Ir{a de
Schriften
I. Het Testament van Job Een document van joodse vroomheid uit het begin van onzejaartelling
II. Het Testament van Salomo Een document van joodse magie uit de eerste eeuwen van onzejaartelling
Vertaald en ingeleid door Drs. J.G. Schenderling (I) en Drs . L. Cozijnsen (II)
Kd UITGEVERSMAATSCHAPPIJJoHo KOK一 KAMPEN
CIP―
GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK,DEN HAAG
Testarnent
Het testament van Job:een document van joodsc vroOmheid uit het bcgin van onze jaartclling;Het testament van Salomo:een document vanjoodse magie uitde eersteeeuwen vanonzejaartelling/vert.[uit het Hebreeuws]en ingel.d00r J.G.Schenderling en Lo Cozttnsen.― Kam―
pen:Kok.― (Na de schriften,ISSN 0923-1285;6) ISI〕
N 90-242-2030-0
SIS0 213 UDC 296 NUG1 633 Trefw.:JOb(biibelSe figuur)/Sa10mO(biibelSe flguur).
◎ UitgeversmaatschappJ J.H.Kok― Kampen,1990 0mslag:Bart oOst ISBN 90 242 2030 0
NUG1 633 Alle rechten v00rbehouden.Nicts uit dezc uitgave lnag wOrden verveel―
voudigd,opgeslagen in ccn gcautomatisecrd gegevensbestand,of open― baar gelnaakt,in enige vorln of op cnige wttze,hetztt elcktrOnisch, mechanisch,d00r fotOkopicё n,opnamen,ofenig andere rnanier,zondcr voorafgaande sch五 ftelttke tOestemming van de uitgever.
VOORWOORD VAN DE REDACTEUR
In dit boek presenteren twee jonge theologen de bewerkte versies
van hun hoofdvakscripties in de Judaica, waarop zij
in
1987
afstudeerden aan de Theologische Faculteit van de Rijksuniversiteit te Utrecht. De kwaliteit van hun werk en het belangrijke feit dat hiermee twee zeer interessante vroeg-joodse geschriften voor het eerst in het Nederlands worden vertaald en daarmee voor een
breder publiek toegankelijk gemaakt, heeft de redactie van de serie Na de Schriften doen besluiten beide scribenten te verzoeken hun scripties te bewerken, d.w.z. van te technische details te ontdoen en de teksten van een inleiding en zodanige aantekeningen te voorzien dat de toegankelijkheid voor de nietvakgenoot zou worden vergroot. Elk op hun eigen wijze zljn beide auteurs zeker in deze opzetgeslaagd. De geschriften die zij presenteren, werpen een verrassend licht op diverse aspecten van joodse volksvroomheid, inclusief magie, en van omgang met de Bijbel in het begin van onze jaartelling. Het feit dat we in deze teksten een geheel andere Job en Salomo ontmoeten dan we gewend zijn vanuit het Oude Testament, heeft alles te maken met de wijze waarop Joden in de nabijbelse tijd de Bijbel lazen en in het licht van de actualiteit interpreteerden. Het behoeft dan ook geen betoog dat beide geschriften daarom tevens bijdragen tot een beter verstaan van het geestelijke milieu waarin het vroege christendom ontstond.
P.W. van der Horst
INHOUD
I. HET TESTAMENT VAN
TNLETDTNG
l. 2. 3. 4. 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
5. 6.
7. 8.
JOB
(ons. J.c. scHENoenlnc)
Samenvatting I I Het genre testament
12
De eenheid van het Testament van Job 15 De herkomst van het Testament van Job 16 Het Testament van Job en het bijbelboek Job 17 Het Testament van Job en het Nieuwe Testament 19 Nadere bepaling van de herkomst 19 De datering 20 De plaats van ontstaan 20 De oorspronkelijke taal van het Testament van Job 2I De overlevering en verspreiding van het Testament van Job 22 De handschriften en edities van het Testament van Job 23 Beknopte literatuurlijst 25
VERTALING
27
Ⅱ Ⅲ
T TESTAMENT VAN SALOMO
II. HET TESTAMENT VAN SALOMO INLEIDTNG
l.
(ons. r-.
cozrrNseN)
57
Samenvatting 57
2. Manuscripten en versies 59 3. De oorspronkelijke taal van het Testament van Salomo 6I 4. Het literaire genre van het Testament van Salomo 63 5. De christelijke wijzigingen en interpolaties 66 6. De joodse oorsprong van het Testament van Salomo 68 7. Salomo en de demonen 7I 8. Het Testament van Salomo en het Nieuwe Testament 72 9. Het Testament van Salomo en de laat-antieke magie 75 10. Plaats van ontstaan en datering 77 11. Literatuur 79 VERTALING
83
INLEIDING
I.
Samenvatting
'En God gaf Salomo wijsheid en zeer veel verstand en een begrip, zo wijd als het zand aan de oever van de zee, zodatde wijsheid van Salomo groter was dan die van allen uit het Oosten, en dan al de wijsheid van Egypte. (...) Hij sprak immers drieduizend spreuken en liederen van hem waren er duizend
vijf' (l
Koningen 4:29-33).
Deze bekende passage uit het eerste boek der Koningen vonnde er de aanleiding toe, dat eeuwenlang allerlei boeken onder het pseudoniem van Salomo werden geschreven. Daarin zet de koning zijn wijsheid op de verschillende terreinen des levens uiteen. De bekendste en oudste van deze pseudepigrafische Salomogeschriften zijn de Spreuken van Salomo, de Wijsheid van Salomo, de Psalmenvan Salomo en de Odenvan Salomo.De boeken Hooglied en Prediker werden aan Salomo toegeschreven, ofschoon dit auteurschap in de tekst zelf niet expliciet wordt vermeld. De ontstaansgeschiedenis van pseudepigrafische Salomoliteratuur strekt zich tot ver in de Middeleeuwen uit. In veel van deze latere geschriften, zoals de Hygromantie van Salomo en de Sleutel van Salomo, onthult de vorst vooral zijn astrologische, occulte en magische wijsheid. Van dit genre van magische Salomo-literatuur is het Testament van Salomo €6n van de vroegste, de meest omvangrijke en de meest verbreide voorbeelden. Het Testament van Salomo beschrijft Salomo's macht over de demonen en zijn uiteindelijke val. In het boek ajnhaggadische tradities en voorstellingen uit volksgeloof en magie met elkaar verweven. De inhoud, zoals deze door de beste handschriften wordt overgeleverd, is in grote lijnen als volgt. Wanneer Salomo in Jeruzalem een tempel voor God laat bouwen, bemerkt hij dat 66n van zijn werknemers wordt lastig gevallen door de demon Ornias. Salomo bidt tot God om hulp en God beantwoordt zijn gebed door de aartsengel Michael te zenden. Michael geeft Salomo een magische zegelring, waarmee alle demonen bedwongen en onderworpen kunnen worden. In de hoofdstukken?toten met
57
18, het grote middendeel van het Testament, trekt een bizarre stoet van boze geesten en demonen voor Salomo langs: Beelzebul, de leider van de demonen (hfd. 3 en 6), de vrouwelijke demon Onoskelis met de ezelspoten (4), Asmodetis, bekend uit het apokriefe boek Tobit (5), de winddemon Lix Tetrax (7), de zev en' elementengeesten' Apate, Eris, Kloth o, Zale, plane, Dynamis en Kakiste (8), Phonos, de demon zonder hoofd (9), Rabdos in de gestalte van een grote hond (10), Leontophron met het verstand van een leeuw (11), de driekoppige draak genaamd Opperhoofd der draken (12), de vrouwelijke demon Abyzoeth met de verwilderde haardos (13), de gevleugelde draak pterodrakon (14), de driehoofdige vrouwelijke demon Enepsigos (15), de zeegeest Kynopegon (16), de geile geest van een reus (17) en als climax de zesendertig dekaandemonen (18). De opbouw van deze hoofdstukken is in grote lijnen gelijk. Eerst worden de demonen naar hun uiterlijk voorkomen beschreven. vervolgens ondervraagt Salomo hen over hun naam, hun associatie met de sterrenwereld, hun oorsprong, hun activiteiten en de wijzewaarop zlj bedwongen en onderworpen kunnen worden. Tenslotte stelt Salomo de bedwongen demonen te werk ten behoeve van de tempelbouw of hij sluit ze op. Het laatste deel van het Testament, de hoofdstukken 19 tot en met 26, is meer verhalend van karakter. onder alle koningen die salomo bezoeken enhem methun gaven overladen is saba, de koningin van het Zuiderland, een tovenares (19). Salomo tracht te bemiddelen in een conflict tussen een oude man en zijn zoon. De demon ornias
hoort dit, hij voorspelt salomo dat de zoonzalsterven en hij onthult op welke wijze de demonen hun kennis van de toekomst vergaren (20). Saba, de koningin van het Zuiderland, bezichtigt de tempel (21). De koning van Arabie roept Salomo's hulp in vanwege een verwoestende winddemon in zijn land. Salomo stuurt een knecht, die de demon gevangen neemt en nrur Salomo brengt. Hierin verweven is het motief van de reusachtige hoeksteen, die zelfs met vereende kracht door werklieden en demonen niet in beweging te krijgen is. De Arabische winddemon - zijn niulm luidt Ephippas biedt uitkomst en zet de steen op de gewenste plaats (22-23). Ephippas brengt Abezebithoe, de demon van de Rode Zne, bij salomo en deze ondervraagt hem. Beide demonen torsen tot op de huidige dag een mysterieuze zuil (24-25). In het slothoofdstuk vertelt salomo over zijn val. uit liefde voor een Soemanitische vrouw offert Salomo aan de afgoden Raphan en Moloch (26). a
58
Ongetwijfeld vormt de curieuze inhoud van het Testament van Salomo een belangrijke oorzaak voor het feit dat het geschrift tot voor enkele jaren niet de aandacht ontving die het verdient. Het Testament werd als te exotisch ervaren om van enig belang te kunnen zijn voor een goed begrip van het vroege Jodendom of christendom. Ook werd het Testament ter zijde gelegd omdat men het te laat dateerde om van enige betekenis te zljn voor de uitleg van het Nieuwe Testament. Men beschouwde het als een christelijk geschrift dat sterk door het Nieuwe Testament is beinvloed. De beste illustratie voor de geringe waarde die men lange tijd aan het Testament van Salomo hechtte is wel, dat van de uitstekende kritische teksteditie die in 1922 door Charles Chester McCown werd uitgegeven*, pas ruim zestig jaar later, in 1983, voor het eerst een integrale vertaling verscheen van Dennis C. Duling. Een commentaar op het Testament is tot op heden niet verschenen. 2. Manuscripten en versies Het Testament van Salomo is ons overgeleverd in verschillende Griekse handschriften. McCown verwerkte in zijn editie dertien manuscripten. Armand Delatte verzorgde in 1927 de uitgave van een veertiende handschrift. Deze teksten stammen zonder uitzondering uit de 15de of 16de eeuw. In 1956 publiceerde Karl Preisendanz twee kleine papyrusfragmenten van T.Sal.18. Onlangs voegde Robert Daniel daaraan twee andere fragmenten uit dezelfde papyrusrol toe. Deze nieuwe tekstgetuige is vooral van groot belang, omdat ze ongeveer een millennium ouder is dan de overige manuscripten van het Testament. De vijftien tot op heden uitgegeven handschriften van het Testament van Salomo verschillen sterk van elkaar . Zozeer zelfs, dat men niet alleen van diverse tekstfamilies moet spreken, maar ook van uiteenlopende versies van het boek. McCown onderscheidt vier versies. De versie A (de manuscripten H, I en L) en B (MSS P, Q, N en de door Preisendanz en Daniel uitgegeven fragmenten) bieden het eigenlijke Testament van Salomo in de vonn zoals ook hieronder is vertaald. Versie A vertegenwoordigt veelal de kortere en meer oorspronkelijke tekst, waar versie B * Volledige titelbeschrijvingen van de belangrijkste literatuur zijn opgenomen in paragraaf 11 van deze inleiding.
59
vooral inzake de demonologie en in de christelijke passages uitgebreidere lezingen kent. Versie C (MSS S, T, U, V en W) kenmerkt zich door een groot aantal wijzigingen en toevoegingen van legendarische aard. Vanaf T.Sal. 9:8 wijkt de inhoud zelfs volledig af van die van de versies A en B. Versie C is te beschouwen als een middeleeuwse revisie van versie B. Enkele manuscripten bieden een dusdanig afwijkende inhoud, dat men eigenlijk niet meer kan spreken van een versie van het Testament van Salomo. Deze handschriften (D, E en de door Delatte uitgegeven tekst) bieden alleen de meer verhalende stof uit T.Sal. l-2 en 20-24, z|j het veelal in uitgebreider vonn. Opmerkelijk is ook, dat de inhoud hier niet als diath€ki, niet als 'testament' wordt gepresenteerd. Alleen voor het gemak vatten we deze manuscripten onder de naam 'versie D'. In navolging van McCown wordt het in het algemeen niet waarschijnlijk geacht, dat versie D afhankelijk is van de uitgebreidere testamentversies A en B (en C). Waarom zou iemand het magisch-medische materiaal uit het grote middendeel (T.Sal. 3-18) hebben weggelaten en de testamentvorm hebben geelimineerd? Op grond van deze overweging wordt meestal aangenomen, dat zowel versie D als de testamentversies teruggaan op 66n bron, doorMcCown bron d genoemd: een Joodse midrasj-achtige biografie van Salomo met een sterke interesse voor Salomo's macht over de demonen. Versie D zou dan qua vorrn en inhoud veel dichter bij deze bron d staan dan de testamentversie. Het
Testament van Salomo ontstond toen een redactor aan deze biografie van Salomo magisch-medisch materiaal toevoegde en het geheel omvormde tot testament, aldus McCown. Eckhard von Nordheim ziet deze visie bevestigd in het feit, dat de testamentkenmerken in het Testament van Salomo door hun secundaire karakter doen vermoedendatzlj niet oorspronkelijk zijn, maar
later 'eingetragen wurden'. We komen hierop terug in de bespreking van het genre van het Testament van Salomo (paragraaf
4).
McCowns theorie over bron d is niet geheel zonder kritiek gebleven. In zijn recensie van de editie van McCown wijst M.R. James op de mogelijkheid, dat versie D is ontstaan als samenvatting van de verhalende stof uit het Testament van Salomo zoals we dit kennen in de versies A en B. De problematiek rond de verschillende versies hangt ten nauwste samen met de vraag of men het Testament van Salomo 60
beschouwt als een Joods of een christelijk geschrift. Volgens Mc Cown bevat het Testament zoveel christelijk materiaal, dat het beschouwd moet worden als een christelijk boek de redactor die bron d omwerkte tot Testament van Salomo. moet een christen geweest zijn. Ofschoon ook versie D christelijke elementen kent, moet bron d zelf een Joods geschrift zijn geweest, aldus McCown. Onzes inziens is het Testament van Salomo een authentiek Joods geschrift, waarin door een latere christelijke redactor enige onbeduidende christelijke toevoegingen en wijzigingen zijn iumgebracht. We komen hierop terug in de paragrafen 5 en 6. Een zelfstandige beoordeling van de uiterst gecompliceerde
problematiek rond de onderlinge relatie van de verschillende versies vergt een hernieuwd grondig onderzoek op basis van alle beschikbare handschriften. Een dergelijk onderzoek gaat de mogelijkheden van deze beknopte inleiding verre te boven. Maar hoe het ook zij, of men nu de verschillende versies verklaart in het voetspoor van McCown (de testamentversie en versie D gaan
beide terug op een gemeenschappelijke bron d) of langs de lijn van James (versie D is ontstaan uit het Testament), iedere vertaling van het Testament van Salomo zalzichmoeten baseren op de tekst, zoals die door de versie A en B (en in mindere mate door C) wordt gegeven.
3. De oorspronkelijke taal van het Testament van Salomo
Het Testament van Salomo is ons alleen bekend uit Griekse handschriften. De taal waarin het is overgeleverd is nauw verwant met het Koin4-Grieks van het Nieuwe Testament. Dit betekent natuurlijk niet noodzakelijk dat het ook in oorsprong in het Grieks is geschreven. Misschien hebben we te maken met een Griekse vertaling van een verloren Hebreeuws of Aramees origineel. Om die vraag te beantwoorden moet nagegaan worden of er in de Griekse tekst aanwijzingen zijn die een Hebreeuwse of Aramese achtergrond verraden. Inderdaad laten zich dergelijke aanwijzingen ontdekken: - Het veelvuldig gebruik van het voegwoord kai'en' aan het begin van de zin wijst op invloed van de Hebreeuws/Aramese syntax. - Het Griekse kai e geneto'en het geschiedde in/bij' in T. Sal. I :6 is een semitisme voor wayy"hi b. - Het veelvuldige (kai) idou'(en) zie' (T.Sal. l:1. 4. 10, 6:10, 61
enz.) is een Griekse vertaling van het Hebreeuwse (w") hinneh. - De woorden eis tas cheiras'in de handen van' (T.Sal. 1:5, 16:5) vonnen de Griekse vertaling van de Hebreeuwse uitdrukking b'yad, hetgeen betekent 'in de macht van'. - Het Griekse legbn'zeggende' (T.Sal. 1:11, 6:10, 7:3, enz.) is de vertaling van het Hebreeuwse le'mor. - Pro prosbpou'voor het aangezicht' (T.Sal.7:1, l0: l, enz.) is een semitisme voor het Hebreeuwse lifne. - ZAi kyrios ho theos (T.Sal. l:23,5:12) vertaalt het Hebreeuwse chai 'adonai 'elohim 'zo waar de Here God leeft'. Dat deze semitismen in het Testament van Salomo voorkomen, bewijst echter nog niet noodzakelijk dat we te maken hebben met
een Griekse vertaling van een semitisch origineel. Dergelijke semitismen zijn ook veelvuldig te vinden in Joodse geschriften die in het Grieks geschreven zijn; de nieuwtestamentische evangeliEn voffnen daarvan een goede illustratie. Wanneer een Joodse auteur in het Grieks schrijft, is het begrijpelijk dat zich hier en daar semitisch taaleigen laat ontdekken. Ook is invloed van de Septuaginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament, niet uit te sluiten, te meer daar de Septuaginta wordt geciteerd in T.Sal. 3:5 en 23:4. Dit neemt niet weg dat er aanwijzingen zijn, dat delen van het Testament van Salomo in een stadium van de traditie die leidde tot het Griekse geschrift, mondeling of schriftelijk in het Hebreeuws of Aramees zijn overgeleverd: In de zinswendingen ta melA autou drakontos 'de ledematen van hem van een draak' (T.Sal. l4l) en ta onomata aut6n aggel6n'de namen van hen van engelen' (T.Sal. 15:14) vinden we een proleptisch suffix, een constructie die waarschijnlijk uit het Aramees moet worden afgeleid.
-
-
Vooral enkele demonnamen verraden een Hebreeuws/Ara-
mees stadium in de traditie. De demon Belbel (T.Sal. 18:12) zegt van zichzelf: 'Ik verwar de harten en zinnen van mensen'. In dat licht kan de naam Belbel niet anders worden verstaan dan als een
Griekse transcriptie van het Hebreeuwse bilbel of het Aramese balbel, hetgeen betekent'hij heeft verward'. - De naam Modebel van de demon die de vrouw van de man scheidt (T.Sal. 18:22), verraadt het Hebreeuwse mabdil of het Aramese mabdel,'hij die scheiding veroorzaakt'. Ook andere demon- en engelnamen kunnen uit het Hebreeuws of Aramees worden afgeleid (zie de voetnoten bij T.Sal. 8:7, l3:3, 62
16:4, l8:4. 6,25:2); hier wordt de afleiding echter niet door de context ondersteund zoals bij de twee genoemde voorbeelden. Hetzelfde geldt voor de magische formules in T.Sal. 18:36 en 40. De conclusie uit het voorgaande kan luiden, dat er onvoldoende argumenten bestaan voor de stelling dat het Testament van Salomo in zijn geheel een vertaling uit het Hebreeuws of Aramees is. Veeleer is het Testament toe te schrijven aan een Griekssprekende Joodse auteur. Deze heeft in zijn Griekse geschrift passages opgenomen, die in een eerder stadium van de traditie in het Hebreeuws of Aramees zijn overgeleverd.
4. Het literaire genre van het Testament van Salomo
In de versies A, B en C wordt ons geschrift bestempeld als diafuAkA 'testament'. Het literaire genre van de testamenten ontstond in de hellenistische periode. Het heeft zijn wortels in de verschillende oudtestamentische afscheidsredes (Gen. 49, Deut.33, Jos.23-24, 1Sam. 12, I Kon.2:I-9). Hetbekendste voorbeeld van het genre is de Testamenten van de twaalf patriarchen. Op grond van de overgeleverde testamenten heeft Eckhard von
Nordheim een groot aantal genre-kenmerken onderscheiden. Fundamenteel is, dat het in een testament gaat om een rede die bij een naderende dood vanaf het sterfbed wordt uitgesproken. De vader richt zich tot zijn zonen, de leider tot zljn volk. Als raam kent het testament meestal een inleiding (titel, namen van de
spreker en van de toehoorders en situatiebeschrijving) en een afsluiting (notitie over de dood en begrafenis van de spreker). Karakteristiek voor de inhoud van het middendeel, de eigenlijke rede, zijn: de historische terugblik op het leven van de verteller, de ethische vermaning van de toehoorders (en latere lezers) en de voorspelling van de toekomst. Het Testament van Salomo beantwoordt slechts in geringe mate aan deze genre-kenmerken. Wat betreft de raamvertelling: de sterfbedscdne ontbreekt in de inleiding en alleen in T.Sal. 26:9
vertelt Salomo over zijn eigen dood en begrafenis (sic). Het Testament van Salomo karakteriseertzichzelf niet als rede, maar als geschrift, dat Salomo aan de zonen van Israel heeft gegeven (T.Sal. 15:14) en aan de Joden heeft nagelaten (T.Sal. 26:8). In het middendeel ontbreken levensbeschrijving, ethische vennaning en toekomstvoorspelling nagenoeg volledig. Iets van een
63
terugblik op Salomo's leven vinden we alleen in de hoofdstukken 1 (Salomo bouwt de tempel) en26 (Salomo's val). Ongetwijfeld zal Salomo's val als les voor de lezer bedoeld z7jn, maar alleen in T.Sal. 26:8 volgens versie B wordt deze gethematiseerd. De toekomstvoorspelling is wat breder uitgewerkt. In het Testament van Salomo zijn het de demonen die de toekomst kennen (T.Sal. 5:5 . 12, ll:6, 1 5 :8- 1 2, 2O:7 . l I-I7, 22:2O, v gl. 17 .4). Afgezien van de christelijke passages hebben deze toekomstvoorspellingen alleen betrekking op Salomo's val, de gevolgen daarvan en de scheuring van zijn koninkrijk. Het oogmerk van de voorspellingen is niet zozeer de ethische vermaning, als wel de wetenswaardigheid hoe demonen de toekomst kennen (T.Sal. l5:3, 20:21).
De vergelijking van het Testament van Salomo met de kenmerken van het genre van de testamenten kan de indruk wekken, dat we in ons geschrift met een kunstmatig diathdk€ van doen hebben. Die argwaan wordt nog versterkt door het bestaan van versie D, die in tegenstelling tot de overige versies het boek niet als 'testament' bestempelt. Von Nordheim voert deze overwegingen aan als argument voor de theorie van McCown, dat de testamentvorm (de versies A, B en C) te beschouwen is als secundaire christelijke bewerking van een oorspronkelijk louter biografisch, Joods geschrift (bron d), waarvan versie D een onaftrankelijke bewerking vertegenwoordigt. Deze argumentatie is echter niet overtuigend. Von Nordheim gaat uit van de onjuiste vooronderstelling dat 'het zuivere genre' historisch aan het minder zuivere voorafgaat en dat daarom op grond van minder zuivere genre-kenmerken tot een secundaire bewerking en een nabootsing van 'het zuivere genre' te concluderen is. Het is evengoed mogelijk dat de testamentvofln van ons geschrift origineel is, ook al beantwoordt het slechts in geringe mate aan de kenmerken van andere overgeleverde testamenten. Een aanknopingspunt voor een verklaring van de testamentvonn van het Testament van Salomo is misschien te vinden in een ander gebruik van het begrip diathAkA. We vinden dit ondermeer in T.Sal. 26:8, waar in de zinswending sphragis diathAk€s ai6niou 'een zegel van een eeuwig diathdkA', het woord diathAk? als 'verbond' opgevat moet worden. Dezelfde betekenis vinden we in verschillende andere laat-antieke en Byzantijnse teksten, waar sprake is van een pact tussen Salomo en de demonen: de demonen hebben zich door hun belofte aan Salomo verplicht. Deze voor-
64
stelling kan ontstaan zijn uit de traditie dat Salomo de tempel bouwde met de hulp van demonen. Hoe het ook zij, het is niet onmogelijk dat op grond van een reeds bestaande legende over een diath1kA Sobmdntos, een verbond van Salomo met de demonen, allerlei verschillende tradities over Salomo en de demonen werden samengebracht in een geschrift, dat naar analogie van andere testamenten de titel en vonn kreeg van het ons overgeleverde Testament van Salomo. Het Testament van Salomo beschrijft zijn oogmerk zelf als volgt: ' ... zodat zij (sc. de zonen van Israel) de krachten van de demonen en hun gestalten zeuden kennen en de namen van de engelen, waarmee de demonen bedwongen worden' (T.Sal. 15:14) of: '. . . voor de Joden . . . tot een herinnering aan mijn eind
. tot een groot geheimenis tegen de onreine geesten, zodat jullie de listen van de boze geesten zullen kennen en de krachten van de heilige engelen' (T.Sal. 26:8).Inderdaad bestaat de inhoud van het boek voornamelijk uit een beschrijving van de demonen, van hun uiterlijk, hun namen, hun oorsprong, hun woonplaatsen en hun activiteiten, en een beschrijving van de wijze waarop deze ..
demonen bedwongen en onschadelijk gemaakt kunnen worden, hetzlj door het aanroepen van engelnamen, hetzij door magische spreuken en rituelen. Ongetwijfeld ging het de oorspronkelijke auteur en lezers rietzozeer om wetenswaardigheden. Hun doel was veeleer om de in de het Testament genoemde en beschreven magische namen, spreuken en rituelen in de praktijk van het dagelijks leven tegen de demonen in het geweer te brengen. Het Testament is daarom niet te beschouwen als 'Unterhaltungsliteratur' (Emil Schiirer), maar als gebruiksliteratuur. Dit blijkt ook uit de teksttraditie. Regelmatig treffen we in de handschriften aller-
lei extra aanwijzingen voor praktisch gebruik aan. Vergelijken we het Testament van Salomo met de laat-antieke lectuur die bij uitstek aan het bezweren van geesten gewijd is, namelijk de grote Griekse magische papyri, dan blijkt het Testament veel eenvoudiger van opzet en van inhoud te zijn. De magische papyri worden wel beschouwd als handboeken van de vak-magier, het Testament van Salomo daarentegen is veel meer toegesneden op het gewone volk. Het kan daarom het best worden getypeerd als een populaire en op de alledaagse praktijk gerichte verhandeling over demonen.
