Historie en meer; overpeinzingen van een historicus
~1~
~2~
Armand Sag
Historie en meer overpeinzingen van een hi...
11 downloads
3254 Views
17MB Size
Report
This content was uploaded by our users and we assume good faith they have the permission to share this book. If you own the copyright to this book and it is wrongfully on our website, we offer a simple DMCA procedure to remove your content from our site. Start by pressing the button below!
Report copyright / DMCA form
Historie en meer; overpeinzingen van een historicus
~1~
~2~
Armand Sag
Historie en meer overpeinzingen van een historicus
Uitgeverij U2pi, Voorburg 2011 ~3~
Oorspronkelijke titel: ‘Historie en meer; overpeinzingen van een historicus’ Copyright: © 2010, Drs. Armand Sag Uitgegeven onder redactioneel toezicht van: Tubâ Kılıç
Omslagontwerp: Tubâ Kılıç Grafisch ontwerp omslagfoto/illustratie: Aslı Dilsiz Aanpassingen achterkaft: Mikail Pehlivan
Eerste druk 2011 ISBN: 978 90 8759 174 8
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur. Voor zover het maken van kopieen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb. 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (Postbus 3060, 2130 KB) of contact op te nemen met de auteur voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912. Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro). All rights reserved. No part of this book may be reproduced, stored in a database or retrieval system, or published, in any form or in any way, electronically, mechanically, by print, photoprint, microfilm or any other means without prior written permission from the author. Ondanks al de aan de samenstelling van de tekst bestede zorg, kan noch de auteur, noch de redactie, noch de uitgever aansprakelijkheid aanvaarden voor de eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit enige fout die in deze uitgave zou kunnen voorkomen.
© 2010, Utrecht – the Netherlands ~4~
~5~
~6~
Inhoudsopgave
Voorwoord
11
Geschiedenis en historici Democratie? Turk en Nederlander Perspectief Wereldsysteem en statenstelsel Ergenekon Boekestijntje De Nederlandse annexatie van Duitsland De Cyprus Kwestie Haïti en de Verenigde Staten Mammoet Alevieten Het probleem van democratie Watergeuzen en Osmanen The Lord of the Rings en de Turken De Turkse Islam De Turkse erkenning van de Nederlanden De achterkant van Internationale Betrekkingen Vroegmiddeleeuwse christendom Nederlandse solidariteit met Cuba Fethullah Gülen Nederland en de oliecrisis van 1973 Het christelijk geloof in de Middeleeuwen Argentinië en Nederland tijdens het WK in 1978 Het testament van Frederick Wilhelm I De positie van de VS in de 21ste eeuw Ancient Regime Het integratiebeleid De éénwording van Europa Hoofddoek De politiefunctie van Turkije in de regio De 'Armeense Genocide'-resolutie Hoe kan het Koerdisch vraagstuk opgelost worden? Herman Pottey en de 16de eeuw De crisis van de 17de eeuw De DTP en het vervolg Het afschaffen van het Koninklijk Huis Onderwijskunde: gelijkheid onder leerlingen
15 21 25 29 33 37 41 45 51 63 69 73 77 83 91 95 99 105 115 121 127 133 139 143 147 153 159 163 169 175 179 183 187 193 197 201 205 207
~7~
De illusie van gelijkheid Nederland is ideaal De Eerste Wereldoorlog: Armeense Opstanden Foutje, bedankt Koerdisch: taal of dialect? Eeuwenoude Turkse dorpen in Europa De Kaukasus: Turkije tegenover Rusland Turkse Schindler redde 20.000 Joden Het leed van de Tataren Turkije: de nieuwe energiegrootmacht Van Spaanse Griep naar Mexicaanse Griep Het buitenlandse beleid van Turkije Turkije en de PKK Turkije versus Syrië-Libanon-Irak Turkije in rep en roer Tweeslacht in de media De opkomst van Turkije als economisch grootmacht De Israëlische connectie Het Armeens-Azerbeidzjaans probleem Turkije en Nabucco Turkije en de Europese Unie Patstelling rondom Karabağ Het PKK-conflict Turkije herontdekt haar geschiedenis De Turks-Armeense onderzoekscommissie
209 211 213 217 221 223 225 229 233 237 243 245 249 251 253 255 257 261 263 267 271 273 277 283 285
Nawoord Bibliografie
288 290
~8~
~9~
~ 10 ~
Voorwoord
‘Historie en meer; overpeinzingen van een historicus’ is een boek wat bestaat uit meerdere artikelen die een zekere raakvlak hebben met historie. De noodzaak om sommige onderwerpen over te brengen op het grote publiek was de voornaamste reden om enkele van mijn, inmiddels anno 2010 ruim 260, artikelen te bundelen tot een boekwerk en deze te publiceren ten bate van het grote publiek in Nederland. Vooral met de recente politieke ontwikkelingen op het oog is het belangrijk om niet alles vanuit een emotioneel of populistisch perspectief op waarde te schatten, maar juist vanuit een objectief en academisch beeld. Daarbij komt al snel geschiedenis om de hoek kijken. Alhoewel het voor sommige mensen slechts het opschrijven van verleden tijd is, kan men er niet omheen dat alles te herleiden is naar historie. Veel politieke problemen hebben een oorzaak wat in het verleden ligt, dit kan een culturele waarde zijn geworden of een historisch event dat voor politieke doeleinden uitvergroot wordt. Het benoemen van dit soort problematiek wordt de gemiddelde wetenschapper, vooral historici, nooit in dank afgenomen. Albert Einstein (1879-1955) had dit al snel door toen hij zijn bekende citaat “De wetenschap is een prachtig iets zolang je er jouw brood niet mee hoeft te verdienen.” deed. Toch is het belangrijk om de historische oorzaak van een politiek probleem bekend te maken, omdat hiermee onjuistheden en halve waarheden aan de kaak gesteld kunnen worden. Zo is het voor een gemiddelde Koerd moeilijk te bevatten dat er geen uniforme ‘Koerdische’ taal is, maar slechts een verzameling talen, dialecten en accenten die geschaard worden onder de noemer ‘Koerdisch’. De onderlinge verstaanbaarheid is vrijwel nihil en dit is historisch verklaarbaar door de volkomen verschillende ontwikkelingen die de stammen in dat gebied hebben meegemaakt. Sommige hebben Arabische elementen overgenomen, andere stammen weer Turkse gewoonten. Hierdoor is het moeilijk om met zekerheid vast te stellen of er wel een ‘Koerdische identiteit’ bestaat en welke (van de vele identiteiten) dit dan is. Ook is het nog onduidelijk of er in de geschiedenis ooit wel een gezamenlijke identiteit was, en of de stammen die nu geschaard worden onder de noemer ‘Koerden’ wel etnisch verwant zijn. Dit is echter iets wat de gemiddeld Koerd niet wil horen, omdat het zijn nationalistische bewustzijn en culturele identiteit tegenspreekt. Juist hierom is het voor historici belangrijk om deze historische feiten naar voren te brengen, omdat het anders op de lange termijn kan leiden tot gevaarlijke situaties. In het geval van Hitler leidde het bijvoorbeeld tot een agressief nationaal-socialisme, in het eerder gegeven voorbeeld van de Koerden kan het ook die kant opgaan. Ervan uitgaand dat het momenteel al niet die kant opgaat met de oprichting van de agressieve terreurgroep PKK. Een goede historicus moet dan ook erg pragmatisch te werk gaan, wil hij zijn bevindingen op een adequate manier overbrengen. Dat wil zeggen, zonder zijn of haar eigen persoonlijke visie en/of mening eraan toe te voegen. Het is dan ook vooral wat de ~ 11 ~
Chinese pragmaticus Deng Xiaoping (1904-1997) meldde met zijn befaamde zinsnede: “Het doet er niet toe of een kat zwart of wit is. Als hij muizen vangt, is het een goede kat.”. Hierbij is het belangrijk om het aspect van historische uitleg op zoveel mogelijk aspecten toe te passen, wat u ook kunt zien in de verscheidenheid van onderwerpen die in dit boek behandeld worden. De geografisch verschillende onderwerpen zorgen voor een breed kader van historische context. Uiteraard is het voor een historicus ook noodzaak om een specialiteit te hebben, maar het toetsen van sommige historische oorzaken in andere geografische en chronologische vakgebieden is veelal waardevol omdat het nieuwe inzichten geeft of juist sommige bevindingen verifieert. Het is precies zoals de belangrijke politiek-historisch leider Mustafa Kemal Atatürk (1881-1938) naar voren bracht met zijn krachtige stelling dat “het meest juiste pad voor beschaving, voor het leven, voor alles op de wereld, wetenschap en kennis is.”. Daarom zijn de artikelen in dit boek zo divers en in sommige gevallen tegendraads. Een historicus mag namelijk nooit iets voor lief aannemen, alles dient volgens onafhankelijke bronnen getoetst te worden. ‘Out-of-the-box’-denken is dan ook vereist, geheel in de traditie van Stephen F. Roberts die zijn tegendraadsheid samenvatte als “Wij zijn beiden atheïst. Het enige verschil is dat ik in een god minder geloof dan jij. Als je begrijpt waarom je alle andere goden behalve de jouwe verwerpt, zul je tevens begrijpen waarom ik ook jouw god verwerp.”. Alle artikelen in dit boek zijn de vruchten van denksessies in de periode 2005-2010. Het kan zijn dat sommige artikelen inmiddels niet meer volledig mijn huidige visie vertegenwoordigen, maar die ik toch wilde delen met het grote publiek omdat het inhoudelijk zeer waardevol is te noemen. En alhoewel er een redactieteam aanwezig was om de inhoudelijke, grammaticale en linguïstische fouten eruit te halen, zijn alle tekortkomingen en fouten die er nog zijn blijven staan, volledig mijn eigen verantwoordelijkheid. Deze zonde, indien aanwezig, komt volledig op mijn conto. In dat kader wil ik graag ook nog de drie belangrijkste vrouwen in mijn leven bedanken. Speciaal aandacht wil ik voor mijn moeder, die een geweldige taak heeft volbracht door mij groot te brengen met humanistische beginselen waardoor het voor mij makkelijk is geweest de verschillende politieke ideologieën (zoals nationalisme en socialisme) van buitenaf op waarde te schatten zonder er zelf door beïnvloed te worden. Mijn dankbaarheid is niet in woorden uit te drukken. In bredere zin zou dit boek nooit tot stand zijn gekomen zonder de eindeloze steun en bemoediging van mijn oudste zus. Als laatst, maar zeker niet als minst, zou het voor mij onbehoorlijk zijn als ik niet de initiatiefneemster van dit boek specifiek zou vermelden. Zonder haar professioneel uitgedacht idee om mijn beste artikelen te bundelen in een boek en deze uit te geven, was dit boek logischerwijs niet tot stand gekomen. Simpelweg omdat ik er niet aan gedacht had. Veel van de redactionele werkzaamheden die dit boek is ondergaan, zijn onder haar toezicht gerealiseerd waardoor ik haar in het bijzonder wil
~ 12 ~
bedanken voor haar steun, inzet, enthousiasme en toewijding in het tot stand komen van dit boek.
~ 13 ~
~ 14 ~
Geschiedenis & historici
Dat geschiedenis wordt geschreven door mensen in de vorm van daden is een ieder duidelijk, maar wat is dan precies het doel van historici, vraagt men zich dan af? Is geschiedenis tenslotte niet iets wat eenmaal plaatsvindt waarna je het kunt afsluiten? Het antwoord op deze tweede vraag is een duidelijke ‘neen!’. Geschiedenis wordt tegenwoordig niet alleen maar gebruikt als objectief maatstaf, al sinds het begin van de 20ste eeuw is het een instrument geworden van het opkomende nationalisme. Dat wil echter niet zeggen dat het voor de 20ste eeuw nationale bewustwording niet in de hand werkte, een mooi voorbeeld is de Friese barbarenkoning Redbad die in het jaar 690 op het punt stond gedoopt te worden, maar op het laatste moment de missionaris het volgende vroeg: “Als ik nu gedoopt word, ben ik een christen en maak ik een kans op de hemel. Maar mijn grootse voorvaders die geen christen waren, hebben die dan helemaal geen kans op de hemel?”. Toen de missionaris als volgt antwoordde “Neen! Jouw voorvaders waren heidenen en zullen branden in de hel!”, besloot Redbad met de volgende woorden: “Ik ben liever in de hel met mijn voorvaders dan helemaal alleen in de hemel!” en weigerde christen te worden. Volgens de kronieken ontstond hierna een nieuwe Friese opstand, waarbij de eerbetoon van de Friezen aan hun “heidense” voorvaders centraal stond. Het is duidelijk dat geschiedenis in wezen zelfs toen al diende als propagandamiddel om oorlogen te rechtvaardigen en/of mensen te beïnvloeden om juist toenadering tot elkaar te zoeken. Voorbeelden hiervan zijn de oorlogen tussen de Grieken en de Perzen vanaf 492 voor Christus en de inval van Alexander de Grote in het Perzische Rijk in 334 voor Christus. Hierbij werd steevast verwezen naar daden van de Perzen in het verleden en werden deze zelfs overdreven en uitvergroot om een inval onder leiding van Alexander te rechtvaardigen. In de loop van de geschiedenis is het maar zelden voorgekomen dat een gebeurtenis enkel en alleen werd opgeschreven om informatie te verstrekken, het propagandistische doel kwam altijd om de hoek kijken. Een recenter voorbeeld is de Frans-Duitse Oorlog van 1870 waarbij de Fransen Elzas-Lotharingen verloren, maar dit altijd bleven kenmerken als “Frans” omdat het volgens de geschiedenis eeuwenlang Frans was geweest. Dit leidde uiteindelijk tot de Frans-Duitse confrontatie in de Eerste Wereldoorlog. Met de opkomst van het nationalisme werd geschiedenis één van de kenmerken van een volk naast een gezamenlijke taal, cultuur en gewoonten. Geschiedenis werd zelfs gebruikt om verschillende volkeren die al eeuwenlang in andere gebieden leefden en hierdoor logischerwijze afwijkende dialecten hadden, te laten versmelten tot één oerras door te verwijzen naar de geschiedenis van enkele duizenden jaren geleden. Een prima voorbeeld hiervan zijn de Turken, die na het ineenstorten van het Osmaanse Rijk onder leiding van de Jong Turken, verwezen naar een oer-Turks ras ~ 15 ~
uit Centraal Azië. Daar zouden de Turken, Azerbeidjanen, Turkmenen, Oezbeken, Kazakken, Kirgiezen, Oejgoeren, Bulgaren, Hongaren, Tataren en nog andere volkeren uit voortgekomen zijn. Alhoewel dit gebaseerd was op substantieel bewijs door gelijkenissen in de taal en cultuur, is het wel tegen te spreken door te verwijzen naar de vermengingen met de Russen, Arabieren, Koerden, Grieken en Slavische volkeren in de loop van tientallen eeuwen. Er werd echter verwezen naar de “Gök Türken” uit de vijfde eeuw na Christus, waar voor het eerst de naam “Türk” werd gebruikt in verband met een staat. De huidige Turken in Turkije zouden nazaten van deze Gök-Turken (wat vrij vertaald “Het Verheven Volk” betekent) zijn, alsmede de Turkmenen, Turks-Cyprioten, Irak-Turkmenen, Oezbeken, Kazakken, Kirgiezen, Azerbeidjanen en nog vele andere volkeren. Logischerwijs ontstonden er groeperingen die zich ten doel stellen alle bovenstaande volkeren wederom te herenigen in een “Groot-Turks” Rijk, zoals bijvoorbeeld de idealisten die in Nederland bekend staan als de Grijze Wolven. Dit fenomeen staat echter niet op zich, ook de verschillende Duitse volkeren werden onder leiding van Bismarck en het krachtige Pruisen verenigd op basis van een gezamenlijke taal, cultuur en geschiedenis. De geschiedenis en de feitelijke situatie liet echter zien dat de verschillende Duitse staatjes al eeuwenlang geen eenheid meer vormden en mede hierdoor een ander dialect hadden. Het weerhield Bismarck er echter niet van om te verwijzen naar de gezamenlijke geschiedenis van het “Germaanse volk” terwijl “Germaans” niets anders was dan een benaming die de Romeinen gebruikten voor volkeren buiten de grenzen van het Romeinse Rijk en dat zonder te kijken naar de eenheid van de desbetreffende volkeren. Het woord “Germaans” was dan ook een verzonnen term voor de “barbaarse volkeren buiten het Romeinse Rijk”, de bijhorende cultuur en taal is op zijn beurt weer naar elkaar toegegroeid en met de tijd aangemerkt als de “Germaanse taal”. De Duitsers zelf spreken hierdoor ook niet van “Germaans”, maar van “Deutsch”. Deze term stamt weer van de zogeheten “Teutonische Ridderorde”, welke voornamelijk uit Germaanse ridders bestond die een eed aflegden dat ze voor altijd de Christelijke Wereld zouden beschermen tegen de invallende Moslims in het bijzonder vanaf de elfde eeuw. Ook hier zien we dat de geschiedenis werd gebruikt voor “nationbuilding”, alhoewel het hierbij selectief en in enkele gevallen onterecht werd gebruikt. De rol van historici was bij de bovenstaande praktijken van cruciaal belang, of het nou voor de Grieks-Perzische oorlog was door Herodotus of de Trojaanse Oorlog in de persoon van Homerus of, meer recenter, de nationbuilding van Duitse, Turkse en Russische historici die allemaal de geschiedenis gebruikten voor rechtvaardiging voor een oorlog of het stichten van een nieuwe natiestaat. Hedendaags wordt geschiedenis nog steeds in grote mate gebruikt voor doeleinden die niet bestaan uit het willen delen van informatie op zich, het gaat hier vooral om nationale vaderlandsgevoelens die aangewakkerd worden. We kunnen hierbij als voorbeeld de V.O.C. geschiedenis van Nederland aanmerken, alhoewel de Nederlandse Republiek hiermee zijn Gouden Eeuw beleefde, ging dit wel over de rug van miljoenen slaven in Nederlands-Indië. Ook hier ~ 16 ~
wordt geschiedenis selectief gebruikt om het nationale bewustzijn van de gemiddelde Nederlander te vergroten, de historici die wijzen op de keerzijde van de medaille worden veelal niet of nauwelijks serieus genomen. Dit in tegenstelling tot het buitenland, waar landen zoals Indonesië zulks historici juist ontvangen als volkshelden en zij gebruikt worden voor hun nationale gevoelens. Elke staat gebruikt zodoende geschiedenis als middel om eenheid onder het volk te bewaren, een historicus die hier niet aan wil meewerken krijgt veelal een stortvloed aan kritiek over zich heen. Het onderschrijven van de “erkende” geschiedenis door de binnenlandse historici wordt gezien als een vanzelfsprekend gebeuren, omdat het tegenspreken van de vaderlandse geschiedenis automatisch in het buitenland als interne “nationbuilding” en politiek middel gebruikt wordt om het desbetreffende land te beschuldigen van wandaden. We kunnen hierbij denken aan de Belgische wreedheden in Kongo en de voortdurende “stripboekpropaganda” onder leiding van Kuifje. Terwijl het in Afrika wordt gezien als een gebeurtenis waarvoor België nog excuses verschuldigd is. In Frankrijk worden de buitenlandse interventies in Vietnam, Algerije, Marokko en Tunesië beschouwd als een gesloten boek waar men liever niet meer over spreekt. Ook in Duitsland zijn er groepen die stellen dat Hitler, ondanks zijn wrede daden jegens de Joden, homo’s, zigeuners en gehandicapten, economisch gezien grote doelen heeft bereikt. Hiermee verwijzen ze naar de verbeterde infrastructuur en bedrijven die Hitler had laten maken waar Duitsland nog steeds profijt heeft. Dit wordt echter niet als zodanig erkend in Duitsland, dat het berust op feiten doet daar niet aan af. We zien dat geschiedenis nog steeds selectief wordt gebruikt door overheden om eenheid onder het volk te bewaren. Er zijn echter ook gevallen bekend waarin geschiedenis als politieke motivatie of middel wordt gebruikt om een daad te verantwoorden aan zijn eigen volk. Hitler verwees naar het voor Duitsland zeer slechte Verdrag van Versaille van 1918, waardoor hij de oorlog van 1939 beschouwde als een “rechtzetting” van dat verdrag. Een ander voorbeeld kunnen we vinden in de Armeense Kwestie, Armenië gebruikt hierbij een historische kwestie zoals de Armeense Relocatie om politieke daden te verantwoorden. Zo gebruikt Armenië deze kwestie om de grenzen van Turkije niet te erkennen, alsmede was het een aanleiding om in 1991 de nieuwe Azerbeidjaanse staat aan te vallen. De beweegreden was dat de Azerbeidjanen aanstalten maakten om toenadering te zoeken tot Turkije, nogmaals vanuit de historische visie dat Turken en Azerbeidjanen geschiedkundig gezien tot hetzelfde volk behoren door de afstamming van de Gök-Turken. De vrijwel identieke taal en cultuur speelden een grote rol bij de bepaling van de afstamming. Armenië weigerde vervolgens omringd te worden door “Turkse staten die de gebeurtenissen van 1915 konden herhalen”. Deze visie was volkomen onterecht daar Turkije geen plannen had om iets dergelijks te bewerkstelligen en al helemaal gezien het feit dat Turkije de gebeurtenissen van 1915 als zodanig niet erkende. Volgens Turkije was het een relocatie om de Armeense opstandelingen te verplaatsen zodat er geen collaboratie met de invallende Russen mogelijk zou zijn. Alhoewel dit voor sommige plaatsen te laat was, zoals in het Oost-Anatolische Van waar vele honderden duizenden niet-Armeniërs zoals ~ 17 ~
