
Habermas’ Theorie van het communicatieve handelen gen Habermas’, in: idem, Geschichte der soziologischen Theorie. Reinbek bei Hamburg: Rowohlt 1984, p. 193-208. Herrlitz, Wolfgang: ‘Uber Jürgen Habermas’ Theorie des kommunikativen Handelns; sprachtheoretischer Hintergrund – sprachdidaktische Perspektiven’, in: Spiegel, 2, 1984, nr. 1, p. 5-44. Honneth, Axel, e.a.: ‘Dialektik der Rationalisierung’ (interview met Habermas), in: Asthetik und Kommunikatian, 12, 1981, nr. 45/ 46, p. 126-157 (Engelse vertaling in: Telos, nr. 49, 1981, p. 5-31). Horster, Detlef, in: Archiv für Rechts- und Sozialphilosophie, 68, 1982, nr. 1, p. 120-125. Jaeggi, Urs: ‘Versöhnung als Puzzlearbeit. Nachdenken über Jürgen Habermas: “Theorie des kommunikativen Handelns”’, in: Die Zeit van 2 april 1982, nr. 14, p. 10 (Literatur). Korthals, Michiel: ‘Rationele en eenzijdige ontwikkeling van het alledaagse leven. Over Habermas’ theorie van het communicatieve handelen’, in: Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte, 75, 1983, nr. 3, p. 266-269. Kunneman, Harry e.a., (red.): ‘Systeem en leefwereld’ (= themanummer over Habermas’ ‘Theorie des kommunikativen Handelns’), Kennis & Methode, 7, 1983, nr. 4. Küsters, Gerd-Walther: ‘Rechtskritik ohne Recht. Zu Habermas’ Theorie des kommunikativen Handelns’, Rechtstheorie, Zeitschrift für Logik, Methodenlehre, Cybernetik und Soziologie des Rechts, 14, 1, 1983, p. 95-114. Lohmann, Georg: [‘Verdinglichung als empirische Frage’], in: Philosophische Rundschau, 30, 1983, nr. 3/4, p. 267-271. Luhmann, Niklas: ‘Autopoïesis, Handlung undkommunikative Verständigung’, in: Zeitschrift für Soziologie, 11, 1982, nr. 4, p. 366379. Matthiesen, Ulf: Das Dicksicht der Lebenswelt und die Theorie des kommunikativen Handelns. München: W. Fink 1983, 186 p. Merkel, Reinhard: ‘Zwergenaufstand. Kontroverse um Habermas’, in: Titel. Das Magazin der Bücher, 1, 1981, nr. 1, p.51-52, 54 en 56-57. Michel, Karl Markus: ‘Nun sprecht mal schön!’, in: Der Spiegel van 22 maart 1982, nr. 12, p. 210, 212-213, 215. Misgeld, Dieter: ‘Communication and societal Rationalization: A Review Essay of Jürgen Habermas’s Theorie des kommunikativen Handelns’, in: The Canadian Journal of Sociology, 8, 1983, nr. 4, p. 433-453. Münch, Richard, en G. Düx: ‘Symposium: Habermas’ Theorie des kommunikativen Handelns’, in: Soziologische Revue, 5, 1982, nr. 4, p. 381-398. Oelkers, Jürgen: ‘Pädagogische Anmerkungen zu Habermas’ Theorie des kommunikativen Handelns’, in: Zeitschrift für Pädagogik, 30, 1983, nr. 2, p. 271-280. Podak, Klaus, in: Süddeutsche Zeitung van 24/25 april 1982, nr. 94. Rasmussen, David M.: ‘Cornmunicative Action and Philosophy: Reflections on Habermas’ Theorie des kommunikativen Handelns’,
162
boom - habermas
17-10-2007
10:31
Pagina 163
Lijst van recensies in: Philosophy & Social Criticism, 9, 1982, nr. 1, p. 2-28. Reijen, Willem van: ‘De uitholling van de westerse cultuur. Jürgen Habermas’ magnum opus’, in: Intermediair van 17 juni 1983, nr. 24, p. 23, 25 en 27. Reijen, Willem van, en Karl-Otto Apel (red.), Rationales Hlandeln und Gesellschaftstheorie. Bochum: Germinal Verlag 1984, 240 p. Rider, Jacques le: ‘Jürgen Habermas, défenseur de la “modernité éclairée”’, in: Le Monde Dimanche van 30 mei 1982, p. x. Sahmel, Karl-Heinz, in: Philosophischer Literaturanzeiger, 36, 1983, nr. 2, p. 154-158. Schnädelbach, Herbert: ‘Transformation der Kritischen Theorie’, in: Philosophische Rundschau, 29, 1982, nr. 3/4, p. 161-178. Thompson, John B.: ‘Reaching and Understanding’, in: Times Literary Supplement van 8 april 1983, p. 357. Thompson, John B.: ‘Rationality and Social Rationalization: An Assessment of Habermas’ Theory of Communicative Action’, in: Sociology, 17, 1983, in. 2, p. 278-294. Weiß, Johannes: ‘Verständigungsorientierung und Kritik. Zur “Theorie des kommunikativen Handelns” von Jürgen Habermas’, in: KölnerZeitschrift für Soziologie und Sozialpsychologie, 35, 1983, nr. 1, p. 108-120. Wenz, Gunther, in: Zeitschrift für Evangelische Ethik, 27, 1983, in. 2, p. 223-227. Wilde, Rein de: ‘Een linkse Parsons’, in: Kennis & Methode, 7, 1983, nr. 1, p. 71-94.
163