65
5. De christelijke wijzigingen en interpolaties
Al
de vier eerder onderscheiden versies van het Testament van Salomo zijn in de vorm waarin ze aanons zijn overgeleverd van een onomstreden christelijk karakter. Zo kennen de versies A en B, waarop onze vertaling is gebaseerd, verschillende passages
waar naar Christus wordt verwezen: T.Sal. ll:6, l2:3, 15:10 (alleen in versie B bekend) , 17:4 en22:20. Voor McCown was dit een reden om het Testament te beschouwen als een christelijk geschrift, waaryan 66n bron (d), een midrasj-achtige biografie van Salomo, Joods is. Een nader onderzoek van de desbetreffende passages in hun context moet er echter toe leiden McCowns conclusie van de hand te wijzen. Zonder uitzondering zijn de genoemde teksten beter te verklaren als secundaire christelijke wijzigingen in en toevoegingen aan een reeds bestaande (con)text. Bij wijze van voorbeeld illustreren we dit aan de hand van de christelijke passage in T.Sal. 1l:6. In dit hoofdstuk verschijnt een demon in de gestalte van een brullende leeuw. Deze vertelt dat hij ook andere, aan hem ondergeschikte demonen tegen de mensen in stelling brengt. In dit verband lezenwe in T.Sal. l l:3: '. . . samen met alle demonen, met de legioenen onder mIj' (hama de pasi daimosi tois hyp' eme lege6si, lezing naar de manuscripten P en N). Op zichzelf bestaat er geen enkele reden om hierin invloed van Mk. 5:9 e.v. en Lk. 8:30 te zien. Veeleer verraadt de teksttraditie van T.Sal. 11:3 de tendens om de inhoud naar de genoemde nieuwtestamentische plaatsen toe te buigen. Zo lezen de handschriften H en L op dezelfde plaats: 'de naam van alle demonen onder mij is Legioenen' (onoma de pasi daimosi tois hyp' eme 6n legebnes) naar analogie van Mk. 5:9 en Lk. 8:30 waarLegioen de naam van een demon is. Onder invloed van dezelfde evangelie-teksten is in T.Sal. 11:5 en 6 het meervoud 'legioenen' vervangen door het enkelvoud 'legioen'. Wanneer we in T.Sal I 1:6 in de woorden '. . . en die zal komen om ons te pijnigen het water in via de afgrond' (kai eleusetai kata tou hydatos krAmnii basanisai hAmas) een ondubbelzinnige verwijzing naar het verhaal uit Mk. 5:l-20tLk. 8:26-39lMatt. 8:28-34 vinden, dan is het duidelijk dat het hier gaat om een latere christelijke interpolatie, die is ingegeven door de parallel tussen de uitdrukking 'legioenen van demonen' in T.Sal. ll:3 en het evangelie-verhaal. Indien heel hoofdstuk I I door een christelijke 66
auteur zovzijngeschreven, zou het onverklaarbaar zijn, waarom
hij niet vanaf het begin het enkelvoud 'legioen' als naam gebruikte. Op dezelfde wijze laten zich voor de christelijke elementen in T.Sal. l2:3, I74 en 22:20 aanknopingspunten ontdekken. De christelijke passage in T.Sal. 15:10-11 is daarentegen in haar geheel als interpolatie te beschouwen. Het begin van 15:12 'Daarom ...' grijpt direct terug op de inhoud van 15:9. Wat heeft een christelijke redactor ertoe bewogen deze verwijzingen naar Christus in de tekst in te voegen? Ongetwijfeld wilde hij Christus' macht over de demonen onderstrepen. Misschien was het hem erom te doen, om in het licht daarvan Salomo's macht over de demonen te relativeren. Dezelfde concurrentie tussen Salomo en Jezus Christus wat betreft hun macht over demonen vinden we in andere vroeg-christelijke bronnen. Het vroegste voorbeeld is misschien Matt. 12:42, waar juist in het kader van een uitdrijving van een demon door Jezus wordt gezegd;'meer dan Salomo is hier'. Interessant is ook een passage uit de preek I n me diam p e nt e c o s t em y anleontius van B yzantium (eerste helft zesde eeuw), die, wanneer het verhaal uit Matt. 8:28-34 ter sprake komt, zegt: ,Tot wie sprak het legioen van de demonen: 'Indien u ons uitdrijft, laat ons dan in de kudde zwijnen varen' (Matt. 8:31X Tot Salomo die Jeruzalem bouwde, of tot de Heer Christus die alle dingen in zijn hand houdt? Maar de demon-minnende Joden zullen direct zeggen'- Wat dan? Heerste Salomo dan niet over de demonen? Sloot hij hen niet allemaal 66n voor 66n op? En vrezen zij hem niet tot op de huidige dag? Maar, o Joden die met hulp van demonen tovenarij bedrijven, jullie makendeze tegenwerpingen tevergeefs. Want alleen de Heer Christus heeft de sterke
(sc. de duivel) met kracht gebonden en zijn huisraad geroofd (Matt. 12:29). Want Salomo heerste weliswaar op koninklijke wijze over de demonen, maar hij werd ook door hen overheerst en tenslotte werd hij door hen te gronde gericht. Want omdat hij het genot van de polygamie lieftrad en door de koppelarij van de duivel werd verlokt . . . , bevlekte hij het bruidsbed van de goddelijke kennis ... Hoe nu kan hij heer over de demonen zijn, die een slaaf van de demonen is?' (P.G. 86' 1980).
Was Leontius misschien bekend met de traditie van Salomo's macht over legioenen van demonen, zoals we die in T.Sal. 11 aantreffen, en ervoer hij deze traditie als een aantasting van Christus' macht over het legioen, zoals beschreven in de evange67
li6n? In ieder geval zal Leontius' ontboezeming om dezelfde reden zijn ingegeven als de christelijke wijzigingen en interpolaties in het Testament van Salomo. onze conclusies ten aanzien van de christelijke passages in het Testament van Salomo hebben een aantal belangrijke consequenties. In de eerste plaats, dat een christelijke redactor ook op andere plaatsen in het Testament kan hebben ingegrepen. Men moet hierop attent zijn , wanneer men de vraag stelt naar parallellen tussen het Testament van salomo en het Nieuwe Testament (paragraaf 7).lnde tweede plaats kan worden geconstateerd, dat dit van oorsprong Joodse Testament van salomo met een klein aantal wijzigingen en toevoegingen aan de tekst tot een christelijk geschrift kon worden gemaakt. De eigenlijke inhoud en strekking van het boek behoefden daarvoor niet te worden aangetast. De demonologie en angelologie bleven gelijk. Joden en christenen zullen het Testament op dezelfde wijze hebben gebruikt om zich de demonen van het lijf te houden. 6. De Joodse oorsprong van het Testament van Salomo
Bij de beantwoording van de vraag naar de oorspronkelijke taal van het Testament van salomo (paragraaf 3), concludeerden we reeds, dat het Testament waarschijnlijk geschreven is door een Grieks sprekende Jood, die de beschikking had over van oorsprong Hebreeuwse en Aramese tradities. Deze conclusie wordt door de inhoud van het Testament van Salomo bevestigd. De talmoedische legende over Salomo en de demonen, in de
meest uitgebreide vorn overgeleverd in de Babylonische talmoed, tractaat Gittim 68a-b, toont een nauwe verwantschap met de inhoud van het Testament. De demon Asjmedai uit de talmoed vinden we terug in T.Sal. 5. De traditie dat Salomo de tempel bouwde met de hulp van demonen (zie noot 4 bij de vertaling) is ongetwijfeld van Joodse origine. De veelvuldige opdracht van Salomo aan de demonen om 'stenen te zagen' (T.Sal. 2:5, 6:9. ll, l0:10, l4:8) verraadt een specifiek Joods Anliegen om te verklaren, hoe salomo de tempel kon laten bouwen zonder dat daarbij hamer, beitel of ander ijzerengereedschap mocht worden
gebruikt (1 Kon. 6:7, vgl. Deut. 27:5, Joz.9:31). Het aanknopingspunt voor de talmoedische legende over koning salomo en de demon Asjmedai in Gittim 68a is de zinswending sjdh wsjdwt in Prediker 2:8, door sommige rabbijnen opgevat als 68
mannelijke en vrouwelijke demonen' . Ditzelf de vinden we in het eerste hoofdstuk van het Testament van Salomo (T.Sal. 1:7). Evenals in de talmoed zal ook in T.Sal. l:6 bedoeld ztjn, datde gravering in Salomo's magische zegelring de niet uit te spreken godsnaam is (zo expliciet de door Delatte uitgegeven tekst, blz.2l5, vgl. T.Sal. 4:12,6:8, 11:6). Zowel in Gittim 68b als in T.Sal. 2O.6-7 lacht de demon, omdat hij weet dat iemand binnenkortzal sterven. De wijze waarop de demonen sj e dim w' sj e doth'
volgens T.Sal. 20:11-17 de toekomst kennen, stemt overeen met de rabbijnse visie daaromtrent. Tenslotte delen het Testament van Salomo en de rabbijnse literatuur dezelfde legende, dat Salomo uiteindelijk door de demonen ten val komt en reeds voor zijn dood zijn koningschap verliest (T.Sal. 5:5, 8:1 1, 15:8, 26). De oorsprong van deze traditie ligt in de Joodse exegese van Prediker l:12, waar de auteur, die men beschouwde als Salomo zelf , zegt:'Ik, Prediker, wes koning over Israelte Jeruzalem'. Ook wat betreft de demonologie, de angelologie en de magische rituelen kent het Testament van Salomo overeenkomsten met andere Joodse bronnen. In de vrouwelijke demon Abyzoeth (T.Sal. 13) ontmoeten we Lilith, de bekende demon uit de Joodse traditie. Een groot aantal van de demon- en engelnamen in het Testament verraadt een Hebreeuwse of Aramese achtergrond. De naam Dan uit T.Sal. 18:20 is ook in rabbijnse bronnen bekend als magische naam. Bij de magische rituelen in T.Sal. 5:12, 6:lO en 18:30 laten zich treffende parallellen uit Joodse bronnen citeren. In meer algemene zin sluit de 'theologische inhoud' - om een voor het Testament van Salomo wellicht wat ongelukkige term te gebruiken - aan bij de Joodse gedachtenwereld. God is 'de God van Israel' ( I : 1 3, 4:12, l2:1, 1 5 : 15, 26:8),'de God van hemel en
aarde'
(l:6,2:5. 9, 3:7, 17:5, 18:3. 41,20:21).
Ofschoon de
demonen het eigenlijke thema van het Testament 271n, is er geen sprake van een absoluut dualisme. De macht van de demonen is weliswaar re6el, maar tegelijk ook erg betrekkelijk. Met behulp van de door God gegeven zegelring worden ze onderworpen en door de engelen worden ze bedwongen (vgl. T.Sal. 15:14,26:8). De Joodse oorsprong van het Testament van Salomo wordt in zekere zin ondersteund door het feit dat de vroegste christelijke
getuigen van de traditie van Salomo's magische wijsheid en macht over demonen deze traditie aan Joodse bronnen toeschrijven. In de Dialoog van Timotheiis en Aquila, een christelijk 69
verslag van een dispuut tussen een christen en een Jood, dat rond het jaar 400 moet zijn ontstaan, wordt door de Joodse gesprekspartner een passage uit het Testament van.Salomo (T.Sal. 26:5)
in de strijd gebracht ter verdediging van Salomo. Indien het Testament in de periode van het ontstaan van de Dialoog bekend was geweest als christelijk geschrift, dan zou de Jood er waarschijnlijk niet in deze zingebruik van hebben gemaakt. En als de Dialoog niet berust op een historisch dispuut, maar door een christelijke auteur is verzonnen, dan had deze auteur zeker gewezen op die passages in het Testament, waar Salomo's macht over demonen wordt gerelativeerd en overschaduwd door Christus' definitieve overwinning op de demonen. De conclusie dat het Testament van Salomo een Joods boek is. wordt tenslotte niet ondermijnd door de heidense elementen in het geschift. Waar heidense goden of geesten zijn genoemd of beschreven (T.Sal. 8:7. 11, l4:4, l5:1. 5, 16:l), worden zij
zonder uitzondering afgeschilderd als kwade demonen, op dezelfde wijze als in vele andere Joodse bronnen. Het Testament gaat in zijn gebruik van heidense elementen veel minder ver dan een geschrift als het Sefer ha-Razim (Boek van de geheimenissen). In dit Hebreeuwse magische boek worden Aphrodite en Hermes aangeroepen en we vinden er zelfs een Hebreeuwse transcriptie van een Grieks gebed tot Helios. Samenvattend kan worden gesteld dat de Joodse oorsprong van het Testament van Salomo wordt bevestigd door de semitismen in de tekst, door de inhoud en tenslotte door de traditie- en tekstgeschiedenis van het Testament. Deze conclusie geldt het geschrift zoals we dit kennen in de versies A en B. Het Joodse karakter van versie D is reeds door McCown aangetoond. Onze conclusie is in zoverre van belang voorde beoordeling van versie D, dat het zogenaamde 'christelijke karakter' van het Testament (A en B) niet langer als argument kan worden aangevoerd voor de theorie dat versie D een bron d representeert, die oorspronkelijker is dan de testament-versie. Met andere woorden, indien het Testament beschouwd wordt als een in oorsprong Joods document, dan is het Joodse karakter van versie D ook te verklaren met James' theorie dat deze versie D een samenvatting is van de verhalende stof uit het Joodse Testament van Salomo.
70
7. Salomo en de demon?n De wortels van de traditie van Salomo's magische en occulte wijsheid en zijn macht over de demonen liggen in de oudtestamentische perikoop I Koningen 4:29-33 die we aan het begin van deze inleiding citeerden. Het begrip 'wijsheid' kon op zichzelf al opgevat worden als magische kennis en vaardigheid (vgl. Ex. 7:lI,Est. l:13, Dan. 2:27,4:3, Jes. 47:9e.v. enT.Sal. 15:5). Wanneer echter gezegd wordt dat 'Salomo's wijsheid groter was dan die van allen uit het Oosten, en dan al de wijsheid van Egypte', dan ligt deze interpretatie helemaal voor de hand. Het Oosten (Babel) en Egypte stonden immers bij uitstek bekend als de centra van astrologie en magie (vgl. Ex. 7:ll,Dan.2:2, Apuleius Apologie 38, Pseudo-Cyprianus Belijdenis 4, Pesiqta Rabbati 14.8, Pesiqta de-Rav Kahana 4.3). De vroegste getuigen van de traditie over Salomo's occulte wijsheid vinden we in Joodse bronnen uit de periode van het ontstaan van het christendom. Zo lezen we in de Wijsheid van Salomo: 'Hijzelf (sc. God) toch gaf mij een waarachtige kennis van wat bstaat om de bouw van het heelal en de kracht van de elementen te kennen: begin en einde en midden der tijden, het wenden van de zonnestand en de afwisseling van dejaargetijden; de kringloop derjaren en de stand der sterren, de natuur van de dieren en de instincten van de wilde beesten, de mncht van geesten en de gedachten van mensen, de verschillen tussen planten en de krachten
Al wat verborgen is en zichtbaar leerde ik kennen (WijsheidT:17-21, vertaling A. Drubbel, curs. L. Cozijnsen). van wortels.
.
..'
De Joodse historicus Flavius Josephus meldt in zijn Joodse oudheden 8.41-49, dat Salomo toverformules schreef, waarmee ziekten werden genezen, en dat hij verschillende voffnen van exorcisme (tropous exork6se6n) naliet, waarmee de demonen uitgedreven kunnen worden. Aansluitend verhaalt Josephus hoe zijn volksgenoot Eleazar bij een bezetene een demon uitdreef door middel van een ring, waarin onder het zegel door Salomo voorgeschreven kruiden waren verborgen en door het uitspreken van Salomo's naam. Flavius Josephus is daarmee de vroegste getuige van de legende van Salomo's magische zegelring, een legende die we breder uitgewerkt terugvinden in de talmoed, in het Testament van Salomo en in diverse laat-antieke magische bronnen, en die zelfs tot in de Nederlandse taal is doorgedrongen 71
in de vonn van de plantennaam'Salomonszegel'. Tot de oudste teksten waaruit bekendheid met de traditie van Salomo's macht over de demonen blijkt, behoren ook de synoptische evangeli€n. We komen daarop in de volgende paragraaf terug. Andere en latere getuigen van de traditie van Salomo's magische wijsheid en macht over de demonen bestaan er legio, te veel om hier op te noemen. De legende is te vinden in de geschriften van Qumran, in de gnostische bibliotheek van Nag Hammadi, bij Origenes en latere kerkvaders, in de vele laat-antieke magische
bronnen zoals de magische papyri, de defixiones (vervloekingen), amuletten en magische schalen, in de rabbijnse en de latere Hebreeuwse literatuur, in de Syrische, Mandese, Koptische, Ethiopische en Arabische literatuur, tot in volksverhalen uit deze eeuw toe. In de Middeleeuwen vond de legende ook in het Westen een grote verbreiding en leidde daar tot het ontstaan van nieuwe magische en astrologische Salomo-boeken, zoals de Angelsaksische Dialoog van Salomo en Saturnus.
8. Het Testament van Salomo en het Nieuwe Testament Naast de vijf expliciet christelijke passages die in paragraaf 5 aan de orde zijn gekomen, kent het Testament van Salomo een groot
aantal andere overeenkomsten met het Nieuwe Testament. McCown voerde deze aan ter ondersteuning van zijn stelling dat het Testament van Salomo van origine een christelijk geschrift is, een stelling die wij van de hand hebben gewezen. Toch kan McCown gelijk hebben wanneer hij in sommige van deze overeenkomsten een christelijke hand ontdekt. De christelijke redactor die op vijf plaatsen verwijzingen naar Christus in de tekst heeft ingevoegd, kan immers ook op andere plaatsen in de tekst van het Testament hebben ingegrepen.
Anderzijds kunnen veel van de overeenkomsten tussen het Testament van Salomo en het Nieuwe Testament verklaard worden vanuit een gemeenschappelijke achtergrond van beide geschriften. Deze verklaring is vooral door F.C. Conybeare verdedigd. Beide boeken zijn geschreven in het Koin4-Grieks. Beiden zijn sterk beinvloed door de taal van de Septuaginta (zie paragraaf 3). Beiden delen een gemeenschappelijke godsdienstige en culturele achtergrond in het hellenistische Jodendom, zoals we die uit vele andere Joodse geschriften uit de eerste eeuwen kennen. Tenslotte is het niet onwaarschijnlijk dat het 72
Testament werd geschreven in dezelfde omgeving als de meeste boeken van het Nieuwe Testament, in Syrid-Palestina (zie patagraaf 10). Het Testament van Salomo verbreedt dus niet alleen onze kennis van het Jodendom uit de eerste eeuwen, maar als zodanig verdiept het tevens onze kennis van de achtergrond van het Nieuwe Testament. De parallellen tussen het Testament van Salomo en het Nieuwe
Testament worden genoemd in de voetnoten bij de vertaling. Sommige overeenkomsten zlin zo opvallend, dat ze hier afzonderlijke vermelding verdienen. Het Testament van Salomo is illustratief bij de nieuwtestamentische verhalen over uitdrijvingen van demonen en genezingen (Mk. 1:23-28, 5:l-20,7:31-37 ,9:14-29, Matt. 8:28-34, I7:1421. Luk. 4:31-4I,8:26-39, Hand. l6:16-18, 19:13-20). Vooral Campbell Bonner heeft hierop gewezen in zijn artikel 'The Technique of Exorcism'. We sommen hier de overeenkomsten op: - de exorcist bidt tot God (T.Sal. 2:5); - de demon schreeuwt bij de ontmoeting met de exorcist (T.Sal. 10:1); de demon wijst de exorcist af (T.Sal. 5:2-3) - de demon kent de naam en waardigheid van de exorcist (T.Sal. 10:1);
-
de exorcist bestraft de demon en doet hem zwijgen (T.Sal. 6:11); - de exorcist vraagt de demon naar zijn naam (T.Sal. 2:1); - de exorcist pijnigt de demon (T.Sal. 5:5); - de exorcist gebruikt magisch krachtige woorden in een vreemde taal. met name in het Hebreeuws of Aramees (T.Sal. 6:8); - de demon vraagt om genade (T.Sal. 2:6); - de exorcist beveelt de demon (T.Sal. 2:9); - de demon schreeuwt wanneer hij wordt bedwongen (T.Sal.
-
l:12\;
de omstanders zijn eerst sceptisch, maar zij verheerlijken God na het verrichte wonder (T.Sal. 22:12. 16). Al deze kenmerken van (een verhaal over) het exorcistisch ritueel
-
kennen we ook uit andere laat-antieke bronnen. Maar het Testament van Salomo geeft geziende aard van het boek wel het meest complete overzicht. Het stelt ons zo in staat tot een beter begrip van de desbetreffende nieuwtestamentische verhalen. Afzonderlijke vermelding verdient ook 'Be€lzebul, de overste van de demonen' (T.Sal. 3, 6,9:8, 16:3. 5). Het gebruik van deze
73
naam van de God van de Filistijnse stad Ekron (2 Kon. l:2-26) voor de heer van de boze geesten is verder alleen bekend uit het
Nieuwe Testament (Mk. 3:22, Matt. 10'25, 12:24. 27, Luk. I I : 15. 18) en de daarvan aftrankelijke christelijke literatuur. Uit de contemporaine Joodse bronnen, zoals de geschriften van
Qumran, de apokriefen, de pseudepigrafen en de rabbijnse literatuur, laat zich dit gebruik van de naam Beelzebul niet illustreren. Toch weerspiegelt het Nieuwe Testament waarschijnlijk een Palestijns-Joodse voorstelling. Omdat de tekst en context van de Beelzebul-passages in het Testament van Salomo geen enkele christelijke invloed verraden, is het heel goed mogelijk dat het Testament hierin onaftrankelijk van het Nieuwe Testament is. Ons boek zou dan naast het Nieuwe Testament de enig bekende getuige zijn voor deze Palestijns-Joodse voorstelling van Beelzebul als heer van de boze geesten. Zeker is dit helaas niet. In versie D wordt niet Beelzebul, maar Samael genoemd als overste
van de demonen. Misschien was dit ook het geval in de oorspronkelijke tekst van het Testament van Salomo en heeft een christelijke redactor de naam Samael vervangen door die van Be6lzebul, omdat de laatste hem bekend was uit het Nieuwe Testament. We wezen er in de vorige paragraaf op, dat ook in het Nieuwe Testament sporen zljn te vinden van de traditie van Salomo's
macht over de demonen. In de synoptische evangelien wordt Jezus 'zoon van David' genoemd in twee verhalen over het uitdrijven van demonen (Matt. 12:23, 15:22) en in 66n verhaal over een wonderbaarlijke genezing (Mk. lO:47-48, Matt. 9:27 ,
20:30-31,
Luk. 18:38-39). Het gebruik van de titel in
deze
context is niet bevredigend te verklaren vanuit de Joodse voorstelling van de messiaanse 'zoon van David', omdat de titel daar niet wordt aangewend in verband met de macht over de demonen en de geneeskracht van de messias. Dat Jezus in de genoemde evangelie-verhalen 'zoon van David' wordt genoemd, moet dan ook een andere achtergrond hebben. Het Testament van Salomo toont ons die achtergrond. Hier heet Salomo, de exorcist en wonderdoener, op verschillende plaatsen 'zoon van David' (T.Sal. titel, I :7 , 5:10). ln T.Sal. 20: l vinden we in de woorden 'zoon van David, heb medelijden met mij' zelfs een letterlijke parallel bij Mk. 10:48 en Luk. l8:39. Juist als 'zoonvan David', dat wil zeggen in het voetspoor van Salomo, werpt Jezus demonen uit en geneest hij zieken. 74
9. Het Testament van Salomo en de laat-antieke magie Het Testament van Salomo kent verschillende parallellen met de laat-antieke magische bronnen, zoals de Griekse magische papyri, de defixiones (vervloekingen) en amuletten. Niet alleen gaat het in deze bronnen, net als in het Testament, om het bezweren van demonen, maar ook in de details bestaan er grote overeenkomsten. Verscheidene in het Testament genoemde demon- en engelnamen vinden we hier terug (zie aantekeningen bij T.Sal. 7:4,8:7 , 18.'21.23.24.29. 34. 36.37. 25:2). Hetzelfde geldt voor het magische gebruik van allerlei gewassen en kruiden (T.Sal. 5:9. 13,6:10, l8:15.20.33.34.37), voor het gebuik vanljzer (2:6) en water (5: I l), lampen (6:10), speeksel (7:2), een spijker van een vergaan schip (18:28) en wijn (18:31), voorhet insmeren van de lippen (18:20) en het fluisteren van bezweringen (18:21), voor het 'neerhalen van de sterren' (I0:2) en voor het binden van demonen 'met onbreekbare boeien' (5:11). Zoals in het Testament van Salomo de demonen telkens bedwongen worden met de hulp van een voor iedere demon specifieke engel, worden ook in de magische papyri zwakkere geesten
door middel van sterkere bezworen. Iedere demon heeft zijn persoonlijke engel. In een curieuze passage uit de grote magische papyrus van Parijs, een syncretistisch amalgaam van allerlei magische en godsdienstige tradities, lezenwe: 'Ikbezweerje (sc. de demon) bij de God van de Hebreeen, Jezus
...laat jouw engel
neerdalen' (horkizi se kata tou theou t6n Hebrai6n ldsou ... katabatb sou ho aggelos P.G.M. IV 3014 e.v.). Uit deze voorbeelden moge duidelijk zijn, dat de magische papyri, de defixiones en de amuletten ons kunnen helpen bij de interpretatie van het Testament van Salomo. Enige kennis van dit
materiaal is zelfs voorwaarde voor een goed begrip van ons geschrift. Te meerbevreemdt het, dat in de weinige studies die tot op heden over het Testament van Salomo verschenen, niet of nauwelijks met deze bronnen is gerekend. Men kan dan ook regelmatig vaststellen hoe de onbekendheid met dit materiaal zich wreekt bij de vertaling en verklaring van het Testament. Zo vertaalt Duling in T.Sal. 18:37 de woordeneantis eisfyllakissou grapsei: leikourgos, botrydon anachbris, euthys anachdrb met 'If anyone writes on ivy leaves, Leikourgos, heaping them up in a pile (botrydon anachdris),I retreat immediately'. Uit parallellen 75
in de magische papyri blijkt echter, dat het woord botrydon aanduidt dat de naam Leikourgos 'als een druiventros' uitgeschreven moet worden, zoals overigens in versie B expliciet gebeurt:
Leikourgos eikourgos
ikourgos kourgos ourSos urgos rSos
t:: s
De gedachte achter deze vormgeving is dat met het afnemen (anachdris) van de magische naam ook de demon zelf enhet door hem veroorzaakte kwaad verdwijnen. Ondanks alle overeenkomsten tussen het Testament van Salomo en de contemporaine magische bronnen zljn er ook verschillen, niet alleen wat betreft het genre (zie daarover paragraaf 4), maar ook inhoudelijk. kn aanzienlijk deel van de magische papyri is gewijd aan magische rituelen om met de hulp van demonen andere personen, bij voorbeeld een concurrent, schade toe te brengen of in de macht te krijgen. De defixionum tabellae ofwel vloektafels zijn met name gericht op deze vonn van magie. In het Testament van Salomo ontbreekt daarvan ieder spoor. Hier wordt de macht van de demonen niet ingeschakeld voor persoonlijk winstbejag, maar de macht van de demonen wordt gebroken. Ook het extreme syncretisme van de magische papyri ontbreelt in het Testament van Salomo. Uit de papyri en andere laat-antieke magische bronnen blijkt dat de magie een waarlijk interreligieus en oecumenisch verschijnsel was. Allerlei godsdienstige tradities werden willekeurig gecombineerd en verschillende godheden met elkaar geidentificeerd. Het Testament van Salomo kent maar 66n God, de God van hemel en aarde, de God van Israel. Naast hem bestaan geen andere goden, want de heidense goden zijn te beschouwen als demonen die zich goden noemen en zich als zodanig door de mensen laten vereren (T.Sal. 4:4-7, 6:4, 8:4, l4:2, l5.3, 26:5-7). Waar het Joodse Testament van Salomo elementen ontleent aan andere tradities, zoals in hoofdstuk 18 de zesendertig Egyptische dekanen, daar worden zij als demonisch beoordeeld. 76
Ondanks deze verschillen tonen de magische papyri ons iets
van de culturele context waarin het Testament moet worden begrepen. ZIj \aten ons een cultuur zien waarin het leven van alledag in sterke mate is bepaald door geesten, engelen en demonen. Vooral in de loop van de derde en vierde eeuw na Christus, de periode waarin de magische papyri ontstonden, ontwikkelde zich een brede belangstelling voor het occulte en bovennatuurlijke. Niet alleen de gemeenschappelijke culturele achtergrond, maar vooral de overeenstemmingen in details tussen het Testament van Salomo en de magische bronnen uit de derde en vierde eeuw, geven ons een aanknopingspunt voor de datering van het Testament van Salomo.
lO. Plaats van ontstann en datering Als plaats van ontstaan van het Testament van Salomo zijn in het verleden Klein-Azi6, Babyloni€, Palestina en Egypte genoemd. Voor Klein-AziE zljn eigenlijk geen steekhoudende argumenten aan te voeren. Ten gunste van Babylonie is te wijzen op de overeenkomsten met de Babylonische talmoed (zie pnagtaaf 6). Ook met de Aramese magische schalen uit Babyloni6 zijn enkele parallellen te noemen, maal er bestaan tevens veel verschillen, bijvoorbeeld in de gebruikte demonnamen. Tegenwoordig worden meestal alleen Egypte of Palestina als mogelijke plaatsen van herkomst genoemd. Ten gunste van Egypte bestaan de volgende argumenten: - de dekanenlijst uit T. Sal. 18 heeft een Egyptische achtergrond; - het Testament kent vele parallellen met de uit Egypte afkomstige Griekse magische papyri (zie paragraaf 9) en met enkele geschriften uit de gnostische bibliotheek van Nag Hammadi, zoals de naam Ornias (T.Sal. l:2) en het verhaal over het ontsnappen van de demonen uit de kruiken waarin zij door Salomo waren opgesloten (T.Sal 15:8-9);
de drie namen waannee men volgens T.Sal. 7:6 de koorts bestrijdt, zijn verder alleen bekend uit Koptische magische tek-
-
sten;
de vroegste getuigen die wij van het Testament van Salomo kennen, stammen uit Egypte: de door Preisendanz en Daniel uitgegeven fragmenten uit de vijfde of zesde eeuw en de Dialoog van Timothetis en Aquila, waarschijnlijk uit het begin van de vijfde eeuw.
-
77
Voor Syrie-Palestina spreken de volgende overwegingen:
-
de traditie van salomo's magische wijsheid was met name hier verbreid: - de verwantschap met de rabbijnse literatuur (paragraaf 6) laat zich makkelijker verklaren met een Syrisch-palestijnse oor-
sprong van het Testament, dan met een Egyptische; - de vele overeenkomsten in taal en voorstellingswereld tussen het Testament van salomo en het Nieuwe Testament, vooral de synoptische evangelien (paragraaf 8), wijzen op Syrie-palestina als plaats van ontstaan:
-
het belangrijkste argument voor Syrie-palestina is het grote aantal semitismen in de Griekse tekst van het Testament (paragraaf 3). Het feit dat enkele namen in de lijst van dekaandemonen een Hebreeuwse of Aramese achtergrond verraden (T.sal. lg:12 en22), is een aanwijzing dat de van oorsprong Egyptische dekanenlijst van hoofdstuk l8 in syrie-palestina is bewerkt, voordat deze in het Testament werd opgenomen.