Turken en Koerden werden vermoord om te zorgen dat Armeniërs de meerderheid zouden vormen. Armenië liet echter selectieve gegevens zien waardoor het leek alsof de relocatie van de Armeniërs een spontane reactie zonder duidelijke beweegredenen was. Echter, als we kijken naar de feiten, wordt duidelijk dat de Armeense Opstand vooraf ging aan de Armeense Relocatie waardoor het meer te kwalificeren is als een burgeroorlog of oorlogsmaatregel dan de genocide die de Armeniërs beweren te zijn ondergaan, om hun politieke beslissingen jegens hun buurstaten te verantwoorden. Ook Rusland is hier een voorbeeld van door de geschiedenis selectief te gebruiken om eenheid onder het volk te bewaren, door zijn invloed op de voormalige Sovjetrepublieken niet op te geven op basis van de gezamenlijke geschiedenis van de laatste tachtig jaar, terwijl de honderden jaren van vrijheid en onafhankelijkheid van daarvoor voor het gemak vergeten worden. Andersom wordt ook de geschiedenis van de laatste periode voor het gemak wel eens genegeerd om zich te focussen op de periode van daarvoor, wel of niet gebaseerd op feiten. We kunnen ons bijvoorbeeld richten op de verschillende volkeren in het middenoosten die zich scharen onder de noemer “Koerden”. Als we strikt antropologisch en historisch kijken naar de Koerden, dan zien we dat het in werkelijkheid stammen zijn die cultureel en linguïstisch maar weinig verbanden vertonen. De stammen in kwestie, zoals Zaza, Kırmancı en Dadaş, scharen zich echter wel eensgezind onder de Koerdische vlag. Uiteraard zijn er ook overeenkomsten en juist door daar de nadruk op te leggen is er een Koerdische identiteit gecreëerd. Om een daarbij horende geschiedenis te formuleren, kon men uiteraard niet verwijzen naar het Osmaanse Rijk of de Seldjoekse Rijk waar de verschillende Anatolische stammen vrijwel autonoom waren. Er zijn zelfs legeraanvoerders bekend in dienst van de Osmanen en Seldjoeken die van deze bovenstaande stammen afkomstig waren, zoals de bekende Saladin. Hedendaags wordt deze Saladin gezien als een Koerdische legeraanvoerder in dienst van de Turken, waarbij de Osmanen en Seldjoeken als voorvaders van de Turken worden gezien en men Saladin direct tot het eerdergenoemde Koerdische volk rekent alhoewel een indirecte indicatie wellicht meer op zijn plek was geweest. Om deze periode van vredig samenleven te vermijden en anti-Turkse, Iraakse en Iraanse gevoelens te creëren om zo de terroristische strijd van de PKK te kunnen verantwoorden, wordt de laatste duizend jaar overgeslagen. Zodoende wordt er verwezen naar de periode voor de Osmaanse Rijk (1299-1922) en Seldjoekse Rijk (1040-1308), te weten de Meden. Volgens Koerdische vooraanstaanden zouden Koerden afstammen van de Meden, waar overigens de Perzen en huidige Iraniërs ook van afstammen, en zodoende recht hebben op een eigen staat. Al deze geschiedkundige verantwoordingen zijn maar ten dele of in sommige gevallen helemaal niet te bewijzen, dat neemt echter niet weg dat het gebruikt wordt als middel. Volgens deze theorie waren de voorvaders van de Koerden namelijk eerder in het Midden-Oosten dan de voorvaders van de Turken. Nadere bestudering geeft echter al aan dat het geen waterdichte theorie is, omdat de Iraniërs van de Perzen afstammen en in de Koerdische theorie verwant zouden zijn aan de Koerden. Ook dit wordt echter weer weggelaten in de Koerdische kronieken. ~ 18 ~
Geschiedenis wordt dus gebruikt als bindmiddel van volkeren, in negatieve en positieve zin. Historici hebben hierbij de intensieve en ongeschreven regel om de eenheidsbouwende staatsgeschiedenis te bevestigen om de eenheid van het volk te bevorderen. Echter is dit moeilijk als er theorieën worden tegengesproken of nieuwe geschiedkundige theorieën verzonnen worden door opstandige volkeren. Dan valt echter al snel de vraag wat “verzonnen” nu eigenlijk betekent? Zijn alle soorten geschiedenis in wezen niet subjectief en selectief gebruikt om een nationaal bewustzijn te bevorderen? Om desgevraagd onderscheid te kunnen maken moet men zich in bepaalde staten inderdaad toeleggen op het onderbouwen van de verschillende theorieën. Historici hebben hierbij een cruciale rol. Het niet onderschrijven van de geschiedenis die door de staat gedicteerd wordt om eenheid onder het volk te bewaren, wordt nooit op prijs gesteld. Een historicus heeft hierdoor de keuze uit het verwerpen van de eenheidscreërende geschiedenis of het accepteren ervan. Bij het eerste zal de desbetreffende persoon in eigen land geen echte carrière kunnen maken door belemmeringen, maar in het buitenland uitgroeien tot een zogeheten ‘superster’. Deze dubieuze houding komt zowel voor in Indonesië, die Nederlandse historici die zich bezighouden met de V.O.C. omhelzen alszijnde volkshelden, evenals in Nederland waar Russische historici die in Rusland verguisd worden, hier in Nederland worden onthaald als ‘strijders voor de vrijheid van meningsuiting’. Men moet echter niet vergeten dat vrijwel alle volkeren gebruik maken van historische selectie om eenheid te creëren onder het volk. De staat Nederland is een mengelmoes van Germaanse, Friese en Bataafse volkeren waarbij de Friezen eigenlijk zeer duidelijk de boventoon voeren. De selecte historische feiten die op scholen worden onthuld, verhullen dit echter zodanig dat Friezen geen al te belangrijke rol spelen in tegenstelling tot Vader des Vaderlands Willem van Oranje, die in wezen geen enkel slagveld heeft gewonnen en van oorsprong een rasechte Duitse edelman was. Landen zouden zich dus niet moeten bemoeien met geschiedenisinterpretaties van andere landen, omdat zij zich veelal zelf ook schuldig maken aan deze praktijken. Het is nu eenmaal onmogelijk om geschiedenis te projecteren aan de hand van de huidige humanistische natiestaten die we nu hebben, waar men uitgaat van het feit dat volkeren die zich één voelen ook te kenmerken zijn als zodanig. Niet doorhebbende dat het juist eeuwenlange selectieve historische propaganda is, waardoor volkeren zich één voelen. Landen die dit proces al hebben doorstaan en waarvan iedereen onder het volk denkt één te zijn, hinderen op die manier het proces in andere landen waardoor er groepering en verdeling optreedt. De mooiste voorbeelden hiervan zijn Joegoslavië, Rusland en meer recenter Irak met de nationalistische opleving onder Iraakse Koerden, Turkmenen, Arabieren en ook nog Soennitische en Sijietische Arabieren. Hiermee wordt nogmaals een selecte historische feitenmateriaal gebruikt om de verschillende volkeren bewust te maken van hun nationale bewustzijn, waardoor het voor de bezetter (in dit geval de Verenigde Naties onder leiding van de Verenigde Staten) makkelijker is om het land onder controle te houden. Er wordt namelijk gebruik gemaakt van het verdeel-en-heersgedachtegoed uit de tijd van de Perzen en Romeinen, waardoor het Irakese volk geen ~ 19 ~
eenheid kan en wil vormen tegen de bezetter. Hetzelfde voorbeeld was te zien in Afghanistan waar de Noordelijke Alliantie vooral bestond uit stammen die een taal spraken die meer op de Turkse taalfamilie leek, dan op de Farsi taalfamilie. Een van de bevelhebbers van deze Noordelijke Alliantie had dan ook zijn opleiding genoten in de hoofdstad van Turkije, te weten Ankara. Deze etnische minderheid in Afghanistan werd intensief gebruikt door de Verenigde Staten, onder andere door te wijzen op hun culturele, linguïstische en vooral historische verschillen met de overwegend Farsi Taliban-leden. Later is dit verschil weer rechtgetrokken door het nieuwe bestuur van Afghanistan onder leiding van Hamid Karzai, omdat de rest van de wereld relatief neutraal is gebleven in dit pas begonnen proces van “nationbuilding” verloopt het tot op heden relatief rustig. Het proces van het opbouwen van een natiestaat uit verschillende volkeren, liever gezegd verschillende stammen en nog beter gezegd verschillende lokale groepen, is een nauwlettend proces waarbij buitenlandse interventie van cruciaal belang is. Elk soort geschiedenis waarbij een volk wordt gewezen op de verschillen dan wel overeenkomsten met een ander volk zijn discutabel en selectief te noemen. Maar dan duikt nogmaals de vraag op of alle soorten geschiedenis in wezen niet subjectief en selectief gebruikt worden om een nationaal bewustzijn te bevorderen. Het lijkt erop van wel en de historici spelen een vitale rol in het versterken van een nationaal bewustzijn binnen een staat.
~ 20 ~
Democratie?
Iedereen is het erover eens dat democratie het beste systeem in de wereld is, maar is dat wel zo? Wat is eigenlijk de essentie van democratie? Om deze vragen beter te kunnen beantwoorden is het van belang de ware betekenis in de ontstaansgeschiedenis van deze term te bekijken. Welnu, de essentie van democratie schuilt in de twee Oud-Griekse woorden “demos” en “crateo” die ten grondslag liggen aan wat wij hedendaags ervaren alszijnde democratie. Demos betekent namelijk ‘volk’ en crateo betekent ‘heersen’, het betekent dus zoveel als ‘het volk heerst’. Echter, zou men het tegenwoordig aan een willekeurig voorstander van democratie vragen wat het precies inhoudt, dan zou deze hoogstwaarschijnlijk verwijzen naar de waarborging van de rechten van de minderheden. De vraag waar deze algemeen geaccepteerde uitleg van de term democratie van is afgeleid, komt dan direct bij iemand op. Nou, ik zal u haarfijn uitleggen waarom ik met precies hetzelfde dilemma zit. Democratie is een regeervorm wat door de Oude Grieken is toegepast in de zesde eeuw voor Christus. Het was de Atheense staatsman Clisthenes die voor het eerst een radicale verandering teweeg bracht en het volk meer bevoegdheden gaf. Het systeem wat Clisthenes realiseerde werd ‘democratie’ genoemd. Het was dit systeem welke tijdens de renaissance en wetenschappelijke revolutie opnieuw aandacht kreeg in Europa. Uiteindelijk werd het zelfs weer toegepast in WestEuropa gedurende de achttiende en negentiende eeuw. Het grote verschil zien we hier weer terugkomen, want de democratie die gedurende de achttiende en negentiende eeuw werd ingevoerd, is totaal anders dan de Atheense bestuursvorm van Clisthenes. De verwijzing naar de democratie van 600 voor Christus lijkt op niks anders dan een mythevorming van ‘de invoering van de puurste bestuursvorm die al duizenden jaren bestaat’. Want het gaat in beginsel om twee compleet andere bestuursvormen die niet eens de naam “democratie” verdienen. Het gebruik van het eeuwenoude begrip ‘democratie’ doet een modern marketingtruc vermoeden; “democratie, since 600 B.C.”. De verschillen tussen beide democratieën zijn enorm, de bestuursvorm onder Clisthenes erkende alleen de rechten van de Atheense staatsburgers en dan ook nog eens alleen de mannelijke. Dit betekende slecht nieuws voor de slaven, vrouwen, jongeren, armen en metoiken (oftewel vreemdelingen), die niet mochten stemmen of deelnemen aan het proces van democratie. Verder was er ook het octracisme, wat vrij vertaald het ‘schervensysteem’ inhield. Hierbij mocht elke mannelijke staatsburger van Athene een naam, waarvan zij dachten dat die persoon niet deugde, op een stuk scherf schrijven en ~ 21 ~
welke naam het meest opgeschreven werd, moest weg. De persoon die verbannen werd, mocht voor een periode van tien jaar niet meer terugkeren naar Athene. In praktijk ging het vooral om politieke staatsmannen, maar men moet niet vergeten dat zelfs de grondlegger van democratie, Clisthenes, de dupe werd van het octracisme. Clisthenes werd namelijk zelf ook verbannen door de jaloerse aristocraten, onder leiding van Isagoras, die een groot deel van hun macht moesten inleveren aan het volk. Hierna brak er een korte maar hevige strijd uit tussen aanhangers van Isagoras en Clisthenes, waarbij zelfs de Spartaanse koning Cleomenes zich inmengde door Isagoras te steunen. Het mocht allemaal niet baten want de aanhangers van Clisthenes wonnen. Desalniettemin laat dit zien dat democratie in die tijd niks anders was dan de wil van de meerderheid. Met mensen die het er niet mee eens waren, zoals Isagoras, werd geen rekening gehouden. In sommige gevallen werden deze mensen simpelweg gedood. Waarom men tegenwoordig dan steevast verwijst naar ‘de rechten van de minderheden’ als maatstaaf voor democratie, is mij dan ook een compleet raadsel. Clisthenes voerde democratie beslist niet in om de rechten van de minderheden te beschermen, maar wilde simpelweg tirannie verbannen uit de Atheense samenleving. Minderheden hadden daarbij niks te zeggen, dit fenomeen kwam pas later met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens in 1948. De rechten van de mens, ook voor minderheden, kwam dus ruim 2500 jaar later dan democratie. De verwarring is dan ook compleet als men democratie ziet als het begin van de mensenrechten en waarborging van de minderheden. Ik wil best geloven dat democratie op dit moment het beste systeem is qua waarborging en bescherming van de rechten en plichten van de mens en minderheden in het bijzonder, echter heeft dit niks te maken met de bestuursvorm van democratie maar meer met de constitutie. Constituties werden ingevoerd tegen het eind van de achttiende eeuw door verschillende landen onder invloed van de Verlichting; te weten Polen op 3 mei 1791, Frankrijk op 3 september 1791 en de Verenigde Staten van Amerika op 17 september 1787. Het waren deze constituties, oftewel grondwetten, die van uiterst belang waren voor de verdere ontwikkeling van de mensenrechten. Democratie had hier verder niks meer mee te maken, je hebt tenslotte democratieën die functioneren zonder constituties (zoals Groot-Brittannië) en dictaturen die functioneren met een constitutie. Clisthenes zelf zou ook raar opkijken dat we juist zijn systeem gebruiken om de minderheden te beschermen en verder ook de vrijheid van meningsuiting zien als een gevolg van democratie. Want was het niet de grote filosoof Socrates die ter dood veroordeeld werd in hetzelfde democratische Athene wegens zijn filosofische gedachtegoed en mening? Deze strookte namelijk niet met de mening en gedachtegoed van de meerderheid in Athene. Democratie in het antieke Athene was nu eenmaal niks anders dan een tirannie van de meerderheid, precies zoals de andere grote filosoof Plato het beschreef.
~ 22 ~
Het is dan ook frappant dat we nu geluiden horen van mensen1 dat “we moeten oppassen dat democratie geen tirannie van de meerderheid wordt”, want dat was juist de essentie toen democratie ingevoerd werd door Clisthenes. Hij wilde tirannie van alleenheersers, waarbij een groot gedeelte van de Atheense bevolking benadeeld werd, voorkomen en wel door de macht bij een groot gedeelte van het Atheense volk neer te leggen. Zodoende ontstond er een tirannie, ditmaal niet van een individu, maar van het volk zelf ten opzichte van vreemdelingen, vrouwen, slaven, jongeren en armen. Door romantische overleveringen uit de renaissance en overdrijving van de antieke oudheid zien we dit soort ‘details’ nu door de vingers en bestempelen we democratie tot het beste bestuurssysteem ter wereld. Het mag geen verrassing heten dat ik het hier totaal niet mee eens ben. Ik zou de huidige bestuursvormen die kenners een democratie noemen, beslist geen democratie noemen omdat ik daarbij denk aan de historische lading van democratie waarbij er sprake is van tirannie van de meerderheid om tirannie van individuen te voorkomen. Dit doel is nu niet meer van toepassing, het huidige doel is de bescherming van minderheden en het volk in het algemeen. Hierbij wordt vertrouwd op het feit dat de meerderheid van het volk de eerdergenoemde waarborging hoog in het vaandel heeft staan (hierbij wordt voor het gemak het voorbeeld van Hitler en Mussolini, dat de meerderheid van het volk niet altijd deze waarden naleeft, door de vingers gezien). Hierdoor zou ik beide bestuursvormen, te weten democratie van Clisthenes en democratie in de twintigste eeuw, beslist niet onder dezelfde noemer stellen. Indien een ideologie, zoals democratie, zich verder ontwikkeld en zichzelf aanpast in die mate dat het in geen verhouding staat met zijn oorspronkelijke doel, dan verdient het in mijn optiek ook een geheel andere terminologie. Hierbij verwijs ik graag naar de vele subvormen van socialisme die bij het minste en geringste al een andere naam krijgen toebedeeld: marxisme, communisme, stalinisme, leninisme, maoïsme, titoïsme, anarchisme (of anarchocommunisme) en trotskisme. Hetzelfde geldt voor vormen van ultranationalisme en dictatuur, die al gauw namen krijgen als monarchie, fascisme en nationaal-socialisme. Waarom is dat niet het geval met democratie? Door de term ‘democratie’ aan te houden voor zowel het systeem van Clisthenes (waarbij er geen oog was voor de verschillende minderheden en/of mensenrechten) als voor het huidige kiesstelsel, waarbij alle denkbare vormen aanwezig zijn, is er een sterk geval van inconsistentie ontstaan. Een democratie kan, als we kijken naar de huidige uitvoering, zowel een monarchie met constitutie zijn als zonder. Een democratie kan voorkomen binnen een republiek, maar ook binnen communistische staten. Hoe kan dit allemaal zou je zeggen? En dat is precies ook mijn vraag.