Als men de argumenten voor Egypte en voor syrie-palestina tegen elkaar afweegt, dan slaat de schaal door ten gunste van een Syrische-Palestijnse herkomst van het Testament van salomo. over de datering van het Testament lopen de meningen minder ver uiteen. De datering van Mccown, aan het begin van de derde eeuw na christus, wordt tegenwoordig algemeen gevolgd. Het Testament wordt expliciet genoemd en geciteerd in de Dialoog van Timotheiis en Aquila, die rond 400 moet zijn ontstaan. Aan het eind van de vierde eeuw moet het Testament van salomo dus al een zekere bekendheid en verbreiding hebben genoten. In het geschrift over de oorsprong van de wereld dat bewaard is in de gnostische bibliotheek van Nag Hammadi, en dat waarschijnlijk aan het eind van de derde eeuw in Alexandrie werd geschreven, is sprake van 'het boek van Salomo' waarin de namen en functies van negenenveertig androgiene demonen zouden zijn beschreven (N.H.C.U 5, 107.3). Als hiermee het Testament van Salomo
wordt bedoeld, dan moet het Testament rond het jaar 300 in Alexandrie bekend zijn geweest. Helaas is echter niet zeker of met 'het boek van Salomo' het Testament van salomo is aangeduid. Het Testament heeft vele overeenkomsten met de Griekse magische papyri (paragraaf 9), die uit de derde en vierde eeuw na christus stammen, maar veel ouder materiaal bevatten. Een datering van het Testament van Salomo aan het begin van de 78
derde eeuw is daarom aannemelijk, ofschoon een vroegere date-
ring zeker niet is uit te sluiten. Hoe men versie D dateert, hangt natuurlijk af van het antwoord dat men geeft op de vraag naar de relatie tussen versie D en de testament-versie (zieparagraaf 2).Indien men met McCown van oordeel is, dat versie D 66n van de bronnen van het Testament representeert (bron d), dan zal men deze bron in de tweede of zelfs eerste eeuw na Christus dateren. M.R. James, die versie D beschouwt als een secundaire samenvatting van de verhalende stof uit het Testament, kiest uiteraard voor een latere datering van versie D.
ll.
Literatuur
De standaard-editie van het Testament van Salomo is C.C. McCown, The Testament of Solomon, edited from Manuscripts at Mount Athos, Bologna, Holkham Hall, Jerusalem, I-ondon, M i lan, P ar i s and V i e nna . W i t h I ntr o duc t i o n, Leipzig 1922 . Hierin zijn enkele oudere uitgaven van losse manuscripten verwerkt.
Een nieuw manuscript werd uitgegeven door
A. Delatte, Anec-
dota Atheniensia 1, Luik-Parljs 1927, blz. 2lI-227 . In deze verzameling zijn ook andere magische Salomo-geschriften opgenomen. Een aantal fragrnenten van een papyrusrol met enkele verzen uit T.Sal. 18 is gepubliceerd door K. Preisendanz, Ein Wiener Papyrusfragment zum Testamentum Salomonis, tn EOS
Commentarii Societatis Philologae Polonorum 48 (1956) 161167 en R. Daniel, The Testament of Solomon XVIII 27-28, 33-40, in Festschrift zum l}O-jcirigen Bestehen der Papyrussammlung Nationalbibliothek ( P apyrus Erzher zo g Rainer ), W enen 1983. Textband blz.294-304, Tafelband Tafel 58. De belangrijkste integrale vertalingen zijn F.C. Conybeare, The Testament of Solomon, rn Jewish Quarterly Review lI (1899) 1-45 (vertaling van manuscript P van versie B); D.C. Duling, Testament of Solomon, in J. H. Charlesworth (ted.)' The Old Testament Pseudepigrapha, vol I, New York 1983, blz. 935-959 (dezevertaling op basis van McCowns kritische editie is voorzien van een goede inleiding en van enkele beknopte kanttekeningen; de vertaling zelf laat helaas wat te wensen over) en A. Piflero, Testamento de Salomon, in A. Diez Macho e. a. (red. ), Apocrifus del Antiguo Testamento, vol. V, Madrid 1987 ' blz. 325-387 (een Spaanse vertaling van het Testament, alsmede van 79
versie D en van het unieke materiaal in Versie C, voorafgegaan door een beknopte inleiding en van summiere voetnoten voorzien). R. Riessler, Altjiidisches schrifttum ausserhalb der Bibel, Heidelberg 1927 ,blz. 125I-1262 (alleen T.Sal. |-Z en2}-26) en M. Whittaker, The Testament of Solomon, in H.F.D. Sparks (red.), The Apocryphal Old Testament, Oxford 1994, blz. 733751 (alleen T.sal. l-6 en 19-26) laten het middendeel onvertaald in navolging van de theorie van Mccown, dat alleen de eerste en laatste hoofdstukken van het Testament teruggaan op een Joodse bron. waardevolle vertaalkundige suggesties in polemiek met Duling geeft H.M. Jackson, Notes on the Testament of solomon. inJournalfor the study of Judaism 19 (1988) 19-60. Een Engelse vertaling van manuscript D (versie D) wordt voorbereid door D.c. Duling in het kader van een bundel antieke salomo-teksten onder redactie van J.c. vanderKam in de seie Texts and Translations van de Society of Biblical Literature. Uitgebreide introducties bieden McCown en Duling. Belangrijk voor de inleidingsvragen zijn ook M.R. James' opmerkingen in zijn recensie van Mccowns uitgave, in Journal of rheological studies 24 (1922) 267-268. Een korre maar goede introductie is tevens P.S. Alexander, Incantations and Books of Magic, in (E. Schtirer-) G. vermes e.a. (red.), History of the Jewish people in the Age of Jesus Christ, vol. IIVI, Edinburgh 1986, blz.342-379 1372-3791. zie tenslotte D.c. Duling, The Testament of solomon; Retrospect and Prospect, in Journal for the Study of the Pseudepigrapha 2 (1988) 87-112. van de weinige studies over het Testament moeten tevens worden genoemd: c.c. Mccown, Solomon and the shulamite. inJournal of the Palestine oriental society | (1920/zr) 116-12l (over T.Sal. 26);8. Peterson, Engel- und Diimonennamen. Nomina Barbara, in Rheinisches Museumfur phitologie 75 (1926) 393-421(waarin een aantal engel- en demonnamen uit het T.Sal. wordt behandeld); A. Delatte - c. Josserand. contribution d l'6tude de la d6monologie byzantine , in Annuaire de I'Institut de Philologie et d'Histoire orientales2(1934), Mdlanges J. Bidez, vol 1, blz.206-232 (een behandeling van de Byzantijnse demonologie, waarin ook gegevens uit het T.Sal. aan de orde komen); w. Gundel, Dekane und Dekansternbilder, Gliickstadt 1936 (een studie waarin T.sal. 18 uitgebreid wordt behandeld); c. Bonner, The Technique of Exorcism, in Harvard rheologicar Review 36 (1943)33-49 (een vergelijking van de verhalen overuitdrijvingen 80
van demonen in de nieuwtestamentische evangeli€n en het Testament van Salomo); E. von Nordherm, Die Lehre der Alten, vol l,
Leiden 1980, blz. 185-193 (behandeling van het Testament van Salomo in het kader van een onderzoek naar het genre van de testamenten). Voor het laat-antieke beeld van Salomo als magiEr en exorcist laten zich noemen C.C. McCown, The Christian Tradition as to the Magical Wisdom of Solomon, in Journal of the Palestine Oriental Society 2 (1922) l-24; S.J.D. Seymour, Tales of King Solomon, Oxford 1924 (populaire weergave van een groot aantal laat-antieke en middeleeuwse legenden over Salomo uit Joodse, christelijke en Arabische bronnen); K. Preisendanz, Salomo, in A. Pauly - G. Wissowa, Realencyclopedie der classischen Altertumswissenschaft . Supplement 8 (1956) 660-704; H. E. Faber van der Meulen, Das Salomo-Bild im hellenistisch-iiidischen Schrift-
tum, dissertatie Kampen 1978,b12.98-L21; D.C. Duling, The Legend of Solomon the Magician in Antiquity, in Eastern Great Lakes Biblical Society. Proceedings 4 (1984) l-23. Goede inleidingen over de laat-antieke magie zijn: Th. Hopfner, Mageia, in A. Pauly - G. Wissowa, R.E. 14 (1928)30I-393; K.H.E. de Jong, De magie bij de Grieken enRomeinen,Haatlem
2t914; l92l; L. Blau, Das altitidische huberwesen, Berl\in
D.E. Aune, Magic inEarly Christianity, inW. Haase-H. Temporini (red.) , Aufstieg und Niedergang der romischen Welt, vol. II 2312, Berlijn-New York 1980, blz. 1507-1557. In de voetnoten bij onze vertaling wordt verwezen naar de volgende collecties van laat-antieke magische bronnen:
A.M.B.
J. Naveh-S. Shaked, Amulets and Magic Bowls. Aramaic Incantations of I'ate Antiqui-
C.C.A.
F. Cumont e.a. , Catalogus Codicum Astrolo-
CoA.I.B.
C.D. Isbell, Corpus of Aramaic Incantation
ty, Jeruzalem-Leiden
1985.
gorum Graecorum, I-XII, Brussel 18981940.
Bowls, Missoula 1975. D.T.
P.G.M./P.D.M.
A.
Audollent, Defixionum Tabellae, Parijs 1904. herdruk Frankfurt L967. H.D. Betz (red.), The Greek Magical Papyri in Translation, Chicago-London 1 986 (de afkortingen P.G.M. en P.D.M. staan respectievelijk voor de daarin opgenomen vertalingen
S.M.A.
van de Griekse en de Demotische magische papyri). C. Bonner , Studies in Magical Anulets, chieJly Greco- Egyptian, London 1 950.
Andere gebruikte afkortingen: Talmoed bavli Talmoed yerusjalmi
b. y. t. LXX
Tosefta Septuaginta
N.H.C.
Nag Hammadi Codex
82
VERTALINGl
(titel) Testament van Salomo, zoon van David2, die koning werd in Jeruzalem en heerste over alle geesten van de lucht, van de aarde en van onder de aarde3 en die hen onderwierp, door wie hij ook alle buitengewone werkzaamheden aan de tempel verricht-
tea, en wat hun machtsmiddelen tegen mensen zijn, en door welke engelen deze demonen bedwongen worden. van de wijze Salomo.
(opschrift) Gezegend zijt Gij, Heer God, die deze machts aan salomo gegeven heeft. Aan u is de heerlijkheid en kracht tot in eeuwigheid. Amen.
1. En zie, toen de tempel van de stad Jeruzalem gebouwd werd en
de bouwlieden daarin werkten, 2. placht bij zonsondergang de demonische Ornias te komen en de helft van het loon weg te nemen, dat toebehoorde aan een voorrnan, een jongen nog, en zijn halve rantsoen. En hij zoog iedere dag aan de duim van zijn
1
. De vertaling volgt
de kritische tekst van McCown, blz. 5't'-75"' ' McCowns
latere Emendationes in textum,blz. l2l*-122*, ziinin de vertaling verwerkt. Op enkele plaatsen kiezen we voor een andere lezing dan McCown, of stellen
wij een andere conjectuur voor. Daarvan is in de noten
steeds melding
gemaakt. de zoon van David'in magisch verband, zie C.A.I.B' 7:18' 47:1, 48:5,50:4. 8, 51. Voor een mogelijk verband met Jezus' titel 'Zoon van David' in de synoptische evangelidn, zie inleiding peragraaf 8' 3. Vergelijk dezelfde trits in Phil. 2:10, Ignatius Brief aan de Trallidrs 9'.1, P.G.M. lV 2699,3038, V 167,Ylra3. 4. De legende dat salomo bij de bouw van de tempel gebruik maakte van
2. Voor'Salomo,
demonen vinden we ondermeer in b.Gittim 68a-b, Exodus Rabbah 52.4, Midrasj Hooglied l.l .5, Numeri Rabbah 11.3, Pesiqta Rabatti 6.7 , Getuigenis van waarheid N.H.c. Ix 3.70, Mandese Ginza (M. Lidzbarski, Ginza, Gtittingen 1925, blz. 28 en 46), v gl. P e s iqta de - Rav Kahana 5 .3, b. M e gillah
l1b.
5. Nameliik macht over de demonen, vgl. Matt' 10.1, Mk. l:27,3215:' 6:7, 16:17, Luk.9:1, P.G.M. I 125,IV 1193, XII 1'47,XYIle5.
rechterhand6. En het kind, dat bij mij zeer geliefd was, werd mager. 3. Op een zekere dag informeerde ik, Salomo, bij de jongen en ik sprak tot hem: 'Heb ik je niet liefgehad meer dan alle bouwlieden die in Gods tempel werken, en heb ik je niet steeds tweemaal zoveel loon en rantsoen gegeven, hoe kun je dan iedere dag magerder worden?' 4. Hetkind sprak: ,Ik smeek u, koning, luister naar mij over de dingen die mij overkomen zijn. Telkens nadat wij van het werk aan Gods tempel heengezonden worden, kort na zonsondergang, wanneer ik rust, komt een boze demon en hij neemt de helft van mijn loon en de helft van mijn rantsoen van mij af. En hij pakt mijn rechterhand en zuigt aan mijn duim. En zie, mijn ziel wordt gekweld en mijn lichaam wordt iedere dag magerder'. 5. Toen ik, Salomo, dit gehoord had, ging ik Gods tempel binnen en terwijl ik Hem nacht en dag prees, smeekte ik met heel mijn ziel, dat de demon in mijn handen overgeleverd zou
worden en dat
ik macht over hem zou krijgen. 6. En het ge-
schiedde, terwijl ik tot de God van de hemel en de aarde bad, dat mij van de Heer Sabaoth door de aartsengel MichaelT een ring werd-gegeven, die een zegel had, gegraveerd in een kostbare steen8. 7. En hij sprak tot mij: 'Salomo, zoon van David, neem
6. vgl. de naam ornios in hstrianos N.H.c. VIII
l rz7 .22. De naam, ook bekend uit latere teksten, hangt waarschijnlijk samen met het Griekse ornls 'vogel'. voor het vliegen van omias, zie T.sal. 2:3 enz0:12. De door Delatte uitgegeven tekst, blz. 227, noemt de jonge voonnan'chiram, de zoon van een vrome weduwe', vgl. I Kon. 7. ornias zuigt bloed uit de rechterduim, zo expliciet het door Delatte uirgegeven handschrift, blz.2r4-2r5. op die manier wordt de levenskracht aan de jongen onttrokken.
7, 'Heer sabaoth'
is een vertaling van het Hebreeuwse 'adonai ts,baoth,Heer van de hemelse legermachten'. De godsnaam Sabaoth speelt in de laat-antieke magie een grote rol (T.Sal. 18:15-16, p.G.M. 479, XXIIb 15,
M377,V
S.M.A. 98, 119, l4O, enz.). Het T.Sal. kent vier aartsengelen: Michael, oeridl (2:4), Raphael (5:9) en Azael (7:7). rnz:4 wordt waarschijnlijk een gevallen aartsengel bedoeld. De naam Michael betekent 'wie is als God'. In 8.
de magische bronnen wordt Michael vaak genoemd. P: oorsprong van de legende van salomo's magische zegelring ligt moge-
liik in Hooglied 8:6. De
vroegsre geruige
.'n* d. trriiri. ii y6r.phirr' in b.Gittim
Joodse oudheden 8.4r-49. De zegelring wordt ook genoemd
68a-b, Midrasj Psalmen78.l2, P.G.M.IV3039, C.A.I.B. 7:lg, lg:lg, enz.. volgens de Joodse traditie is de inhoud van het zegel de niet uit te spreken godsnaam (zo ook het door Delatte uitgegeven manuscrip t, blz. 21 5) . volgens versie B van het T.sal. bestaat het zegel uit een pentagram; versie A zutijgt over de inhoud van de gravering. In de laat-antieke en Byzantijnse tijd kende men amuletten met daarop de woorden 'zegelvansalomo' of 'zegel van God',
84
het geschenk aan, dat de Heer, de allerhoogste God, Sabaoth, u gezonden heeft. En u zult al de demonen opsluiten, zowel de vrouwelijke als de mannelijken. En door hen zult u Jeruzalem bouwen, doordat u dit zegel van God draagt'. 8. En omdat ik zeer verheugd was, bezong ik voortdurend de God van de hemel en de aarde en verheerlijkte Hem. En de volgende dag gaf ik het bevel, dat het kind bij me moest komen. En ik gaf hem hetzegelenzei tegen hem: 9. 'Op het moment dat de demon je mocht overvallen, stoot dan deze ring tegen de borst van de demon en zeg tot hem: "Kom, Salomo roept je" en vervoeg je dan snel bij mij, zonder acht te slaan op de dingen die hij tegen
je zalzeggen'.
10.
Enzie,
op het geUruit<etilke moment kwam Ornias, de boosaardigero dimon, als een brandend vuur, om naar zijn gewoonte het loon van de jongen af te nemen. 11. Maar zoals Salomo tot hem gezegd had, stootte de jongen de ring tegen de borst van de o.-on en sprak tot hem. 'Kom, Salomo roept je' . En snel ging hij naar Salomo. 12. Maar de demon schreeuwde en zei tegen de
jongen: .waarom heb je dit gedaan? Neem de ring en geef die aan Salomo [terug], dan zal lkje het zllver en het goud van heel de aarde geventt, breng me alleen niet naar Salomo'. 13. Maar de
S.M.A. 294-297 . Een dergelijk amulet bevindt zich in het Allard Pierson Museum in Amsterdam, zie P.J. Sijpesteijn, Four Magical Gems in the zie
9.
Allard Pierson Museum at Amsterdam, in Bulle tin voor Antieke B e schaving 45 (1970) 175-177, nr. I[. De traditie dat Salomo de demonen (in waterkruiken) opsloot vinden we ondermeer in T. Sal. l5:9, !6'.7, 17:5, 1 8:3, 22:!5, v gl' Acta S' Marinae et S' Christophorl (H. Usener, Festschrift der 5. Sricularfeier der Universitcit Heidelberg, Heidelberg 1886, blz. 36), Leontius van Byzantium 1n mediam penteco$tem (zie inleiding paragraaf 5), Getuigenis van Waarheid N.H.C'
IX3,7O.5-24 (geciteerd in noot 130), R. Reitzenstein , Poimnndres, lripzig 1904, blz. 2g5.Hetonderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke demonen is in de heidense teksten zeldzaam(P.G.M. XILI744, D.T. 198:4-5), in de
Joodse traditie daarentegen heel gangbaar. Over een mogelijke achtergrond van onze tekst in de Joodse exegese van Pred. 2:8, zie de inleiding paragraaf 6. 10. Hetzelfde woord chalepos beschrijft in Matt. 8:28 de twee van demonen bezetenen.
11. De demon schreeuwt wanneer hij bedwongen wordt: T.Sal. l:12. 14,3:4, 4:1 1, Mk. l:23,9:26, Luk. 4:41, Handelingen van Thomas 31, 42' 44' 75 ' Philostratus Izven van Apollonius van Tyana 4.n. B\ de verzoeking in de woestijn belooft de duivel Jezus het zilver en goud van heel de wereld (Luk' 4:5).
jongen sprak tot hem: 'zowaar de Heer, de God van Israel reeftt2, 1k zal zeker niet tegen je opgewassen zijn, indien ik je niet naar
Salomo breng'. 14. En de jongen ging en sprak tot Salomo: 'Koning Salomo, ik heb de demon tot u gebracht, zoals u mij bevolen had. En zie, hij staat geboeidt3 buiten voor de poorten en schreeuwt met luide stem, dat hij mij het zllver en het goud van heel de aarde zal geven, indien ik hem niet tot u zal brengen'.
1. Toen ik, Salomo, dit gehoord had, stond ik op van mijn troon en ik zag de demon sidderen en beven. En ik sprak tot hem: 'wie ben
je en wat is je naam?'r4 De demon zei:,lkben Ornias'. 2. En
ik sprak tot hem: 'zeg me in welk teken van de dierenriem je zetelt'. En de demon antwoordde en zei: 'In Waterman. En ik worg hen die in waterman zetelenrs en die door hun begeerte naar de vrouwen het teken Maagd aangeroepen hebben. 3. ook verschijn ik in dromen, waarbij ik drie gedaanten aanneemt6, soms als van een man die een begeerte heeft naar het uiterlijk van Richt. 8:19, Ruth 3:13. origenes merkr in zijn Tegen Celsus 1.22, 4.34, 5.45 op dat de aanduiding 'God van Israel' in de magie wordt gebruikt, zelfs door heidense tovenaars. Vgl. p. G.M. IV 30, C. A.I. B. 50:g, 5 I 66:3 ,
1,2- YgL
,
Matt. l5:31. 13. Voor het binden of boeien van demonen, zie Mk. 3:27, Openb.2O:2, Tobit 8:3 , I Henoch l0:4. 6-13 , Testament van Levi lg:12, Juiileein 5:ll , l0:7, 48:15. 18, P.G.M. M227, XXVI 143. 14. voor het 'sidderen en beven' van de demonen, vgl. Jac. 2:19, Testament vanAbraham 16:3,3 Henoch l4:2, HandelingenvanThomns 43, p.G.M. III 227 , enz.. Het vragen naar de naam van de demon is een vast onderdeel van het exorcistisch ritueel.
wie
de naam van de demon kent, is daarmee in staat
zijn macht over hem te laten gelden (Mk. 5:9, Luk. g:30, Lucianus philopseudes 16, Philostratus lzven van Apollonius 3 .28, 4.25 , b.pesachim lllb, Handelingen van Thomas 3 l, Tertullianus Over de ziel 57,p.G. M. MZ3g. 3009, enz.).
15. In het T.sal. worden de demonen geassocieerd met sterren en srerrenbeelden. Dit vindt zijn achtergrond in de wijdverbreide voorstelling dat de sterren het lot van de mens bepalen. Zo konden de srerren als kwade machten worden beschouwd, aan wiens noodlot men tracht te onts_lappen. Daartoe boden niet alleen de verschillende laat-antieke godsdiensten gelegenheid, mear ook de magie. Met 'hen die in \vaterman zetelen'worden waarschijnlijk die mensen bedoeld die onder het reken rVaterman geboren zijn. 16. Voor het verschijnen van demonen in dromen, vgl. Testament van Ruben 3:7 , Testament van simeon 4:8, Philo over de schepping van de wereld 165, b.Berachoth 55b, C.A.I.B. 3:6, ll:10, enz., Justinus Apologie I 14.1, Pseudo-clementijnse Homiliedn 9.15, Augustinus De stad van God lg.lg.
86
onvolwassen vrouwelijke kinderen -wanneer ik hen aanraakrT, lijden zij veel pijn-, soms word ik een gevleugelde in de hemelse gl*ert"ntt, en soms bied ik de aanblik van een leeuwre, wanneer
daartoe door al de demonen bevolen word. 4. Ik ben een nakomeling van een aartsengel van de kracht van God, ik word echter bedwongen door de aartsengel oeridl20' 5. zodra ik, salomo, de naam van de aartsengel had gehoord2l, aanbad en verheerlijkte ik de God van de hemel en de aarde22. En nadat ik hem verzegeld had, zette ik hem aan het werk in de steengroeve om stenen voor de tempel te zagen, die over de Arabische Zee
ik
Demonen kunnen van gedaante veranderen, vgl. 2 Cor. ll:l4,b.Yoma75a' Voor drie verschillende gedaanten, vgl. T.Sal. 15:3-4, 16. Lucianus Philopseudes 31 brengt een verhaal ter sprake over een demon die achtereen17
.
volgens in een hond, een stier en een leeuw verandert' Haptomai 'aanraken' heeft hier een sexuele connotatie. Dat demonen in staat zijn tot sexuele omgang met mensen, wordt zowel in heidense, Joodse als vroeg-christelijke bronnen aangenomen, zie ondermeer Tobit 3:8, 6:14' l3:l , Handelin' Qumran Genesis Apocryphon 2, Protevangelie van Jacobus gen van Thomas 43, b.Gittim 68b, b'Sotahgb, C. A'I. B' I 7 : 8, I 9:5' Dezelfde voorstelling vormt waarschijnlijk de achtergrond voor I cor. 11:10.
1g. Een toespeling op T.sal. 2o:t5-t7. voor gevleugelde demonen, vgl. Avoth de-Rabbi Nathan
A
37, b.Berachoth 6a, Tatianus Rede tegen de
Grieken 18.3, Tertullianus Apologie 22.8. 19. Voor demonen in de gedaante van een leeuw, vgl. T.Sal. l9:l,l Petr. 5:8, Openb. 13:2, Qumr en Dankpsalmen 5:5-19 , Testament van Job 27:1 , Jozef ei Aseneth l2:9-ll,b.Sanhedrin 64a, Lucianus Philopseudes 31, Justinus Dialoog met Tryphon 103. de legermacht van God' of 'een aartsengel, namelijk 20. ,Een
"rrrr.rrg.iuan de kracht lo- God' of ien aartsengel van de Kracht, namelijk God'. Vergelijk voor de zinswendin g Gebed van Jozef ftagm. l. De voorstelling dat de demonen nakomelingen van gevallen engelen zijn, is zowel in de Joodse als de vroeg-christelijke traditie bekend in verband met een exegese van Gen. 6: 1 -4, die voor de eerste maal in I H enoch 1 5 :8 wordt verdedigd: de demonen zijn nakomelingen uit de geslachtsgemeenschap van 'de zonen van
God" namelijk de gevallen engelen, en de vrouwen. zie ook: Jubileein
l0:l-4, Pirqe
21.
de-Rabbi Elidzer 34, Justinus Apologie
II 5.3. Na de derde
eeuw is deze exegese zowel in joodse als christelijke kring omstreden. Oeri€l betekent 'God is licht'. Zowel in de Joodse als de christelijke traditie wordt hij als 66n van de aartsengelen genoemd. Evenals de naam van de ie b"d*ing"n demon (zie noot 14) moet ook de
naam van de engel, door wie de betreffende demon bedwongen wordt, bij de exorcist bekend zijn (vgl. T.Sal. 15:14)' 22. Ookinhet vervolg van het Testament lezen we dikwijls, dat Salomo God aanbidt of verheeiliikt voordat hij een demon onschadelijk maakt. Naar de context gaat het hier om exorcistisch e klAseis'gebeden'. Ook Jezus bidt voordat hij demonen uitdrijft, Mk. 7:34, vgl. Mk. 9:29, Joh' l1:41'
87
vervoerd waren en langs het strand liggen. 6. omdat hij echter bang was om ljzer aan te raken, zei hij tegen mij: 'Ik smeek u, koning, sta mij toe, dat ik met rust gelaten word23, danzalik al de demonen tot u brengen'. 7. Maar omdat hij zich niet aan mij
wilde onderwerpen, bad ik dat de aartsengel oeridl mij te hulp zou komen. En terstond zaglkde aartsengel uit de hemel tot mij neerdalen. 8. En hij beval, dat zeemonsters uit de zee zouden opkomen en hij liet hun gebied opdrogen en wierp zijn soort op de aarde2a. op deze en gene wijze onderwierp hij de grote demon ornias, om stenen te houwen en bij te dragen tot de bouw van de tempel. 9. En opnieuw verheerlijkte ik de God van de hemel en de aarde. En ik beval ornias rond te gaan onder zijnsoort en ik gaf hem het zegel2s en zei: 'Ga heen en breng de overste van de demonen hier tot mij'.
23. Bedoeld wordt iizeren gereedschap of kettingen (vgl. T.sal. t5:z). volgens het volksgeloof isljzer ..r, -idd.l o,,, I.-ori.n af te weren of re bedwingen, zie T.sal. 5:l2,Lucianus philopseudes 15, plinius Natuurgeschiedenis 24.l49,b.Berachoth 6a. volgens Deut. 27:5 is ijzeren gereedschap taboe bij de bouw van een altaar. De demon vraagt om genade, vgl. T.Sal. 5:11, Mk. 5:10. 12, Luk. 8:28. 3t, I Henoch lZ-14, Jubileedn lO, b.Pesachim I l2b, Philosjaatus lzvenvan Apoilonius 3:3g, Handelingenvan Thomns 45,76.
24. Lezingnaar de manuscripten P en Q van versie B. De handschriften H, I en L (versie A) en N (versie B) vertegenwoordigen een kortere tekst. Met de zeemonsters worden waarschijnliik de ordt.rt"-.ntische zee- en chaosmonsters Leviathan (J es. 27 :1, P s. 7 4 : 1 4, lO4 :23, ob 3 : g, 40 :25) en J Rahab (Ps. 89:11, Job 9:13, 26:t2) bedoeld. Oeri6l laat hen uit de zee opkomen en laat'hun gebied (meris)' , namelijk de zee,opdrogen (vgl. ps. 74:13-15, Jes. 5l:9-10, Openb. 2l:1, I Henoch l}l:7, Testament van ltvi 4:l). vervolgens werpt hij 'zijn (sc. ornias') scri,rt (moira)', de demonische zeemonsters, ter aarde. Misschien houdt dit verband met de apokalyptische voorstelling dat het vlees van de monsters bij de messiaanse maaltijd of in de komende wereld tot voedsel zal dienen (I Henoch ffi:24, 4 Ezra 6:52. 2
Baruch 29:4, b.Baba Bathra 7Sa, y.Megillah 1.72b.46, y.Sanhedrin
lo-29c.33). Hoe met dit alles de demon ornias onderworpen wordt, is niet geheel duidelijk. Misschien is er een samenhang tussen het teken van de dierenriem waterman en de zee. In ieder geval lijkt het erom te gaan, dat de demon onderworpen wordt door middel van de bezwering van zijn soortgenoten, de zeemonsters. Iets dergelijks vinden we in enkele Aramese magische schalen: 'Ik bezweer je met de bezwering van de zee en met de bezwering van Leviathan het zeemonster' (C.A.I.B . 3:34, vgl. 7:6_9). 25. Voor het bevelen van de demonen, vgl. Mk. | :27, 9:25,Luk. g:25, Hand. | 6 : 1 8, b.Qiddoe sj im29b, p. G. M .
I l25,IV
I 70, enz. . Volgen s b.
geeft Salomo zijnzegelnng aan de demon Asjmedai.
88
Ginim 6gb
1. Ornias nam de ring aan, ging naar Bedlzebul26 en sprak tot hem: 'Kom, Salomo roept u' .2. Maar Be6lzebul zeitegenhem: 'Z,eg mlj, wie is deze Salomo, van wie je spreekt?' 3. Maar Ornias stootte de ring tegen de borst van Beelzebul en zei: 'salomo de koning roept u'. 4. En Be€lzebul schreeuwde het uit als [werd hij geftoffen] door een grote brandende vuurvlam. En nadat hij was opgestaan, volgde hij hem onder dwang en kwam tot mij. 5. Toen ik de overste van de demonen zag komen, verheerlijkte ik God en sprak: 'Gezegend zijt Gij, Heer God de Almachtige, die de wijsheid, deelgenote van uw tronenz7, aarr Uw knecht Salomo gegeven heeft en heel de legermacht van de demonen aan mij heeft onderworpen'. 6. En ik ondervroeg hem en sprak: 'Zegme wie je bent' . De demon zei:'Ik ben Beelzebul, de leider van de demonen'. 7. Ik eiste dat hij voortdurend dichtbij mij zou zitten2s en me de verschijning van de demonen zou tonen. Hij beloofde mrj, dat hij al de onreine geesten geboeid tot mij zou brengen. En opnieuw verheerlijkte ik de God van de hemel en de aarde door Hem voortdurend te danken.
1. Ik informeerde bij de demon, of er ook een vrouwelijke soort van demonen bestaat. Toen hij zei, dat deze [inderdaad] bestaat, wilde ik die leren kennen. 2. En Be€lzebul ging heen en toonde mij Onoskelis2e, die een zeer schone gestalte had, een lichaam van een vrouw, mooi van huidskleur, maar met benen van een muilezel . 3 . Toen zij brj mij gekomen was, sprak ik tot haar: '7.e9 me wie je bent' . 4. Ze zei: 'Ik heet Onoskelis, een geest die een lichamelijk bestaan leidt30. Ik woon in holen op de aarde, in 26. Over Bedlzebul, ziedeinleiding paragreaf 8. . Wij sheid van Salomo 9 :4' Geef mijde wijsheid, deelgenote van Uw tronen" 28. Volgensb.Gittim 68b laat Salomo de demon Asjmedai bij zich zitten. 29. 'Zrj met de ezelspoten'. De voorstelling van een vrouwelijke demon met ezelspoten is van Griekse oorsprong. Meestal is sprake van meerdere 27
no ske I ide s, zoals bij Lucianus W ar e g e s chie de ni s 2. 46, die vertelt hoe deze een eiland bewonen, waar zij mannelijke bezoekers eerst vriendelijk ontvangen, om hen vervolgens dronken te voeren, te doden in de slaap en hen op te eten. Zie verder: scholion bij Aristophanes Ecclesiazusae 1048, Zosimus Kerkgeschiedenis 8.6 en Athanasius lcven van Antonius 23. Aan hen verwant zijn de onokentauroi, de ezel-centauren, in de Septuaginta van Jes. 13:22 en34:11.14, die door Theodoretus in zijn Commentaar op Jesaiamet de onoskelides worden geidentificeerd. o
30. Zie noot 35.
89
spelonken heb ik mijn verblijf
'. Ik heb een veelzijdige
manier
van doen. 5. Soms worg ik een mens, soms buig ikhen af van hun natuut'2. Voor mij zijn de meeste woonplaatsen afgronden, spelonken en ravijnen. 6. Ik heb vaak sexuele omgang met mannen, omdat zij denken, dat ik een vrouw ben, en vooral met hen die een
honingkleurige huid hebben", want die zijn van hetzelfde sterrenbeeld als ik. Zij buigen zich immers in het geheim en openlijk voor mijn sterrenbeeld en zij weten niet, dat zij zichzelf [daarmeel schade berokkenen en mij veeleer stimuleren om misdadig
te zijn. 7. Want zij willen door hun
gedachtenis3a goud ver-
werven, maiu ik schenk weinig aan wie goed voor mij buigen' . 8. Ik vroeg haar, waaruit zij is ontstaan. Zij sprak: 'Ik ben ontstaan uit een ongelijktijdig geluid, genaamd echo, toen een loden hemel een geluid voortbracht in de materie35'. 9. Ik sprak tot haar:
31. Bij uitstek plaatsen waar demonen huizen, omdar zij direct met de onderwereld verbonden zijn. 32. Apo
tAs physebs skoliazi autozs. Het woord skoliazi wordt in de Septuaginta gebruikt voor'kromme wegen gaan' (Spr. l0:8, l4:2, I 7: I 6). Hier duidt het misschien op het onnatuurlijke geslachtsverkeer tussen Onoskelis en haar slachtoffers (T.Sal. 4:6). Een andere mogelijke vertaling luidt: '...soms maak ik hen krom vanafhun geslachtsdeel' (versies B en C voegen toe: 'tot hun ellebogen'). 33. Een teken van mannelijkheid. 34. He mn4m? hier waarschijnlijk 'godsdienstige overpeinzing' of 'aanbidding', vgl. T.Sal. 6:4. 35. In deze moeilijke passage lopen de handschriften srerk uireen. De betekenis van de tekst laat zich mede aan de hand van enkele parallellen reconstrueren. Dat demonen uit een (hemelse) echo zijn ontstaan, lezen we in Pseudo-Philo Bijbelse oudheden 6O:2-3 en P.G.M. XIII 16l-169, 199-200, 532 en 546-547. De echo (bath qol'dochter van een stem') heeft ook elders een demonische betekenis (Bijbelse oudheden 53:3-4, C.A.I.B. 24:10). De loden hemel is een variatie op de ijzeren of koperen hemel uit Lev. 26:19 en Deut. 28:23. Lood, het zwarte metaal van Kronos/Saturnus. werd gebruikt bij vervloekingen en andere vorrnen van magie waarmee anderen schade wordt toegebracht. De 'loden hemel' duidt dus waarschijnlijk op een lagere, demonische hemelsfeer. De woorden en hyl€i, hier vertaald met 'in de materie', worden door anderen opgevat als 'in een woud'. Deze vertaling is echter minder waarschijnlijk, niet alleen gezien de bovengenoemde parallellen - Pseudo-Philo spreekt over een echo 'in de chaos' - maar ook in het licht van T.Sal. 4:4, waar Onoskelis spreekt over haar lichamelijke bestaan. In onze tekst gaat het dus om een soort demonische equivalent voor Gods scheppingswoord.
90
'In welk sterrenbeeld gaje rond?' Zljzei: 'In volle maan'u, omdat ik ook met de maan naar de meeste plaatsen reis'. 10. Ik sprak: 'Welke engel is het die je bedwingt?' Zij zei:'Die ook in u is, koning'. Omdat ik dacht dat dit tot spot was, gaf ik een soldaat het bevel haar te stompen3T. I I . Maar zij schreeuwde het uit en sprak: 'Ik zeg u [dit], koning, vanwege de wijsheid van God, die u gegeven is'. 12. En ik sprak de naam van de Heilige van Israel uit38 en beval haar hennep te spinnen voor de touwen voor het werk aan Gods tempel. Zo werd ze verzegeld en gebonden en zij werd bedwongen, zodatzenachten dag hennep stond te spinnen.
l. En ik gaf het bevel, dat er een andere demon bij me gebracht zou worden. En hij bracht mij de boze demon Asmodeiis geboeid3e. 2. En ik vroeg hem: 'Wie ben je?' Maar nadat hij een dreigende blik had geworpen, sprak hij: 'Maar wie ben jij?'40 3. En ik zei tegen hem: 'Antwoord je zo, ondanks dat je gestraft wordt?' Maar terwijl hij me met dezelfde blik aankeek, sprak hij 36. Bij volle maan zijn demonen actief en is de tijd geschikt voor magie, vgl. P.G.M. M2,P.D.M. XIV 295, 697, enz..Philostratus Leven van Apollo-' nius2.5 vertelt hoe een Empoesa, een aan Onoskelis verwante spookgestalte, 'bij helder maanlicht' verschijnt. 37. Voor het slaan van demonen, vgl. T.Sal. 5:6, Handelingen van Philippus 37 , Martyrium van Bartholomeiis 3.15, Athanasius Leven van Antonius 52, Pausanias Be schrijving van Grieke nland 8. 15.3. 38. Hier bedwingt het uitspreken van de godsnaam de demon. Voor de naam 'de Heilige van Israel', zie Jes. l:4, 5:19, enz.. 39. 'W'aarschijnlijk is bedoeld dat Beelzebul de demon Asmodeiis bij Salomo brengt. De naam Asmodeiis/Asjmedai (vgl. Asmenedas in Apocryphon van Johannes N. H. C. II 1, I 7. 3 I ) moet worden afgeleid van het Hebreeuwse hisjmid of het Aramese 'asjmed'vernietiger'. Asmodeiis speelt een belangrijke rol in het boek Tobit, waar wordt verteld hoe hij de zeven bruidegommen van de schone Sara doodt (Tobit 3:8. l7), hij door een magisch ritueel
verdreven en tenslotte door de aartsengel Rapheal gebonden wofit (Tobit 8: 1-3). Uit T. Sal. 5:5-7 blijkt een bekendheid met dit verhaal. In de rabbijnse
bronnen geldt Asjmedai als 'de koning van de demonen' (zo ook een Aramese toverschaal bij M.J. Geller, Two Incantation Bowls inscribed in Syriac and Aramaic , in Bulletin of the School of Oriental and African Studies 39 (1976) 422-427 , schaal 2:6) en wordt hij vrijwel uitsluitend in verband met de Salomo-legende genoemd (b. Gittim 68a-b, Midrasj P salme n 7 8. 12, Jalqoeth Sjimoni 182, Numeri Rabbah 11.5, Targoem Prediker l:12). 40. Asmodeiis blijkt later Salomo's naam wel te kennen (T.Sal. 5:5). Zijn woorden zijn dan ook te beschouwen als afwijzende reactie. Het directe vervolg is een illustratie bij Mk.l:24,waar de demon uitroept: 'Vat hebt gij met ons te maken, Jezus van Nazareth?' (vgl. Mk. 5:7,Matt.8:29,
91
tot mij: 'Hoe zou ik u dan moeten antwoorden? U bent immers ik van een engel - door een dochter geboren - zodat geen enkel woord van iemand van hemels geslacht tot een stervelingar aanmatigend is. 4. Mijn gesternte woont in holen in de hemel en de mensen noemen mij Wagen, maar anderen de Slangpotige. Daarom ook vergezellen kleinere sterren mijn sterrenbeeld, want de waardigheid en de troon van mijn vader zijn tot op heden in de hemel42 . 5. Vraag mij niet veel, Salomo, want uw koninkrijk zal op een zeker moment verscheurd worden endeze heerlijkhheid van u is slechts tijdelijk. Korte tijd kunt u ons pijnigen en daarna zullen wij ons opnieuw over de mensheid verspreiden, zodat we als goden vereed wordena3. daar de mensen de namen niet kennen van de engelen die tegen ons zijn aangesteld'. 6. Toen ik, Salomo, dit gehoord had, liet ik hem des te zorgvuldiger binden en ik beval, dat hij afgeranseld moest worden, zodat hij tot zijn verdediging zotrzeggen, hoe hij heette en wat zijn activiteit was. 7 .De demon sprak: 'Ik word Asmodeiis genoem0, de zeer vermaarde. Ik zorg ervoor dat de misdaad van de mensen in heel de wereld toeneemt. een zoon van een mens, maar
van een mens werd
ik
Luk. 4:34, 8:28, Hand. 19:1,5, T.Sal. 3:2, l3:2, Handelingen vanThomas 75, Philostratus kven van Apollonius 4.25). 41. Voor de voorstelling, dat demonen nakomelingen ziin uit de gemeenschap van geesten en vrouwen, zie noot 20. Voor de vertaling 'sterveling' staat letterlijk'iemand uit de aarde geboren'. 42. Amaxa'Wagen' is een andere naam voor het sterrenbeeld Arktos'[Grote] Beer'. In P.G.M. IV l35l -52 heten de begeleiders (paredroi) van Arktos 'z1j die de diepten van de hemel bewonen'. Het sterrenbeeld van de Grote Beer wordt vaak in verband gebracht met de demonische god Seth-Typhon, die volgens de Griekse mythologie slang-poten heeft. Asmodetis lijkt tezeggen: ik heb kleinere sterren in mijn gevolg, omdat ik net als mijn vader slangpoten heb. Welke kleinere sterren worden bedoeld is niet evident, misschien de Pleiaden of de Kleine Beer. Vgl. Handelingen van Thomas 28 :'Ik ben een slang, een nakomeling van de slangenatuur en een verderfelijke zoon van de verderfelijke vader... ik ben de zoon van hem die zit op de troon boven wat onder de hemel is...'. Voor de troon van Satan, zie Openb. 2:13,2 Henoch 29'.4, Evangelie van Bartholometis 4.55 , Boek van Johannes de Evangelist . 43. Voor het scheuren van Salomo's koninkrijk, zie 1 Kon. 12, vgl. T.Sal. l5:8,26:7. Voor het'pijnigen' (basaniz6) van demonen, vgl. T.Sal. ll:6, Matt. 8:29, Mk. 5:7, Luk. 8:28, Openb. 14:10, 20:10, Philostratus Zeven van Apollonius 4:25. Zowel in de Joodse als de vroeg-christelijke traditie worden de heidense afgoden als demonen beschouwd (vgl. T. Sal. 4:6-7, 6:4, 8:4, l4:2, l5:3, 26:5-7, Deut. 32: 17, Baruch 4:7, I Henoch l9:1, Jubilee€n 22:17, Sifre Deuteronomium 318, t.Chullin 2:18, I Cor. 10:20, Justinus Apologie I1.5,2.5). 92
Ik ben een samenzweerder tegen jonggehuwdena. De schoonheid van maagden laat ik verdwijnen en ik verander hun harten'. 8. Ik zei hem: 'Is dit je enige activiteit?' En hij sprak weer: 'Door
de sterren verspreid ik vrouwen-manie en verder heb ik overvloedig, zelfs tot zevenmaal toe gemoordas .9. En op de volgende wljze bezwoer ik hem bij de naam van de Heer Sabaoth: 'Asmodetis, vrees God en zeg me door welke engel je bedwongen wordt'. De demon sprak: 'Door Raphael die voor Gods aangezicht staat. Maar ook verdrijven mij lever en gal van een vis, die op as van saffraan gerookt wordena6'. 10. Ik vroeg hem weer en zei: 'Verberg niets voor mij, want ik ben Salomo, de zoon van DavidaT. Noem me de naam van de vis, waarvoor je ontzaghebt'. Hij zei: 'De naam luidt Meerval. Hij bevindt zich in de rivieren van de Assyridrs, want alleen daar wordt hij geboren; ook ik bevind me immers in die strekena8. 11. Ik zeitegenhem: 'Verder niets van jouw kant, Asmodei.is?' Hlj sprak tot mij: 'De kracht van God, Hij die mij door zijn zegeL met onbreekbare boeien gebonden heeft, weet, dat alles wat ik u gezegd heb, waar is. Maar ik verzoek u, koning Salomo, dat u mij niet zult veroordelen tot waterae' . 12. Maar ik glimlachte en zei;'Zo waar de Heer, de God van mijn vaderen leeft, je moet ijzers dragen5O en je zult de specie voor heel de bouw van de tempel maken, waarbij je
aa. Ygl. Tobit 3:8. 16,6:17 ,8:2-3. 45. ThA$mnnia, vergelijk het Nederlandse 'vrouwengek'. De woorden 'tot zeven maal toe'verraden bekendheid met het verhaal uitTobit, zie noot 39. 46. Raphael betekent'God heeft genezen'. Raphael treedt ook in het boek Tobit op als de engel die de demon Asmodetis bedwingt en bindt (Tobit 3:8). Raphael wordt dikwijls genoemd in magische context. 'Die voor Gods aangezicht staat' is een omschrijving van het begrip aartsengel, zie Tobit 12:15, Luk. 1 : 19, Openb. 8:2, vgl. Jer. I 5: 19. In Tobit 6:8. 17, 8:2 is sprake van het hart en de lever van een vis, die, wanneer ze gerookt worden, de demon Asmodeiis verdrijven. Met de gal van dezelfde vis wordt de oogkwaal van Tobias genezen. Voor saffraan in magische rituelen, vgl. T.Sal. 6:10, b.Pesachim 110b, P.G.M. IV 1311, VII 170, enz.. 47. Yoor de woorden 'verberg niets voor mi;'', vgl. Boek der geheimenissen 1:100 e.v.. De woorden'Ik ben Salomo...' zullen door de laat-antieke en middeleeuwse magiEr gebruikt zijn, om zich in het magisch ritueel met de wijze koning te identificeren. Vgl. P.G.M. LXIX '...want ik ben Abrasax'. 48. Volgens Tobit 6:l wordt de betreffende vis uit de rivier de Tigris opgevist. 49. Voor 'onbreekbare boeien' vgl. T.Sal. 15:15, P.G.M. lV 1239-1247.
Volgens het volksgeloof worden demonen door water bedwongen en verdreven.
50. IJzeren kettingen of gereedschap. Zie noot 23.
93
de voorraad van lheel] het [tempel-]district zult kneden'. En ik gaf het bevel dat er tien waterkruiken gemaakt werden en dat hij daarmee omringd zou wordentt. En hoewel de demon bitter klaagde, voerde hij uit wat hem was opgedragen. Dit deed hij, omdat Asmodei.is ook de gave had de toekomst te voorspellens2. 13. En ik, Salomo, verheerlijkte God, die mij deze macht had gegeven. De lever van de vis en de gal verbrandde ik met een stuk van de witte storax53 onder Asmodbtis, omdat hij sterk was. En zijn stem werd bedwongen en zijn tanden vol bitterheid.
6 l. En ik gafopnieuw
hetbevel datBeelzebul voorme zou komen staan. En toen ik was gaanzitten, leek het me goed hem te vragen: 'Waarom ben alleen jij leider van de demonen?' 2. Hii zei tegen mij: 'Omdat alleen ik ben overgebleven van de hemelse engelen, want ik was een hemelse engel, 66n van de voornaamsten5a, Beelzebul genaamd. 3. En naast mij was er een tweede goddeloze
51. De combinatie van roken en omringen met water is ook bekend als magisch rirueel in Pesiqta Rabbati 14.14 en Numeri Rabbah 19.8. Het omringen met water is een vorm van een magische cirkel, waarmee geesten worden in- of uitgesloten. 52. Volgens het T.Sal. kunnen demonen de toekomst voorspellen, zie T.Sal. 5:5,71:6, 15:8-13, 17:4,20:7.II-I7. Ook volgens de rabbijnse bronnen zijn demonen hiertoe in staat (b.Sanhedrin 67b, b.Eroebim l8b, Avoth de-Rabbi Nathan A37). De wijze waarop de demonen volgens T.Sal. 20:12 de toekomst kennen, komt overeen met rabbijnse voorstellingen. In het Nieuwe Testament is vooral te wijzen op Hand. 16:16-18. In de vroegchristelijke literatuur is de vraag omstreden of demonen kennis van de toekomst hebben. De magische papyri geven op veel plaatsen aanwijzingen om met behulp van geesten de toekomst te voorspellen (P.G.M .I173 e.v., II I e.v., XIII 265, enz.). 53. De verschillende handschriften bieden hier zeer uiteenlopende, veelal onbegrijpelijke lezingen. De vertaling is een verlegenheidsoplossing. De Storax-boom wordt vaak gebruikt in magische rituelen (P.G.M. I 185, III23 e.v., YII434, enz.). 54. Dat demonen engelen zljn die aan hun hemelse oorsprong ontrouw zijn geworden, wordt ondermeer gesteld in I Henoch 10-16, 2 Henoch l8:3, Apoknlyps van Elia 25:10 , Qumran Rol van de strijd 14:15 , b.Moid Oatan l6a. Dezelfde voorstelling is ook in het N.T. en het vroege christendom verbreid: 2 Petr. 2:4, Openb. l2:l e.v .. Dat Be€lzebul voor zijn val'66n van de voornaamsten' (ltt. 'eersten') onder de engelen was, betekent dat hij een aartsengel was.
94
[engel], dien God heeft afgesnedenss, en nadat hij hier werd opgesloten, houdt Hij nu mijn verwante vast in Tartarus, de gevangenis. Hrj voedt zich in de Rode Zee en op de voor hem geschikte tljd zal hij komen tot triomf6'. 4. Ik sprak tot hem: 'Wat zijn je activiteiten?' Hij zeitegenmij: 'Ik breng vernietiging door middel van tirannen; ik zorg ervoor dat de demonen door de mensen worden vereerd; Ik zet de heiligen en de uitverkoren priesters aan tot begeerte; ik veroorzaak jaloezie in steden, en moorden; en ik lok oorlogen uit'. 5. Ik zei tegen hem: 'Breng degene bij me, van wie je zei dat hij je verwante is, die zich in de Rode 7s,e voedt'. Maar hij zei 'Ikzelf zal hem niet naar u toe brengen, maar er zaliemand komen, genaamd Ephippas, die hem zal boeien en uit de diepte omhoog zal voeren's7.6. En ik sprak tot hem: 'Zegme hoe het komt dat hij in de diepte van de Rode Zeeis en wat zijn naam is'. Maar hijzei 'Vraagt u me niet; u kunt het van mij niet te weten komen. Hrj zal immers zelf totu komen, omdat ook ik bij u benst' . 7. En ik sprak tot hem: 'Z.e,g me in welke ster je woont'. genoemd wordt'.
Hij zei: 'Die bij de mensen Hesperia5e 8. Ik sprak: 'Zeg me door welke engel je
bedwongen wordt'. Hij zei: 'Door de almachtige God; Hij wordt bij de Hebreedn Patike genoemd, die vanaf de hoogte is afgedaald, maar voor hen die Grieks spreken is hij Immanuel, voor wie ik vrees en beef. Als men mij bezweert bij de [naam] Eloi, de
55. De uitdrukking 'afsnijden' verraadt het Hebreeuwse karath, dat niet alleen '(af)snijden' maar ook 'excommuniceren' betekent; het substantief knreth betekent'goddelijke bestraffing'.
56. Beelzebul doelt op de demon Abezebithoe (T.Sal. 23:2, 24 t e.v. en vooral 25:2-7). God houdt deze verwanre van Beelzebul gevangen in Tartarus, hier gelijkgesteld met de Rode Zee. Het begrip Tarrarus is afkomstig uit de Griekse mythologie, waar het de plaats van de bestraffing van de dtanen is. Deze voorstelling werd in de Joodse en vroeg-christelijke traditie overgenomen, zie Job 41:24 LXX, I Henoch 20:2,2Petr. 2:4. 57. ZieT.Sal.24 l e.v., waar de demon Ephippas de demon Abezebithoe vanuit de Rode Zee naar Salomo brengt.
58. Salomo krijgt pas antwoord op zijn vragen in hoofdsruk 25:5-7. De betekenis van de laatste woorden is wellicht, dat Bedlzebul als overste van de demonen ervoor zorgtdatalle demonen voor Salomo verschijnen. 59. HA hesperia'het westen', hier waarschijnlijk voor ho hesperos astAr, de avondster, ofwel Venus. Voor de voorstellins dat demonen in het westen wonen. zie noot 106.
95
grote naam van zijn krachto, dan verdwijn ik'. 9. Nadat ik, Salomo, dit gehoord had, beval ik hem Thebaanse miumeren stenen te zagen. Toen hij begon te zagen, hieven alle demonen
ik, je vergeving wilt 'Als Salomo, informeerde bij hem en sprak:
een weeklacht aan vanwege hun koning Be6lzebul. 10. Maar
ontvangen, vertel mij dan over de hemelingen'. En Beelzebul zei: 'Luister, koning, als u mirre-hars, wierook, zeeknollen, nardus en saffraan als reukwerk brandt en u steekt zeven lampen aan tijdens een aardbeving, dan zult u uw huis verwoesten6r. Maar als u ze, terwijl u rein bent, aansteekt bij dageraad, tijdens het gloren van de zon62. dan zult u'zien hoe de hemelse draken ronddraaien
60. Met name het Hebreeuws geldt als een in magisch opzicht machtige taal (T.Sal. 14:7, P.G.M. III 119, IV 3085, Origenes Tegen Celsus 5.45). Als men de namen van de aan te roepen goden of geesten of de magische spreuken uit de oorspronkelijke taal vertaalt, verliezen zij hun kracht (vgl. 'thalita koem' in Mk. 5:41, 'effatha' in Mk. 7:34 ende magische spreuken in T.Sal. 18:36 en 40). De betekenis van de naarn PatikA is onduidelijk. De naam Immanuel is afkomstig uit Jes. 7:14, 8:8 en heeft een Hebreeuwse oorsprong; Immanuel betekent 'God is met ons'. Het bevreemdt dat volgens onze tekst Immanuel een naam is die door 'hen die Grieks spreken' (ho hell€nistAs, vgl. Hand. 6: I ) wordt gebruikt; in de ons overgeleverde redactie getuigt het Testament hier niet van kennis van het Hebreeuws. In het vroege christendom werd Immanuel opgevat als aanduiding voor Jezus Christus (Matt. 1:23). tn onze tekst lijkt Immanuel gebruikt als godsnaam, hetgeen niet geheel ongebruikelijk is (R. Reitzenstein, Poimandres,I-eipzig IX)4, blz. 293, C.C.A. 10.214.18). Immanuel is ook bekend als engelnaam (T.Sal. I l:6, 15:l l, P.G.M. XLII l, LXXXIX, XC, C.C.A. 7.105.18). De naart el6i, afgeleid van het Hebreeuwse 'elohim, wordt in de laat-antieke magische bronnen zeer dikwijls als godsnaam gebruikt. De woorden 'de grote naam van zijn kracht' zijn wellicht een semitisme voor 'zijn grote krachtige naam'. De uitdrukking 'grote naam' is gangbaar in de magische bronnen, vgl. P.G.M. I 226, III 264, enz., D.T . 22.25. 61. Bii 'zee-knollen'is misschien te denken aan een bolvormig zeewier. Alle overige genoemde kruiden worden ook in andere bronnen genoemd bij magische rituelen. Voor'zeven lampen'vgl. P.G.M. lII22,IV 2|92,XII
22,25; wellicht is de menorah bedoeld (vgl. P.G.M. VII 593 e.v.). In plaats van 'djdens een aardbeving' kan ook vertaald worden 'bij een heftige gesticulatie'. De vertaling 'verwoesten' berust op de conjectuur ereipseis (van ereipd'neersmijten' of 'verwoesten') voor ereiseis (van ereidd 'stutten'). 62. De magische handeling moet in rituele reinheid geschieden (vgl. T.Sal. 13:2, P.G.M. XII 208, P.D.M. XIV 515). Zonsopgang is ook volgens andere bronnen een geschikt tijdstip voor magische handelingen (P.G.M. I s6-60, IV 30-3s).