Onder andere de socioloog Emre Kongar is een fervent gebruiker van de term ‘tirannie van de meerderheid’ om zich te verzetten tegen partijen die een absolute meerderheid behalen binnen het parlement en zo hun eigen programma kunnen doordrukken.
1
~ 23 ~
Clisthenes zelf zou gruwelen bij de gedachte dat zijn bestuursvorm van ‘antierfopvolging’2 uitgeoefend werd door monarchieën, zoals in Nederland. Zijn democratie was juist gericht tegen het feit dat er koningen/tirannen/alleenheersers/dictatoren aan het hoofd stonden van het volk. Waarom het dan juist deze landen zijn, die proclameren democratie ten beste te vertegenwoordigen is een zeer ironische vertekening van zaken. Begrijp me niet verkeerd, ikzelf ben geen voorstander van democratie zoals ik het historisch erken. Noch ben ik een voorstander van het gepruts van tegenwoordig wat ook onder de noemer ‘democratie’ wordt gezet, geheel onterecht naar mijn mening uiteraard. Maar om de woorden van Winston Churchill aan te halen: “Democratie is de ergste bestuursvorm ooit, afgezien van alle andere bestuursvormen die al geprobeerd zijn.” Net als Plato en Churchill3 ben ook ik geen groot voorstander van democratie, echter ben ik wel voor het waarborgen van mensenrechten (minderheid of niet). Dit zou ik dan ook geen ‘democratie’ noemen, maar liever mijn nieuwe term van ‘mensenisme’. Of dit bereikt wordt door democratie of een ander bestuursvorm is voor mij niet relevant, alhoewel het in mijn ogen wel de minst slechte bestuursvorm is die we momenteel voor handen hebben tussen alle andere mislukte bestuursvormen.
Tevens vond er bij de oude Romeinen een incident plaats waarbij de koning weggejaagd werd ten faveure van een gekozen leider, dit werd ‘republiek’ genoemd oftewel “res publica” wat ‘onze zaak’ betekent in het Latijn. Dit had grote overeenkomsten met het systeem van Clisthenes en was tevens ook fel anti-erfopvolging en juist pro-gekozen machthebbers. 3 Een ander mooi citaat van Winston Churchill (1874-1965) tegen democratie luidt als volgt: “Het beste argument tegen democratie is om een gesprek van vijf minuten aan te knopen met een gemiddeld persoon die stemgerechtigd is om te stemmen.” 2
~ 24 ~
Turk en Nederlander
Als jonge Turk in Nederland krijg ik vaak de vraag voor welk land ik zou kiezen als ik die keus voorgelegd zou krijgen. Het is alleen jammer dat degene die mij deze vraag stellen, niet blijken door te hebben dat het nut van deze vraag niet relevant is. Net als overigens de vraag of ik mijzelf een Turk of Nederland voel, want welk antwoord men ook wil horen; het is nooit goed. Het is nu eenmaal zo dat de generatie Turken in Nederland, inclusief ikzelf, noch Turk noch Nederlander is. Het zijn zogenaamde Turken in Nederland, oftewel Nederlandse Turken. Een Turk in Nederland is zeer anders dan een Turk in Turkije omdat hij opgegroeid is met een cultuur die (deels) anders is. Een inmiddels beroemd gezegde onder Turken die woonachtig zijn in Europa luidt dan ook als volgt: “Orada Alamancı, burada yabancı.” Wat zoveel betekent als: “daar een Europeaan, hier een buitenlander”. Het traject van opvoeden en volwassen worden is inmiddels in elk land zo anders, dat de vraag of een Turk in Nederland nu Turk of Nederlander is, geen logische vraag is. Elke Turk in Nederland is qua afkomst een Turk, maar qua culturele normen en waarden ook een Nederlander; wat voor een Nederlandse Turk als geheel normaal geldt, hoeft niet als zodanig te gelden voor een Turk uit Turkije. Het beste antwoord wat ik de mensen die bovengenoemde vraag aan mij stellen kan bieden is dan ook dat ik een etnische Turk ben die opgegroeid is in Nederland met beide culturele normen en waarden. Deze normen en waarden overlappen elkaar gedeeltelijk, in de vorm van beleefdheid en respect voor anderen, maar spreken elkaar op sommige gebieden ook tegen. Denk hierbij aan het op tijd komen op afspraken en een sterk familiegevoel, want waar volgens Turkse gewoontes te laat komen getuigt van respect (je gunt de gastheer of gastvrouw namelijk meer tijd om zich voor te bereiden op bezoek), is het in Nederland ongehoord om te laat te komen. Tevens is de Nederlandse maatschappij meer individueel gericht en staat de nadruk minder op een familietraditie, dit staat haaks op de Turkse traditie waar er sterk een familiegevoel aanwezig is. Deze interculturele mengelmoes van normen en waarden die een Nederlandse Turk rijk is, zorgt voor een grijs gebied waar sommige aspecten meer Nederlands te benoemen zijn. Aan de andere kant zullen er vast weer typisch Turkse tintjes zijn waardoor de gemiddelde Nederlandse Turk ook duidelijk “Turk” is te noemen. De doorsnee typering van “zwart-wit”, oftewel “ben je Turks of Nederlands”, gaat hier dus niet op. Een Nederlandse Turk is niet óf Turk óf Nederlander, maar juist én Turk én Nederlander. Het is onmogelijk om één van beiden de rug toe te keren, het is eenzelfde soort vraag als of iemand meer van zijn moeder of vader houdt. Net zoals het zeer moeilijk is om daar een degelijk antwoord op te geven, is het ook niet verantwoord om te moeten kiezen ~ 25 ~
tussen twee culturen. De Turkse cultuur krijg je namelijk vanaf jouw geboorte en de Nederlandse cultuur krijg je gaandeweg ingegoten. Turkije is het land waardoor je een bepaalde geschiedenis rijk bent en waarom je überhaupt op deze aardkloot kan rondlopen, daarom zien veel jongeren Turkije als hun moederland (of ‘anavatan’ in het Turks). Wat zij echter niet moeten vergeten en wat ik ook altijd benadruk, is dat Nederland hiermee ons vaderland wordt. Turkije is weliswaar verantwoordelijk voor ons bestaan als mensen en onze (familie-)geschiedenis ligt daar, maar net zoals een vader zorgt Nederland voor een dak boven ons hoofd en niet Turkije. Ook voorziet Nederland, en niet Turkije, in het onderwijs, de gezondheidszorg en andere faciliteiten waardoor Nederlandse Turken zich kunnen ontwikkelen. Dus als Turkije gedefinieerd kan worden als het moederland is, dan is er geen twijfel mogelijk dat Nederland het vaderland is en een minstens even belangrijke rol heeft vervuld in de levens van Nederlandse Turken. Dit neemt niet weg dat een Nederlandse Turk zowel een emotionele binding met Turkije als met Nederland kan hebben, Turkije is toch het land waar jouw voorvaderen en familieleden vandaan komen. Het is dan ook onredelijk om te moeten kiezen tussen twee landen, alleen maar omdat je voor een blok wordt gezet. De één staat symbool voor jouw familie en achtergrond, terwijl de ander garant staat voor jouw opleiding en ontwikkeling als persoon. Het kiezen tussen deze twee landen die beiden een groot aandeel vormen in de levens van Nederlandse Turken is hierdoor absurd, net zo absurd als het vragen aan een kleuter van welke ouder hij meer houdt; zijn moeder of zijn vader. Weliswaar heeft elke Turk in Nederland ervaringen met Nederlanders die niet zo goed zijn, en het komt ook vaak voor dat ze te maken hebben met vooroordelen en onbegrip van Nederlanders. Vooroordelen omdat in de ogen van sommige Nederlanders elke Turk die een zekere band met Turkije heeft een potentiële Grijze Wolf is. Onbegrip omdat vaderlandsliefde in Nederland niet aan de orde is, terwijl het in Turkije een wezenlijk onderdeel is van de heersende cultuur (overigens net zoals in de Verenigde Staten van Amerika). Het fenomeen patriottisme komt dan ook vooral voor bij landen die vrij nieuw zijn en een transformatie doorgemaakt hebben. Bij deze transformatie is er getracht van meerdere volkeren, stammen en/of rassen woonachtig in het gebied een eenheidsgevoel te kweken waardoor het proces van nationbuilding kon beginnen. Dit zien we terug bij een land dat ongeveer tweehonderd jaar bestaat (zoals de Verenigde Staten van Amerika) en ook bij landen die minder dan honderd jaar bestaan, te weten de Republiek Turkije sinds 29 oktober 1923. Bij landen die al langer een natiestaat zijn, los van het feit welk volk een langere geschiedenis heeft, is patriottisme van minder belang omdat ze dat proces al hebben meegemaakt. In Nederland was het vlak na de Beeldenstorm (1566) en de Tachtigjarige Oorlog (1566-1648) voor een periode van ruim honderd jaar tot in de 18de eeuw niet ongewoon dat er in elk huishouden een portret van Willem van Oranje hing. Ditzelfde zien we nu terug bij de Turken in de vorm van een portret van Mustafa Kemal Atatürk in elk gebouw, huis en/of werkplaats. In die zin moet de ~ 26 ~
vaderlandsliefde van de Nederlandse Turken en Turkije-Turken te begrijpen zijn, aangezien de Republiek Turkije nog maar 85 jaar bestaat. Dit onbegrip van enkele Nederlanders jegens de Turken wegens hun sympathieën naar Turkije toe, zorgt weer voor een geromantiseerd beeld van Turkije in de hoofden van de Nederlandse Turken. Gezegden zoals “Türkün Türk’ten başka dostu yoktur” komen hierdoor naar boven drijven en wortelen in de hoofden van de Nederlandse Turken. Turken in Nederland denken dan dat de enige mensen op wie ze kunnen vertrouwen mede-Turken zijn. Dat dit pertinent fout is bewijzen meerdere situaties die ik persoonlijk heb meegemaakt met zowel Turkse als Nederlandse instanties. Een Nederlandse instantie kan bepaalde vooroordelen hebben jegens Nederlandse Turken en deze groep hierdoor benadelen, echter hetzelfde geldt voor een Turkse instantie die zichzelf probeert te verrijken door te profiteren van het vertrouwen die de Nederlandse Turken tonen in Turkse instanties. Een mooi voorbeeld hiervan is een NederlandsTurkse Ondernemers Vereniging die mij benaderde om als student hun site te vertalen van het Turks naar het Nederlands. Hierbij werd ingespeeld op de gevoelens van vertrouwen en eenheid onder Turken in Nederland, de site werd uiteindelijk vertaald door mijzelf maar helaas bleven hun beloftes slechts bij woorden. Ik was bedrogen, nota bene door mede-Turken die juist behoorden te weten hoe moeilijk het was om als allochtone student te overleven in een samenleving waarbij om de haverklap werd gevraagd bij welke culturele groep je nu hoorde. Nog los van de vooroordelen en onbegrip die getoond werd door leden van de Nederlandse maatschappij. Hiermee kan je al snel tot de conclusie komen dat er rotte appels in elke groep zitten en dat de Nederlandse Turken juist daarom zich niet moeten toespitsen op één en enkele culturele groep. Je kan nu eenmaal niet zeggen dat je Nederlander bent als je Turkse aspecten hebt en vice versa. Ook is het nutteloos om je af te zonderen van een groep omdat je de éne groep ‘beter’ zou vinden. Alhoewel er Nederlandse bedrijven en mensen zijn die jou benadelen omdat je Turks bent, zijn er ook Nederlandse bedrijven en mensen die jou benadelen enkel en alleen omdat ze nu eenmaal slecht van aard zijn. Meestal zijn dit de op geld, macht en kapitaal gefocuste bedrijven en mensen. Deze komen echter net zo hard voor bij de Nederlandse Turken, wie heeft geen bedrog meegemaakt van een Turks bedrijf dat slechts uit was op jouw geld? Denk hierbij aan de Turkse Boekenwinkel (Türk Kitapevi) die opereert vanuit Duitsland, maar veelal leveringen niet nakomt en daardoor bijna zeker opgedoekt gaat worden binnen aanzienlijke tijd. Deze handelingen komen ook niet voort uit vooroordelen jegens Turken maar simpelweg vanwege het feit dat ze op geld geilende bedriegers zijn die hardwerkende mensen willen oplichten, mede-Turk of niet. Juist daarom pleit ik voor het overbruggen van de etnisch gerichte denkwijzen van zowel Nederlanders als Turken in Nederland. Nederlandse Turken zijn gezegend met een dubbele cultuur en hebben het volste recht om zowel Turkije als Nederland hoog in het vaandel te houden. Ze hoeven niet te kiezen tussen Nederland of het ~ 27 ~
Nederlanderschap aan de éne kant en Turkije of het Turk-zijn aan de andere kant. Beide completeren elkaar op een wijze zoals een vader en moeder elkaar op een perfecte manier aanvullen. Net zoals Nederlandse Turken dit recht hebben, moeten ze echter niet vergeten dat ze ook een zekere gevoel van plicht moeten hebben tegenover Nederland. Men moet de frustratie die men, in meerdere gevallen meer dan terecht, heeft tegenover sommige Nederlanders niet afreageren op Nederland in het algemeen. Ja, er zijn onderontwikkelde Nederlanders die zich beter voelen dan Turken uit egocentrische beweegredenen en dit afreageren door middel van het uiten van vooroordelen. Echter, men moet niet vergeten dat dit fenomeen ook voorkomt bij Nederlandse Turken alhoewel zij meer handelen uit geldzuchtige motieven. Juist door het negeren van de slechte kanten van de Nederlandse Turken en het richten op de negatieve aspecten van de Nederlanders, kom je ironisch genoeg in dezelfde categorie van (Nederlandse) mensen die handelen vanuit hun vooroordelen (jegens Turken). Terwijl jij jezelf juist hiertegen wilde verweren… Op de vraag of ik Turkije of Nederland zou kiezen, kan ik dus kort maar krachtig het volgende zeggen: ik ben een Nederlandse Turk en ik vertik het om te kiezen op basis van ras en/of culturele achtergrond. Ik heb zowel Turkse vrienden als Nederlandse vrienden, ik vertrouw zowel Nederlandse als Turkse bedrijven en ik selecteer ze niet op basis van ras maar op basis van kwaliteit. En als ik hierdoor wordt bestempeld als “Grijze Wolf” omdat ik toevallig een Turks bedrijf heb gekozen als handelspartner of omdat ik voor het merendeel Turkse vrienden heb of omdat ik Turkije op een punt gelijk geef en daardoor verdedig, dan zij het zo. En als ik op een ander punt Nederland gelijk geef of op een gegeven moment meer omga met Nederlandse vrienden, dan mag eenieder me “kaaskop” noemen. Want juist dat maakt mijn persoonlijkheid, op het éne gebied ben ik Nederlander en op het andere juist weer Turks. Zodra ik één kant van mezelf verloochen om mij volledig aan de andere kant te storten, precies dan zou ik verkeerd bezig zijn. Ik roei met de roeispanen die ik heb en als ik een dubbele cultuur heb waardoor ik meer inzage heb in bepaalde zaken, dan heb ik het grootste recht om beide aspecten ten volste te benutten. Ik laat Nederland niet verpesten door enkele minkukels met vooroordelen, net zoals ik de Turkse gemeenschap in Nederland niet laat verpesten door (Nederlandse) Turken die geld boven alles stellen. Want in beide groepen heb je rotte appels, dat heeft niks te maken met Nederland of Turkije. En zeker niet met hun afkomst, culturele afkomst en/of normen en waarden. En niemand kan daar wat aan veranderen. Zoals ik altijd al zeg, Turkije is mijn moederland en Nederland is mijn vaderland.