96
1 1. Toen ik, Salomo, dit gehoord had, bestrafte ik hem en sprak: 'ZwIjge en zaag de marmeren
en de zonnewagen trekkenu".
stenen, zoals ik je heb opgedragen'.
ik, Salomo, het bevel dat er een andere demon bij me zou komen. En er verscheen [een demonl voor mijn aangezicht; hij droeg zlin gelaat opwaarts, 1. Nadat ik God gezegend had, gaf
hoog in de lucht en de rest van zijn lichaam draaide rond als een spiraal65. 2. Hijbrak door tde rijl soldaten, niet weinig in aantal, en hij tilde een wervelende stofwolk van de aarde op, joeg deze omhoog en hij smeet met vele dingen, zodatik me verbaasde. En ik sprak geruime tijd tbij mezelfl: 'Wie heb ik nu te ondervragen?' 3. En nadat ik opgestaan was, spuwde ik op de grond rondom die plaats6 enverzegelde hem met de ring van God. En zo stopte de wind. Toen vroeg ik hem en zei:'Wie ben je?' En onmiddellijk wakkerde hij opnieuw een stofwolk aan en antwoordde mij: 'Wat wilt u, koning Salomo?' 4. Ik antwoordde
63. Volgens 2 Henoch 12 wordt de zonnewagen begeleid door Phoenixen
en
Chalkydrai, waarschijnlijk 'bronzen slangen'. Wellicht zijn hier de serafim bedoeld. In Deuteronomium Rabbah 11.10 worden de serafim samen met de wielen van de Merkabah genoemd. [n het Hebreeuwse Boek der geheimenissen, inl.6, wordt het 'waarnemen van de zon' genoemd als 66n van de mogelijkheden die het boek biedt. In 4:25 e.v. is het betreffende ritueel beschreven; evenals in het T.Sal. spelen ook hier het roken van kruiden en het getal zeven een grote rol. Manuscript H van het Testament biedt in onze tekst de interessante lezing 'de wagen van God', die invloed van de Merkabah-mystiek verraadt (vgl. Testament van Job 33:9). 64. Voor het 'bestraffen' (epitima6, Hebr. ga'ar) van de demonen, zie Zach. 3:2,2 Baruch2l:23, Apokalyps van Elia 34 e.v., Qumran Genesis Apocryphon2o:28e.v., Mk. 1:25 v.1., 4:39,9:25,Matt. 8:26, 17:18, Luk.4:35. 39. 41, 8:42, 9:42, Jud. 9, b.Qiddoesilm 8 lb, A.M.B. A 2:8. ll' 9:2. 4, l4:.9. De uitdrukking is uitsluitend bekend in Joodse bronnen. Het doen zwijgen van de demonen is daarentegen ook in Griekse teksten bekend. voor de combinatie van 'bestraffen' en 'doen zwijgen', zie: Mk. l:25, 4:39, Luk. 4:35, t.Chagigah2:12. 65. Kochlia.s 'slak met een spiraal-vormig huisje', metaforisch voor allerlei spiraalvormen. Hier duidt het een wervelwind aan. 66. Speeksel heeft in de magie en in de antieke geneeskunst een belangrijke plaats als afweer tegen het kwade (vgl. Mk. 7:33 , 8:23 , Joh. 9:6, P.G.M. III 42O. t.Sanhedrin l2:IO, Izviticus Rabbah 9.9, Lucianus Menippus I7, Petronius Satyricon l3l, Tertullianus Over de afgodendienst ll, Julius Africanus Kestoi 7 .5\.
97
hem: 'Zeg me hoe je heet, ik wil je ondervragen'. En zonder omhaal dankte ik God, die me de wijsheid had gegeven om hun overlegging_en te beantwoorden. De demon zei tegen mij: 'Ik heet Lix Tetraxu" . 5.Ik sprak tot hem: 'Wat is je activiteit?' Hij zei:
'Ik breng tweespalt onder mensen, ik veroorzaak wervelwinden,
steek vuur aan, verbrand akkers en verwoest huizen. Meestal ben ik 's zomers actief. Indien ik daarvoor een geschikt moment vind,
dan kruip ik onder de hoeken van huismuren68, overdag en 's nachts. verder ben ik een nakomeling van de Grote6e. 6. Ik sprak tot hem: 'In welk gesternte zeter je?'Hij zei: 'Bij het uiteinde zelf van de maansikkel, [het uiteinde] datzichin het zuiden bevindtT', daar is mijn gesternte. Daarom werd ik aangesteld om de symptomen van de koorts die om de anderhalve dag komt, te doen opkomenT'. Om die reden bidden veel mensen, nadat zij dit gezien hebben, tot de koorts die om de anderhalve dag komt, in deze drie namen: 'Boeltala, Thallal, Melchal', en ik genees hen72' . 7. Ik, Salomo, sprak tot hem: .Wanneer je kwaad wilt doen, door wie word je dan bedwongen?' Hij zei: .Door de naam
De diverse handschrifren hebben onderling afwijkende lezingen. Mccown ontdekte hierin de magische woorden Lix en Tetrax. Deze woorden behoren tot de groep van zeven zogenaamde Ephesia grammata (clemens van Alexandri| stromateis 5.8). oorsprong en betekenis van deze toverwoorden zijn onbekend. Het woord /r,r vinden we ook in p.G.M. IV 3. 68. De.zomer is het jaargetijde van de droge wervelwinden. Het kruipen onder de hoeken van muren heeft tot doel de huizen omver te werpen.
69. \Taarschijnlijk 66n van de gevallen aarrsengelen. De onderste punr van de maansikkel. 71.. Ho [tropos] h€mitritaios, zie Hippocrates Epidemiein 1.2, Galenus l7(l) 233' P.G.M . rrr 466. De 'semitertiana' is een koorts die om de anderhalve dag opsteekt; vergelijk het Nederlandse 'anderdaagse koorts'. uit het plotseling opsteken van koorts trok met de conclusie, dat demonen de mens 70.
bespringen.
Daarom werd bij uitstek koorts in verband gebracht mer demonen. Door bezweringen en amulemen rrachfte men dii onheil te weren (Matt. g:14 e.v., Mk. 1:30 e.v., Luk. 4:38 e.v., Joh. 4: 46-54,Hand. 2g:g, S.M.A. blz. 67-68, P.G.M. XVIIIb, XXXIII, XLIII, XC, CXXX, C.A.I.B. passim). Yoor animasthai,letterlijk '[water] optrekken' is hier als verlegenieidsoplossing de vertaling 'doen opkomen' gekozen. In Luk. 4:39 wordt de koorts door Jezus bestraft. In verband hiermee is het interessant dat in rabbijnse bronnen (b.Avodah Tarah 2ga, b.sjabbath 66b) 'koorts' als demonnaam wordt gebruikt. De diverse handschriften van onze tekst bieden voor de drie namen 'Boeltala, Thallal, Melchal, zeer uiteenlopende varianten. Een dergelijk drietal namen om koorts te bezweren kennen we uit verschillende Koptische teksten. De tekst uitgegeven door W.E. Crum, La magie copte, nouveaux textes, in Recueil d,itudis dgyptolo_
98
ik verzegelde de demon en en naar de hoogten van de sleuren weg te beval hem om stenen En omdat hij daartoe bouwlieden. voor de tempel te slingeren was opgedragen' hem wat demon de deed was, gedwongen van de aartsengel Azael73'. 8. En
1. Opnieuw verheerlijkte ik God, die mij deze macht gegeven had, en ik gaf het bevel dat er een andere demon bij me zou komen. En er kwamen zeven geesten, samengebonden en vervlochtenTa, schoon van gestalte en
hen gezien had, verbaasde
bevallig.2. Toen ik, Salomo,
ik me en ik vroeg hen: 'Wie zijn
jullie?' Zij zeiden: 'Wlj zijn elementengeesten, wereldheersers van de duisternisls' . 3. De eerste zei 'Ikben Apate (bedrog)'. De tweede: 'Ik ben Eris (twist)'. De derde: 'Ik ben Klotho (de J.F. Champollion (Bibliothique de l'6cole 1922, blz. 537-544 [543] heeft de verParis 234), Etudes Hautes des gelijkbare namen Bakak, Thelal en Maal. Het gaat ongetwijfeld om de drie giques ddcidies d la memoire de
mannen in de vurige oven (Danidl 3): zoals de drie uit de oven werden gered, zo wordt de patiEnt met het aanroepen van hun namen van de vurige koorts verlost. Lix Tetrax zegt, dat hij de semitertiana veroorzaakt, maar deze koorts ook weer laat verdwijnen, wanneer de mensen tot hem bidden in de namen van de drie mannen in de brandende oven. Bij Tatianus Rede tegende Grieken 16.3.18 vinden we de vergelijkbare voorstelling, dat demonen als losgeld de verering en aanbidding van mensen eisen, voordat zij de door hen
zelf veroorzaakte ziekte laten ophouden. 73. De naam Azael betekent'rebel tegen God'. Over het algemeen staat Azael bekend als 66n van de gevallen engelen (l Henoch 6:7). Er bestaat echter ook een traditielijn volgens welke Azael een goede engel of zelfs een aartsengel is(Sybilliinse orakels2:215 v.1., P.G.M. XXXVI I14,XLV 70, AMB. A7:3, C.A.I.B. 47: I l). 74. Yoor de combinarie van zeven geesten, vgl. Mk. 16:9, Matt.12:45, Luk. 8;2, !l:26, I Henoch 18:13 e.v.,2l:3, Testament van Ruben 2"1 e'v', P.G.M. IV 663 e.v., VIII 46. Gezien de woorden 'samengebonden en vervlochten' worden waarschijnlijk niet de zeven dwaalsterren of planeten bedoeld, maar een vast gesternte (vgl. Aristoteles Over de hemel29O^ l9)' Daar het volgens T.Sal. 8:4 om een klein sterrenbeeld gaat, is aan de Pleiaden te denken. De Pleiaden heten in P.G.M. IV 661 e.v. de 'noodlotsgodinnen van de hemel', een karakteristiek die aansluit bij het voorkomen van de demon Klotho in onze lijst (T.Sal. 8:7)' 75. Vgl. T.Sal. 18:1-2. Met 'elementengeesten' (stoicheia) zijn hier sterrenmachten bedoeld, zoals ook bij Justinus Apologie Il 5.2, Dialoog 23.3, P.G.M. IV 1 303, enz.. Of dit ook in Gal. 4:3. 9, Ef . 6:l2en Kol' 2:8' 20 het geval is, is omstreden. Het is waarschijnlijk dat de woorden 'wereldheersers van de duisternis' door een christelijke redactor zijn toegevoegd op basis van Ef .6:12.
99
spinster)'. De vierde: 'Ik benZale (storm)'. De vijfde: .Ik ben Plane (dwaling)'. De zesde: 'Ik ben Dynamis (kracht)' . De zevende: 'Ik ben Kakiste (slechtste)'76. 4. 'ons sterrenbeeld in de hemel schijnt klein, maar wij worden godinnen genoemd. Samen veranderen wij en samen wonen we soms in Lydie, soms op de Olympus en soms op de grote berg77'. 5. Maar ik, Salomo, ging door hen te ondervragen, waarbij ik begon bij de eerste: 'zegme
wat je activiteit is'. Zij zei: 'Ik ben Apate (bedrog). Ik weef bedrog en beraam de ergste ketterijen. Maar ik heb de engel LamechielT8 die mij bedwingt'. 6. De tweede zei:'Ik ben Eris (twist). Ik veroorzaak twist, omdat ik knuppels, kogels enzwaalden aanvoer; zo zijn mijn wapens. Maar ik heb een engel die mij bedwingt, Baroechi€l'e' . 7 . Evenzo zei ook de derde: ,Ik, Klotho, ga rond en laat alle mensen strijden, enzijzullen niet in staat zijn op eerzame wljze vrede te sluiten. Maar wat moet ik uitweiden? Ik heb een engel die me bedwingt, Marmaroth8,'. g. De vierde fzale, storm] zei: 'Ik zorg ervoor, dat mensen onverstandigzijn, ik verdeel en scheid hen. omdat ook Eris mij vergezelt, scheid ik broeders van elkaar. En vele dergelijke dingen doe ik. Maar wat moet ik uitweiden? Ik heb een engel die me bedwingt, de grote
76. rnhet Testament van Ruben 3:2 e.v. wordt een lijst van zeven geesrcn opgesomd, die elk een slechte menselijke eigenschap of handelswijze aanduiden. De naam zal/'Storm' bevreemdt enigszins in ons rijtje. wellicht is
Zab'Jaloezie' te lezen. Manuscript H heeft de lezing Mach€'strijd', hetgeen naar de inhoud bevestigd wordt door T.Sal. g:g.
77. De idendteit van deze'grote berg'is onduidelijk. 78. E. Pererson, Heis Theos, Gcittingen 1926, brz. l2l e.v. heeft een amulet gepubliceerd dat als afweer dient kat' apatas'tegen [de demon van] bedrog'.
De naam Lamechi€l is een afleiding van de naam Lamech (vgl. Gen. 4:18-24, enz.). De toevoeging '-el' wordt in de magische bronnen vaak gebruikt om van allerlei namen of begrippen engelnamen te maken. De naam Lamech komt in Koptische teksten als engelnaam voor. 79. Eris wordt ook elders gepersonificeerd, zie b.v. Hesiodes Theogonie 224h, Pseudo-Phocylides sententiae 78. De naam Baroechidl betekent ,God is
gezegend'. Gebruikelijker is de vorm Barachi€l 'God heeft gezegend' (P.G.M. VIII 21 , Boek der Geheimenissen 2:ll9). 80. Klotho is bekend als 66n van de drie schikgodinnen. Klotho, afgeleid van het woord kl6th6'spinnen', spint de draad van het leven. Kykliskomai, ik ga rond' is een woordspeling op de naam Klotho. Voor de naam Marmaroth, vgl. T.Sal. 18:28 en 33. De naam Marmaroth komt in verschillende variaties in de magische bronnen voor (P.G.M . | 2ffi,IV 1201, S.M.A. 242. 250. D.T. 242:16-17, A.M.B . A4:24, Boek der geheimenissen 4:13). De naam laat zich afleiden van het Aramese mar maroth.Heer der heren'.
100
Balthioelst'. g. De vijfde zei: 'Ik ben Plane (dwaling), koning Salomo. Ik doe u dwalen en ik heb u doen dwalen. Ik heb ervoor
Ik misleid jullie [mensen] om graven te doorzoeken. Ik onderwijs grafschennersst, ik laat zielen afdwalen van alle Vroomheid en ik bega vele andere misdaden. Maar ik heb de engel Oeriel die me bedwingt'. 10. Evenzo zei ook de zesde: 'Ik ben Dynamis (kracht). Ik stel gezorgd dat u uw broeders hebt gedood.
ik
tirannen aan, ik zet koningen af en aan al de vijanden verleen
Asteraoth83'. 11. (slechtste) en u, 'Ik Kakiste ben zevende: de ook sprak Evenzo koning Salomo, zal tk kwaad doen, wanneer ik word bevolen door de boeien van Artemis; daardoor bent u in staat uw begeerte te vervullen als een geliefde, maar tegen mij hebt u een begeerte naar wijsheide. Want indien men wijs is, dan zal men zijn schreden niet tot mij wenden' . 12. Toen ik, Salomo, dit gehoord had, verzegelde ik hen met de ring van God en beval hen de
kracht. Ik heb een engel die me bedwingt,
fundamenten van de tempel te graven. En ik stelde de lengte van 250 el vast85.
81. De reden dat de naam Tnbhiet ontbreekt is wellicht gelegen in het feit, dat de navolgende omschrijving van de activiteit
vanZnb
geen woordspeling op
haar naam bevat, zoals bij haar mede-demonen wel steeds het geval is. De naam Balthioel is wellicht af te leiden van de naam van de Syrische god Belti of van het Hebreeuwse woord balat 'zich onderscheiden'' .de geest van dwaling' in Testament van Simeon 3:1 , 6:6, Testament 82. Vgl. vin Ruben 2:l , 3:2 . Een personificatie van PhnA vinden we regelmatig in de gnostische teksten van Nag Hammadi. De voorspelling van Salomo's broedermoord is een toespeling op I Koningen 2:25. Het doorzoeken van graven heeft waarschijnlijk het doel om aan de doden toebehorende lichaamsdelen
of
bezittingen (ousia) te bemachtigen en deze voor magische doeleinden te gebuiken (vgl. noot 167). 83. be personificatievanDynamjs 'Kracht' is vooral te vinden in de gnostische bibliotheek van Nag Hammadi. De naam Asteraoth is wellicht af te leiden van het Hebreeuwse sathar'verbergen' of 'verwoesten'. Vergelijk echter de geografische naam Asteroth in Deut. l:14, Joz- 9:10, enz' ga. Tekst en teksttraditie bieden een verward beeld. De vertaling, naar de suggestie van H.M. Jackson, blijft een verlegenheidsoplossing. 9" i"de bindende be-Ji b"do.l, *."rr"hilrrlijk, dat zij, wanneer zrj door zweringen van Artemis gedwongen wordt, Salomo's wensen in de liefde
,al uerirrll"n
(een
to.tp"ling opt.S"l. 26). Uiteindelijk zal dit Salomo's
val betekenen. 85. Dit is een andere afmeting dan die vermeld worden Flavius Josephus Joodse oudheden 8.63-98'
in 1 Kon. 7:2
en
l0l
l. En opnieuw vroeg ik, dat andere demonen langs zouden komen. En er werd een demon bij me gebracht, weliswaar een mens naar al zijn ledematen, maar zonder hoofd86. Z.Enik sprak tot hem: 'zeg me wie je bent en hoe je heet'. De demon zei: 'Ik heet Phonos (moord)87, want ik verslind hoofden, omdat ik voor mezelf een hoofd wil verwerven, maar ik word niet tevreden gesteld; ik verlang een hoofd te maken, zoals ook u hebt, ko_ ning'. 3. Toen ik dit gehoord had, verzegelde ik hem door mijn hand over zijn borst uit te strekken. Maar de demon sprong op, scheurde zich los, morde en zei:'wee mij, waar ik die verrader ornias heb getroffen, zie ik niet88' . 4. rk zei tegen hem: ,waarmee kun je zien?' Hij sprak: 'Door mijn tepels'. 5. Omdat ik, Salomo, de akeligheidse van zijn stem gehoord had en daarover meer te weten wilde komen, vroeg ik hem: 'waarmee kun je spreken?' Hij zei: 'Mijn stem heeft de stemmen van veel mensen in bezit genomen, want van alle mensen die stom genoemd worden, heb ik de hoofden opgesloten. wanneer kinderen tien dagen oud zijn, dan, wanneer het kind 's nachts huilt, word ik een geest en dring ik door de stem naar binnenm. 6. Maar vooral voor vroeggeborenen is de ontmbetinger met mij schadelijk. Mijn 86. Voor de demon Akephalos'zonder hoofd', vgl. p.G.M. II 7g-176,
vII
222-249, VIII 65-110, cII, waar hij geidentificeerd moet worden met de Egyptische godheden osiris of met Besas. Hoofdloze geesten bestaan echter ook buiten Egypte (Plutarchus F1e t ophouden van de orakels 4lTE.pausanias Beschrijving van Griekenland 9.20.5). Aan het eind van p.G.M. xxxvl vinden we een primitieve tekening van een hoofdloos monster, dat in grote lijnen overeenkomt met de beschrijving in T.Sal. 9. Afbeeldingen van hoofdloze demonen vinden we ook geregeld op magische amuletten, vgl.
s.M.A. t52.2U.
87. Voor een personificatie van phonos'Moord', zie ondermeer sybillijnse orakels 3:379.
88. De betekenis is niet geheel duidelijk. vaarschijnlijk gaat her om een jammerklacht over het feit, dat ornias in Salomo's ha-nden is gevallen (T.Sal. l-2) en zich een verrader betoond heeft (T.Sal. 2:6).
89. Hier is tdn aedian gelezen voor t€n h€donAn.het genot'. 90. Phonos is dus zelf eigenlijk een pneuwz aralon 'een stomme demon,, vgl. Mk.
9: I 7, D.T . 22:24, 26: | 5 e.v ., 29:14,enz., plutarc hus H et ophouden van 5l . Dat een demon door de stem van zijn slachtoffer binnendringt,
de orakels
vinden we ook in de tekst uitgegeven door p.J. Sijpesteijn, Ein Herbeifiihrungszauber, in zeitschrift ftir papyrologie und Epigraphik 4 (1969) lg719l, daar echter door de uitgever onjuist geinterpreteerd. 91. To synant€ma'de ontmoeting' is een technische term voor de onheilvolle ontmoeting met een demon. Het begrip kan als zodanig zelfs een demon aanduiden (P. G. M. XIll 7 99, C. A. I. B. 24: lO, b. B e rachoth ffib).
r02
kracht bevindt zich in mijn handen: nadat ik met mijn handen hoofden heb vastgepakt, snijd ik ze alsmet een scheermese2 af en voorzie mijzelf daarmee. Door middel van het vuur dat in mij is, verzwelg ik ze door mijn hals. Ik ben degene die ledematen doet gloeien, ik breng lonheil] toe aan de voeten en ik veroorzaak pi;nti3t
t
zweren.
7. Maar door de vurige
blikseme3 word ik
bedwongen'. 8. En ik beval hem bij Beelzebul te blijven, totdat ook zijn vriend aangekomen zou zljnea.
l0
1. En ik beval, dat een andere demon bij me zou komen. En er verscheen er een voor mijn aangezicht, die het uiterlijk van een grote hond hade5. En met luide stem sprak hij tot mij: 'Gegroet, koning salomoe6' . 2.lk was verbijsterd en zei tegen hem: 'wie ben je, hond?' Hij zei: 'U denkt dat ik een hond ben, maar voor uw tijd, koning, was ik een mens. Ik ontplooide in de wereld vele wetteloze activiteiten en ik was in staat om op bijzondere wijze de sterren van de hemel neer te haleneT. En ik bereid meer boze
werken voor. 3. Ik schaad de mensen die mijn ster volgeneS en ik laat hen tot dwaasheid keren. Door de keel grijp ik de zinnen van 92. Hier is naar een coniectuur van S. Eitrem h6s epi ryrou gelezen voor ftds epi xylou 'als op een hout', dat in de context geen zin geeft' 93. Vgl. Ezech. 1:13, Hebr. 1:7, Openb.4:5. Bekend is de engelnaam BaraqiEl Henoch 6:7 , Sybittiinse orakels 2:215 , enz. ), die van baraq 'bliksem' 1l afgeleid moeten worden.
94. De demon uit het volgende hoofdstuk. 95. Voor demonen in de gedaante van honden, zie Handelingen van Andreas 6, Philostratusl,evenvan Apollonius2:20. Voorhet vervolg is van belang dat vooral geesten van overleden mensen als honden werden voorgesteld. [n onze tekst gaat het om een geest van een overleden zondaar. Dat de geesten van overleden zondaren als demonen voortbestaan, vinden we ook bij Josephus Joodse oorlog 7.6.3, Philo van AlexandtiE over de reuzen 6-8 en in b.sanhedrin lo9a, b.siabbat 152b, Prediker Rabbah 3.2L 3 Baruch 3:3 beschrijft de zielen van het goddeloze geslacht van de torenbouw van Babel als demonische wezens in de gedaante van honden. g6. De demon schreeuwt bii de ontmoering met de exorcist (Mk. 1 :23,3:ll, 5:6, T.Sal. 16:1). De demon kent de naam en waardigheid van de exorcist reeds voord at deze zich heeft bekend gemaakr (Mk. | 224, 5 :7, Matt. 8 : 29, Lk. 4:34,8:28, Hand. 19:15, T'Sal. 5:5, 7:3, ll:1, l4:2, 16:1,25:2)' 97. Het 'neerhalen' of bedwingen van de hemellichamen wordt in de antieke bronnen veelvuldig als doel van magische handelingen genoemd (P.G.M. I 123 e.v., XXXN 1 e.v., Pliniu s Natuur ge schiedenis 2.54, 25. I 0, Plutarchus Het ophouden van de orakels l3). 98. Zii die onder zijn gesternte geboren ziin of het aanbidden'
103
mensen enzo vernietig ik hen'. 4. Ik zeitegen hem: 'Wat is je naam?' Hij sprak: 'Rabdos (staf)'. 5. Ik zei tegen hem: .Wat is je activiteit en waarom schijnt het mij dat je succes hebt?' De demon sprak: 'Geef me een slaaf van u en ik zal hem naar een plaats in het gebergte brengen en hem een smaragden steenry tonen, die [van zijn plaats] rolt en waarmee u Gods tempel zult decoreren'. 6. Toen ik dit gehoord had, gaf ik mijn huisslaaf het bevel om met hem op weg te gaan en de ring met het zegel van God met zich mee te nemen. En ik zeitegenhem: 'Ga met hem mee en waar hij je de smaragden steen zal tonen, verzegelhem (de demon) met de ring, verken de plaats nauwgezet en breng de demon hier tot mij' . 7. Nadat hij (de demon) was heengegaan, toonde hij hem (de slaaf) de smaragden steen. En hij (de slaaf) verzegelde hem met de ring van God. En zij brachten de smaragden steen bij me. g. Toen ik de twee demonen, degene zonder hoofd en de hond. verzegeld had, sprak ik het oordeel uit dat zij gebonden moesten worden en dat zijde steen dag en nacht zouden ronddragen als een lamp voor de bouwlieden die aan het werk waren. 9. En van de plaats vanwaar de steen kwamtm nam ik tweehonderd sikkel voor de draagbalken van het altaar. De steen nu had een vonn die op een hoorntje leekr.r. 10. Nadat ik, salomo, de Here God verheerlijkt had en de schat van de steen had opgeborgen, beval ik de demonen om manneren stenen te zagen voor de bouw van de tempel. I 1. En ik vroeg hem, de hond: 'Door welke engel word je bedwongen?' Hij zei: 'Door de grote Briathosro2'. 99. Misschien hangt deze sreen in de traditiegeschiedenis samen met de sjamir, die volgens de rabbijnse traditie het hardste steen en hout kan splijten en die door salomo werd gebruikt bij de tempelbouw. sjamir betekent 'kei' of 'diamant,. 100. voor deze venaling van de zinswending ek tou mctoikismou ekeinou tou lithouis gekozen op grond van het feit, dat Salomo in T.sal. 10:6 zijn slaaf opdraagt de vindplaats van de steen nauwgezatte verkennen.
101. De tekst van dit vers is ongerwijfeld corrupt en de betekenis is moeilijk te achterhal en. zowel het feit dat de rteen lamp functioneerr als het getal 200 doen een verband met T.sal. 2l:2"lsvermieden, waar sprake is van 'de rweehonderd stenen van de lampen' in het kader van de beschrijving van de ark (ook daar'akaer' genoemd) in het Heilige der Heiligen. Bij Pseudo-Philo Bijberse oudheden 25-26 vinden we een vergelijkbare legende, dat twaalf lichtgevende stenen, verborgen bij een berg, door Salomo worden gebruikt bij de tempelbouw. De strekking u- d" opmerking over de vonn van de steen is onduidelijk. 102. \Tellicht houdt deze engelnaam verband met de naam
[email protected]. IV 928), hetgeen waarschijnlijk afgeleid moet worden van het Hebreeuwse
to4
11
1. En opnieuw gaf ik het bevel dat er andere demonen bij me zouden komen. En er verscheen er een die brulde als een echte leeuwro3. Toen hij [voor me] was gaan staan, antwoordde hij mij in woorden [van mensen]: 'Koning salomo, ik heb deze gedaante en ik ben een geest die volstrekt niet gebonden kan worden. 2. Alle mensen die ziek liggen bestorm ik door bij hen naar binnen te glippen. En ik maak de mens stug, zodat de oorzaak [van de ,i"ttrl niet geraden kan wordentM. 3. Nog een andere activiteit heb ik: ik laat de demonen aanvallen, de legioenentos die aan mij
onderworpen zijn. Ik nu ben westers wat betreft mijn [verblijflplaatsentffi, samen met alle legioenen onder mlj'. 4. Ik vroeg hem: 'Wat is je naam?' Hij zei: 'LeontophronloT' Ik ben een Arabier van afkomst' . 5. Ik zei tegen hem: 'Hoe worden jij en je legioenen bedwongen, of welke engel heb je?' De demon sprak: 'Indien ik u zijn naam zou zeggen, dan zou ik niet alleen mijzelf binden, maar ook het legioen van demonen onder mij'. 6. Maar ik zei tegenhem: 'Ik bezweer je bij de naam van de grote God, de Allerhoogste, door welke naam worden jij en je legioen be-
dwongen?' De demon sprak: 'Door de naam van hem, die, na veel te lijden door de mensen, toch standgehouden heeft, wiens naam Immanuel is, die ons ook nu [al] geboeid heeft en die zal komen om ons te pijnigen, het water in via een afgrond. En door drie tekens wordt hij omlaag gebrachtros, wijd en zijd gevierd'. 7. En ik veroordeelde zijn legioen tot het dragen van hout vanaf het kreupelbos [naar de tempel] en Leontophron om dat [hout]
'arba' ath 'tetragram' . 103. Voor demonen in de gedaante van een leeuw, zie noot 19' (iathdnai 104. Verraling op basis van de conjectuw eiknstAnai voot iasthAnni
;f,ffi"sli:li: j:.?T:.Js'."Jf ::"';"J:J"::il:::?::::"fff;l
Deut.32:24, Job 18:13, Luk. 4:39, enz.' 105. Het gebruik van aanduidingen van legereenhedln vgor groePen geesten is niit ongebruikelijk, vgl. Matt.26z53, C'A'I'B' 25:1' 106. Vgl. T.sai o:z en l3:3. Volgens de Grieks-Romeinse voorstelling be.,riid.r, demonen zich voorafin het westen, een opvatting die ook in het vroege christendom de overhand had. De Joodse-bronnen daarentegen lokaliseren de demonen veelal in het noorden vgl. c.A.I.B. 46:3. tO7. lzontophron'h\i met het verstand van een leeuw'' 1Og. De verwijzing naar christus en naar het verhaal van Mk. 5:1-20 ver-
h"rriu"r, een christeliike redactor, zie inleidingparagraaf 5. yoor katag7 'omlaag brengen' vergelijk Rom. 10:6. In onze tekst heeft het
raadt de
105
met zijn nagels in kleine stukken te zagen.