~ 28 ~
Perspectief
Het is de laatste tijd een mode geworden om steeds vanuit een eerder standpunt te beredeneren. Alhoewel, nieuw is het niet gezien het feit dat alle discriminerende ideologieën ook daaruit voortkomen. Het is dus veel langer aan de gang, zo ook met Turkije en de politieke ontwikkelingen in dat land. Nederlandse media hebben de neiging alles wat in Turkije gebeurt te bekijken vanuit een Nederlands standpunt. Iets wat onmogelijk kan leiden tot een rechtvaardige conclusie. Turkije is een land met een compleet andere sociologische en historische ontwikkeling dan de standpunten en meningen die voortgekomen zijn door de ontwikkeling van Nederland als natiestaat. Zo heeft het nationale eenheidsgevoel van Nederland zijn oorsprong in een vrijheidsoorlog waarin Nederland zich moest vrijvechten van de overheerser na eerder alleen maar deel te zijn uitgemaakt van imperia waarin Nederland een status had van achtergesteld, achtergebleven moerasgebied. Dit verklaart deels waarom Nederland zo nuchter is. Dit is echter totaal niet het geval met Turkije, dat land heeft een geschiedenis achter de rug waarin het altijd de heerser was en nooit de overheerste. Het is het land met de meeste wereldrijken achter zijn naam, het heeft gebieden van de Chinese Muur tot aan Wenen onder controle gehad. Een terugval tot het huidige Anatolië geeft de Turken stof tot nadenken en tevens denkbeelden die niet te begrijpen zijn voor volkeren die niet hetzelfde hebben meegemaakt. Soms vertoont Turkije daarom tekenen van grootheidswaanzin, zoals het woedende vertoon van premier Erdoğan tijdens de besprekingen van de Europese Unie. Echter aan de andere kant heeft Turkije veel respect voor zijn legers, iets wat in Europa niet begrepen wordt. Dat komt omdat de legers in Europa altijd garant stonden voor wreedheid, barbaren en martelingen tijdens oorlogen, maar ook tijdens vredestijd. Van hieruit projecteert Europa en in het bijzonder Nederland zijn eigen denkbeelden naar Turkije. Ik wil me in het bijzonder richten op Nederland en Turkije, om het later in een breder (Europees) perspectief te plaatsen. In de Turkse geschiedenis staat het leger vrijwel altijd centraal; van de nomadenvlakte waarin de Turkse volkeren zich onderscheidden van de voornaamste vijand, te weten de Chinezen, tot het Osmaanse Rijk. Het leger was niet alleen maar om te vechten tijdens de oorlog; het was tevens de politiemacht, brandweer en belastingophaaldienst ten tijde van vrede. Dit zijn aspecten die niet bekend zijn in de Europese landen, daar bestond het leger altijd uit opgetrommelde boeren die zelf vermoord zouden worden als ze niet zouden vechten. Deze boeren reageerden hun frustraties af in verschillende veldslagen waardoor deze zeer bloederig werden en een schrikbeeld vormden voor de burgers. In Turkije bestonden legers meestal uit het complete volk, vooral in Centraal Azië waren ~ 29 ~
alle stamleden vanaf ongeveer 14/15 jaar oud getraind, in beginsel voor de jacht en verdediging tegen andere stammen. Er zijn ook vrouwelijke strijders bekend, het specifieke wapen was de pijl en boog (nu bekend als “Turks Boog”). Omdat het schieten vanaf een rijdend paard meer strategie en tactiek is dan spierkracht, was oorlog niet iets voor mannen, zoals in Europa wel het geval is/was. Ook later bewees het Turkse leger dat het toegankelijk was voor vrouwen, zo waren er in het Osmaanse Rijk vrouwelijke regimenten en zelfs de eerste vrouwelijke gevechtspilote was een Turkse. Dit zijn aspecten die niet bekend zijn in Europa. Het Janitsaren-korps van de Osmanen werden getraind in vechttactieken maar ook in de kunst van het lezen, schrijven en exacte wetenschappen. Zo kon het gebeuren dat de grootste architect van het Osmaanse Rijk eigenlijk een soldaat was binnen het Janitsaren-korps. Veel functionarissen en ambtenaren deelden hetzelfde verhaal, een plek binnen het Turkse leger was zeer aantrekkelijk. Het stond symbool voor een opleiding op zeer hoog niveau, veel soldaten konden in praktijk vele talen en waren zelfs onderwezen in de klassieke talen. Dit lang voordat de renaissance begon in Europa, zo sprak de Osmaanse sultan Fatih Sultan Mehmet II na de verovering van Constantinopel van “de wraak van Hector op Achilles en de Grieken”, onder het luide applaus van zijn soldaten. Het was intellectueel van hoog niveau. De soldaten waren door hun ontwikkeling ook in staat om te functioneren zonder hun staatshoofd, dit bewezen ze na de Slag bij Ankara in 1402. Daar werd namelijk de Osmaanse sultan Beyazıt gevangen genomen door de rivaliserende Turkse vorst Timur Gürkan (in Westerse bronnen beter bekend als ‘Timur de Manke’), maar bleef het Osmaanse Rijk voortbestaan omdat de Janitsaren nog steeds bleven functioneren als politiemacht, belastingophalers en ambtenaren. Het Osmaans interregnum (een periode van het Osmaanse Rijk waarin er geen heerser is maar het staatsapparaat blijft functioneren) duurt van 1402 tot 1413, waarin de Janitsaren Çelebi Mehmet aan de macht helpen als zoon van de in gevangenschap overleden Beyazıd. Met de nieuwe sultan stopt de interne chaos en burgeroorlog. Dit is een wezenlijk verschil met de krijgsgeschiedenis in Europa waarin een machtige heerser alle andere rivalen door middel van oorlog uit de wereld moet helpen. Bloederigheid en wreedheden staan daarbij centraal, het beeld dat Europa heeft van soldaten en legers is dus heel erg anders dan het beeld dat heerst in Turkije. Om elkaar te begrijpen moet men zich dus kunnen inleven in het perspectief van de ander. Dit geldt voor beide kanten, zo moet Nederland begrijpen dat het afschaffen van Turkologie op de universiteiten, het stoppen van de uitzendingen van TRT en restricties zetten aan het leren en spreken van de taal Turks kwaad bloed zet bij de Turken. Echter andersom moeten de Turken begrijpen waarom de Nederlandse overheid of gemeentebesturen dit doen. Aan de ene kant heb je een land (en/of volk) met een zeer rijke geschiedenis, dat momenteel is gereduceerd tot Anatolië maar zelfs dat gebied zo recent als 85 jaar geleden met veel bloed, zweet en tranen moest vrijvechten van de bezettende legers. Het is dus begrijpelijk dat sommige dingen gevoelig liggen, dat is anders in een land waar de ~ 30 ~
strijd tegen de onderdrukking grofweg 400 jaar geleden was gevoerd. En dat die strijd vooral gewonnen werd door zeelieden en niet soldaten. Dit zorgt ervoor dat de twee volkeren in kwestie, in dit geval dus Nederlanders en Turken, geheel anders kijken naar sommige kwesties. Zo zet het afschaffen van TRT, een Turks zender met een bereik onder vrijwel alle Turkssprekende volkeren, ten faveure van een Duits zender (respectievelijk ART) veel kwaad bloed. Uiteraard is dit begrijpelijk, want TRT had naast uitzendingen in het Turks ook programma’s met Duitse, Franse en Engelse ondertiteling. Tevens heeft het Turks en vooral het Turks dat gesproken werd op TRT een bereik onder niet alleen de Turken van Turkije maar ook de Turkssprekende volkeren buiten Turkije, in het bijzonder de Azerbeidzjanen, Turkmenen en Balkan-Turken. Echter ook de voormalige Sovjet-staten krijgen veel aandacht van het TRT, iets wat in Nederland niet begrepen wordt en meteen wordt vergelijken met het ‘lebensraum’-gedachtegoed. Ook hier geldt het principe dat alles in zijn perspectief bekeken moet worden, het streven naar betere banden met landen die een gemeenschappelijke taal, cultuur en geschiedenis delen heeft niks te maken met agressieve Duitse Nazi-standpunten. Dit is iets wat de gemiddelde Nederlander moet leren en desnoods op school met de paplepel ingegoten moet krijgen, wederzijds begrip zal de (in de ogen van de Turken) onbegrijpelijke keuzes van Nederland minimaliseren. Andersom echter is het ook van belang dat de Turken het beleid van Nederland zien als hetgeen het is, namelijk veelal politiek-economische keuzes. Meestal is er geen sprake van een hetze tegen Turken, moslims etcetera (alhoewel de lijn daartussen steeds vager wordt door de gebeurtenissen na 11 september). De meeste Nederlanders weten te weinig over Turkije om er continu negatief over te zijn en een anti-Turkse campagne te voeren. Dit is echter argument nummer één bij de Turken, hier moet men overeen kunnen stappen en alles in zijn perspectief kunnen bekijken; in dit geval dus Nederlands perspectief. Indien de Turken willen dat Nederland de Turkse geschiedenis bekijkt vanuit een Turks perspectief, dan moet het zich echter ook schikken om de Nederlandse geschiedenis en cultuur vanuit een Nederlands perspectief te bekijken. Dit zal veel wederzijds begrip kweken waarvan beide volkeren zullen profiteren. Dit zal overigens niet makkelijk zijn, onwetendheid in Nederland maar ook in Europa leidt veelal tot ongeliefdheid. Zo ook met de Turken, hierbij komt nog het feit dat de Turken met hordes aan ruiters Europa hebben bedreigd met de ondergang. Al sinds Attila in de vijfde eeuw na Christus het Romeinse Rijk enkele grote nederlagen toebracht, heerst er in Europa een zekere minachting, lees: ‘haat’, tegen Centraalaziatische steppevolkeren. Vooral als ze Turks spreken zoals Attila, Djenghis en Saladin deden. Dat ze dit vooroordeel de overhand laten nemen, wordt soms overdreven door de huidige Turkse gastarbeiders, maar het moet wel overwonnen worden. Dat kan door alles vanuit zijn eigen perspectief te bekijken. Hierbij valt ook het buiten beschouwing laten van bepaalde vooroordelen tegen Turken. Andersom moeten de Turken de vooroordelen die heersen bij de Europeanen wegnemen door dubbel zo hard hun eigen belevingswereld te vertellen. Dit wordt zeer moeilijk gemaakt door de ~ 31 ~
opheffing van Turkologie en het annuleren van TRT, maar zolang men samen wil leven in deze multiculturele samenleving (in dit geval Nederland, maar ook voor andere Europese of Amerikaanse plaatsen geldt hetzelfde) moet men het proberen. Ik heb er overigens alle hoop in dat Turkologie en TRT op een dag weer zullen wederkeren op de Nederlandse universiteiten en kabels, al is het alleen maar omdat ik me er persoonlijk voor inzet door de Turkse cultuur, geschiedenis en taal alom te verspreiden onder Nederlanders (terwijl ik ook nog de Nederlandse normen en waarden verkondig onder Turken in Nederland), zodat mensen de Turkse problematiek kunnen oplossen door het te bekijken vanuit een Turks perspectief en niet een Nederlands perspectief. Want ten slotte repareren we de koelkast toch ook niet met een autokrik?
~ 32 ~
Wereldsysteem en statenstelsel
Sinds het verdrag van Westfalen in 1648 zijn er volgens verschillende historici, zoals Philpott, veel dingen veranderd. Er zou inmiddels sprake zijn van een “nieuw wereldsysteem waarbij er een georganiseerd en interactief statenstelsel bestaat”. Dit systeem lijkt het fundament van vrijwel alle staten in de 20ste en 21ste eeuw, met de uitvoer van democratie naar vrijwel alle delen in de wereld. Belangrijk is hierbij het feit dat landen diplomatieke banden moeten onderhouden met andere landen om hun voortbestaan te kunnen veilig stellen. Veel landen gaan daar vrij ver in, terwijl weer andere staten hier niet aan wensen mee te doen, denk hierbij vooral aan İran en Noord-Korea. Het is niet moeilijk om dit als “minder slim” te bestempelen, vrijwel de hele wereld heeft nu eenmaal dit systeem overgenomen en werkt volgens dit patroon. Om in dit stadium jezelf buiten te sluiten, is op zijn zachtst gezegd niet al te snugger. Dit laat de economische malaise van de eerdergenoemde landen ook zien. Wat is dan wel verstandig in deze fase? Het lijkt een advies van een corrupte moeder Theresa, maar meegaan met de massa om zo te profiteren van hun gewin lijkt op dit moment het verstandigst. Alhoewel het moeilijk te begrijpen valt voor het volk van een staat, moet een staatshoofd weten wanneer het machtig genoeg is om totaal onafhankelijk een nieuw systeem te creëren en wanneer niet. En laten we wel zijn, vrijwel geen van de landen is hiertoe in staat. Nederland leunt bijna volkomen op de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika omdat het weet dat de Gouden Eeuw allang voorbij is. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor Macedonië dat de tijd van Alexander de Grote als een verre herinnering mag herdenken, en voor vrijwel alle andere landen. Staten die slechts gedeeltelijk meegaan in het systeem en zich te veel laten leiden door emoties zijn landen zoals bijvoorbeeld Turkije. Het ene moment wil het volk met een overgrote meerderheid lid worden van de Europese Unie, terwijl het volgende moment Europa wordt gezien als de “duivel”. Deze wispelturigheid komt helaas ook terug in de huidige bestuurders van Turkije, de AKP. Het ene moment zoeken ze toenadering tot de Arabische wereld om een onmogelijke “Moslim Unie” op te richten, om vervolgens zich te richten op de meer reëlere Europese Unie en in mindere mate het tevens ook erg aantrekkelijke Turkse Unie. De koers die door de stichter van Turkije, Mustafa Kemal Atatürk (1881-1938), is ingeslagen wordt helaas niet altijd gevolgd. Deels doordat de bestuurders na Atatürk zich lieten leiden door populistische emoties (lees: politieke islam of ultranationalisme) en deels door onkunde van de bestuurders. Het is echter belangrijk om te weten wanneer een land in staat is om iets nieuws te ondernemen, en wanneer niet. Momenteel lijkt niemand te kunnen tippen aan de macht van de verschillende machtsblokken (denk hierbij aan de VS, EU en China) en moet men ~ 33 ~
tevreden zijn met een positie aan de zijde van deze machtsblokken. Het is misschien niet aantrekkelijk om jezelf als “meeloper” van de grote machtige landen te zien, maar zoals ook in de arbeidsmarkt geldt: je kan niet meteen directeur worden van een groot bedrijf. Je moet, bij wijze van spreken, beginnen als glazenwasser om zodoende op te klimmen. Een ander onderwerp is; zal het volgens mij lang duren voor Turkije om zichzelf weer op de kaart te kunnen zetten? Nee, zeker niet. De oprichting van Turkije vond ook plaats door een wisseling van macht, het oude (Osmaanse) werd vervangen door het nieuwe (Atatürkse). Dit viel op doordat het Atatürkisme in één klap Turkije weer op de kaart probeerde te zetten, nadat het tientallen jaren lang als de “zieke man van Europa” werd gezien. De pogingen om mee te doen met de grootmachten door veel aspecten, voor zover ze in overeenstemming waren met de normen en waarden van de Anatolische bevolking, over te nemen, werkte uitstekend. Scholen werden voortaan opgezet naar Amerikaans model, wetten werden overgenomen uit Italiaanse, Zwitserse en Franse wetboeken maar duidelijk aangepast waar nodig. Het is jammer dat dit succes van Atatürk momenteel ietwat teniet wordt gedaan door het huidige regime in Turkije. We moeten niet vergeten dat Turkije onder het bewind van Atatürk een inhaalslag heeft gemaakt die niet veel landen zouden kunnen. Hiermee wil ik niet zeggen dat Turkije nu een marionet is van het “kapitalistische Westen”, het heeft slechts geprofiteerd van diens economische en technologische vooruitgang door de buitengewone politieke slimheid (of beter gezegd sluwheid in sommige gevallen) van Atatürk. Naar mijn mening zou de ondergeschikte rol van Turkije sowieso niet lang duren en dit wist Atatürk zelf ook. Uiteindelijk zou Turkije zijn eigen agenda kunnen nastreven door eerst de hegemoniale macht van de Verenigde Staten van Amerika over te nemen. Het beste wat een land in opbouw kan doen is dan ook “go with the flow”, wat in het geval van Turkije ook is gebeurd. Een successtory zou ik het noemen, vooral met de economische implosie van de Verenigde Staten van Amerika in het verschiet. Het zou mij geenszins verbazen als Turkije aan het eind van de 21ste eeuw weer een prominente rol zou innemen op het wereldtoneel, maar dan moet het zichzelf op dit moment niet overschatten. Het meegaan met een andere grootmacht zou grote voordelen opleveren voor Turkije, vooral met het oog op de ontwikkelingen binnen het wereldsysteem. Er is sprake van verregaande globalisering maar tegelijk ook een nieuwe opkomst van het nationalisme. De terugkeer van geschiedenis, zoals Robert Kagan het noemt, zal voor een nieuw systeem zorgen in de toekomst. Waar er in het verleden vooral landelijk nationalisme is gepropageerd, is er nu sprake van cultureel nationalisme. De territoriale claims worden steeds meer, voor zover dat al niet was, onzinnig. Zo claimen de Armeniërs land waar uiterst toevallig enkele voorvaders eens langsliepen ongeveer duizend jaar terug, totaal ontgaan is het feit dat er inmiddels een ander volk woont op dat land en daar al bijna duizend jaar woont. Het is toch van de zotte om dan een theorie op te zetten op basis van territoriaal nationalisme, en elk stuk land waar duizend jaar geleden ooit eens ~ 34 ~
Armeniërs leefden op te eisen. De problemen van zulke eisen zijn toch duidelijk genoeg in het geval van Israël zou je denken. Maar met deze ontwikkelingen in het achterhoofd komt het culturele aspect steeds meer naar voren, alhoewel grenzen wegvallen en territorium minder van belang wordt, blijft het culturele voortbestaan. Het culturele wil ook bescherming en erkenning, iets waarop een grotere nadruk kan liggen in de toekomst. Zo kunnen er culturele leiders ontstaan die de culturele, linguïstische en historische aspecten van een volk kunnen vertegenwoordigen en beschermen in plaats van territoriale leiders. De globalisering kan zorgen voor een wereldlijke economie die apart geregeld wordt van de culturele aspecten. Het territoriale zal namelijk, eigenlijk nu al niet meer, logisch zijn. Nu al wonen er vrij veel volkeren buiten hun ‘oorspronkelijke’ woongebied. Zo leefde de Turken oorspronkelijk op de vlakten van Centraal Azië maar zijn ze nu tot in West-Europa in grote aantallen aanwezig. Andersom zijn er volkeren zoals de Koerden die nergens in meerderheid vormen, zelfs niet in Oost-Anatolië. Daarom zal een culturele erkenning meer nut hebben, dit wordt ook ingezien door Turkije. Dit verklaart waarom er televisiezenders en kranten opgericht worden die uitsluitend uitzenden in dialecten die verstaan zijn voor Koerden. Hiernaast waren er al cursussen en buurthuizen om de taalvaardigheid te doen verbeteren en zelfs te preserveren. Hiernaast zijn feesten zoals Nevruz nieuw leven ingeblazen, in dit geval was Nevruz een oud Turks lentefeest wat in vergetelheid was geraakt na de introductie van de islam en de islamitische feestdagen. De Koerden namen vervolgens het Nevruzfeest over, maar konden op weinig begrip rekenen. Dit is nu veranderd, Turkije heeft van Nevruz een officieus feest gemaakt voor Turken en Koerden. Hiermee zijn de culturele rechten gewaarborgd; naast de Koerdische media (televisiezender TRT 6 en vele kranten), zijn er nu ook plannen voor Armeense en Arabische televisiekanalen (de vele tientallen vooral Armeense kranten zijn al een feit) onder TRT 7 en 8. Hiermee wordt de transformatie van territoriaal nationalisme naar cultureel nationalisme een feit, dit zou in de toekomst een belangrijk aspect van het wereldsysteem kunnen zijn. Naast de globale economie en infrastructuur in een wereld waar de grenzen vrijwel weggevallen zijn, zullen deze culturele leiders de preservatie van bepaalde elementen op zich nemen, precies zoals territoriale leiders dat nu waarborgen. Let op, dit is niet een systeem wat ik ambieer of zie als een utopia. Het is slechts een waarneming en ontwikkelingspatroon wat ik over enkele decennia verwacht terug te zien. Het zal echter met de vervaging van grenzen en meer aandacht voor de culturele rechten van een volk, wel minder destructief zijn dan nu. De economische globalisering zal op deze manier hand in hand kunnen samengaan met deze culturele nationalisten. Of het daadwerkelijk gerealiseerd kan worden, zal tijd ons uitwijzen.