12
1. Nadat ik mij voor de God van Israel gebogen had, gaf ik het bevel dat een andere demon voor mij zou komen. En voor mijn aangezicht verscheen een driekoppige draak met een afschuwelij.2.lkvroeg hem: 'wie ben jij?' Hij sprak: 'Ik ben een
ke huidt'e
drietandige geest die zich'met drie activiteiien bezig houdc ik maak babies blind in de schoten van vrouwen, ik bind hun oren en maak hen stom en doof. Ik sla de mensen tegen het lichaam en laat hen neervallen, schuimbekken en knarsetandenrr'. 3. Maar ik
heb een manier waarop
ik bedwongen word: door de plaats gemerkt 'in het hoofd', want daar heeft een engel van de grote raad tevoren bepaald dat ik zou lijden; welnu, hij zal in het
openbaar op het [kruis]hout blijven; hij zalme bedwingen. waar ik ook ben, ben ik hem onderworpenttr. 4. op de plaats waar hij
werd weggenomen, koning Salomo, daar zalEphippas een pur_ peren zuil oprichten op de lucht die zich handen had gevormd, de betekenis'oproepen',
vgl. T. sal. I 5 :5. De oudste theorie over de inhoud van de 'drie tekens' vinden we in manuscript p, dat zowel hier als in T.sal. 6:8 en 15: I I (van de laatste tekst is p het enige handschrift) de drie tekens
verklaart als ch M D, die samen de getalswaarde 644 (600 + 40 + 4) vertegenwoordigen, dezelfde getalswaarde als de Griekse naam Emma-
(e:5,
nouAl m:40, m:4A, a:1, n:50, o:70, u:4{{J.,i:g, /:30). Voor het gebruik om magische namen en woorden naar hun .getalswaarde' @sAphos) uit te drukken, vergelijk p.G.M. II l2g, lV 93i, enz.. Voor
Immanuel als engelnaam zie noot 60.
109. In de Griekse mythologie sraar Kronos als driekoppige draak bekend. 1 10. Voor het'binden' door een/de geest, vgl. Luk. 13:i6^, A"rrd. 20:20. Het 'neervallen, schuimbekken en knarseranden'vinden we in Mk.
ongetwijfeld
9:1g.
gaat
het om epilepsie, een ziekte die argemeen aan de
werking van demonen werd toeglschreven (Lucianu s p:hilopseudes 16, origenes commentaar op Mattheiis 13.6, b.Gittim 70a, T.sal. l7:3. l8:21). 11 1. Dat de tekst zo cryptisch is,_is ongerwijfeld te wijten aan de ingreep van een christelijke redactor, die het waarschijnlijk oorspro"t Jtilt ,g" kephalos (letterlijk 'in het hoofd' of'hersens') heeft opgevat als toespeling op Golgotha, de 'schedelplaars' (Maa. 27:23). Een christelijke auteur zou nooit de plaats van christus' kruisiging 'hersens' hebben genoemd. wel-
licht bevatte de oorspronkelijke tekst een toespeling op d- legendarische 'drakensteen', die zich in de hersens van de draak bevindt en alleen
bemachtigd kan worden door een srapende draak het hoofd afte hakken; aan deze drakensteen kende men een geneeskrachtige en magische werking toe.
De uitdrukking 'engel van de grote raad' stamt uit Jes. 9:6 LXX. In de vroeg-christelijke literatuur werden deze woorden op christus betrokken.
106
nadat hij tdie zuill vanuit de Rode Zeeheeft gebracht vanuit het binnenland van Arabier12. In het fundament van de tempel, die u begonnen bent te stichten, koning Salomo, ligt veel goud verborgen. Graaf het op en neem het'. 5. Ik, Salomo, stuurde mijn jongen en hij trof het aan zoals de demon gezegdhadrr3. En nadat ik [hem met] de ring verzegeld had, loofde ik God. 6. Toen zeitk tegen hem: 'Zeg me hoe je heet'. De demon sprak: 'Opperhoofd der draken'. En ik beval hem stenen te bakken voor Gods tempel.
13
demon voor me zou in] de gedaante van een mij kwam voor En verschijnen. [iemand vrouw die echter zowel haar vorm als haar ledematen verborgen hield en die losse haren hadlra. 2.lkzeitegen haar: 'wie ben jij?' Maar zij sprak: 'En wie bent u en wat noodzaakt u om te weten wat voor activiteiten het zijn die ik ontplooi. Maar indien u het te weten wilt komer, g& [dan eerst] in uw koninklijke binnenkamers, was uw handen en kom dan weer op uw troon zittenom me te ondervragen; [pas] dan, koning, zult u vernemen wie ik ben'. 3. Nadat ik dit gedaan had en op mijn troon was gaan zitten, vroeg ik haar en zei:'Wie ben je?' Ze sprak: 'Abyzoethttt. Btj nacht
1. En
ik gaf het bevel dat er een andere
Il2. Een toespeling op T.Sal. 23:2 en24:3-5. 113. Het inschakelen van demot en bij het vinden van schatten is een bekend thema, ondermeer in het middeleeuwse magische boek De sleutel van Salomo. deze demon stemt op verschillende punten overeen met die van de Joodse aartsdemon Lilith. Voor de losse en verwilderde haren, v gl. b.Niddah 24b, b. Eroebim lmb, b.Baba Bathra 73b, C' A'I'B' I 1 : 3, l3:5, l4:3. Ook de nachtelijke activiteit van de demon en het worgen van de babies (T.Sal. 13:3) wijzen in dezelfde richting. Op veel antieke Salomoamuletten staat de koning te paard afgebeeld, terwijl hij met een lans een vrouwelijke gestalte met loshangend haar neersteekt (zie S.M.A. blz. 208-221 , m. 294-297); het gaat daarbij ongetwijfeld om dezelfde demon als
114. De beschrijving van
in T.Sal. 13. 115. De demonnaam Abyzoeth vinden we
in
verschillende vornen
in
laat-
antieke en middeleeuwse Joodse en christelijke bronnen, zie ondermeer: R.
Reitzenstein, Poimandres, Leipzig 1904, blz. 298; J'A' Montgomery, Aramaic I ncantation Text s from Nippur, Philadelphia 19 13, blz. 258-264 ; A.A. Barb, Magica Varia, in Syria 49 (|972) 343.370 |344.357|. Er zijn verschillende verklaringen voor de naam voorgesteld. Abyzoeth werd in het verleden wel verklaard als 'de borstloze'. Barb voert de naam via het Griekse abyssos'afgrond' of 'hel', terug op het Assyrische/Sumerische APSU/ABZU, de oerzee waaruit volgens de sumerische mythologie de wereld ontstond, corresponderend met het Hebreeuwse th"hom uit de eerste
to7
slaap ik niet miuu ga ik heel de wereld rond tegen de vrouwen en door te gissen probeer ik hun barensuur te bepalen en worg ik de babies. Er is geen nacht dat ik niet actief ben. U kunt me echter niet commanderen. Ik trek rond in westerse strekenrl6. 4. Mijn activiteit bestaat uit niets anders dan: moord op babies, kwetsing van ogen, beschadiging van monden, vernietiging van zinnen en pijn van lichamen'. 5. Toen ik, Salomo, dit gehoord had, was ik verbaasd. Haar gestalte zag ik niet, maar duisternis was haar lichaamrrT en haar haren waren verwilderd. 6. En ik, Salom o, zei tegen haar:'Zegme, boze geest, door welke engel je bedwongen wordt' . Zij zei tegen mij: 'Door de engel Raphael. En wanneer vrouwen op het punt staan te baren, schrijf dan mijn naam op een vel papyrus, dan zalIk wegvluchten van hen die daar zijn, . 7. Toen ik dit gehoord had, gaf ik het bevel dat zij bij de haren gebonden en voor de tempel opgehangen zou wordentr8, opdat al de zonen van Israel die voorbijkwamen, wanneer zijhaarzouden zien, God zouden verheerlijken, die mij deze macht gegeven had.
14
l. En opnieuw gaf ik het bevel dat een andere demon bij mij zou verschijnen. En voor mij kwam er een in de gedaante van een kronkelende draak, die echter het aangezicht en de voeten van een mens had, maar ledematen van een draak en vleugels langs zijn rugrre . 2.Entoen ik hem gezien had enzeer verbaasd *ur, ,Li ik tegen hem: 'Wie ben je en vanwa.u ben je gekomen?' En de geest zei tegen mij: 'Voor het eerst sta ik brj u, koning Salomo, een geest, vergoddelijkt onder de mensen, die nu echter wordt bedwongen door het zegel van God, dat u gegeven is. 3. Welhoofdsrukken van Genesis: de wateren onder de aarde. Er laat zich nog een derde mogelijke verklaring van de naam postuleren, namelijk uit hei Hebreeuwse/Aramese bul'toven' of 'plunderen'. Dit woord wordt al in het eerste amulet van Arslan Tasj (7de eeuw voor christus) voor Lilith gebruikt, zie T.H. Gaster, A canaanite Magical rext, in orientalia ll (1942) 4r-79 [48], vgl. C.A.I.B. 5:3. 116. Zie noot 106. 117. voor de voorstelling dat demonen donker of zwart zijn, vgl. Barnabas 20:1, Lucianus Philopseudes 16.31, Chaldese orakels fragm.34. 118. Het ophangen aan de haren is vooral bekend als eschatologische straf (Griekse Apokalyps van Ezra 5:24, Handelingen van Thomas 56). de beschrijving van saran in de fuotrnlyps van Abraham23:'I ,En achter de boom stond iets als een draak qua gedaante, die echter handen en voeten als een mens had, en op zijn rug zes vleugels aan de rechterzijde en
I19. vergelijk
zes aan de linkerzijde'.
r08
ruril, ik ben degene
die Pterodrakon heet. Ik heb weliswaar niet
met veel maar met weinig vrouwen omgang, die toch wel fraai gevormd zijn en die de naam van dit gesternte, Boogschutter, ieerhalen"i . 4.Ik ga tot hen als een gevleugelde geest, waarbij ik heb, omgang heb tussen de billen. En de [vrouw] die ik verkracht geboren, wordt haar uit wat en draagt weliswaar leen kind] wordt Ero maar omdat [het] door mensen niet kon worden
-
dat gedragen, komt het om, evenals die vrouwt" ' 5 ' Bepaal dan de dat maar is, voldoende alleen mij voor hebl gezegd iit t*ut ik en gevallen lastig worden u zij door wanneer overige demonen, er zlj zullen dan spreken; moeten waarheid volle de gekw-eld, door die hout voorraad de dat zotgen, voor vuur van middel door u zalworden verzameld voor de bouw van de tempel, verteerd wordt'. 6. En zodrade demon dit gezegdhad, zie,de adem die uit zijn mond kwam, ontvlamde het kreupelhout van de I ibanon en 7 stak al het hout aan, dat ik voor Gods tempel bestemd hadt23 ' '
me'
En ik, Salomo, zagwatde geest gedaan had en ik verbaasde Nadat ik God verheerlijkt had, vroeg ik de draakvormige demon ,zegme door welke engel je wordt bedwongen'. Hij zei en zei; .Door de grote engel,^die in de tweede hemel zetelt en tegen mij:
Bazazathrza heet'. 8. Toen ik, Salomo, dit gehoord had en zijn engel had aangeroepen, veroordeelde ik hem om marmeren stenen te zagenvoor de bouw van Gods tempel.
Ai! in het Hebre"u*r
120. T.Sal. 14:3
- 16:l is alleen overgeleverd
in de manuscripten P en N van
versie B.
lll.
hout' leest Detekst is zeer corrupt. Voor de woorden tou rylou 'van het McCownToxotou.uunBoog'"hutter'.Jacksonmeentdatdewoordeneen christelijkekanttekeningindemargevorrnen,bedoeldomdewoorden.van ditgesternte'tevervangen.Hetoorspronkelijkbedoeldegesterntewasdan noot 97' Hier wellicht Draco. Yoor katechd 'neerhalen' van sterren, zie.oproepen,, zie betekenis de in katag| vatten a|s te op echter waarschijnlijk noot 108.
122.
De tekst is cornrpt en de betekenis obscuur.
'$flaarschijnlifk wordt
kriigen bedoeld dat de d.Inon veroorzaakt dat de vrouwen miskramen ook zelf overlijden. Vie of wat bedoeld wordt met Er6 is
., J"arbij
de dekaangod Ero' onbekend: Eros de god van de liefde, 66n van de er6te s,
of wellicht hero'held' . 123. Debetekenis van de verzen5 en 6 is niet geheel duidelijk. lettets baz. De 124. lnb.siabbath6Ta vinden we diverse engelnamen met de
naamBazazathkomtindevormBaizanzadvooropeenSalomo-amulet uitgegevendoorM.Grammatopol,Lespierresgravdesducabinetnumismatiquedel,AcaddmieRoumaine(CollectionLatomusl38),Brusse|1974'
nr.401.
109
15 l.
En nadat ik God gezegend had, beval ik dat er een andere demon voor mijn aangezicht zou verschijnen. En voor mijn aangezicht kwam een andere geest, die weliswaar de gedaanie van een vrouw had, maar op haar schouders twee andere hoofden met armen"t - 2. En ik vroeg haar: 'zeg me wie je bent, . zij zei tegen mij: 'Ik ben Enepsigos, die ook genoemd wordt: zij met ontelbaar veel nament26' .3.rkzeitegen haar. .Door welke Lngel
word je bedwongen?' zij zeitegen mij: 'wat beoogt u? wat wilt Ik verander van gedaante, zodat ik een godin word genoemd. En opnieuw verander ik van gedaante en word ik iemand met een u?
4. wil hieromtrent toch niet alles over mij te weten komen. Maaromdat u bij me bent, luisterhiernaar: ik zetel bij de maan en daarom heb ik drie [verschillende] gedaanten rr, . 5. Soms, wanneer ik door de wijzenr2s word bezr"oien, word ik als Kronos. Soms daal ik af tot hen die mij neerbrengen en verschijn ik in een andere gedaante. Het vermogen van een elementengeest ander uiterlijk.
is onoverwinnelijk, oneindig en niet te bedwingen. Terwl;r it drie gedaanten aanneem, daal ik af en word ik zo als u aan_ schouwt. 6. Ik word echter bedwongen door de engel Rathanaelt2e, die zijn zetel heeft in de derde hemel. Daarom zeg k tegen u: deze temper kan mij niet bevatten' .7 . Nadat ik, saloiro, tot mijn God gebeden had en de engel had aangeroepen, die ze
mij genoemd had, Rathanael, maakte ik het zegelteken en ver-
zegelde haar met een drievoudige ketting en onder de boeien van de ketting bevestigde ik het zegelteken van God. g. En de geest
profeteerde tot mij en sprak: 'u koning Salomo, doet dit ons weliswaar aan, maar na verloop van tijd zal uw koninkrijk verscheurd worden en wederom op een bepaald moment zal deze 125. Hier wordt de Griekse tovergodin Hekare beschreven, vgl. p.G.M. IV 2719 'de driehoofdige zeshandige Hekate,. tn dezrifdZ,"rir-,i; dikwijls op magische amuleften afgebeeld: S.M.A. il iO. 126. De naam En€psrgos is wel verklaard als Echepsychos ,zij die een ziel heeft'' Het epitheton 'zij met de ontelbaar vele namen' wordt vooral voor de maangodin Isis gebruikt (p.G.M. LVII 13, Lrx 14, Apuleius Metamorphosen 11.5, Plutarchus over Isis en osiris 53), die in de laat-antieke periode dikwijls met Hekate geidentificeerd werd. 127. De drievoudige gedaante van Hekate wordt ook door cornurus over de natuur van goden 34 in verband gebracht met de drie gestalten van de maan. Ge;. 41:g, Ex. 7:ll,!es. "gl. 79:12, enz..
128. Voor'wijzen' in de betekenis van magidrs,
129. De naam is misschien af te leiden van het Hebreeuwse ratan .(een bezwering) mompelen'.
110
tempel verwoest worden en zal heel Jeruzalem geplunderd worden door de koningen van de Perzen en de Meden en de chaldee6n. En het vaatwerk van deze tempel die u maakt zal andere u goden dienen. 9. Met deze [vaten] zullen ook alle vaten waarin worden. gebroken Ins tracht op te sluiten, door mensenhanden gene Dan zullen wij met veel kracht daaruit gaan naar deze en lange En 10. verspreidenr3u. zijde en wij zullen ons in de wereld tijd zullen wij heel de bewoonde wereld misleiden, totdat Gods zoon uitgert.lkt zal worden op het [kruis]hout. Want er komt nooit meer zo'n koning als hij, die ons allen bedwingt en wiens Wie heeft moeder met geen margemeenschap zal hebben. 11. de eerste Dien hij? als geesten ontvangen tegen ooit zo'n macht hem tegen niet zal hlj maar verzoeken, te trachten duivel zal dat is is, 644 getalswaarde de naam wiens van zijn, opgewassen Imlanuelttt . i2. Daarom, koning Salomo, uw tijd is boos en uw
jaren zijn weinig en boos en uw koninkrijk zal aan uw knecht gehoord had, !.gru.n wordentrt'. 13. Toen ik, Salomo, dit over de weerieiheerlijkte ik God. En hoewel ik me verbaasde leggingen van de demonen, kon ik ze niet geloven totdat ze hen uittcwamen en hechtte ik geen geloof aan de dingen die door En ze. ik begreep plaatsvonden gezegdwerden. 14. Maar toen zij l30.DeprofedevanEnepsigosstemtingrotelijnenovereenmeteenPassage (. .) Salomo i1 h.t Getuigenis uin Waorhetd N.H.C. IX 3,7O.5-24: 'en . omdat hij bouwde' demonen van hulp de met (. degene die Jeruzalem .
.) is
machthadontvangen'Toenhijdebouwvoltooidhad,sloothijdedemonen Zij bleven een lange op in de tempel. ftil stopte zeinzevenwaterkruiken'
tijdindewaterkruiken,daarachtergelaten.MaartoendeRomeinenop-
trokken naar Jeruzalem, ontdekten zij de waterkruiken. En onmiddellijk zljdie uit de gevangespoedden de demonen zich uit de waterkruiken, zoals
En sinds die dagen verkeren zij onder de mensen die aarde gebleven'. Deze versie van de legende, onwetend pompeius die in 63 v. Chr. het Heilige der waarin wordt geziispe"to- op
nis ontsnappen
iijn
(...)
en
zij zijn op de
Heiligenbetrad,maaktinvergelijkingtotdeversieinhetTestamenteen voor de grote secundaire indruk. Het is daarmee een sterke aanwijzing ouderdomvandetraditie.overhetopsluitenvandemonen,zienoot9.
interpolaq:ilto 131. De verzenlo en 11 vormen een s"c.rrrdaire christelijke aan bij het directe vervolg'Daarom ...' (vers 12) sluit naar de inhoud voorafgaand"irr.r, 8 en 9). De christelijke redactor beschouwt Christus'verzoeki.rgdoordeduivel(Matt'4:l-ll)alseendemonstratievan
li2.
van het Evanzijn macht orr"i d. demonen (vgl. Eusebius voorbereiding gelie 9.7). Voor de getalswaarde van Immanuel' zie noot 108' 47:9 en4 Deuitdrukking'*"lrrige en boze iaren'vinden we ook in Gen. gegeven zal Ezra 4:33.Oe p"rofetie iat salomo's koninkrijk aan zijn knecht
worden. stamtuit 1Kon.
ll:11'
bij mijn dood schreef ik dit testament voor de zonen van Israel en
gaf het hun, zodat zij de krachten van de demonen en hun
gedaanten zouden kennen, en de namen van de engelen waarmee de demonen bedwongen wordenr33. 15. En nadatlk de Heer, de God van Israel, verheerlijkt had, gaf ik het bevel dat de geest met
onbreekbare boeien gebonden zou worden.
16
1. Nadat ik God gezegend had, beval ik dat er een andere demon
bij me zou
verschijnen. En voor mijn aang ezicht kwam een andere demon die van voren de vorm van een paard had, maar van
achteren van een visl3a. En met luide stem sprak hij: ,Koning salomo, ik ben een boosaardige zeegeest. Ik richt me op en kom vanuit de zee naar de zeespiegel en ik hinder de mensen die daarop varen. 2. Terwijl ik mezelf opricht als een golf en van vonn verander, bestorm ik de schepen. En het is mijn bezigheid om de goederen en de mensen te onderscheppen. want grijp
it
hen, ik richt me op en dompel de mensen onder in zee. Maar hoezeer ik lichamen begeer, tot nu toe werp rk ze uit buiten de zee. 3. omdat Be€lzebul, de meester over de geesten van de lucht, van de aarde en van onder de aarde, [ons] ra-ad geeft inzake de [magische] handelingenr3s tegen een ieder nun onr, daarom ben ook ik uit de zee opgestegen om bij hem enig advies in te winnen. 4. Ik leg mijn eer trouwens in nog een actiJiteit: ik neem de vorm van golven aan, kom op uit dezeien vertoon mezelf aan mensen. En zij noemen mij Kynopegont'6, omdat ik de gedaante 133. Vgl. T.Sal. 26:7-9. 134. Deze beschrijving wijst in de richting van de god Neptunus. 135. voor praxeis in de betekenis van 'magische handelingen, vgl. Hand. 19:18, P.G.M. M227, Handelingen van pilatus A 1:1. 136. De naam Kynopagon wordt r""rtul verkraard als een samensteiling van Iqma 'golf en p6g-on .sterk'/.wit' of pAgaz| .opwellen,. Hoe verleidelijk deze verklaring ook is, problematisch brijft dat alle handschrifte n Kyno- in plaats van Kyma- rezen. ook blijft onbegrijpelijk waarom de naam juist met de mensengedaante van de demon wordt geassocieerd. Het directe gevolg,
waar sprake is van de .ware naam', brengt ons op het spoor van een alternatieve afleiding, uit het Hebreeuwse kinnuy uiin"u-'. In de Hebreeuwse mystieke literatuur wordt dikwijls onderscheii"n tur."n de ware,
geheime namen en de bijnamen van geesten of engelen. In de door deze literatuur beinvroede Griekse bronnen is vaak sprakJ van verwarring tussen beide namen' Het tweede deel van de naam Kynop€gon is misschien te verklaren uit het Hebreeuwse pega', de gepersonifieerde .onheilvolle ontmoeting' (vgl. noot 9l).
rt2
van een mens aanneem. Dat is mijn ware naam. Door op te stijgen ik een soort zeeziekte tot de mensent". 5. Ik ben dus
zend
gekomen om advies van de leider Beelzebul, maar hij heeft me geboeid [en overgeleverd] in uw handen. Nu sta ik bij u en omdat ik twee of drie dagen lang geen water heb gehad, verzwakt mijn geest die tot u spreekt'. 6. Ik zeitegenhem: 'Zngme door welke engel je bedwongen wordt'. Hij zei: 'Door lamethr3s'. 7. En ik
hij in een kruik werd gegooid en met tien bakken zeewater overgoten werd. En ik sloot [de kruik] van boven met marmer af en bedekte de mond van het vat rondom met asfalt, pek en vlastouw. En toen ik [haar] met de ring verzegeld had, beval ik dat zlj in Gods tempel weggezet zou worden. beval dat
17
1. En ik gaf het bevel dat er een andere demon bij me zou verschijnen. En er kwam een geest die de gedaante van een mens had, maar duister en met lichtgevende ogen. En ik vroeg hem en zei: 'Wie ben jij?' Hij zei: 'Ik ben de geile geest van een reusach-
tig mens die bij de slachting ten tijde van de reuzen is omgekomenlte'.2.Ik zei tegen hem: 'Zegmewat voor activiteit je op de aarde ontplooit en waar je verblijf houdt'. Hij zei tegen mij: 'Mijn woonplaats is op onbegaanbare plaatsen. Dit is mijn activiteit: ik ga zitten bij gestorven mensen in hun graven en bij nacht en ontij neem ik de gedaante van de overledenen aan. Indien ik iemand te pakken ktijg, dood ik hem meteen door het zwaard. 3. Maar als ik hem niet kan doden, dan zorg ik ervoor dat hij door een demon bezeten wordt en zijn eigen vlees eet en dat het
137. De tekst biedt een enigszins verwarde indruk: vers 5 sluit naar de
inhoud aan bijvers 3. 138. De engelnaam Iameth kan afgeleid worden van het Hebreeuwse yam
'zee'. 139. In
een Joodse
conrext moet dit betrekking hebben op Gen. 6:l-4,waar
de Septuaginta het Hebreeuwse nefilim en gibborimvertaalt met gigantes 'reuzen' (vgl. Job 22:15, Baruch3:26-28, I Henoch 6-19). Men geloofde dat de omgekomen reuzen voortleefden als demonen (l Henoch I 5:8 - I 6: 1, Jabileedn 10: I - 14, P seudo-C lementijnse Homiliein 8. 14, Justinu s Apolo-
gie I2.5; vgl. Plutarchus Over bijgeloof 13.171D, Over Isis en Osiris 25.360D-F). In de Joodse exegese van Gen. 6: l-4 verraadt zich invloed van de Griekse mythe van de gigantomachie, de strijd van de giganten (1 Henoch l0:9, 15:14, Jubileein 5:9, 7:22, Qumran Dankpsalmen 10:34). Voor de geilheid van de reuzen, vgl. I Henoch 8:2.
speeksel van zijn kaken neerstroomtt$'. 4. Ik zei tegen hem: 'Vrees de God van de hemel en de aarde en zeg me door welke engel je bedwongen wordt'. Hij zeitegen mij: 'Mij bedwingt de Heiland die zal neerdalen, wiens symbool mij bedwingt indien men dit op het voorhoofd schrijft. En nadat ik bestraft ben, zal ik me snel van hem afkeren. Dit teken nu is een kruisral' . 5. Toen ik. Salomo, dit gehoord had, sloot ik de demon op, evenals de andere demonen.
l. En ik gaf het bevel dat er een andere demon bij me zou verschijnen. En tot mij kwamen de 36 elementengeesten, hun hoofden als misvormde hondenra2. Onder hen waren er in de gedaante van een mens of een stier, met een roofdierkop, in de gedaante van een draak, met de kop van een sfinx of van een vogel. 2. Nadat ik, Salomo, hen bekeken had, ondervroeg ik hen en zei: 'En wie zijn jullie?' Zij spraken eensgezind met 66n stem: 'Wij zijn de 36 elementengeesten, de
wereldheersers van de
140. Bedoeld is het stukbijten rran tong en lippen. Voor de demonische oorzaakvan epilepsie, zie noot 110. 141. Reeds in het Jodendom is het kruisteken + of x, de Hebreeuwse letter thau, als teken van de Godsnaam bekend. Dit symbool gold niet alleen als eschatologisch teken van leven, maar ook als afweer tegen demonen (Ezech. 9:4 e.v., Gen. 4:15, I Kon. 20:41, Psalmen van Salomo 15:6, Qumran Damascusrol l99-l2,Philo Over de speciale wetten l.58,b.Siabbath 55a, Apokalyps van Elia 1:9, Herder van Hermas Gelijkenissen9:I3 e. v. , Openb . '7 :3 , 9:4 , I 3: 16, 22:4) . Het is ondermeer in het boek Openbaringen duidelijk te zien hoe dit oorspronkelijke Joodse symbool van de Godsnaam werd geassocieerd met het kruis van Christus. Eenzelfde associatie bracht een christelijke redactor ertoe om in de tekst van het Testament een verwijzing naar'de Heiland' Christus in te voegen.