~ 35 ~
~ 36 ~
Ergenekon
Tegelijk met de rechtszaak tegen het als conservatief-islamitisch geachte AKP is er in Turkije ook een rechtszaak begonnen tegen het zogenaamde Ergenekon. Wat dit precies inhield was nog niet duidelijk op het moment dat de aanklacht, ruim een jaar geleden, werd ingediend. Nu, ruim tientallen opgepakte Turken en 2455 bladzijden aan aanklachten verder, is het mysterie rondom deze groep wat opgehelderd. Ergenekon4 zou bestaan uit een groep hooggeplaatste officieren, journalisten, intellectuelen en politici die allemaal uit de linkse hoek komen. De term ‘links’ behoort hierbij nader uitgelegd te worden, want het gaat niet om communisten en/of socialisten maar uitsluitend om aanhangers van het gedachtegoed van Mustafa Kemal Atatürk (de oprichter van de Republiek Turkije). De beginselen van Atatürk houden in dat geloof en staat strikt gescheiden moet blijven, doorredenerend kwam deze groep intellectuele Turken tot de conclusie dat de AKP hier een gevaar voor zou kunnen opleveren. Om te bewerkstelligen dat er een meer laïcistische politieke partij aan de macht zou komen in Turkije, besloot de groep om de macht van de AKP te ondermijnen. De manier waarop ze dit deden, was niet geheel ethisch te noemen. Enkele van de voorbeelden zijn de politieke moorden op omstreden journalist Hrant Dink en verschillende christelijke Turken, om daarna te kunnen stellen dat de AKP niet voldoende deed om niet-conservatief-islamistische groepen te beschermen. Of dit werkelijk ook zo is gegaan, zal de rechtszaak binnenkort aan ons tonen. Wat hier echter van uiterst belang is, is het feit dat het in Turkije gaat om een groep intellectuele Turken tegenover een groep groeiende conservatieve islamieten. De intellectuele Turken, die zich ‘Atatürkçü’ noemen maar door hun tegenstanders ‘Kemalist’ worden genoemd5, hebben het uiteraard benauwd gekregen doordat ze doorhebben dat ze langzamerhand hun decennia-oude macht over Turkije verliezen. Of ze hun grip ook daadwerkelijk verliezen, is uiteraard ook weer een punt van discussie. De Turken in Nederland hebben echter een andere ontwikkeling meegemaakt dan de Turken in Turkije; doordat de conservatief-islamitische groepen in Turkije geen vrij spel hadden, weken ze massaal uit naar het buitenland. Zo ook naar Nederland, waar de Milli Görüş, Nurcu & Fethullahçı Cemaat, Süleymancılar en de terroristische groep De naam ‘Ergenekon’ komt voort uit een Turkse legende waarbij de Turkse stammen in Centraal Azië verjaagd worden uit hun woongebied, maar daarbij hun terugkomst levend houden door te zeggen “ergenekon”. Oftewel ‘er gene kon’, wat vrij vertaald ‘eis het land terug soldaat’ oplevert in het Nederlands. En inderdaad heroveren ze het gebied enkele eeuwen later weer. 5 Dit komt door het feit dat veel conservatieve islamieten weigeren de naam van Atatürk te gebruiken, omdat dit ‘Vader der Turken’ betekent, en gebruiken in plaats daarvan de tweede naam van Mustafa Kemal Atatürk: ‘Kemal’. 4
~ 37 ~
Kaplancılar vaste voet aan wal kregen. Hierdoor hadden de Atatürkçü-Turken in Turkije weer vrij spel om alle touwtjes in handen te nemen, waardoor ze nog sterker zouden staan. Dit kwam goed naar voren met de ‘corrigerende ingrepen’ van het (uiterst proAtatürk) leger in Turkije. In 1960 ging het om de conservatieve Adnan Menderes, die conservatief-islamitische trekjes vertoonde volgens het leger, terwijl het in 1971 en 1980 meer om conservatieve ultranationalisten in combinatie met religieuze aanhangers ging. In 1997, bekend als de eerste postmoderne staatsgreep ter wereld, ging het daarentegen weer om Necmettin Erbakan. Deze werd namelijk ontzet als premier van Turkije, Erbakan gold als de leider van conservatieve islamieten en was tevens de oprichter van de Milli Görüş-beweging in Europa was. Het was dan ook niet verwonderlijk om te zien dat de stroom migranten naar Nederland in het begin vooral om veel conservatief-islamitische Turken ging. Met de staatsgrepen van 1971 en 1980 kwam de stroom van ultranationalistische Turken naar Nederland op gang, die zich later zouden organiseren als de gewelddadige Grijze Wolven. De communistische Turken kwamen pas na 1980 naar Nederland, terwijl na 1997 de conservatief-islamitische Turken weer de overhand namen. De grote groepen Turken in Nederland zijn zodoende over het algemeen religieuzer, nationalistischer, conservatiever en fanatieker dan de Turken in Turkije die veelal meer waarde hechten aan de grondbeginselen van Atatürk. De zes principes van Atatürk, te weten Republicanisme, Patriottisme, Volksbelang, Revolutionair, Etatisme en Laïcisme, die in Turkije hoog in het vaandel gehouden worden, zijn onder Nederlandse Turken minder van belang. Dit komt ook goed naar voren als we kijken naar de Turkse organisaties in Nederland, het overgrote deel is in handen van Grijze Wolven en conservatief-islamitische groepen zoals Milli Görüş, Nurcu & Fethullahçı Cemaat en Süleymancılar. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er in Nederland een ontwikkeling op gang is, die precies tegenovergesteld is aan die in Turkije. Want het is in Turkije dat de intellectuele Turken zich groepeerden in het eerdergenoemde Ergenekon om zo hun machtpositie te consolideren. In Nederland echter, is het precies andersom. Door de immense stroom aan Turkse migranten ontwikkelde er in Europa een stroming die niet geaccepteerd werd in Turkije, maar wel toegestaan werd in Nederland. In de jaren tachtig van de vorige eeuw ging het hierbij vooral om rechtse groeperingen zoals de Grijze Wolven. Alhoewel er wat tegenstand geboden werd vanuit linkse hoek, kregen de Grijze Wolven vaste voet aan wal. In de jaren negentig van de vorige eeuw vond er een verschuiving plaats binnen de Turkse gemeenschap, waardoor het voortaan de rechtse conservatiefislamitische groepen waren die gestaag groeiden. Een korte opleving van de nieuwe generatie Turkse jongeren, waaronder een kleine maar invloedrijke groep intellectuele universitaire studenten, boezemden angst in bij de eerdergenoemde rechtse en conservatief-islamitisch denkende Turken van eerdere generaties. Deze eerdere generaties waren vooral Turken die in Turkije waren geboren en later naar Nederland waren geëmigreerde en nog veelal uit de achtergebleven gebieden van Turkije waren gekomen, terwijl de nieuwe groep van enkele universitaire Turkse studenten veelal in ~ 38 ~
Nederland zijn geboren en getogen. Deze groep heeft zich de Nederlandse normen en waarden goed eigen gemaakt en een perfecte combinatie gevonden met de Turkse tradities. Dit in tegenstelling tot eerdere generaties die zich veelal afzetten tegen de Nederlandse maatschappij en zich meer stortten in conservatief-islamitische en ultranationalistische groeperingen. De gevestigde conservatief-islamitische en ultranationalistische groeperingen hadden in 1995 een protestmars georganiseerd tegen de oprichting van een Koerdisch Parlement in Ballingschap waarbij volgens schattingen rond de 50.000 deelnemers aanwezig waren. Dit werd beschouwd als een grootse prestatie, daar het inderdaad de grootste bijeenkomst van Turken in Nederland was. Hiermee bezegelde de organisatoren hun macht over de Turkse gemeenschap en richtten zich voortaan op infiltratie in verenigingen, stichtingen en politieke partijen. Dit zorgde voor een tendens dat minder sterke Turkse verenigingen in handen vielen van rechtse Turken, juist in een tijd dat er in Turkije overwegend linkse geluiden hoorbaar waren. Een mooi voorbeeld van hoe dit invloed heeft op beide landen wordt duidelijk als we kijken naar de verkiezingsuitslagen van 1999; de MHP in Turkije wint namelijk aanhangers en uiteindelijk een plaats in de coalitieregering van Ecevit (1999-2002) door de groeiende macht van de MHPaanhangers in Europa. Hetzelfde gebeurde in 2002 toen de AKP de verkiezingen in Turkije won door middel van een conservatief-islamitisch en tevens ultranationalistisch agenda te voeren. De invloed van de Europese Turken op Turkije werd hiermee pijnlijk duidelijk voor de intellectuele Turken in Turkije, die zich direct hierna stortten in een wereld van bedrog en intriges door deel te nemen aan Ergenekon. Althans, dat is het verwijt van de AKP in Turkije. Wellicht was dit een paranoïde reactie van de anti-AKPTurken op de uitslagen van 2002 en nogmaals in 2007, waarin de AKP overweldigend won. We zien echter een soortgelijke reactie in Nederland van de conservatiefislamitische en ultranationalistische groepen. Maar helaas is hier veel minder aandacht voor.
~ 39 ~
~ 40 ~
Boekestijntje
Eénmaal in de zoveel tijd is het weer eens raak voor ex-VVD-parlementariër Arend Jan Boekestijn, dan zegt hij iets wat achteraf een blunder blijkt te zijn. Zo ook in een reportage met Spits Dagblad op 20 januari 2010, waar Boekestijn zichzelf voorstelde als een “hoogleraar en vrijdenker”. Dit terwijl hij een doctorandus is (meestal afgekort tot ‘drs.’), wat beduidend lager in rang is. Drs. Arend Jan Boekestijn is namelijk nooit gepromoveerd tot Ph.D./doctor (veelal afgekort tot ‘dr.’), waardoor hij in theorie niet eens een hoogleraar kan zijn.
Waarschijnlijk was hij in de war met zijn vader, die wel hoogleraar was in Sociale Psychologie aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Maar dit is zeer zeker niet de eerste blunder van Arend Jan, eerder al kwam hij met zulke blunderende uitspraken dat er inmiddels gesproken wordt van een ‘Boekestijntje’ bij een ondoordachte uitspraak, veelal gevolgd door een boetedoening.
~ 41 ~
Zo meldde Boekestijn in het programma Netwerk op 2 februari 2003 “Saddam Hoessein heeft massavernietigingswapens!”, wat achteraf gezien een blunder bleek te zijn. In december 2005 schreef hij vervolgens het artikel ‘Turkey, the World and the Armenian Question’ waarin hij schreef “The Armenian side claims that the Ottoman government at the highest level had the intention to kill Armenians. So far, there is no such proof in the Ottoman Archives.” Toen in 2006 vervolgens de Armeense lobby in Nederland druk zette op verschillende politieke partijen om Turkse politici van de verkiezingslijst te halen, bedacht Boekestijn zich dat dit ook kon overslaan naar pro-Turkse politici en slikte zijn eigen woorden in. Dit wordt vooral als een blunder gezien, omdat hij zijn wetenschappelijke conclusie (niet te melden zijn eigen mening) veranderde naar de situatie toen het hem te warm onder zijn voeten werd om ook daadwerkelijk achter zijn conclusie te moeten blijven staan. Uiteindelijk haalde Boekestijn het artikel, tezamen met andere artikelen over de Armeense kwestie zoals ‘Turks Dagboek’, gepubliceerd in Trouw op 4 juni 2005, van zijn website en koos voor het erkennen van de term ‘genocide’ uit vrees om zijn politieke carrière. De opmerking “Ik ben geen genocideontkenner!” (terwijl hij in eerdergenoemd artikel anders meldde) werd zijn tweede Boekestijntje. Hiermee werd duidelijk dat hij sterk beïnvloedbaar is door lobbygroepen en was zijn carrière als historicus en/of objectief wetenschapper vernietigd. Maar ook in november 2008 produceerde Boekestijn weer zijn Boekestijntje door na het VARA-televisieprogramma De Wereld Draait niet door te hebben dat de camera’s nog liepen. Een tirade over zijn eigen VVD-partijleider Mark Rutte was het gevolg. “Hij heeft geen ideeën. Dat is schokkend hoor!”, wist Boekestijn te zeggen over Rutte. Na zijn excuses nam Rutte hem weer in genade aan.6 Maar dit voorkwam zijn andere Boekestijntje van maart 2009 niet. Op de bekende internetpagina Twitter vroeg iemand aan Boekestijn ‘welke dictator erger was qua aantal doden, Stalin, Mao of Hitler?’ en het antwoord van Boekestijn was kort maar krachtig “Stalin 30 miljoen doden, Mao 40 miljoen, Hitler 42 miljoen.” Toen iemand hem verbeterde dat de schattingen van het dodental van Mao uiteen liepen van 27 tot 73 miljoen, antwoordde Boekestijn met zijn zoveelste Boekestijntje. “Ik zie wel eens een spleetoog over het hoofd ziet. Het zijn er zo veel.”, waren zijn woorden.7 Een ander Boekestijntje viel meteen op toen Boekestijn zijn eigen wikipedia-pagina probeerde ‘schoon te vegen’ door zijn blunders anders op te schrijven dan ze daadwerkelijk hadden plaatsgevonden. Ook hier brak hij de gouden regel om niet de eigen wikipedia-pagina te beïnvloeden. Zijn derde Boekestijntje in één jaar tijd betekende het einde van zijn politieke carrière, frappant genoeg had Boekestijn juist zijn wetenschappelijke carrière om zeep geholpen ten bate van deze politieke carrière. Want voor deze derde grote misser mocht Boekestijn als lid van het parlement een gesprek met de koningin aangaan, toepasselijk 6 7
‘Excuses Boekestijn aan Rutte voor uitspraken’, in: NRC Handelsblad, 09-11-2008 ‘Boekestijn excuseert zich voor spleetogen’, in: Parool, 18-03-2009
~ 42 ~
genaamd ‘Het geheim van Noordeinde’. Voor het eerst in tien jaar mochten Kamerleden namelijk een privé-gesprek met Hare Koninklijke Hoogheid hebben, deze gesprekken vallen onder het welbekende ‘Geheim van Noordeinde’ en mogen nooit door ministers/parlementsleden openbaar worden gemaakt. Boekestijn vertelde echter meteen uitgebreid over de zorgen van het staatshoofd aan RTL Nieuws. Dit terwijl het privé hoorde te blijven en Kamerleden juist daarom al tien jaar niet meer welkom waren bij de koninklijke familie. Meteen na zijn reportage met RTL Nieuws moest Boekestijn opstappen als VVD-parlementslid.8 Meteen hierna werd Boekestijn aangenomen als columnist bij Elsevier, hij had tenslotte zijn wetenschappelijke en politieke opties om zeep geholpen. Al na enkele weken viel hij echter al door de mand toen hij zich probeerde te profileren als “hoogleraar en vrijdenker” in een discussie over Wilders in Spits. Dit terwijl hij geen hoogleraar is, maar een doctorandus.9 Met zijn laatste Boekestijntje (de zevende in totaal) laat Boekestijn zien dat hij op zijn 50ste nog steeds niet de kunst van het beheerst redeneren machtig is. Wel is hij in staat gebleken om zich in de media te spelen, iets waar hij blijkbaar veel waarde aan hecht.
‘Boekestijn voor derde keer in fout’, in: BN De Stem, 19-11-2009 Rangorde van academische titels (hoog naar laag): - Hoogleraar (Prof. Dr.) - Universitair Docent (Dr. of Doc. Dr.) - Ph.D. / Doctor (Dr.) - Master / Doctorandus (MA of Drs.) - Bachelor (BA) - Propedeuse (P.)
8 9
~ 43 ~
~ 44 ~
De Nederlandse annexatie van Duitsland De grenscorrecties van 23 april 1949 als genoegdoening voor de Duitse bezetting van Nederland gedurende de Tweede Wereldoorlog
Alhoewel het vrij onbekend is in Nederland, werd er precies zestig jaar geleden in 1949 Duits grondgebied overgedragen aan Nederland als compensatie voor de Duitse bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog (1939-1945). De eis van Nederland om Duitse herstelbetalingen na 1945, ging namelijk gepaard met een roep om economische onafhankelijkheid van Duitsland. Daarom waren de Duitse gebieden tussen Limburg en de Roer, met de vele steenkoolmijnen, noodzakelijk voor Nederland. De Tweede Wereldoorlog met de verschrikkingen en wreedheden zal niemand vreemd in de oren klinken; wat echter niet algemeen bekend is, zijn de vredesovereenkomsten die daarna overeengekomen moesten worden met het overwonnen Duitsland. Hierin zou ook de vorm en herstelbetaling van Duitsland aan Nederland opgenomen moeten worden, dit bracht al snel discussies op gang over de manier waarop deze herstelbetalingen dienden plaats te vinden. De eerste keer dat Nederland het idee opperde om de herstelbetalingen van Duitsland in de vorm van gebiedsuitbreiding uit te voeren, kwam met minister Van Kleffens die tijdens een radiorede in San Francisco op 18 mei 1945 aankondigde dat “de eenige manier, waarop Nederland compensatie kon verkrijgen, de annexatie van een klein, maar vruchtbaar gedeelte van Duitschland was.” Slechts acht dagen later werd er in Maastricht een vergadering gehouden over de annexatie van Duitse gebieden naar aanleiding van de verklaring van minister Van Kleffens. Hier ontstond de nationale actie voor schadevergoeding door annexatie onder leiding van Kapitein Dr. A. Kessen die het doel van het nieuw opgerichte uitvoerend comité verwoordde: “een gebied zonder Duitsche bevolking van 10.000 km2, begrensd door een lijn van Maastricht over Aken tot ten Westen van München-Gladbach en vandaar via Gelderland-Kleef over de Lippe ten Oosten van Ahaus naar de Eems tot Emden. In dit gebied liggen een 7-tal kolenmijnen en, tot Nijmegen, bosschen, die mijnhout opleveren, wat tot herstel van de geleden schade kan bijdragen.”
~ 45 ~
Voorstanders Na het rapport betreffende de schade en herstel in Nederland gedurende de Tweede Wereldoorlog aan de hand van de Duitse bezetters, won het annexatieplan aan terrein. De totale oorlogsschade van veertien miljard zevenhonderdvijftig miljoen gulden werd bekend op 11 juli 1945 en zorgde voor de oprichting van meerdere comités met als doel het propageren van de beoogde gebiedsuitbreiding. De argumenten die gebruikt werden voor de annexatie waren dat de verdubbelde oppervlakte van Nederland voor nieuwe staateigendom en dus pachtinkomsten van honderden miljoenen guldens zou zorgen. Omdat Nederland na de Tweede Wereldoorlog te kampen had met een oorlogsschade (van resp. veertien miljard zevenhonderdvijftig miljoen gulden) en daarbij ook nog een staatsschuld van 12,6 miljard gulden had, betekende dit een jaarlijkse last van achthonderd miljoen gulden tot één miljard gulden. Tevens werd de verkorting van de grens tussen Nederland en Duitsland gezien als een beduidend makkelijker te verdedigen grenslinie en dus een lagere last voor het Ministerie van Defensie. Door slechts 1750 vierkante kilometer bij Nederland te voegen zou de grens van 525 kilometer namelijk teruggebracht worden tot 340 kilometer. Ook wezen voorstanders erop dat de verbetering van lokale verkeersmogelijkheden door de uitbreiding Nederlandse dorpen met elkaar zouden ~ 46 ~
verbinden. Zo zouden de Limburgse plaatsen Koningsbosch en Schinveld verbonden kunnen worden door een directe verbindingsweg aan te leggen, hiervoor was het nodig het Duitse gebied van Selfkant te annexeren. De plaatselijke verbetering van de waterstaatkundige toestand werd ook nogal genoemd omdat de kanalen in Nederlandse handen zouden komen en daardoor beter beheerd konden worden ten behoeve van de plaatselijke inwoners. De plannen van Duitsland om nieuwe kanalen aan te leggen ten behoeve van het Duitse kanalenstelsel zouden zo belemmerd kunnen worden doordat Nederland al last had van concurrentie van de Duitse havensteden Hamburg, Bremen en Emden. Hierdoor liep de Nederlandse haven Rotterdam, dit was ook de stad die het meest te verduren had tijdens de Tweede Wereldoorlog, veel inkomsten mis. Dit kwam ook terug in het argument dat de annexatie van de Duitse gebieden zou leiden tot een betere sociaal-economische toestand voor Nederland. Zo zouden meerdere steenkoolmijnen en mijnbouw in Nederlandse handen komen waardoor de afhankelijkheid van Duitsland niet meer aan de orde zou zijn. Directeur der Staatsmijnen en gemachtigde der regering Groothoff verklaarde destijds: “wanneer wij het gebied links van den Rijn, dat aansluit bij ons kolengebied, kunnen annexeeren, zou de positie van de Zuid-Limburgsche mijnen gunstiger worden.” Als laatst werd er ook gewezen op de opheffing van plaatselijke misstanden door de annexatie van bepaalde Duitse gebieden. Zo zouden historische motieven volgens Bakker Schut ertoe moeten leiden dat de Duitse landsdelen Kleef, Gulik en NederBentheim, die vroeger deel waren van Nederlands geworden gebiedsdelen, geannexeerd worden door Nederland. Net als de Duitse provincie Ostfriesland waar volgens Schut “de Nederlandsche taal en cultuur een belangrijke rol hebben gespeeld.” Tegenstanders Direct na de ideeën voor annexatie begonnen de tegenstanders sterke kritiek te uiten op het beoogde plan; dit kwam vooral uit de socialistische hoek. Op 29 september 1945 werd vervolgens de Anti-annexatie Comité Nederland opgericht, waarmee aandacht werd gevraagd voor de nadelen van de annexatie. Zo gaf Willem Drees, ministerpresident van Nederland in de jaren veertig, aan dat de annexatie van Duitse gebieden ervoor zou zorgen dat er een Duitse bevolking bij Nederland zou komen “waarmee wij een waarschijnlijk blijvend opponerende minderheid met een andere taal binnenhalen, de eenheid van ons land verbreken en in een permanente tegenstelling komen tot Duitsland.” Drees wees erop dat de optie om het Duitse grondgebied te annexeren zonder de Duitse bewoners te dulden zou leiden tot een massale verdrijving van de bevolking, zoals de Polen deden in het geannexeerde Oost-Duitse grensgebied. Dit leidde tot een stroom van verbitterde Duitsers, die alleen maar groter zou worden als Nederland ook zou besluiten tot het verdrijven van Duitsers in het westelijke grensgebied. Deze groep zou zich waarschijnlijk dicht bij onze grens vestigen en zeer fel zijn tegen Nederland. Naast binnenlandse tegenstanders waren er ook geluiden uit het buitenland te horen: de Verenigde Staten van Amerika en Groot-Brittannië zagen niks in de voorstellen van ~ 47 ~
Nederland om grote Duitse gebieden te annexeren. Dit zou de vrede in het gebied verstoren en de snelle opbouw van (West-)Duitsland belemmeren, wat nodig geacht werd om tegenstand te bieden tegen het opkomende nieuwe gevaar van communisme. Vooral de Sovjet-Unie werd gevreesd en hierdoor werden de voorstellen van Nederland om grote gebieden van Duitsland over te nemen genegeerd. De Britten gaven als overige redenen om de Nederlandse annexatieaspiraties te negeren, de simpele argumenten dat het niet ging om Nederlands grondgebied dat ooit door Duitsland geroofd was. Ook was er geen Nederlandse minderheid aanwezig die sterk onderdrukt werd door de Duitsers. De Britten wezen erop dat de veiligheid van Nederland niet gewaarborgd zou worden door de annexatie, omdat het logischerwijs kwaad bloed zou zetten bij de Duitsers, en het zou ook geen compensatie vormen voor de Nederlandse staatskas. Dit omdat de ruim tweehonderdduizend Duitse inwoners van het beoogde grondgebied ook gevoed en onderhouden moesten worden. Bij het rijtje buitenlandse tegenstanders voegde zich op 9 december 1947 ook Duitsland door de oprichting van een Duits grenscomité waarin vertegenwoordigers van achttien langs de Nederlandse grens gelegen Duitse gemeenten plaatsnamen. Dit comité gaf nadrukkelijk aan dat “het Duitse volk zich tot herstel van de tijdens de oorlog aangerichte schade verplicht voelt, doch dat bereidwilligheid tot schadeloosstelling eindigt, waar het nationaal bestaan op het spel staat.” Er werd door de Duitsers ook gewezen op de angst voor een oneerlijke en zware concurrentie voor het industriële Ruhrgebied indien Nederland de voorgestelde wijzigingen voor de steenkoolmijnen zou doordrukken. De uitbreiding van het West-Duitse kanalenstelsel werd voorgesteld als een significant voordeel voor Nederland, daar zij het gebied rondom de rivier Rijn vergroot. Nederland zou als vanzelfsprekend gebruik mogen maken van dit kanalenstelsel. Tenslotte werd het Duitse argument opgeworpen dat Nederland bij de grensvaststelling van 1816 en 1917 al zeer bevoorrecht was. Bij die grenscorrecties kreeg Nederland namelijk Zevenaar, Blijerheide, Eijgelshoven, Wijlre, Sittard, Mook, Afferden en nog ruim dertig andere van oorsprong Duits-Pruisische plaatsen. Hierom wees Duitsland de grenscorrecties met Nederland (alsmede België en Luxemburg) resoluut van de hand, terwijl het merkwaardig genoeg welwillend stond tegen het afstaan van grondgebied aan Frankrijk. Nederlands beleid Uiteindelijk leidden de lange en zware onderhandelingen tot de overdracht van ongeveer zeventig vierkante kilometer Duits grondgebied aan Nederland. Het oorspronkelijke voorstel van Nederland betrof 1750 vierkante kilometer met ongeveer 119.000 Duitsers, terwijl er nu maar ongeveer tienduizend Duitsers onder Nederlands gezag zouden komen te staan. Nadat de annexatie op 23 april 1949 rond het middaguur een feit werd, werd er een wet aangenomen die het mogelijk maakte om de Duitse nationaliteit in te wisselen voor de Nederlandse. Vrijwel geen van de Duitsers maakte hier echter gebruik van. Onder leiding van de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Dirk Stikker was weliswaar een teleurstellende annexatie een feit geworden, ~ 48 ~
maar wel door een indringende waarschuwing van Stikker zelf: “het verwerpen van het voorstel zou de regering onvoldoende vrijheid van handelen laten tijdens komende internationale onderhandelingen, waarbij veel meer dan alleen deze grenscorrecties op het spel zou staan.” Het Nederlandse kabinet weigerde de verantwoordelijkheid te accepteren van een verworpen voorstel en zodoende leek de waarschuwing van Stikker te werken. De Kamers wisten derhalve dat bij afkeuring van de annexatie van Duits grondgebied het kabinet zou aftreden waardoor de, sterk afgeklede, overeenkomst werd goedgekeurd. Het volgende discussiepunt bleek al snel de bereidheid om de annexaties ongedaan te maken als de omstandigheden daarom vroegen. Zowel de Eerste als de Tweede Kamer vonden dit niet bespreekbaar terwijl (West-)Duitsland al snel vroeg om onderhandelingen om de annexaties terug te draaien. In totaal zijn er twintig gebieden betrokken geweest bij de annexaties: 1. Een onbewoond strookje land van 0,56 km2 nabij Nieuwschans. 2. Twee stukjes onbewoond land tussen Ter Apel en Nieuwschans van 0,30 km2. 3. Een strook ter verbetering van de Moersloot. 4. Aan weerszijden van het kanaal Almelo-Nordhorn een stukje onbewoond land van in totaal 0,03 km2. 5. Een grensstrook van één vierkante kilometer met tien bewoners nabij Losser. 6. Een grensweg bij Rekken. 7. Een onbewoond strook nabij Rekken van 0,09 km2. 8. De door 350 mensen bewoonde bebouwing grenzend aan Diaxperio van 0,64 km2.
9. De inham van Elten met 3500 inwoners en 19,54 km2. 10. De grensweg van Millingen. 11. Een strook met 40 mensen bij Beek. 12. Een grensweggetje bij Mook. 13. Een stuk land nabij Ottersum, 0,05 km2 aan onbewoond grond. 14. Een grensweg bij Siebengewald. 15. Twee strookjes land rondom Areen met in totaal 0,81 km2 en 40 inwoners. 16. De hals van Sittard met ongeveer 5000 personen en 41,34 km2. 17. Een grensweg bij Ubach. 18. Een gebiedsstrook van 0,88 km2 en 130 inwoners bij Rimburg. 19. Enkele plekken rondom Kerkrade. 20. Een gebiedsstrook bij Vaals van 0,11 km2 met 110 inwoners.
Teruggave Slechts acht jaar na de annexatie begonnen de Duitse autoriteiten al met de onderhandelingen die ertoe zouden leiden dat de gebieden teruggegeven zouden worden door Nederland. Dit terwijl de Kamers in 1949 nog afwijzend stonden tegenover de ongedaanmaking van de annexaties. ~ 49 ~
Voor de verschillende bevloeiings- en waterkeringsproblemen werden aanvaardbare regelingen getroffen en ook de overige sociaal-juridische problemen werden opgelost. Zelfs voor de Eems-Dollard-kwestie waarbij het beheer van de Eemsmonding en de vaarwateren centraal stonden, werd er een bevredigende oplossing gevonden door een gezamenlijk Nederlands-Duitse beheer in te stellen. Toen in 1963 werd begonnen met de teruggave van enkele van de Duitse gebieden was er door (West-)Duitsland al twee miljard éénentwintig miljoen Duitse Mark aan herstelbetalingen betaald aan Nederland. Het laatste stukje gebied dat door Nederland aan Duitsland werd teruggegeven was de zes en een halve kilometer lange verbindingsweg tussen Koningsbosch en Schinveld, welke op 25 februari 2002 weer in Duits bezit kwam na ruim vijftig jaar.
~ 50 ~
De Cyprus Kwestie
De situatie in Cyprus is momenteel vrijwel iedereen bekend; het is verdeeld in een Turks deel in het noorden en een Grieks deel in het zuiden. Hiermee houdt het helaas vaak op, met dit artikel hoop ik wat meer achtergrondinformatie tot u te brengen. In 1571 veroverden de Osmaanse Turken het eiland Cyprus, wat slechts enkele kilometers voor de kust van het huidige Turkije ligt. Hierdoor konden de lokale christenen via piraterij de scheepsvaart van Anatolië hinderen; het verwijderen van dit broeinest van piraten werd daarmee een noodzaak voor de Osmaanse Turken. Met het veroveren van Cyprus werd een eind gemaakt aan de piraten en andere rovers die vanuit Cyprus actief waren, vele schepen vol met handelaren konden het eiland weer vrijelijk aandoen. Maar ook de lokale bevolking heette de nieuwe Turkse heersers welkom, omdat deze door de Katholieke Kerk onderdrukt werden. De onderdrukking kwam voort uit het feit dat het eiland veelal bewoond was door orthodoxe christenen, die haaks stonden op de leer van de katholieken. Onder het bewind van de Venetiaanse katholieken werd zelfs de Orthodoxe Kerk verboden, dit werd door de Osmanen opgeheven in 1571. De vrijheid van religie die de Osmanen, net als op het vasteland van het Osmaanse Rijk, introduceerden op Cyprus zorgde ervoor de Orthodoxe Kerk een opbloei beleefde en dat de Katholieke Kerk werd gereduceerd tot een marginaal rol. In de jaren na de Osmaanse verovering trokken steeds meer Turken naar Cyprus, het merendeel afkomstig van de provincie Karaman waar vooral nazaten van de Karamanoğulları leefden. Ongeveer 20% van de bevolking bestond van 1571 tot ruim in de 20ste eeuw uit islamitische Turken die zich daar hadden gevestigd. De situatie bleef lang hetzelfde tot er in 1878 een derde partij bijkwam; het Britse Rijk. In overeenstemming met de afspraken die gemaakt werden rondom de Krim-Oorlog (1877-1878), moesten de Osmanen het eiland Cyprus afstaan aan de Britten in ruil voor een huurbedrag van bijna 100.000 sterling. De redenen hiervoor lagen in de eerdergenoemde Krim-Oorlog waarbij de Osmanen verslagen werden op de Balkan door het Russische Tsarenrijk. Vrijwel alle Balkan-provincies werden daarbij kwijtgeraakt, echter werden ze onder druk van het Britse Rijk niet toegevoegd aan het Russische Rijk. De Britten waren huiverig om het grondgebied van de Russen tot ver in Oost-Europa te laten reiken, omdat dit hun machtspositie in Europa zou kunnen schaden. Als compromis werden de Balkan-landen onafhankelijk, maar wel onder invloed van de Russen. Om het Osmaanse Rijk verder te verzwakken (of juist beschermen), werd bovendien het eiland Cyprus gehuurd. Zo konden de Britten hun eigen uitvalsbasis in de Middellandse Zee creëren mochten Russische schepen willen doorstoten naar de warme ~ 51 ~
wateren van de Egeïsche Zee via de Osmaanse zeestraat Bosporus. Officieel bleef het eiland overigens nog wel eigendom van het Osmaanse Rijk. Dit veranderde in 1914 toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak waarbij de Britten en Osmanen ook tegenover elkaar stonden. De Britten annexeerden het eiland en benoemden een gouverneur over Cyprus. Alhoewel het Britse Rijk in Çanakkale (beter bekend als de Dardanellen) verpletterend werden verslagen door de Osmaanse Turken, waren het dezelfde Britten die uiteindelijk de Eerste Wereldoorlog wonnen. In lijn met deze overwinning werden de Turken in 1923 gedwongen om de Britse controle over het eiland te accepteren; het was artikel 20 van het Verdrag van Lausanne dat daarover ging. Ook werden volgens artikel 21 van hetzelfde verdrag alle bewoners van het eiland de Britse nationaliteit gegeven, maar tevens hun Turkse nationaliteit ontnomen. Ontevreden etnische Turken op Cyprus konden binnen twee jaar een aanvraag doen bij de Republiek Turkije om opnieuw hun Turkse nationaliteit te krijgen. In 1925 werd er een Turks consulaat gevestigd op Cyprus om deze stroom aanvragen beter en adequater te kunnen verwerken. Desondanks trokken veel Turks-Cyprioten na een verblijf van ruim 350 jaar op het eiland, terug naar Anatolië. Te midden van deze onrust begon de Griekse bevolking van het eiland in 1931 nationalistische ideeën van Griekenland over te nemen. Het idee van een GrootGriekenland omarmde de aansluiting van Cyprus bij Griekenland, ook al ligt het eiland ruim 750 km van het vasteland van Griekenland. Van het dichtstbijzijnde Griekse eiland ligt het nog een ruime 400 km naar het oosten, dit terwijl het maar 65 km van de Turkse en 100 km van de Syrische kust ligt. Het idee van aansluiting (in het Grieks ‘Enosis’) begon steeds meer aanhangers te krijgen, waardoor er groepen gewapende GrieksCyprioten begonnen met aanslagen op de Britten en Turken op het eiland. Nogmaals begonnen de Turks-Cyprioten hun gebieden te verlaten, soms voor een ander dorp in Cyprus maar ook voor Anatolië. Groot-Brittannië voerde hierdoor ook een hardere politiek en ook de Turkse Cyprioten verklaarden hun afkeer van Enosis. Om hun eigen veiligheid op het eiland te garanderen werden er politieke partijen opgericht door de Turkse minderheid; in 1943 werd Kıbrıs Adası Türk Azınlığı Kurumu (KATAK; Stichting Turkse Minderheid op het Eiland Cyprus) opgericht en iets later op 23 april 1944 Kıbrıs Millî Türk Halk Partisi (KMTHP). Deze laatste betekende vrij vertaald ‘De Nationale Turkse Volkspartij van Cyprus’. Dit leek te werken tot de Britten na de Tweede Wereldoorlog onder druk van de Verenigde Staten van Amerika al hun koloniën moesten opgeven. Een semi-onafhankelijk Cyprus kreeg op 18 oktober 1950 de GrieksOrthodoxe bisschop Makarios III als leider. Makarios bleek echter een religieus-nationalistisch geïnspireerd leider, wat niet verwonderlijk was gezien zijn bisschopschap, en liet dit blijken door meteen toenadering tot Griekenland te zoeken. In 1954 deed Makarios, gesteund door Griekenland, uiteindelijk een aanvraag bij de Verenigde Naties om een beroep te doen op het recht van zelfbeschikking voor de Griekse Cyprioten. Het bezwaar van Turkije dat er ~ 52 ~
ook Turks-Cyprioten leefden op het eiland werd door de Verenigde Naties overgenomen, waarna het verzoek van Makarios werd afgewezen. Doorhebbend dat politiek niet de weg was voor Enosis, werd er op 1 april 1955 een organisatie op poten gezet met als doel het realiseren van Enosis. De EOKA ontpopte zich meteen als een groep dat geweld niet schuwde, al in 1955 werden Grieks-Cyprioten die niet voor Enosis waren met geweld bedreigd. Ook Britse ordetroepen en Turks-Cyprioten werden het doelwit van bloedige aanslagen om ze zo te verjagen van het eiland, waardoor Enosis kon plaatsvinden. Ook nu weer ontstonden er stromen Turkse vluchtelingen naar Anatolië, waardoor Turkije door Groot-Brittannië werd gevraagd deel te nemen aan het oplossen van de onrust. Waar Griekenland, Cyprus en Groot-Brittannië al langer onderhandelden over een eventuele oplossing, werd Turkije voor het eerst betrokken bij de gesprekken. Op 29 augustus 1955 vonden in de Britse hoofdstad de eerste gesprekken tussen Griekenland, Groot-Brittannië en Turkije gehouden. Naar mate de gesprekken vorderden, verergerde het geweld van EOKA waardoor de Turken een verdedigingsorganisatie genaamd Türk Mukavemet Teşkilatı (TMT) oprichtten op 15 november 1957. Het doel van deze TMT werd het bestrijden van de EOKA en het beschermen van de Turks-Cyprioten, later zouden de TMT-leden ook pleiten voor ‘taksim’ (oftewel ‘verdeling’) van het eiland. De TMT bleek, ondanks enkele kleine wraakacties, niet in staat om de EOKA te bestrijden en begon zich daarom steeds meer in te zetten voor een verdeeld eiland. Hierin zouden de Turks-Cyprioten een klein gebied krijgen en de Grieks-Cyprioten de rest. Hierdoor zou de EOKA geen onschuldige burgers meer hoeven te verjagen. Het mocht echter niet baten, de EOKA wilde niks minder dan enosis met het gehele eiland en Griekenland. De onmacht van de TMT blijkt volgens historicus Keith Kyle ook uit het feit dat het aantal Turkse slachtoffers vele malen hoger lag dan bij de Grieks-Cyprioten of Britten. Ook andere historici lijken dit niet ter discussie te stellen.10 Hierop werd haast gemaakt met een vredesplan voor Cyprus. De Britse premier Harold Macmillan kwam in 1958 met het zogenoemde ‘Macmillan Plan’, waarin Cyprus onafhankelijk zou worden maar deel zou uitmaken van het ‘Commonwealth of Nations’. Dit was een internationale organisatie waar alle voormalige koloniën van het Britse Rijk lid van werden gemaakt, waardoor Groot-Brittannië toch nog enig invloed kon uitoefenen op de voormalige koloniën. Om snel actie te kunnen ondernemen zouden ook twee Britse legerbasissen (inclusief havens) op het eiland blijven, met ongeveer 5% van het grondgebied onder direct controle van de Britten. Dit was uiteraard ook om de Britse handelsbetrekkingen in de Middellandse Zee te beschermen. Hiernaast kregen Griekenland en Turkije ook invloed op het eiland en mochten ze ingrijpen als de situatie verder escaleerde. Op 11 februari 1959 werd daartoe het Verdrag van Zürch ondertekend door Turkije, Griekenland en Groot-Brittannië en op 19 februari 1959 werd in Londen het Verdrag van Londen ondertekend door alle drie de landen. Beide verdragen werden goedgekeurd door Cyprus en nogmaals vastgelegd op 16 augustus
10
Andrew Borowiec, Cyprus: A troubled island (Greenwood, 2000)
~ 53 ~
1960 te Lefkoşa. Dit verdrag was tegelijk de onafhankelijkheidsverklaring van Cyprus, waarmee de Republiek Cyprus een feit werd. Volgens de verdragen diende beide etnische groepen beschermd te worden door bepaalde grondwettelijke rechten en konden Turkije, Griekenland en Groot-Brittannië gezamenlijk of individueel ingrijpen als de situatie daarom vroeg. Inhoudelijk en bestuurlijk kwamen de verdragen waarop de Cypriotische grondwet was gebaseerd neer op het volgende. Alhoewel de president een Grieks-Cyprioot zou worden, gezien de meerderheid van Grieks-Cyprioten op het eiland, zou de vice-president aangewezen moeten worden onder de Turks-Cyprioten; beide met een vetorecht. De officiële talen van de Republiek Cyprus zouden zowel Turks als Grieks moeten zijn. In het parlement zou 70% gereserveerd moeten zijn voor Grieks-Cyprioten, terwijl de overige 30% voor Turks-Cyprioten bestemd zou moeten zijn. Echter om wetten te wijzigen zou zowel 2/3 van de Grieks-Cypriotische parlementariërs als 2/3 van de Turks-Cypriotische parlementariërs moeten instemmen. Maar ook moesten drie van de in totaal tien ministers benoemd worden uit de Turks-Cypriotische gemeenschap, één van de volgende drie belangrijke ministersposten moest daaronder vallen: Buitenlandse Zaken, Defensie of Financiën. Verder moesten de president en vice-president in samenspraak twee Grieks-Cyprioten, één Turks-Cyprioot en nog een vierde onafhankelijk persoon aanwijzen als rechter in het Hooggerechtshof. Om de EOKA te stoppen werd er tevens vermeld dat er 2000 man aan veiligheidstroepen aangesteld zouden worden, 40% daarvan moest Turks-Cypriotisch zijn. Tevens kregen de Turken en Grieken in de vijf grootste Cypriotische steden hun eigen etnisch gemeentebestuur; ook mochten beide etnische groepen hun linguïstische en culturele erfgoed uitoefenen, desnoods met steun van Turkije en Griekenland. Als laatst werd enosis verboden. Dit ging een tijdlang vrij goed totdat de president-bisschop Makarios genoeg had van de in zijn ogen onevenredige macht voor de Turks-Cyprioten. Want alhoewel de Turken 30% van de zetels hadden, waren ze door terreur van de EOKA inmiddels teruggebracht tot 18% van de bevolking. Daarom diende Makarios op 30 november 1963 een wetsvoorstel in om de Cypriotische grondwet, zoals beschreven in het Verdrag van Lefkoşa, te wijzigen op 13 cruciale punten. Zo zou de Turks-Cypriotische vice-president Küçük geen vetorecht meer moeten hebben, moesten de etnisch geschieden gemeentebesturen opgeheven worden en was er niet langer 2/3 van de meerderheid van beide groepen parlementariërs nodig. Voortaan zou 2/3 van het totaal genoeg zijn, wat in praktijk neerkwam op een Grieks-Cypriotische overmacht omdat 70% ruim boven de vereiste 2/3 (oftewel 66%) uitkwam. Turkije liet al meteen blijken niet akkoord te zullen gaan met deze wijzigingen en ook de Amerikaanse president John F. Kennedy belde hoogstpersoonlijk Makarios om hem op andere gedachte te brengen. Toen ook de Turks-Cyprioten protesteerden, was de maat vol voor Makarios en de EOKA. Een golf van moordaanslagen, gewelddadigheden en vernieling was het gevolg. Het absolute dieptepunt kwam op 21 december 1963, ook wel ~ 54 ~
bekend als ‘Kanlı Noel’ of Bloederig Kerst, toen de EOKA op 103 Turks-Cypriotische dorpen tegelijk een aanval deed. De aanvallen duurden dagenlang. Ruim 402 TurksCyprioten lieten daarbij het leven of verdwenen simpelweg; verhalen over levend begraven mensen doen daarbij de ronde. Een stroom van 20.000 vluchtelingen kwam op gang, daarnaast werden nog eens 92 Turks-Cyprioten in de hoofdstad Lefkoşa vermoord. 475 Turks-Cyprioten raakten gewond en meer dan 700 werden ontvoerd door EOKA-leider Nikos Sampson. Vrijwel geen van die 700 zou ooit nog teruggevonden worden en ook de Grieks-Cypriotische regering verklaarde in 1968 officieel dat alle vermisten dood waren. Sampson zou later nog hoge politieke functies binnen GrieksCyprus vervullen, waaronder president, volgens vele een teken dat de EOKA in dienst van de Grieks-Cypriotische overheid handelde. Weer anderen houden het op de antiTurkse sentimenten die Sampson deden promoveren, tenslotte werd hij als een held vereerd omdat hij verantwoordelijk was voor de dood van zoveel Turks-Cyprioten. Later bleken deze pogroms van de EOKA deel uit te maken van het geheime ‘Akritas Plan’, wat op 21 april 1966 werd gepubliceerd door de Griekse krant ‘Patris’. Het plan, wat gemaakt zou zijn door extreemrechtse parlementariërs, vertelde over hoe een enosis bereikt kon worden. Het inperken van politieke privileges, precies zoals Makarios voorstelde, zouden een excuus vormen om “het eiland etnisch te zuiveren van TurksCyprioten”.11 De aanval op Kerstdag bleek dus georganiseerd te zijn van bovenaf. Dit bleek ook toen Makarios op 1 januari 1964 het Verdrag van Lefkoşa eenzijdig opzegde en daarmee het einde van de (Eerste) Republiek Cyprus (1960-1964) inluidde. Meteen daarna nam Makarios contact op met de Sovjet-Unie en op 24 februari 1964 ondertekende hij een verdrag wat de levering van 5000 Russische wapens inhield. Turkije mobiliseerde in juni 1964 een groot amfibisch leger om op grond van het Verdrag van Zürich in te grijpen en de Turks-Cyprioten te beschermen. President Johnson van de Verenigde Staten van Amerika zorgde met een telefonische en schriftelijke oproep aan Turkije hoogstpersoonlijk voor het afzien van Turkse interventie. Hierna zorgde snel optreden van Groot-Brittannië voor een scheidingslijn in de hoofdstad Lefkoşa, ook wel bekend als ‘De Groene Lijn’. Ook werd er een grote VNvredesmacht naar het gebied gestuurd om de orde te handhaven, echter werd Makerios niet afgezet of vervangen. In de periode 1964-1966 werden vooral de doden geborgen en de rust bewaard. Voor de Turks-Cyprioten kwamen vreselijke taferelen naar boven; zoals de gepensioneerde Nihat İlhan die tezamen met zijn vrouw en drie kinderen in hun eigen huis in de badkuip aan stukken waren gesneden tijdens Bloedig Kerst op 24 december 1963. Maar ook het verminkte lichaam van de vermoordde Turk Cengiz Topel (beide armen meerdere malen doorboord met boormachines, zijn linkeroog uit zijn oogkas gehaald en een grote betonspijker door zijn hoofd) deed een golf van verontwaardiging door de Turks-Cypriotische gemeenschap gaan.