142. Als climax van de bizarre processie van demonen verschijnen in dit hoofdstuk de 36 Dekaangeesten. De Dekanen, die van Egyptische oorsprong zijn, representeren elk 100 van de dierenriem; ieder teken van de Zodiak kent dus drie Dekanen. De voorstelling dat de 36 Dekanen van invloed zijn op (de 36 delen van) het menselijk lichaam, waarvan we sporen in T.Sal. 18 aantreffen, is ook uit andere bronnen bekend. Zo schrijft Origenes Tegen Celsus 8.58: 'het menselijk lichaam is verdeeld in 36 delen, en evenzoveel demonen van de lucht zijn aangesteld om daarvoor
te zorgen'. In de laat-antieke periode worden de van oorsprong goede Dekaangoden tot demonische wezens. De mededeling dat 'hun hoofden als
misvormde honden' zijn, is niet duidelijk; 'hoofden' kan hier ook worden opgevat als'aanvoerders'.
t14
duisternis van deze eeuwtt3. 3. U, koning, kunt ons echter niet schaden of opsluiten. Toch, omdat God u de macht over alle geesten van de lucht, van de aarde en van onder de aarde gegeven heeft .. . zie, we staan nu voor u net als de overige geesten'. 4. Toen ik, Salomo, de eerste geest ontboden had, zei ik tegen hem: 'Wie ben je?' Hij zeitegenmij: 'Ik ben de eerste Dekaangeest van de dierenriem, genaamd Ryaxt* . 5.Ik veroorzaak dat de hoofden van mensen pijn doen en ik doe hun slapen kloppen. Zo&a ik slechts hoor: "Michael, sluit Ryax op", dan verdwijn ik onmiddellijk'. 6. De tweede zei: 'Ik heet Barsaphael. Ik veroorzaak migraine bij de mensen die in mijn periode liggen. Maar zodra ik hoor: "Gabriel, sluit Barsaphael op", dan verdwijn ik onmiddel143. Vgl. T.Sal. 8:2. 144. De teksnraditie is hier zeer verward. De naam Ryax komt alleen in manuscript P voor. De naam houdt verband met hetzelfde woord dat in T.Sal. 18:9 en 23-4Oinverschillende variaties (roux, ryx, rix, rixi, r6x, r€x) in de handschriften voorkomt. In de ons overgeleverde versies gaat het daarbij vrijwel steeds om onderdelen van de daar genoemde demonnamen. Een afleiding van het Hebreeuwse ruach'geest', via de Griekse vorm ryachos,ligt voor de hand. Robert Daniel pleit echter, mede op grond van de door hem uitgegeven Weense papyrusfragmenten van T.Sal. 18, voor een andere verklaring: r€x (en de varianten) is de Griekse transcriptie van het Latijnse rex 'koning', waarmee Salomo aangesproken wordt. Het in de verzen 9 en 23-4O veelvuldig voorafgaande kai/kellcy is op te vatten als afkorting van de aanspreektitellcyrie'heer'. [n de betreffende verzen zou de vertaling dan moeten luiden: 'Ik' (heer) koning, heet . . . '. Pas in de loop van de teksttraditie ontstond hierover verwarring en werd rAx als onderdeel van de demonnamen opgevat, aldus Daniel. Voor Daniels verklaring laten zich
een aantal goede argementen aanvoeren. Toch blijven er twijfels: l. De naam Ryr lchthyon in 18:36 hangt ongetwijfeld samen met het Griekse rAxichthbn'uitbrekend uit de aarde'. Wat ook de mogelijke Egyptische of Hebreeuwse/Aramese achtergrond van deze naam mogezijn-zo deze heeft bestaan - in de Griekse tekst vormt de naam hoe dan ook een eenheid; ryx kan hier niet worden opgevat als een Griekse transcriptie van het Latijnse rcx.2. Een oorspronkelijkr4x 'koning' kan moeilijk de varianten ryax, r6x en roux verklaren. Het is andersom eenvoudiger te verklaren hoe het oorspronkelijke Hebreeuwse ruach in de latere Griekse overlevering niet meer begrepen werd en tot het beter verstaanbare rex 'koning' is omgevormd. 3. In de rabbijnse bronnen vinden we geregeld demonnamen die beginnen met ruach'geest'. Vergelijkbare demonnamen komen ook in de Griekse bronnen voor: Ri.r Theoul, Rys Anad en Ri6ch Anch6[n]6[ch]. Vooral de laatste van deze namen, die verwant is aan de dekaannaam in T.Sal 18:37, vormt een sterke aanwijzing voor een afleiding uit het Hebreeuwse ruach. Op grond van deze overwegingen is in onze vertaling toch gekozen voor de opvatting dat het om demonnamen gaat en niet om de
aanspreektitel'koning'. 115
. 7. De derde zei: 'Ik heet Artosael. Ik breng ernstige schade aan de ogen toe. Maar zodra ik hoor: "Oeri6l, sluit Artosael op", dan verdwijn ik onmiddellijkt*'. 8. De vierde zei: 'Ik heet Horopel. Ik stuur keelaandoeningen, keelpijnen en ontstekingen. Maar zodra ik hoor: "Rafael, sluit Horopel op", dan verdwijn ik onmiddellijktaT'. 9. De vijfde zei:'En ik heet Rox Anondalan. Ik veroorzaak verstoppingen van oren. Maar als ik
njk14s'
hoor: "Oeroe€l, sluit Rox Anondalon
op",
dan verdwijn ik
onmiddellijpt+s'. 10. De zesde zei: 'Ikheet Sphendonael. Ik stuur gezwellen van de oorspeekselklier en krampen die het lichaam achterwaarts doen krommen. Als ik hoor: "Sabael, sluit Spendonael op", dan verdwijn ik onmiddellijkrae'. 1 I . De zevende zei: 'Ik heet Sphandor. Ik verminder de kracht van schouders, verlam de pezen van handen en maak ledematen slap. Als ik hoor: "Arael, sluit Sphandor op", dan verdwijn ik onmiddellijktsO'. lZ.De achtste zei: 'Ik heet Belbel. Ik verwar de harten en zinnen van de mensen. Als ik hoor: "Karael, sluit Belbel op", dan verdwijn ik onmiddellijkrsr'. 13. De negende zei 'Ikheet Koertael. Ik stuur krampen van de ingewanden. Als ik hoor: "Iaoth,
sluit Koertael op", dan verdwijn
ik onmiddellijkts2'.
14. De
145. De naam Barsaphael kan uit het Hebreeuws worden afgeleid en betekent'Zoon van God-voedt'. De naam Gabri6l betekent'Man van God' of 'Kracht van God'. Gabri€l wordt veelvuldig in de laat-antieke magische bronnen genoemd. Voor migraine, zie ondermeer P.G.M. VII 199, Boek der Geheimenissen 2.182. 146. Denaam Artosael kan misschien uit de Hebreeuwse woorden 'artosi'ik zal verpletteren' en 'ayin'oog' verklaard worden. 147. De naam HoropAl venaadt misschien het Hebreeuwse 'orep 'nek' . 148. McCown leest ten onrechte Kairbmnondalon als e6n woord. Oorsprong en betekenis van de naam zijn onbekend. Oeroedl is misschien een variatie op Oeri6l.
149. De naam Sphendonael bevat misschien het Griekse woord sphendonA 'slinger' . De naam Sabael komt uit het Hebreeuws en betekent 'God is oud'
.
150. De naam Arael (vgl. P.G.M. XLII) is waarschijnlijk een variatie op de engelnaam Ari€l'Leeuw van God'. 151. De naam Belbel is te verklaren als transcriptie van het Hebreeuwse bilbel of het Aramese balbel'hij heeft verwatd'. De naam Karael betekent misschien 'God heeft geroepen'. 152. De naam Koeftael betekent misschien'God heeft gesneden'. De engelnaam ladth (T.Sd. 18:27), bekend uit andere bronnen (P.G.M. II 125, V l4l. 479, XIXa 32, XXIIb 20, S.M.A. 197, Pistis Sophia 310.29) is samengesteld uit de in magische bronnen zner vaak gebruikte godsnaam lab (waarschijnlijk af te leiden van de godsnaam JHWH) en de hebraiserende uitgang -6th.
116
'Ik heet Metathiax. Ik veroorzaak nierkwalen. Als ik hoor:'' Adonael, sluit Metathiax op", dan verdwijn ik onmiddeltjkr53'. 15. De elfde zei:'Ik heet Katanikotael. Ik stuur twisten en koppigheden van huis tot huis. Indien men vrede wil stichten, dan moet men de namen van hen die mij bedwingen op zeven laurierbladeren schrijven: "Engel, Eae, Ieo, Sabaoth, sluit Katanikotiende zei:
tael
op",
en nadat men de laurierbladeren gewassen heeft, moet
men zijn huis met het water besprenkelen, dan verdwijn ik onmiddellijlts+'. 16. De twaalfde zei: 'Ik heet Saphthorael. Ik zaaitweedracht tussen de mensen en verheug me erin hen te doen
struikelen. Als men opschrijfc "Iae, Ieo, zonen van Sabaoth", en men draagt dit om zijn nek, dan verdwijn ik onmiddellijkttt'. 17. De dertiende zei: 'Ik heet Phobotel. Ik veroorzaak vev lammingen van pezen. Als ik hoor: "Adonai", dan verdwijn ik onmiddellijpts0'. 18. De veertiende zei:'Ikheet l,eroel. Ik breng koude toe, rilling en maagpijn. Als ik hoor: "Iaz, houd geen stand, maak niet koortsig, want Salomo is iets beters dan elf vaders", dan verdwijn ik onmiddellijklsT'. 19. De vijftiende zei: 'Ik heet Soebelti. Ik stuur beving en verstijving. Als ik hoor:
153. De naam Adonael betekent 'God is mijn Heer' (vgl. Boek der gehcimenissen2:118).
154. Een bijna identiek magisch ritueel, waarbij engelnamen op zeven laurierbladen worden geschreven en vervolgens in vloeistof worden opgelost, vinden we in het Bo ek der geheimcnissenL:L34 e.v. (vgl. P.G.M. I 262, Il I r, 32, 65, VII gO3, 922, 10 1 6, 1044, LXI 63, CXIX b). De namen Eae en AeO zijn te beschouwen als variaties op de godsnaam /a6. 155. Iae en leb zijn variaties op de godsnaam Ia6.'Znnen van Sabaoth' kan opgevat worden als
'zij die behoren tot de hemelse legerscharen', engelen.
Voor het magische gebruik van de naam Sabaoth, zie noot 7. Voor het dragen van amuletten om de hals, vgl. P.G.M. I 148, IV IO8/,1827 ,2704, VII 198, 208, 232,488, XIII 699, LXXXVI, Artemidorus Dromenboek 5.56.
156. De naam PhobotAl kan samenhangen met de gepersonifieeerde Phobos 'Angst'(P.G.M. XIII75, 585). Het uit het Hebreeuws afkomstige Addnni 'mijn Heer', wordt vooral gebruikt als godsnaam, maar komt ook als engelnaam voor (P.G.M. VII649, X 48, XIII 146). 157. Met 'koude'en'rilling'zijn vormen van koorts bedoeld. Voor amuletten tegen maagklachten, zie S.M.A., blz.5l-62. De magische naam laz vinden we in verschillende variatieS in andere bronnen, ondermeer bij Alexander van Tralles Therapeutica (ed. T. Puschmann, Alexander von Tralles, vol. I, Wenen 1878, blz. 50), P.G.M. XLIV, 2de BoekvanJefr50. De identiteit van de 'elf vaders' is niet duidelijk; waarschijnlijk worden er demonen mee bedoeld (vgl. Handelingen van Thomas 32.).
t17
"Rizodl, sluit Soebelti op", dan verdwijn ik onmiddellijkls8'. 20. De zestiende zei: 'Ik heet latrax. Ik breng mensen ongeneeslijke koortsen toe. Hij die gezond wil worden moetkorianderzaad fijnwrijven, zijn lippen daarmee insmeren en zeggen: "Ik bezweer je bij Dan, verdwijn van het beeld van God", en dan verdwijn ik onmiddellijktse' . 2t. De zeventiende zei; 'Ik heet Ieropa. Ik ga zitten op de maag van de mens en ik veroorzaak stuipen in bad. En vind ik iemand op mijn weg, dan laat ik hem neervallen. Als men in het oor van het slachtoffer drie maalzegt: "Joeda Zizaboe" , zie, dan laat men mij verdwijnentff'. 22. De achttiende zei:'Ikheet Modebel. Ik scheid de vrouw van de man. Als men de namen van de acht vaders opschrijft en deze in de 158. De naam Soubeltibvat misschien de naam van de Syrische god Belti. De naarn RizdAl kan afgeleid worden van het Hebreeuwse ratsah en betekent dan 'God heeft vergeven', ofhet gaat om een variatie op de engelnaam Raziel 'Geheimenissen van God'. 159. Hier is gekozen voor de lezinglatrax van manuscript L. Magische namen beginnend met Ia- komen veelvuldig voor in de magische bronnen; het gaat daarbij om een afleiding van de godnaam Ia6. Yoor -trax, vgl. P.G.M. CXXIV 9 en de naamTetrax, 66n van de Ephesia grammata (zie T.Sal. 7:4). Voor de samenstelling, vgl. de naam lddrax in de defixio uitgegeven door H.C. Youtie - C. Bonner, Two Curse Tablets from Beisan , inTransactions of the American Philological Association 68 (1937) 43-77 L6/.l. Voor het insmeren van de lippen, vgl. P.G.M. II 19, IV 1338. De naam Dan is in de rabbijnse literatuur bekend als magische naam (t. Si abbath 7 :3, b. Siabbath 67b). Voor de uitdrukking 'het beeld Gods', een verwijzing naar Gen, I:27 , vgl. I*venvan Adnm en Eva37:3,39:2-3, Apolcnlyps van Mozes l0.,3,l2:.1, Didachi 5:2, Barnabas2O:2, P.G.M. IV I178, 3026 en het Salomo-amulet op papyrus, uitgegeven door M. Naldini, Un frammento esorcistico e il Testamento di Salomone, in Studia Florentina Alexandro Roncini oblata, Rome 1970, blz. 281-287 . 160. Dat een demon 'zitop'een menselijk lichaamsdeel, lezen we ook in een Aramese toverschaal (C.A.I.B. 53:8). Voor baden als plaatscn waar demonen wonen, zie ondermeer P.G.M. lI29 e.v.,IV 735, P.D.M. XII | 49, b. B e r ac ho t h 6Oa, b P e s achim | | | a, b . Qiddo e si im 39b, Ge ne s i s Rab' bah 63:8 , y .Teroemoth 8 .4 .46b-c , Handelingen van Thomas 42, Handelingen van Andreas 27 , Gregorius van Nyssa leven van Gregorius de wonder' doener3oS, vgl. Joh. 5:4. De stuipen en het neervallen wijzen in de richting van epilepsie, zie noot ll0. Voor het fluisteren van toverwoorden 'in het oor', zie P. G. M. IV 909, XIII 248, Heliodorus A ethiopica 6. 14, 2165, v gl. Ovidius Metamorphosen 14.57, Apuleius Metamorphosen 1.3. Het Hebreeuws kent hetzelfde woord lachasi voor'fluisteren' en 'magische woorden uitspreken'. Voor louda als engelnaam, zie het amulet bij A. Deissmann, Licht vom Osten, Tiibingen 3 t923,b12.344. De naam Zizabou vinden we in de vorm Zizoubi6 in P.G.M. VII 829. .
ll8
deurposten plaatst, dan verdwijn ik onmiddellijgt0t' . 23. De negentiende zei:'Ik heet Ryx Madoeor. Ik breng ongeneeslijke koortsen toe. In welk huis u mijn naam ook zult opschrijven, daaruit verdwijn ik onmiddellijkl62' . 24. De twintigste zei: 'Ik heet Ryx Nathotho. Ik ga zittenop de knie6n van de mensen. Als iemand "Phnoenebiel" op een vel papyrus schrijft, dan verdwijn
ik onmiddellijkt63'. 25. De eenentwintigste zei: 'Ik heet Ryx Alath. Ik veroorzaak ademnood onder zuigelingen. Als men "Rarideris" opschrijft en men draagt dit lals amulet], dan verdwijn ik onmiddellijkrs' . 26. De tweeentwintigste zei: 'Ik heet Ryx Audameoth. Ik stuur hartpijn. Als men "Raioeoth" opschrijft, dan verdwijn ik onmiddellijptos' .27. De drieentwintigste zei: 'Ik heet Ryx Manthado. Ik zorg ervoor dat nieren pijn doen. Als iemand opschrijft "Iaoth Oeriel", dan verdwijn ik onmiddelhjkt*'. 28. De vierentwintigste zei: 'Ik heet Ryx Aktonme. Ik zorg ervoor dat ribben pijn doen. Als men met een spijker van een schip dat is vergaan, schrijft "Van de hemelse Marmaraoth", dan verdwijn ik onmiddellijkt6T'. 29. De vijf161.
De
naam Modeb€l is af te leiden van het Hebreeuwse mabdil of het Aramese mabdel'hij die scheiding brengt'. De oorsprong en identiteit van
de 'acht vaders' is onbekend. Waarschijnlijk gaat het om engelen. De ingang van het huis, de drempel, is bij uitstek een plaats waar demonen wonen (vgl. Gen. 4:7,Ex. 12:23, I Sam. 5:5, Zet. l:9). Ook de Mezuzah diende om de demonen verre te houden (b.Berachoth 5a, Targoem Hooglied 8:3). De deurpost is daarom een geschikte plaats om magische riten te verrichten (vgl. P.G.M. II51, b.Gittim69a, Boek der geheimenissen l:78). 162. De naam Madoudr volgt de lezing van manuscript H. De naam komt in de vorm Maldoubr ondermeer voor in C.C.A. 4.132. 163. In de naam Nathoth6 moet thbtho uit het Egyptisch/I(optisch worden afgeleid en het betekent dan 'de grote Thoth' (vgl. P.G.M. LXI 2l). De naam PhnounAbiAl komt in de vorm PhnounebeO voor in P.G.M. IX l l. LXIX 1, vgl. P.G.M. V 446, VII40l. 16a. Vgl. de naam Alaeth bij R. Reitzenstein, Poimnndres,Leipzig l9fJ,4,blz.
293. 165. De naam Raiou6rft is waarschijnlijk terug te voeren op de oudere dekaannaam R0ou6o.
166. De naam Manthado is af te leiden uit het Egyptisch/Koptisch en belekent 'zoon' of 'evenbeeld van de grote Thoth' (vgl. P.G.M. XII 169, XXXVIII 20). Voor labth zie T. Sal. I 8: I 3. Voor Oeriel zie T .Sal. Z:4. 167. De naam Aktonme is zeker van Egyptische oorsprong. voor het schrijven met een spijker van een vergaan schip, zie P.G.M. VII 466 (vgl. VII 592, Apuleius Metamorphosen 3.17). De wijdverbreide gedachte achter deze magische rite is, dat overblijfselen (ousia) van mensen die niet op natuurlijke wijze overleden zijn (adroi of biothanatoi), bijzondere magische krachten in zich bergen. Voor de naam Marmaraoth, zie T.Sal. 8:7.
119
entwintigste zei:'Ik heet Ryx Anatreth. Ik stuur borrelingen en koortsen in de ingewanden. Als ik hoor "araracharara", dan verdwijn ik onmiddellijkt6s'. 30. De zesentwintigste zei: 'Ik heet Ryx de Enautha. Ik neem de zinnen weg en verander de harten. Als men "Kalazael" opschrijft, dan verdwijn ik onmiddelliilt0e'. 31 . De zevenentwintigste zei: 'Ik heet Ryx Axesbyth. Ik maak mensen tot teringlijders en lijders aan bloedvloeiingen. Als men mij bezweert bij onvermengde wijn en ldeze wijnl aan het slachtoffer [te drinken] geeft, dan verdwijn ik onmiddellijktto'. 32. De achtentwintigste zei 'lk heet Ryx Hapax. Ik stuur slape-
loosheid. Als men "Kok Phnedismos" opschrijft en om zijn slapen bindt, dan verdwijn ik onmiddetltjltzl'. 33. De negenentwintigste zei: 'Ik heet Ryx Anoster. Ik stuur baarmoederkrampen en veroorzaak pijnen in de blaas. Als men in zuivere
olijfolie
drie gemalen laurierzaden [tot een zalfl uitsmeert en zegt "lk bezweer je bij Marmaraoth", dan verdwijn ik onmiddellijktT2'. 34. De dertigste zei: 'Ik heet Ryx Ephesikireth. Ik veroorzaak chronische ziekte. Als men zout in olie gooit, de zieke daarmee 168. De neem Anatrethbevat misschien de naam van de Egyptische zonnegod Ra (Reth). Het palindroom (woord dat van links naar rechts hetzelfde is als andersom) araracharara (lezing naar manuscript P en N van versie B) komt dikwijls voor in de magische bronnen, zie ondermeer P.G.M. II 100, VII 419, D.T. 38:1, 198:7. 169. De naem Erwutha kalrr samenhangen met de naam van de Egyptische
hemelgodin Noet. Een parallel bij de demonnaam wordt gevonden in de woorden rys anad op een amulet, gepubliceerd in E. Brandt e.a., Antike Gemmen in deutschen Sammlungen, vol. III, Mtnchen 197 0, blz. 243. De engelnaam KalazaAl betekent misschien 'God heeft losgemaakt', d.w.z. God heeft de binding door de demonen losgemaakt, vgl. noot 110. 170. Het gebruik van wijn berust hier op de associatie wijn - bloed. \ilijn werd vriiwel uitsluitend verdund of met specerijen vermengd gedronken. Voor het magische gebruik van onvennengde wijn, zie P.G.M.
XIII 130,686, 1013. l7l. Het Griekse woord hapax betekent '66n maal'.
Voor door demonen
veroorzaakte slapeloosheid, zie ondermeer P.G.M. XII 16, LXX25, Boek der Geheimenissen l:62. Het woord /coft komt in verschillende vormen (kok, chok, koch) voor in de Koptische magische papyn. Waarschijnlijk is ook de naam Phnedismos van Egyptische origine.
172. Yoor baarmoederkwalen, zie ondermeer P.G.M. YII260-271, S.M.A. blz. go-gl.zuivere olijfolie wordt vaak gebruikt bij magische rituelen, vgl. P.G.M. II55,146,IV 3191, LXI 1. In Mk. 6:13 wordt het zalven met olijfolie in 66n adem genoemd met het uitdriiven van demonen. 'In de olie is een grote [kracht van] genezing voor de zieke' (Boek der geheimenissen 5:42). Voor de naam Marmaraoth, zie T.Sal' 8:7.
120
zalft en zegt " Cheroebim Seraphim, helpt", dan verdwijn ik onmiddellijltzr'. 35. De eenendertigste zei: 'Ik heet Ryx Aleureth. Indien iemand visgraten doorslikt en men legt van dezelfde vis een graat op de borsten van het slachtoffer, dan verdwijn ik onmiddellijktz+'. 36. De twee€ndertigste zei: 'Ik heet Ryx Ichthyon. Ik verlam pezen, maar als ik hoor "Adonai malthe", dan verdwijn ik onmiddellijktTs' . 37 . De drie6ndertigste zei: 'Ik heet Ryx Achoneoth. Ik veroorzaak pijn in de kelen en de amandelen. Als men op klimopbladeren schrijft "Leikoergos", op de wijze van een druiventros, verdwijnend, dan verdwijn ik onmiddellijkrT6'. 38. De vierendertigste zei: 'Ik heet Ryx Autoth. Ik veroorzaak afgunsten en twisten onder vrienden. Maar het alfabet, wanneer het wordt opgeschreven, bedwingt mijt77'. 39. De 173. De naam EphAsikireth (lezing volgens manuscript P) kennen we in de vorm A phthisikAre uit de magische bronnen (vrijwel uitsluitend naast het palin-
droom ararachnrara, zie noot 168). Voor phthisikAre is de betekenis 'vernietiger van het doodslot' (phthisis 'vernietiger' en kAr'lot' of 'dood') voorgesteld. De door McCown gevolgde lezing Physikoreth (manuscript H) is een poging de naam in Griekse oren verstaanbaarder te maken: physis 'natuur' en kor4'meisje'. Voor het inwrijven met zout als geneeskrachtig middel of methode om de demonen af te weren, zie onderme er Ezech. 16:4, Plinius Narnurgeschiedenis 31.9.45,31.98.100. De combinatie van zout en olie is ondermeer te vinden inb.Sjabbath 66b. De Cheroebim en Serafim zijn mythologische halfwezens die reeds in het Oude Testament tot engelen zijn geworden (Gen. 3:24,2 Sam. 22:10, Ps. 17:11, Jes. 6:2. 6). Beide namen zijn in de laat-antieke magische teksten zeer geliefd, vgl. P.G.M. XXXV 12, S.M.A.311. 174. In t.Sjabbath 7:21, b.Sjabbath 67a en y.Sjabbath 6.12a wordt een vrijwel identiek magisch ritueel beschreven. Hier wordt de graat van dezelfde vis op het hoofd van de pati€nt gelegd. Het principe van het ritueel is homeopathisch. 17 5. D e naem Ryx I chthy on is af te leiden uit het Griekse rAxichthdn' uit de aarde uitgebroken' (zie ondermeer P.G.M. lV 2722,IX 3, XXXVI 154, D.T. 251:4-8, S.M.A. blz. 170, nr. 260). Voor Adonai, zie T.Sal. l8:17. Het Griekse malthi is misschien af te leiden van het Hebreeuwse lot of het Aramese ftai'vervloeken' . 176. De naam Ryx Ach6ne6th staat in de vorm Ri6ch Anch6[n]6[ch] op een amulet, gepubliceerd in E. Brandt e.a., Antike Gemmen in deutschen Sammlungen, vol. III, Miinchen 197 0, blz. 208. Elders wordt de naam in de vorm achdndch aangetroffen. De kwaal die in het Testament aan deze demon wordt toegeschreven, namelijk keelpijn, is ingegeven door de associatie van de naam met 'angina' (van agchoni), keelontsteking. Voor het schrijven op klimopbladeren, vgl. P.G.M. M992. Voor de schrijfwijze 'als een druiventros' (vgl. P.G.M. III 70), zie inleiding paragraaf 9. 177. In de naam Autoth laat zich opnieuw de Egyptische godsnaam Thoth ontdekken. Het gebruik van het alfabet voor magische doeleinden is bekend uit teksten en inscripties (vgl. C.C.A. 4.61).
121
'Ik heet Ryx Phtheneoth. Ik beheks ieder mens [met het boze oog]. Maar het veel-lijdende oog, wanneer het wordt gegraveerd, bedwingt mer78'. 40. De zesendertigste zei:'En ik heet Ryx Mianeth. Ik ben het lichaam kwaad gezind, vijfendertigste zei:
ik
verwoest huizen, ik vernietig het vlees. Indien men in de deurposten van de huizen schrijft "melpo ardad anadth", dan vlucht ik van die plaatst7e' . 4L. Toen ik, Salomo, dit gehoord had, verheerlijkte ik de God van de hemel en de aarde en gaf het bevel dat zij water moesten dragen'8O. 42. En ik bad tot God, dat de 36 demonen die de mensheid lastig vallen, naar Gods tempel zouden komen.
19
1. En ik, Salomo, was geeerd door alle mensen onder de hemel. En ik was bezig Gods tempel te bouwen en mijn koninkrijk was welvarend. 2. En alle koningen waren gewoon naar me toe te komen om Gods tempel te aanschouwen, dien ik bezig was te bouwen. Enze brachten me goud en zilver; brons, ijzer,lood en hout voerden zlj aan voor de inrichting van de tempelr8r, onder wie ook Saba, koningin van het Zuiden, die een tovenares met
178. De naam PhthAnebthbevat misschien de Egyptische godsnamen Ftha en Noet, vgl. Phtha Nouth in P. G.M. XII 8 I ).'Beheksen [met het boze oog]' is een vertaling van baskain6 (vgl. Gal. 3: l). Het geloof in de schadende macht van het jaloerse oog is al bij de Babylonidrs en de Assyri€rs bekend. In de hellenistische en laat-antieke periode was dit bijgeloof zowel onder heidenen als onder Joden en christenen gemeengoed. 'Het veel-lijdende oog' wordt geillustreerd door talrijke afbeeldingen, ondermeer op Salomoamuletten, van een oog dat van alle zijden wordt aangevallen door dieren en door wapens (zie S.M.A. blz.97 en nr. 298-303). Een dergelijke afbeelding is ook aangetroffen op een 3de eeuwse plafondschildering in de synagoge van Dura Europos. Voor het geheel vergelijk het amulet met de tekst 'het zegel van Salomo houdt het boze oog in bedwang', gepubliceerd door J. Russell, The Evil Eye in Early Byzantine Society, inJahrbuch der risterreichischen Byzantinistik 3213 (1982) 539-548. 179. De toverwoordenmelp6 ardad anaath laten zich misschien verstaan uit het Hebreeuwse m"lifne yardath 'anath'gij zult afdalen van voor mijn aangezicht' (naar een suggestie van Tj. Baarda).
180. Zie T.Sal.21:3. l8l. Zie 1 Kon. 5, 10:1-10. 2 Kron. 9:1-10.
r22
veel inzicht wast82. Ze kwam en boog zich voor mijn aangezichtt83.
20 l. En zie, €6n van de werklieden, een oude man, wierp zich voor mijn aangezichtneeren sprak: 'Koning Salomo, zoon van David, heb medelijden met mijl8a vanwege mijn ouderdom'. En ik zei tegen hem: 'Zegwat u wilt, oude man' .2. HLi zei:'Ik smeek u, koning, ik heb een eniggeboren zoon. Deze brengt mij dagelijks vreselijke mishandelingen toe, want hij slaat mij steeds weer op mijn gezicht en hoofd, terwijl hij aankondigt dat hij me een bittere dood zal bereiden. Daarom ben ik naar u toe gekomen, opdat u mij zult wreken'. 3. Toen ik dit gehoord had, gaf ik het bevel om zijn zoon bij me te brengen. Toen deze gekomen was, zeiiktegenhem: 'Gedraagjeje zo?'4. Hij zei: 'Benik zozeervan waanzin vervuld, koning, dat ik mijn verwekker met mijn handpalm zou aframmelen? Wees me genadig, koning, want het is niet eerlijk te luisteren naar zo'nverzonnen verhaal vol ellende'. 5. Toen ik, Salomo, de jongeman gehoord had, vermaande ik de oude om tot inzicht te komen. Maar hij wilde niet en zei: 'Men moet hem ter dood brengen'. 6. Toen ik de demon Ornias zag lachen, werd ik heel boos, omdat hij lachte in mijn aanwezigheid. En nadat ik die [oude man] had laten verwijderen, beval ik Ornias te komen en ik zei tegen hem: 'Vervloekte, lach je me uit?' 7 .Hii sprak: 'Ik smeek u, koning, niet om u lachte ik, maar om de ongelukkige oude man en de ellendige jongen , zijn zoon. Want over drie dagen zal deze stervenrss. Zie, de oude man wil hem op 182. In
1
Kon. 10:1 en 2 Kron. 9:1 heet zij 'koningin van Saba' (Saba was een
koninkrijk in zuidwest Arabi€, vgl. Gen. lO:2B,Job 6:19). Evenals in het Testament wordt ze in Matt. 12:42 enluk. tt :31'koningin van her Zuiden'genoemd. De Hebreeuwse bijbeltekst kon aanleiding geyen ror het misverstand dat Saba de eigennaam van de koningin was, zoals ook in latere Joodse bronnen wordt gesteld. volgens Josephus Joodse oudheden 8.165 was de koningin 'getraind in wijsheid en ook in andere opzichten wonderbaarlijk'. Dat zij een tovenares @oA$ was, wordt ook gesteld in hhar 3 .194b. Hier schijnt dit een positieve klank te hebben (vgl. Plato Symposium2O2e). 183. Saba komt opnieuw rer sprake in T.Sal.21. 184. Deze woorden yormen een opmerkelijke parallel bij Mk. 10:48, Luk. 18:39. Niets in de tekst wijst erop dat her hier om een nabootsing van deze evangelieteksten gaat.