11
‘Akritas Plan’, in: Patris, 21-04-1966
~ 55 ~
Met de publicatie van het ‘Akritas Plan’12 in de Griekse krant Patris kregen de GrieksCyprioten steun van de Grieken uit Griekenland in hun plannen voor enosis. Het duurde dan ook niet lang totdat EOKA in 1967 weer actief werd, in hetzelfde jaar kwam er een extreemnationalistische junta aan de macht in Griekenland die ook enosis nastreefde. Ongeveer 13.000 tot 15.000 Griekse soldaten werden overgebracht naar Cyprus om de aanvallen op Turks-Cyprioten te verhevigen. Andermaal begonnen grote stromen vluchtelingen naar Anatolië te trekken. Op 15 november 1967 begon derhalve nogmaals een aanval op de Turks-Cyprioten, ditmaal in de strategisch gelegen stad Geçitkale. Ook nu dreigde Turkije met ingrijpen, maar door ingrijpen van president Johnson trok Griekenland alle 13.000 tot 15.000 soldaten terug, waardoor het met een sisser afliep. Wat overbleef waren drie Turks-Cypriotische dorpen en de stad Geçitkale die door EOKA-leden en Griekse soldaten bezet en vernield waren, alsmede 24 doden. Hierna namen de spanningen in rap tempo af, vooral omdat Turkije had laten merken niet terug te deinzen voor militair ingrijpen om de Turks-Cyprioten te beschermen. De Grieks-Cyprioten lieten hun ideeën voor enosis enigszins varen en onder toezicht van de VN-vredesmacht keerde rust terug op het eiland. Dit veranderde opeens toen EOKAleden, waaronder Nikos Sampson, samen met juntaleden uit Griekenland een staatsgreep pleegden in Cyprus om zo snel mogelijk enosis tot stand te laten komen. Geheel onverwacht kwam Makarios op 15 juli 1974 ten val en werd Nikos Sampson de nieuwe juntapresident van Cyprus. Vrijwel meteen daarna werd de Cypriotische grondwet aan de kant geschoven en gewerkt aan enisos door grootschalige pogroms op Turks-Cyprioten. De Turkse premier Bülent Ecevit nam gelijk contact met GrootBrittannië om samen in te grijpen in Cyprus, maar toen Groot-Brittannië dit weigerde besloot Turkije zelf in te grijpen. Al vijf dagen na de aanvankelijke staatsgreep landden Turkse paramilitairen op Cyprus. Met overweldigende kracht viel Turkije op 20 juli 1974 het noordelijke deel van het eiland Cyprus binnen. Voor enkele duizenden TurksCyprioten, die door de Cypriotische Grieken onder leiding van de EOKA waren vermoord, kwam de actie te laat. De militaire ingreep van Turkije, genaamd “Vredesactie Cyprus” (Kıbrıs Barış Harekatı), had grote successen; al op de derde dag viel het juntaregime in Cyprus en moest Nikos Sampson zijn nederlaag erkennen. De Turkse troepen trokken verder om de nieuw uit Griekenland overgekomen strijders van het eiland te verjagen. Deze zagen zich echter machteloos tegen de oprukkende Turken en besloten zich terug te trekken naar Griekenland. Uit angst dat de Turken ook Griekenland zelf zouden binnenvallen, besloten de juntaleden onmiddellijk af te treden en verkiezingen te organiseren. Zo had Turkije op de derde dag van de militaire actie al de twee juntaregimes omver geworpen. Ook juridisch zat het de Turken mee toen het Europese hof in Strasbourg op 29 juli 1974 de militaire actie bestempelde als legitiem. Turkije had volgens de uitspraak duidelijk bewezen dat het op basis van artikel 3/4 van het Verdrag van Zürich (11 februari 1959) Het Akritas Plan is ook onderzocht en gearchiveerd door de Verenigde Naties op 30 mei 1978 onder ‘UN Document A/33/115 en s/12722’.
12
~ 56 ~
had gehandeld.13 Tegenstanders, vooral Grieken en Grieks-Cyprioten, waren het hier niet mee eens en gingen in hoger beroep. Dit resulteerde in het Proces van Athene op 21 maart 1979, waar Turkije nogmaals in zijn recht werd gesteld op basis van het Verdrag van Zürich. De Turkse actie om rust op het eiland te brengen werd hiermee volledig legitiem. Waarom er in Europa dan een beeld heerst van een ‘onlegitieme bezetting van Noord-Cyprus’ is ook rechtendeskundige en universitair hoofddocent dr. Theo van den Hoogen van de Rijksuniversiteit Groningen een compleet raadsel.14 Ondertussen had Turkije gehoor gegeven aan de VN-oproep15 om een wapenstilstand in acht te nemen. Vrijwel meteen begonnen gesprekken tussen de betrokken partij in Genève, wat op 30 juli 1974 eindigde in enkele voorwaarden van Turkije om zich terug te trekken van het eiland. Het wilde keiharde veiligheidsmaatregelen voor de TurksCyprioten, een vrijlating van alle gevangen en ontvoerde Turks-Cyprioten alsmede terug naar de constitionele situatie van 1960. Als blijk van goede wil gaf het op 8 augustus 1974 ongeveer 11% van het ingenomen gebied terug aan de Grieks-Cyprioten, het ging vooral om de overwegend Grieks-Cypriotische gebieden van Limasol en Larnaka. De weigering van de Grieks-Cyprioten om in te stemmen met de herinvoering van de grondwet van 1960, ging gepaard met nieuwe aanvallen van de EOKA op Turkse dorpen in het zuiden van Cyprus. De Turkse troepen, die alleen het noorden hadden ingenomen, gingen hierop op 14 augustus 1974 verder met hun opmars. Al snel had het ruim 37% van het eiland in handen, maar liet het de strategisch belangrijke havensteden Limasol en Larnaka nog steeds over aan de Grieks-Cyprioten. Limasol, als één na grootste stad op Cyprus, werd net als de hoofdstad Lefkoşa niet ingenomen. Alleen de gebieden waar Turks-Cyprioten woonden en aangevallen waren, werden bevrijd. Hieronder vielen ook enkele Turkse wijken van Lefkoşa, maar ondanks lokale oproepen van Turks-Cyprioten werd niet de hele stad Lefkoşa ingenomen. Hieruit bleek voldoende dat het niet ging om de annexatie van Cyprus of om de Turkse belangen in de Middellandse Zee. Op 16 augustus 1974 eindigde de Vredesactie tenslotte voor de tweede maal. De gevolgen waren onder andere een stroom aan vluchtelingen. 160.000 Grieks-Cyprioten namen de benen naar de gebieden waar Grieks-Cyprioten nog aan de macht waren en ruim 50.000 Turks-Cyprioten vertrokken hals over kop naar het noorden waar het Turks leger controle hield. 498 Turkse soldaten waren gesneuveld en nog eens 340 Turks-Cyprioten hadden de dood gevonden, verder vielen er nog ruim 1200 gewonden.16 Verder waren er ook nog doden te betreuren bij de VN-Vredesmacht; te weten 3 Oostenrijkers, 24 Australiërs, 17 Finnen, 4 Engelsen en 3 Canadezen. Vrijwel allemaal aan de hand van de EOKA, die het eiland etnisch wilden zuiveren van alle niet-Griekse Cyprioten. Ruim 4000 doden en 12.000 gewonden waren het resultaat aan de Griekse en Grieks-Cypriotische Daar staat in artikel 3/4 dat “Groot-Brittannië, Griekenland en Turkije de veiligheid en orde van Cyprus en de Cypriotische bevolking garandeerden en garant stonden voor interventie indien de afspraken conform dit verdrag werden overschreden.” 14 Dr. Theo van den Hooghen, ‘Cyprus: de Turkse kant van het verhaal’ (Trouw, 2003) 15 VN-Resolutie 354 (24 juli 1974) en VN-Resolutie 353 (21 juli 1974) 16 Naar een onderzoek van drs. Sibel Akgün van de faculteit Politieke Wetenschappen aan de afdeling Internationale Betrekkingen van de Universiteit Ankara 13
~ 57 ~
kant. Verder waren er ongeveer 1600 vermisten aan de Griekse zijde en nog eens 600 aan de Turkse zijde, veel daarvan zijn nooit teruggevonden.17 Het noorden van Cyprus was met het einde van de Vredesactie voor ongeveer 38% in handen van de Turkse soldaten en Turks-Cyprioten. Nu begonnen nogmaals de gesprekken om de rust op Cyprus te preserveren. Echter, omdat Makarios onder druk van de Verenigde Naties weer benoemd werd tot president van Cyprus, liepen deze onderhandelingen vast. De Turks-Cyprioten wilden terug naar de situatie van 1960, terwijl Makarios nog steeds vasthield aan zijn grondwetswijzigingen van 1963. De Turks-Cyprioten riepen tenslotte in 1975 een federaal autonoom gebied uit in Noord-Cyprus. Deze Kıbrıs Türk Federe Devleti voerde jarenlang gesprekken met Makarios over een terugkeer naar de situatie zoals in 1960 of een federale staat met twee gebieden; een Griekse en Turkse gemeenschap. Door jarenlange belemmering van de gesprekken door Grieks-Cyprioten, vooral de druk van de EOKA deed van zich spreken, mislukten deze volledig. Het enige wat bereikt werd was de uitwisseling van Grieks-Cyprioten uit het Turkse noorden tegen de TurksCyprioten uit het zuiden. Van 1974 tot 1983 werd tevergeefs negen jaar gewerkt aan een oplossing, steevast bleken de Grieks-Cyprioten dwars te liggen. Gefrustreerd riepen de Turks-Cyprioten op 15 november 1983 de onafhankelijkheid uit van hun Noord-Cyprus, nadat Turks-Cypriotische volksvertegenwoordigers het hadden goedgekeurd. Ze beriepen zich op de VN-resolutie dat ieder volk recht had op zelfbeschikking (oftewel ‘Self-determination’). Omdat de Turks-Cyprioten alleen het noorden opeisten en ook omdat het noorden thans vrijwel homogeen Turks-Cypriotisch was, bleken de TurksCyprioten te voldoen aan alle juridische voorwaarden. De Turkse Republiek der NoordCyprus (Kuzey Kıbrıs Türk Cumhuriyeti; KKTC) benoemde Rauf Denktaş tot president en deze werd bijgestaan door de vereiste drie staatshoofden van Turkije, Pakistan en Bangladesh tijdens een officieel ceremonie. De nieuwe onafhankelijk Turkse Republiek der Noord-Cyprus werd hiermee een feit, maar onder druk van Griekenland en GrieksCyprus werd het eenzijdig uitroepen van KKTC veroordeeld door de VN-Veiligheidsraad op 18 november 1983. Op 11 mei 1984 werd het zelfs gezien als een “schending van de eenheid van de natiestaat Cyprus” in VN-Resolutie 550 van de VN-Veiligheidsraad.18 Een absurde situatie natuurlijk, gezien het feit dat Cyprus als geheel beslist geen ‘natiestaat’ was door de aanwezigheid van twee etnische nationaliteiten binnen de staat. Zowel de Turkse Republiek der Noord-Cyprus als Turkije weigerden vervolgens de resolutie te erkennen, waardoor er een patstelling ontstond. Ondertussen kwamen de Turks-Cypriotische vluchtelingen die tussen 1931-1974 verjaagd waren, massaal terug om zich nogmaals te vestigen op Cyprus. Alhoewel deze migranten kunnen bewijzen dat ze voor de aanslagen van de EOKA ook op Cyprus woonden, weigeren de GrieksSibel Akgün, Askeri Açıdan Kıbrıs Barış Harekatının Oluşumu, Gelişmesi ve Sonuçlar (Ankara, 2007) 18 Na te lezen op: http://www.un.org/documents/sc/res/1984/scres84.htm 17
~ 58 ~
Cyprioten en in hun kielzog de Verenigde Naties om ze als legitieme bewoners te erkennen. Volgens Grieks-Cyprus zouden alle Turkse migranten die zich na 1974 op Cyprus hebben gevestigd, illegaal zijn. Vanaf 1983 werd het Turkse noorden steeds meer geïsoleerd door de Verenigde Naties en de Verenigde Staten van Amerika om het zo te dwingen de onderhandelingen met Grieks-Cyprus voort te zetten. Vooral de Verenigde Staten waren namelijk bang dat de Sovjet-Unie zich met de situatie zou kunnen bemoeien. Van de drie landen die aanwezig waren op de ceremoniële onafhankelijkheid van de Turkse Republiek der Noord-Cyprus zouden Pakistan en Bangladesh kort daarna hun steun intrekken onder hevige druk van de Verenigde Staten van Amerika, alsmede de erkenning ongedaan maken. Het isolement werkte averechts en niks werd bereikt. De Turkse Republiek der Noord-Cyprus zocht geen toenadering tot de Verenigde Staten, maar ook niet tot de Sovjet-Unie. Het bleek tevreden met het leven in rust zonder te vrezen voor aanvallen van de EOKA (Ethniki Organosis Kyprion Agoniston; de Nationale Organisatie van Cypriotische Strijders). Een organisatie die overigens tot op heden nog steeds bestaat en ook sympathie geniet van de Grieks-Cyprioten; zo heeft voetbalclub Magusa het logo van EOKA overgenomen en staat het bekend als ‘FC EOKA’. Maar ook de huidige Grieks-Cypriotische president Tassos Papadopoulos was vroeger actief binnen EOKA. Het argument van de Turks-Cyprioten dat ze bij hereniging nog altijd gevaar kunnen lopen door aanvallen van de EOKA, blijkt dan ook niet geheel lariekoek te zijn. Dit bleek ook door een enquête uit 2002 toen slechts 54,7% van de Grieken de juntaregime van 1967-1974 (met als hoofddoel enosis) als negatief bestempeld. Bijna 20,7% keek zelfs zeer positief naar de periode.19 Dat de Grieks-Cyprioten momenteel nog steeds willen dat de inmiddels 22-25% TurksCyprioten zich onderschikken aan Grieks-Cyprus blijkt uit de laatste jaren. Van 1983 tot 2003 gebeurde er bar weinig in de internationale betrekkingen tussen Turken en Grieken op Cyprus. De Turk-Cyprioten vonden dat het probleem opgelost was, daar ze geen problemen meer hadden met veiligheid en zelfbeschikking. Sterke handelsbetrekkingen met Turkije zorgde voor een goede economie en de Turkse Republiek der Noord-Cyprus bleek al snel levensvatbaar. In Grieks-Cyprus was de consensus nog steeds hetzelfde, de Turken moesten zich ondergeschikt stellen aan de Grieks-Cyprioten. Kritiek op de Grieks-Cyprioten alsmede op de EOKA werd daarbij niet getolereerd. Daar kwam de bekende Grieks-Cypriotische schrijver en documentaireproducer Antonis Angastiniyotis achter toen hij gedurende 2003-2004 een documentaire maakte over de wandaden van de Grieks-Cyprioten tijdens de Vredesactie. In zijn documentaire ‘Wreedheden tegen de Turks-Cyprioten en de keerzijde van de medaille’ vertelde hij over de zogenoemde ‘Muratağa Massamoorden’ waarbij 126 Turks-Cyprioten in de nacht van 14 augustus 1974 waren vermoord.20 Hierop werd hij echter zonder pardon verbannen uit Grieks-Cyprus, wat grote protesten teweeg bracht uit de internationale gemeenschap. De Verenigde Naties zagen in dat het ‘20.7% of electoral body sees 21/4 dictatorship positively’, in: HR-NET, 21-04-2002 Antonis Angastiniyotis, Documentaire: ‘Wreedheden tegen de Turks-Cyprioten en de keerzijde van de medaille’ (BRT, 2004)
19 20
~ 59 ~
zo niet langer kon en in 2004 introduceerde VN secretaris-generaal Kofi Annan het ‘Annan Plan’. Volgens dr. Theo van den Hoogen nam het Annan Plan “beginsel van politieke gelijkheid van beide bevolkingsgroepen als uitgangspunt. Beide partijen moesten concessies doen, de Turks-Cyprioten de pijnlijkste.”21 En alhoewel de Grieks-Cyprioten met een ruime verhouding 4:2 in de Presidentsraad vertegenwoordigd zouden worden, alsmede een afgevaardigdenvertegenwoordiging op grond van aantal Grieks-Cyprioten en TurksCyprioten, veel voordeel erbij hadden, begon het bestuur een campagne ertegen. Als compensatie zou Grieks-Cyprus lid kunnen worden van de Europese Unie en zou NoordCyprus een injectie van € 140 miljoen ontvangen. Het Annan Plan werd door de EU en VN goedgekeurd, alsmede door Griekenland en Turkije. Alleen een referendum in beide delen van Cyprus lag in de weg, maar men zat vol goede hoop. De verbijstering was dan ook groot toen Grieks-Cyprus vlak voor het referendum een krachtige campagne begon om het volk te bewegen het Annan Plan af te keuren. Het weigerde zelfs een VN-afgezant de toegang tot alle Grieks-Cyprische media om de punten in het plan beter uit te kunnen leggen aan het volk. Het was dan ook niet verwonderlijk dat op 24 april 2004 ruim 76% van de Grieks-Cyprioten tegen de hereniging van Cyprus stemde. Zelfs als dit een lidmaatschap tot de EU onmogelijk zou maken. Aan de andere kant stemden TurksCyprioten met een overweldigende 65% voor de hereniging van het eiland, waardoor ze de geldelijke hulpstromen van de EU kregen. Hierdoor erkende de EU de facto de Turkse Republiek der Noord-Cyprus, maar bleef het de jure nog slechts bij de erkenning van Grieks-Cyprus. Sindsdien zit Turks-Cyprus weer in een isolement, alleen vanuit İstanbul kan er gevlogen worden naar het eiland en ook bootverkeer kan alleen vanuit Anatolië. Bij het oversteken van de grens naar Grieks-Cyprus worden Turks-Cyprioten nog altijd zonder pardon opgesloten en gevangengezet.22 Alhoewel Grieks-Cyprus hiermee lidmaatschap tot de EU kon vergeten, zorgde interventie van Griekenland ervoor dat ze toch lid konden werden. Uit onvrede gebruikte Griekenland op het laatste moment een veto om de toetredende overige landen ook te blokkeren. Als Grieks-Cyprus op 24 april 2004 positief had gestemd op het idee, wat een duidelijk voorwaarde was voor toetreding tot de EU, dan konden ze per 1 mei 2004 samen met negen andere landen per direct lid worden. Doordat Griekenland alleen zijn veto wilde intrekken als Grieks-Cyprus, ondanks zijn niet-nagekomen voorwaarde tijdens het referendum, ook op 1 mei lid kon worden, zwichtte de EU voor deze dreigementen. Op 1 mei 2004 werd hierdoor naast Estland, Letland, Litouwen, Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije, Slovenië en Malta, ook Grieks-Cyprus lid van de Europese Unie. Ook later zou Griekenland nog dreigen met het gebruik van veto; zo moest Turkije meteen alle havens en vliegvelden openen voor verkeer uit Grieks-Cyprus indien het wilde toetreden tot de EU. Toen Turkije hetzelfde eiste voor Turks-Cyprus om de in 1994 ingestelde EU-handelsembargo en isolement uit de weg te ruimen, werd hier 21 22