185.
In het rabbijnse verhaal over koning Sdomo en de demon
Asjmedai (b.Gittim 68a), lacht Asjmedai wanneer hij een man ziet, die de schoenmaker
123
boze wrjze ombrengen'. 8. Ik zei: 'Is dat werkelijk zo?' De demon sprak: 'Jazeker, koning'. 9. En ik gaf het bevel dat de demon zich zorl verwijderen en dat de oude man en zljn zoon zouden komen. En ik droeg hen op om vriendschap te sluiten. 10. En tegen de oude man zei ik: 'Breng uw zoon over drie dagen
hier'. En nadat zij zich gebogen hadden, trokken zlj zich terug. I 1. En ik gaf opnieuw het bevel dat Ornias bij me gebracht zou worden en ik zei tegen hem: 'Zegme hoe je dat weet, dat de zoon overdrie dagen zal sterven' .12. Hij sprak: 'Wij demonen, stijgen op naar het firmament van de hemel en vliegen temidden van de sterren. En wij horen de besluiten die van God uitgaan over de zielen van de mensenttu. 13. En vervolgens komen wij en terwijl we van gedaante veranderen, doden we hen door een machtsdaad: hetzij met vuur, hetzij met een zwaard,hetzrj door middel van een ongeluk'r8' . 14. Ik vroeg hem: '7-eg me dan, hoe jullie naar de hemel kunnen opstijgen, ondanks dat jullie demonen zijn' . 15. Hij zei tegen mij: 'Al wat zti in de hemel volbrengen, [volbrengen zij] evenzo op de aarde, want de heerschappijen, machten en krachtenl88 vliegen omhoog enzij worden de toegang tot de hemel waardig geacht. 16. Maar wij, demonen, raken uitgeput, omdat we geen treden hebben om van op te stijgen of op
uit te rusten, en we vallen als bladeren van de bomen. En
de mensen die dat aanschouwen, denken dat het sterren zijn die van
de hemel vallenl8e.
17
. Zo is het niet, koning, maar wij vallen
o$raagt om schoenen voor hem te maken die zeven jaar lang meegium. Asjmedai weet dat de man niet meer dan zeven dagen te leven heeft.
186. Dezelfde voorstelling vinden we in rabbijnse bronnen. Volgens b.Chagigah l6akennen demonen de toekomst, omdat zij vleugels hebben, naar de hemel opvliegen en zo op dezelfde wijze als de engelen van achter het voorhangsel voor Gods troon Gods besluiten horen (vgl. b.Gittim 68a, b.Berachoth l8b). Volgens Pirqe de-Rabbi Elidzer 7 worden de boze geesten die zich in het firmament bewegen, wanneer zij opstijgen om van achter het voorhangsel Gods woord te vernemen, met een vurige roede teruggedreven niur hun plaats (vgl. 1 Henoch 4O:7). 187. \(aarschijnlijk is bedoeld dat de demonen daarmee Gods besluiten uiwoeren, vgl. onderm eer Jubileedn 10: I - 1 I , I Henoch 56 l ,2 Cor. l2:7 1 88. Voor deze klassen van engelen, zie 2 Henoch 20:.1, I Cor. 15:24, Ef . l:21, vgl. I Henoch6l:10,TestamentvanAdam4, Rom. 8:38, Kol. 2:15, l Petr. 3:22.
189. Voor het motief van de satan of de demonen als vallende sterren, zie Jes. 14212, Ezech. 28:76, I Henoch 86:1, 88: l-3 , 90:24, Apokalyps van Elia 4:1, Jannes en Jambres, Hippolytus De antichrist 17 , vgl- Job 38:7, Jud. 13, Hebreeuwse Apokalyps van Elia 35:10'
r24
vanwege onze zwakheid. Omdat we nergens houvast hebben, vallen we als bliksemschichtenlm op de aarde en we verbranden steden en steken akkers in brand. De sterren van de hemel daarentegen zijn vast gegrond in het firmamentrer'. 18. Toen ik, Salomo, dit gehoord had, gaf ik het bevel dat de demon vijf dagen lang bewaaktzuworden. 19. En na vijf dagen ontbood ik de oude
man. Maar hij wilde niet komen. Toen hij [toch] gekomen was, zagikdat hij bedrukt en bedroefd was. 20. En lkzeitegen hem: 'Waar is uw zoon, oude man?' Hij sprak: 'Ik ben kinderloos geworden, koning, en wanhopig waak ik bij het graf van mijn zoon'. 21. Toen ik, Salomo, dit gehoord had, wist ik dat hetgeen de demon verteld had, waar was. En ik verheerlijkte de God van de hemel en van de aarde.
21
1. En Saba, de koningin van het Zuiden, verwonderde zich toen
zij de tempel zag, dien ik bezig was te bouwen, en zrj schonk tienduizend koperen sikkels. 2. Zli ging de tempel binnen en zag het altaar en de cheroebim en de Serafim die het verzoendeksel overschaduwen, en de tweehonderd stenen van de lampen, die flonkerden vanuit verschillende kleuren: lampen van smaragden en van hyacint- en lazuurstenenre2. 3. En zij zag het zilveren, bronzen en gouden vaatwerk en de fundamenten van de zuilen, gevlochten met brons dat als een ketting was gema akt. Ze zag ook de bronzenzee, die werd ondersteund door de 36 stierenle3. 4. En
190. Een zeldzame parallel bij Luk. 10:18 'Ik zagde satan als een bliksemschicht uit de hemel vallen'. 191. Volgens de rabbijnse bronnen zijninde rweede hemel, genaamd raqia, 'firmament', zon, maan, sterren en sterrenbeelden geplaatst (b.Chagigah l2b, vgl. Gen l:14-15 . 17 , Wijsheid van Jezus Sirach 43:8). 192. Volgens Ex. 25:20 en Hebr. 9:5 overschaduwen alleen de cherubim het verzoendeksel. Inzake de lichtgevende edelstenenzie noor 101. 193. Voor de zuilen, zie 1 Kon. 7:15-22,41 e.v.,2 Kon. 25:13.17,Jer.27:79, 52:17. 20-22, Ezech. 40:49, voor de bronzen zee: I Kon. 7:23-26, 2 Kon. 16:77 , 25:23,2 Kron. 4:2-5.In de bijbeltekst is sprake van slechts twaalf runderen, die het waterbassin dragen. Dat het Testament 36 stieren noemt, wijst erop dat de runderen hier geidentificeerd zijn met de 36 Dekaandemonen, die volgens T.Sal. 18:41 door Salomo de taak hebben gekregen om water te dragen. De late Midrasj Tadsje stelt dat de bronzen zee rond is (b.Chagigah l3a), omdat de hemel rond is, en dat de twaalf runderen de twaalf tekens van de Zodiak vertegenwoordigen.
125
tempel
allen waren aan het werk in Gods 66n gouden talent, behalve de demoflen.
22
tegen het loon van
1. De koning van de Arabieren, Adarkesle5, stuurde een brief en zei:'Dekoning van de Arabieren, Adarkes, aan koning Salomo, gegroet. Ziewehebben gehoord van de wijsheid die u gegeven is, en dat aan u, hoewel u een mens bent, vanwege de Heer inzicht is gegeven aangaande alle geesten van de lucht, van de aarde en van onder de aarde. 2. Nu is er een geest in Arabie, want in de vroege morgen begint het waaien van een wind, [die voortduurt] tot aan het derde uur en de windkracht daarvan is verschrikkelijk en zli doodt mens en dier. Niets dat ademt kan leven ten overstaan van de demonrnu. 3 . Ik smeek u, omdat de geest als een wind is , verzin iets in overeenstemming met de wijsheid die u door de Heer, uw God, gegeven is. En verwaardig u om iemand te sturen, die hem gevangen kan nemen. 4. En zie, wij zullen de uwe zijn, koning Salomo, ik, heel mijn volk en heel mijn land. En heel Arabie zal in rust leven als u voor ons wraak wilt nemen. 5. Daarom smeken wU u, negeer ons verzoek niet en word voor altoos en immer onze heer. Het ga u goed, mijn heer, altijd en in alle dingen'. 6. Toen ik, Salomo, deze brief had gelezen en opgevouwen, gaf ik hem aan mijn slaaf en zei tegen hem: 'Over zeven dagen moet je me aan deze brief herinneren' .7 . En Jeruzalem was gebouwd en de tempel naderde zijn voltooiing. En er was een grote hoeksteen die ik wilde plaatsen aan hetuiteinde van een hoek, ter voltooiing van de tempel. 8. Alle bouwlieden en alle demonen die meehielpen, kwamen samen om de steen te vervoeren en te plaatsen aan de vleugel van de tempel. Maar zij konden hem niet in beweging krijgen. 9. Na zeven dagen nu, toen ik werd herinnerd aan de brief van de koning van de Arabieren, riep ik mijn jongen en zei tegen hem 'Zadel je kameel, neem een waterzak en dit zegel 10. en ga naar Arabi6, naar de plaats waar de boze geest waait. Neem de zaken [houd] de ring voor de mond van de zak. 11. En als de zak wordt opgeblazen, zul je ontdekken dat het de demon is die 194. Een kleine lacune in manuscript H, waarvoor ook de andere manuscripten geen tekst bieden. 1 95. In b.Avodah hrah lob en Ester Rabbah 3. 18 wordt een Parthische koning Adarkan genoemd.
196. Voor de stormwind als demonische niacht, vgl.3 Henoch23, Genesis Rabbah 24.4, Matt. 8:26, Mk. 4:39.
r26
erin blaast. Bind dan snel de zak met geweld dicht, verzegel hem met de ring, laad hem op je kameel en breng hem hier. Ga dan. Vaarwel'. 12. Toen deed de jongen zoals hem was opgedragen en hij reisde naar Arabi€. De mensen op die plaats geloofden niet dat hij de boze geest zou kunnen vangente' . 13. Nadat de huisslaaf ,s morgens vroeg was opgestaan, stelde hij zich tegenover de geest van de wind. Hij zette de zakop de grond en legde de ring daarop. En [de geest] ging in de zaken blies die op. 14. Dejongen srond op en bond de zak bij de opening dicht in de naam van de Here Sabaoth. En de geest bleef binnen in de zak. 15. En als bewijs bleef de jongen drie dagen: en de geest waaide niet meer. En de Arabieren erkenden dat hij de geest veilig had opgesloten. 16. Toen laadde hij de zak op zijn kameel. De Arabieren zonden de jongen heen met gaven en eerbewijzen en zijprezenGodre8 want zij bleven in rust. De jongen nu bracht de geest naar binnen en zette hem in het uiteinde van de tempel. 17 .Devolgende dag ging
ik, koning Salomo, de tempel binnen en ik was nog steeds
bedroefd over de hoeksteen. En de zak stond op, wandelde zeven stappen, stond stil op zijn mond en boog zich voor mij. 18. Nadat ik me erover verbaasd had dat hij, ondanks [in] de zak [te zijn], over krachten beschikte en wandelde, beval ik hem op te staan. En de zak richtte zich op en stond op zijn voeten, terwijl hij was opgeblazen. 19. En ik vroeg hem en zei: 'Wie ben je?' Binnenin zei de geest: 'Ik ben een demon genaamd Ephippastee, die in Arabie woont'. 20. En ik zei tegen hem: 'Door welke engel word je bedwongen?' Hij zei: 'Door hem die door een maagd geboren zal worden - want engelen buigen zich voor hem neer - en die door Joden gekruisigd zal worden2m'. 197. Het ongeloof voordat het wonder is geschied is een bekende topos uit antieke wonderverhalen, vgl. 2 Kon. 5:11, Mk. 5:40, philostratus Leven van Apollonius van Tyann 4.45. 198. voor de verheerlijking door de omstanders na afloop van het verrichte wonder, vgl. T.Sal. l3:7, Matt. 8:9, l5:31 ,Mik.2:12, Luk. 4:15, 5:25 e.v., 7:16, 18:43, Philostratus lzven van Apollonius 4.20, Handelingen van Thomas 59, Athanasius Leven van Antonius 71. 199. Zie T.Sal. 6:5, l2:4, 24:I, 25:7. Misschien houdt de naam Ephippas verband met de naam van Egyptische chaosgod Apofis. Manuscript p biedt in T.Sal. 18:20 de populaire etymologie ephiptamai .ik vlieg'. 200. In de directe context laten zich twee aanknopingspunten ontdekken, naar aanleiding waarvan een christelijke redactor deze verwijzing naar Christus in de tekst heeft ingevoegd. De 'hoeksteen' uit ps. llg..22 werd door christenen op christus betrokken (zie noot 203). De uitdrukking 'in staat om bergen te verplaatsen' brengt Mk. 1l:23 en 1 cor. l3:2 in herinnering.
r27
23
1. Ik zei tegen hem: 'Wat kun je voor me doen?' Hij zei: 'Ik ben in staat om bergen te verplaatsellnr, huizen te transporteren en
konin-
k
gen neer te werpen' . 2. zeitegenhem: 'Als je kunt, til dan deze steen naar het begin van de hoek van de tempel'. Maar hij zei: 'Niet alleen deze steen zal ik tillen, koning, maar samen met de demon in de Rode 7ne tevens de luchtzuil in de Rode 7r&m2, en u zult hem neerzetten wiur u miur wilt'. 3. Nadat hij dit gezrgd had, kroop hij
onder de steen, tilde die op, ging de trap op terwijl hij de steen &*g, en plaatste hem aan de bovenkant van de ingang van de tempel. 4 Ik, Salomo, was opgetogen en sprak 'Nu is waarlijk vervuld het schriftwoord, dat zng!: "8€n steen, dien de bouwlieden verworpen hadden, deze werd tot hoofd van een hoek", etcetnrf3' .
24
1. En opnieuw zei ik tegen hem: 'Ga heen, breng die zuil bij mij, die volgens jou in de Rode Z.eeis'. En nadat hij was heengegaan,
bracht Ephippas de demon en de zuil, waarbij ze [die zuil] gezamenlijk vanuit Arabi6 droegen. 2. Omdat ik begreep dat deze twee geesten heel de bewoonde wereld in een oogwenk zouden kunnen doen beven, verzegelde ik hen rondom, aandeze en gene zijde, met de ring en ik zei: 'Passen jullie goed op'. 3. En zij bleven tot op de dag van vandaag de zuil in de lucht dragen als bewijs van de wijsheid die mij gegeven was. 4. En de kolossale zuil werd in de lucht hangende gehouden, gedragen door de geesten. En op die manier schenen de geesten, terwijl zij droegen, van onderen als lucht toe. 5. Wanneer wij ingespannen keken, was de voet van de zuil vaag zichtbaar. En zo is het tot op
201. Een vaste uitdrukking (|es. 54:10 LXX, Matt. t7 220,21:2l,Mk. 11:23, 1 Cor. 13 ;2, Herder van Hermas Visioenen I . 3.4, P.G. M. XIII 874, b. Sandr in 24a, b H o r ay oth | 4a, b. B e rachoth 64a, b. B aba B athr a 3b, 9b) met de betekenis: datgene doen wat onmogelijk geacht wordt.
he
.
b. S o tah
202. Zie T.Sal.24.
203. In T.Sal. 23:3 bliikt dat het ook bij alle eerdere omschrijvingen van (de plaats van) de steen (22:7. 8, 17) geat om de sluircteen boven de poort. Het citaat in T.Sal. 23:4 stamt uit Ps. ll8:22 in de vertaling van de Septuaginta. Het 'etcetera' (kai ta loipa) duidt aan dat ook vers 23 gelezen moet worden. De betreffende psalmtekst en de inhoud van Jes. 28:16 werden in het vroege christendom op Christus betrokken (Matt.
l2l},
Luk. 20:17, Hand.
4: I
2l:42,Mk.
l,Ef..2:2O,1 Petr. 2:4-8, Barnabas 6:4). Dat
in onze tekst het citaat in letterlijke zin vervuld wordt, vormt een sterke aanwijzing dat het Testament van oorsprong niet een christelijk geschrift is.
r28
de dag van vandaag'*.
25
1. En ik vroeg de andere demon, die uit de zee was opgestegen met de zuil: 'Wie ben je, hoe heet je en wat is je activiteit? Want ik hoor veel over ie' .2. De demon zei: 'Ik, koning Salomo, heet Abezebithoe. Eertijds had ik mijn zetel in de eerste hemel, waarvan de naam Ameloeth is20s. 3. Ik ben dus een boosaardige, gevleugelde geest met 66n vleugel26, belager van alles wat ademt onder de hemelen. Ik was er bij toen Mozes naar Farao, koning van Egypte, ging, om zijn hart te verharden. 4. Ik ben degene dien Jannes en Jambres2o7, die in Egypte tegen Mozes streden, plachtten op te roepen. Ik ben het, die Mozes weerstond in de
204. De zuil wordt in T.Sal. l2:4'eenpurperen zuil' genoemd. In T.Sal. 25:7 wordt dezelfde zuil in verband gebracht met de wolk- of vuurkolom die het volk Israel bij de uittocht uit Egypte begeleidde (Ex. 13:21 e.v., 14:19 e.v.). De voorstelling van zeken in het Testament is curieus. De kolom die Israel begeleidde, blijft na de doortocht door de Rode Zee boven de zee hangen om de demon daaronder vast te houden (T.Sal. 25:7). Pas wanneer Salomo alle demonen voor het werk in de tempel verzamelt, wordt de zuil naar leruzalem gebracht, waar hij tot op de huidige dag door beide demonen, nauwelijks zichtbaar, wordt gedragen. Misschien is te denken aan de melkweg of aan de regenboog. 205. De demon Abezebithou is ongetwijfeld te identificeren met labezebythuit de magische papyri en vloektafels (P.G.M. III 448, IV 1798. 1999, VII 419, LXVII 16, S.M.A. 251, D.T. 198: 7-9, 252:19,25329). De naam wordt meestal verklaard als een verbastering van het Hebreeuwse JHWH ts" baoth'Heer der hemelse legerscharen' . Misschien vertegenwoordigt het eerste deel van de naam de Samaritaanse uitspraak van de godsnaam: Iabe
(vgl. P.G.M. IV l186). Evenals Be6lzebul is Abezebithoe van oorsprong een hemelse engel, wellicht een aartsengel, vgl. T.Sal. 6:2-3. Zijn oorspronkelijke zetel 'in de eerste hemel' is een aanduiding van zijn waardigheid van weleer. Oorsprong en betekenis van de naam '4melouth zijn onbekend.
2Q6.
In de rabbijnse literatuur is het aantal vleugels van de engelen een
aanduiding van hun waardigheid. Volgens Pirqe de-Rabbi Eliizer l3 had Samael voor zijn val twaalf vleugels, d.w.z. meer dan alle andere hemelingen (vgl. b.Chagigah l2b). 207. De Egyptische tovenaars Jannes en Jambres worden genoemd in Qumran Dam.ascusrol 5:18,2Tim.3:8, Apuleius Apologie 90, Plinius Natuurgeschiedenis 30.2.11, Numenius (bij Eusebius Voorbereiding van het Evangelie 9.81), Origenes Tegen Celsus 4.51, Targoem Pseudo Jonathan Exodus I : 15, 7: I I, Numeri 22:22, b. Menachoth 85a, enz. . Y an een Boek van Jannes en Jambres zijn enkele fragmenten bewaard gebleven. Over de oorsprong van de traditie bestaat geen duidelijkheid.
129
tekenen en wonderen' . 5. lkzeitegen hem: 'Hoe komt het dan dat de uittocht van de zonen van Israel verhardde ik het hart van Farao en hitste ik zijn hart en dat van zijn dienaren op. 6. En ik zorgde ervoor dat zlj achter de zonen van Israel aan zoudenjagen2Os, en Farao en al de Egyptenaren zetten gezamenlijk de achtervolging in. Ik was daar toen bij en samen achtervolgden we hen en wij kwamen allen bij de Rode Zee.l . En het geschiedde toen de zonen van Israel waren overgestoken, dat het water terugkeerde en heel de slagorde van de Egyptenaren bedektem. Ik was daar toen bij en met hen werd ik door het water bedekt. En ik bleef in de zee, omdat ik onder de
jij je in de Rode Zeebevond?' Hij sprak: 'Bij
zuil werd vastgehouden, totdat Ephippas kwam'2ro. 8. En ik, Salomo, bezwoer hem de zuil te dragen tot de voleinding. 9. En met God[s hulp] maakte ik zijn tempel gereed in alle schoonheid. En ik bleef me verheugen en Hem verheerlijken.
26
1. Toen nam ik uit ieder land en koninkrijk vrouwen zonder tal. En ik reisde naar de koning van de Jebusieten en in hun koninkrijk zag 1k een vrouw op wie ik erg verliefd werd en die ik wilde
toevoegen aan mijn harem2rr . 2. En
lk
zei tegen hun priesters:
208. Dat de Egyptische tovenaars door de duivel of een demon werden aangezet tot hun boze daden lezen we ondermeer in Jubileein 48:9, Qumran Damascusrol 5:18, b.Sanhedrin 67b, b.Eroebim l8b, Justinus Apolo gie I 62.4, Tertullianus Ov er de afgodendienst 9 .7). In tegenstelling tot Ex. 4:21, 9:12, lO:20. 27, 1 I : 10, l4:4. 8. 1 7, Rom. 9: I 8 is het hier niet God. die het hart van de farao verhardt, maar de demon. De reden hiervan is om de implicatie te vermijden dat God volledig verantwoordelijk zou zijn voor de zonde van de farao (vgl. Jubilee€n 48:.17 , Handelingen van Thomas 32, Exodus Rabbah I 3 . 1-3 , Origenes Over de principes 3 .l .7 -12) . Volgens Ex. l4:4.8 zet God de farao aan tot de achtervolging; hier is het de demon
(Jubileein 48:12. 16-17).
209. Het wonder van de doortocht door de Rode Zee heeft de laat-antieke tovenaars gefascineerd, vgl. P.G.M. IV 3054, XXXVI 109, D.T. 27t:lQ, C.A.I.B. 39:7, A.M.B. A13, GA4. Volgens Origenes Tegen Celsus 4.34 worden met de woorden 'de God die de koning van Egypte en de Egyptenaren in de Rode Zee verdronk' demonen en kwade machten bedwongen. 210. Pas hier krijgt Salomo anrwoord op de vragen die hij BeElzebul stelde (T.Sal. 6:6). 211. Voor Salomo's vrouwen, zie 1 Kon. 11:1-8, Neh. 13:26, Josephus Joodse oudheden 8. l9l e.v.. Jebus is een oude voor-davidische naam van de stad Jeruzalem (Richt. 19:10, I Kron. I l:4). Dat Salomo van Jeruzalem naar een koninkrijk van de Jebusieten reist, is daarmee moeilijk te rijmen.
130
'Geef mij deze Soemanitische2t2, want ik ben erg verliefd op haar'. Zij spraken tot mij: 'Als u verliefd bent op onze dochter, buig u dan voor onze goden, de grote Raphan en Moloch"', or neem haar'. 3. Ik wilde me echter niet buigen en ik zei tegen hen: 'Ik buig niet voor eeR vreemde god'. 4. Maar zij drongen sterk bij de maagd aan: 'Als het zou gebeuren dat je naar het koninkrijk van Salomo gaat, zeg hem dan: "Ik zal ruet met u slapen, als u niet aan mijn volk gelijk zult worden. Neem vijf sprinkhanen en slacht ze in de naam van Raphan en Moloch"'. 5. En ik, omdat ik op het meisje verliefd was - ze was immers heel mooi en ik was dwaas ik beschouwde het bloed van de sprinkhanen als onbeduidend en ik pakte zemetm'n eigen handen en offerde ze in de naam van Raphan en Moloch, de afgoden2ro. En ik nam de maagd in mijn koninklijk paleis. 6. En de Geest van God werd
212. Detradide dat Salomo verliefd werd op een Soemanitische (Grieks voor het Hebreeuwse'Sunammitische'), is waarschijnlijk ontstaan uit Hooglied 6:13, waar een Sulammitische als geliefde wordt genoemd. Een andere mogelijke wortel is het verhaal over Abisag, de Sunammitische, het mooie meisje dat werd aangesteld om de oude koning David te verzorgen en die na Davids dood door Adonia werd begeerd (1 Kon. l:3-4. 15,2:10. 17. 2l-22). 213. Voor Raphan en Moloch, zie Amos 5:26LXX en Hand. 7:43.Dar de naam Raphan in deze vorm in het Testament wordt gebruikt is een aanwijzingvoor de bekendheid van de auteur met de Septuaginta. Bij deze Griekse vertaling van het Oude Testament werd in Amos 5:26 de Hebreeuwse naam Kewan foudef gelezen en met het Griekse Raphan weergegeven. Volgens 1 Kon. ll7 brachtSalomo offers aan de afgoden Kemos en Moloch. 214. De legende van Salomo's sprinkhanen-offer is ook te vinden in het Ethiopisbhe epos De heerlijkheid der koningen 64 (C. Bezold, Kebra Nagast, in Abhandlungen der philosophisch-philologischen Khsse der kdniglichen bayerischen Akademie der Wissenschaften 23 (1909) l-160 [61]) en bij de Arabische auteur Kis6'i (zie G. Salzberger, Die Salomo-Sage in der semitischen Literatur, Berlijn l9O7 ,blz. l0 en 96). De Dialoog van Timotheiis en Aquila (omstreeks 4ff) n. Chr.) is waarschijnlijk van het Testament aftrankelijk: 'De Christen zei: " ... maar weet, Jood, dat hij (Salomo) zich gebogen heeft voor gesneden beelden en hen sprinkhanen geofferd heeft". De Jood zei: "Hij heeftze niet geofferd (letterlijk: de keel afgesneden), maar ze tegen zijn wil verbrijzeld in zijn hand. Het Boek der Koningen bevat deze dingen niet, maar het is geschreven in zijn Testament". De christen zei: "Daarop baseer ik me met vertrouwen, want niet door de hand van een geschiedschrijver is dit duidelijk gemaakt, maar het is bekend uit de mond van Salomo zelf"' (F.C. Conybeare, The Dialogues of Athanasius and Tnchaeus and of Timothy and Aquila, Oxford 1889, blz. 70).
van mij weggenomen en vanaf die dag werden mijn woorden als wartaal. En zij drong er bij mij op aan dat ik tempels voor de afgoden zou bouwen"t.7. En ik, ongelukkige, bouwde ze, omdat ik erg verliefd was. En mijn koninkrijk scheurdet'u en ik schreeuwde z.eer luid en mijn geest werd versftooid en tien starnmen werden in slavernij aan Jerobiam gegeven. Toen begreep ik, wat mij door de demonen gezngd was, dat zetegen me gezegd hadden: 'Door onze handen zult u aim uw einde komen'. 8. En dit Testament van mij heb ik geschreven voor de Joden en ik heb het hen nagelaten tot een herinnering aan mijn eind. Mijn testament moet door jullie worden bewaard tot een groot geheimenis tegen de onreine geesten2rT, zcdrat
jullie de listen van de boze geesten zullen kennen en de krachten van de heilige engelen. Want de grote Heer Sabaoth, de God van Israel,
is sterk en Hij, door wie mij een z,egel van een eeuwig testament gegeven is2r8, heeft alle demonen aan mij onderworpen. 9. En ik stierf in mijn koninkrijk en ik werd brj mijn vaderen in vrede bijgezet2te. En de tempel van de Here God werd voltooid, voor wie eer en aanbidding betaamt tot in alle eeuwigheid. Amen.
215. I Kon. 11:7 e.v., Josephus Joodse oudheden 8.190-198. 216. Zoals Salomo door de demonen voorspeld was (T.Sal. 5:5, 15:8, zie I Kon. 12). Volgens het bijbelverhaal vond de scheuring van Salomo's rijk pas na zijn dood plaats. In 1 Kon. 11:43 sterft hij als koning. Het Testament stelt daarentegen, dat hij de scheuring zelf meemaakte. Hiermee is verondersteld dat Salomo reeds voor zijn dood zijn koningschap heeft verloren (b.Gittim 68b, b.Sanhedrin 20b, Midrasj Psalmen 78.12, y.Sanhedrin2.20c, enz.). De oorsprong van deze traditie ligt in Prediker I : 12, waar de auteur zegt: 'Ik, Prediker, wcs koning over Israel te Jeruza-
lem'. 217. Het woord mysterion'geheimenis' heeft hier de betekenis van 'wapen tegen demonen' of 'magische handeling of spreuk'. 218. Het woord diathAkA'testarnent' is hier gebruikt in de betekenis 'verdrag' of 'overeenkomst'. 219. Ygl.1 Kon. ll:43. De vermelding van de dood en begrafenis is een vast
onderdeel van het slot van de raamvertelling van het literaire genre van de testamenten (vgl. Testament van Ruben 7:1, Testament van Adam 3:6, Testament van Job 52). Opmerkelijk is dat Salomo van zijn eigen dood en begrafenis vertelt.
132