Dr. Theo van den Hoogen, ‘EU: dupeer de Turks-Cyprioten niet weer!’ (Trouw, 2004) Henk Boom, De Grens (Hengelo, 2007)
~ 60 ~
niet op ingegaan door de EU. Waarom dit niet gebeurde, want het is een nogal logisch verzoek, is niemand bekend. Vrijwel zeker kwam het nogmaals door veto-dreigementen van Griekenland en Grieks-Cyprus. Van Den Hoogen verwoordde het eerder al als: “De EU doet sinds 1994 vrolijk mee aan het embargo en straft daarmee de Turks-Cyprioten voor hun verzet tegen de grote onrechtvaardigheid die hen sinds 1963 is aangedaan.”23
23
Dr. Theo van den Hooghen, ‘Cyprus: de Turkse kant van het verhaal’ (Trouw, 2003)
~ 61 ~
~ 62 ~
Haïti en de Verenigde Staten
‘Een leger van zombies houdt de VS wel buiten’ Haïti en het buitenlands beleid van de Verenigde Staten in 1991-1994 Al ruim 200 jaar had Haïti de pech om opgezadeld te zitten met wrede dictatoren zoals Papa Doc en Baby Doc, totdat de linkse priester Jean-Bertrand Aristide president werd in de eerste democratische verkiezingen van Haïti. Het mocht echter niet lang duren, al na zeven maanden ontstond er een coup waarbij Aristide gedwongen het land moest verlaten. “Mijn Haïti zal nooit overgeleverd worden aan het communisme” schreeuwde niettoegelaten-presidentskandidaat Roger Lafontant volgens de Trouw van 1990. Hij zag net de linkse priester Jean-Bertrand Aristide de eerste democratische presidentsverkiezingen van Haïti overweldigend winnen. Lafontant kreeg gelijk met zijn uitlatingen, want slechts zeven maanden na zijn aantreden als president moest Aristide al vluchten voor zijn leven na een gewelddadige coup. De ex-priester vond in de Venezolaanse hoofdstad Caracas een veilig onderkomen en deed van daaruit een beroep op de internationale gemeenschap om hem te helpen bij zijn terugkeer. De Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS), inclusief de Verenigde Staten van Amerika, hield een extra zitting in zijn hoofdkwartier in Washington om de situatie te bespreken, maar het zou tot 1994 duren alvorens Aristide weer zijn positie terug had. Amerikaanse sloomheid Het duurde drie jaar voordat Aristide weer aan de macht kwam ten koste van juntaleiders Raul Cédras, Michel François en Philippe Biamby. Dit lag grotendeels aan het buitenlands beleid van Amerika ten aanzien van Haïti. De staatsgreep tegen Aristide kwam op een moment dat de Verenigde Staten van Amerika druk waren met de Golfoorlog onder leiding van president Bush. Dit zorgde voor een prioriteitsfocus op Irak, waarna Bush het te druk kreeg met zijn herverkiezingscampagne in 1992 om zijn aandacht op een nieuw buitenlands avontuur te vestigen. Hij had namelijk ook al troepen in Somalië en bovendien stelde zijn topgeneraal Colin Powell zware eisen aan een nieuw militair optreden. De Amerikaanse troepen moesten met een overweldigend overmacht binnenstormen, zodat de overwinning zo goed als zeker was. Ook moest de operatie een duidelijke strategie en een duidelijke afloop hebben. Hierdoor zag Bush af van verdere avonturen en richtte zich op de verkiezingen van 1992, die hij verloor van Bill Clinton. Met Clinton als de nieuwe president van de Verenigde Staten van Amerika kwam er een focus op de binnenlandse problemen, echter waren er nog enkele onopgeloste ~ 63 ~
buitenlandse erfenissen van de regering Bush zoals Somalië en Haïti. Daarin vertrouwde Clinton volledig op zijn populaire generaal Powell, die in feite een militair vetorecht had gekregen in Somalië. Haïti was een verhaal apart, daar probeerde Clinton via onderhandelingen de verdreven Aristide weer in zijn ambt te herstellen. Dit resulteerde in een vredesakkoord dat door bemiddeling van de Verenigde Naties en de Organisatie van Amerikaanse Staten tot stand kwam op het eiland Governors Island op 3 juli 1993. Volgens dit akkoord zou Aristide binnen vier maanden kunnen terugkeren naar Haïti als president van het eilanddeel, terwijl de boycotten, schipblokkades en het olie- en wapenembargo van de Verenigde Naties zouden worden opgeschort. Enkele honderden Amerikaanse soldaten en genie-officieren zouden Aristide helpen bij de herscholing van het Haïtiaanse leger, alsmede bij enkele bouwprojecten. Dat de junta van Haïti het niet zo nauw nam met de vredesakkoorden, bleek toen een Amerikaanse schip met een VN-vlag wilde aanleggen in de haven van Port-au-Prince, de Haïtiaanse hoofdstad. Het schip werd bestookt door enkele tientallen gewapende Haïtianen en moest zich terugtrekken. De honderden Amerikaanse militaire adviseurs aan boord van het schip moesten aanhoren hoe de Haïtianen riepen “de Amerikanen hetzelfde aan te doen als in Somalië”, aldus het NRC Handelsblad van 12 oktober 1993 over het Port-au-Prince-incident van een dag eerder. De Haïtianen verwezen met hun leuzen naar het bloedbad dat Somalische krijgsheren aanrichtten onder de elitetroepen van de Amerikanen eerder die week. Hiermee werd Clinton voor de tweede maal in verlegenheid gebracht. Ondanks zijn idealistische ideeën bij aanvang van zijn ambtstermijn als president, was Clinton nu toch verstrengeld geraakt bij twee buitenlandse expedities. Slechts enkele maanden eerder meldde hij bij zijn inauguratie nog dat “de Verenigde Naties moesten waken over de democratisering van de wereld” en dat de Verenigde Staten van Amerika onder zijn leiding zich zou richten op binnenlandse vraagstukken. Het NRC Handelsblad van 20 oktober 1993 meldde tevens dat Clinton tijdens het debacle in Somalië zijn inmiddels gepensioneerde topgeneraal Powell citeerde “Als de dingen moeilijk worden, pak je je bullen niet.” Voor- en tegenstanders Na het incident in Port-au-Prince werd er van Clinton verwacht dat hij snel een interventie zou organiseren, vooral na zijn harde taal tijdens het Somalië-drama. Hierdoor wezen congresleden op de nadelen en op de belofte van Clinton in een eerder stadium om geen geweld te zullen gebruiken zonder toestemming van het congres en de VN. Oud-president Bush uitte, samen met voormalig minister van Buitenlandse Zaken James Baker, zware kritiek op Clinton. Hij zou de Amerikaanse problemen met Haïti, Somalië en Bosnië hebben veroorzaakt door zich persoonlijk te weinig te bemoeien met het buitenlandse beleid. Clinton bleek gevoelig voor kritiek en schrapte Haïti van zijn agenda, waardoor de Haïtiaanse junta ongestoord zijn gang kon gaan. Wel werden er opnieuw VN-santies opgelegd tegen het eilanddeel, wat een stroom vluchtelingen naar de Verenigde Staten van Amerika als gevolg had. De vluchtelingen stuitten echter op een bureaucratische muur. ~ 64 ~
Door deze houding van Clinton protesteerden Aristide, de zwarte activistenleider Randall Robinson en een groep zwarte Congresleden tegen het Haïti-beleid om de junta met rust te laten. Ze gingen zelfs zo ver om Clinton uit te maken voor “racist”, het blanke Bosnië kwam wel voor op de agenda, wat geciteerd werd in het Algemeen Dagblad van 12 juli 1994. Robinson ging ook nog in hongerstaking en nogmaals bleek Clinton gevoelig voor kritiek van buitenaf en het Congres. Nog dezelfde maand versoepelde hij de immigratiewet voor Haïtianen en verscherpte het toezicht op economische sancties. De gevolgen waren echter opnieuw een verrassing voor Washington, de verscherpte sancties deden nog meer Haïtianen vluchten naar de Verenigde Staten van Amerika. Clinton zwalkte gedurende 1994 tussen morele en politieke afwegingen, terwijl het Pentagon en veel politici zoals Dole en McCain fel tegen interventie waren. Deze twee Republikeinse senatoren meenden dat de Amerikaanse strijdkrachten niet bedoeld waren voor het herstel van de democratie noch voor het beschermen van de mensenrechten in Haïti. Amerika-correspondent Oscar Garschagen verwoordde het als: “Niet alleen koesteren deze Republikeinen een afkeer van alles wat [Democraat] Clinton voorstelt. Ook vrezen zij aan de vooravond van Congresverkiezingen [in 1994] de mogelijkheid dat Clinton wel eens een groot succes kan boeken.” in de Volkskrant van 16 september 1994. Clinton reageerde op de kritiek door te stellen dat het schenden van mensenrechten in Haïti stopgezet moest worden en gaf enkele gruwelijke voorbeelden zoals verkrachtingen en voodoo-praktijken waarbij mensen letterlijk in stukjes gehakt werden. Herstel van democratie, het bevorderen van stabiliteit op het Westelijk halfrond, het stoppen van drugssmokkel, de stroom van Haïtiaanse bootvluchtelingen stoppen, Amerika’s geloofwaardigheid in de rest van de wereld en controle over de ‘achtertuin’ waren zijn overige redenen. Clinton stelde dat hij er stellig van overtuigd was dat de Haïtiaanse vluchtelingen zouden stoppen als er een stabiel Haïti was. Ook zouden de juntaleiders hun geld verdienen met drugsroutes en -smokkel vanuit LatijnsAmerika naar de Verenigde Staten van Amerika, waardoor de geloofwaardigheid van de VS op het spel stond doordat de eigen achtertuin (Haïti ligt slechts enkele honderden kilometers voor de kust van Florida) niet onder controle was. Het commentaar van de tegenstanders binnen en buiten het Congres was even gedetailleerd als doordacht. Zo stelden de Republikeinen dat een interventie in Haïti vanwege de reden “het ligt in de achtertuin van de VS”, zou betekenen dat Rusland ook naburige landen zou kunnen binnenvallen voor zijn eigen belang. Er werd ook gewezen op het feit dat een interventie zou betekenen dat de VS een lange tijd in Haïti moest blijven om de veiligheid te waarborgen, wat zou kunnen resulteren in een tweede Vietnam of Somalië door vergeldingsacties van de juntahandlangers. Sluipschutters, bomaanslagen en sabotage van de groep rondom de junta waren reële opties, vrijwel iedereen in Haïti had namelijk de beschikking over wapens, naast het Haïtiaanse leger en politie ook nog rechtse knokploegen zoals Tonton Macoutes en FRAPH. Echter; als de strijdkrachten er niet bleven, zou er anarchie kunnen uitbreken wat nog nadeliger zou ~ 65 ~
uitpakken voor de Haïtianen, aldus de Republikeinen. De eerdere Amerikaanse interventie van 1914 bleek ook geen succes, direct na de terugtrekking in 1934 kwam een rij aan dictatoren aan de macht zoals de wrede François ‘Papa Doc’ Duvalier en zijn zoon Jean-Claude ‘Baby Doc’ Duvalier. Het feit dat Aristide links was en ietwat naar het marxisme neigde, werd uiteraard ook aangevoerd. Verder werd het niet noodzakelijk geacht om de levens van Amerikaanse soldaten te riskeren voor het herstel van democratie op een straatarm eilanddeel, omdat de problemen van drugssmokkel en bootvluchtelingen niet zo erg waren als men deed voorkomen. Garschagen stelde ook nog dat Clinton een president zonder oorlogs- en militaire dienstervaring was en daarom niet al te populair was als commander in chief van de strijdkrachten, nog afgezien van zijn mislukkingen in Somalië. De zwarte Congresleden, verenigd in ‘Black Causus’, waren echter fel voor interventie in Haïti, voor Aristide en natuurlijk voor opvang van de Haïtiaanse vluchtelingen, net als Robinson. Aristide nam zelfs afstand van enkele van zijn linkse standpunten om het Congres tevreden te stellen. Aanloop tot interventie Alhoewel Clinton al langer speelde met de gedachte om te interveniëren in Haïti, nam het pas concrete vormen aan nadat het militaire bewind op Haïti alle vertegenwoordigers van de Verenigde Naties en de Organisatie van Amerikaanse Staten beval het land binnen 48 uur te verlaten op 12 juli 1994. Als reden gaf de junta de intimiderende Amerikaanse troepen die op slechts enkele kilometers voor de Haïtiaanse kust oefenden voor een eventuele inval, maar waarschijnlijk ging het om de rapporten van de waarnemers waarin duidelijk werd dat een groot gedeelte van de Haïtiaanse bevolking een Amerikaanse interventie wenste. Zo citeerde Het Parool op 20 juni 1994 een Haïtiaan met de zin: “President Clinton, we wachten op u.” De 81-jarige door de junta geïnstalleerde marionettenpresident van Haïti, Emile Jonassaint, deed volgens het Algemeen Dagblad van 12 juli 1994 echter de lugubere uitspraak dat als de Amerikanen een voet aan land zetten in Haïti, ze “vernietigd zullen worden door een leger van zombies”. Clinton zat hiernaast ook met de tussentijdse Congresverkiezingen in zijn maag, waardoor hij snakte naar een succes in zijn buitenlandse politiek na Somalië en Bosnië. De kans op mislukking in Haïti was echter aanwezig. Niet de inval werd als een probleem gezien, maar het handhaven van vrede op het eilanddeel. Hierom opperde Clinton voor een gezamenlijke VN-interventie waarin de VS weliswaar de hoofdmacht vormde, maar waar ook Frans- en Creoolssprekende troepen deel van uit zouden maken zodat er beter gecommuniceerd kon worden met de eveneens Frans- en Creoolssprekende Haïtianen. Nadat Clinton in juni 1994 al eerder Jamaica, Barbados en andere Caribische landen had gepeild over een samenwerking om de Haïtiaanse bootvluchtelingen op te vangen, begon hij in dezelfde week ook gesprekken met Senegal en Ivoorkust over deelname aan de VN-macht in Haïti. Canada, Venezuela en Argentinië hadden eerder al toezeggingen gedaan, alhoewel Venezuela duidelijk liet blijken alleen te zullen deelnemen aan een vredesmissie en geen gewelddadige interventie. ~ 66 ~
Clinton had in 1993 nog een uitbundig speech gehouden bij de 48ste Algemene Vergadering van de VN dat de (bescherming en verdediging van) mensenrechten de hoekstenen van zijn buitenlandse beleid waren. Met de 49ste Algemene Vergadering in het zicht in 1994, had Clinton nog steeds niks ondernomen tegen Haïti. Zijn geloofwaardigheid stond op het spel en uiteindelijk maakte de VN Veiligheidsraad de weg vrij door resolutie 940 aan te nemen op 31 juli 1994 waarin ‘alle noodzakelijk middelen tot herstel van de democratie’ werden goedgekeurd. De ‘Governors Island’vredesakkoorden die ruim een jaar eerder waren gesloten door toedoen van de Verenigde Naties en de Organisatie van Amerikaanse Staten werden niet nagekomen door de Haïtiaanse junta, waardoor een gewelddadige interventie de enige optie werd volgens Clinton. De interventie en daarna Op 18 september 1994 bereikte oud-president Carter op het allerlaatste moment een akkoord met de Haïtiaanse junta, de Amerikaanse invasiemacht was toen al onderweg naar het eilanddeel. Clinton had twee dagen eerder de oproep gedaan aan het regime om binnen 48 uur Haïti te verlaten, wat genegeerd werd. Dat Carter uiteindelijk toch succes boekte, had veel te maken met de tactiek van dreiging en diplomatie. Het succes had echter zijn keerzijde. De juntaleiders kregen meer dan ze ooit durfden te dromen: amnestie voor alle militaire leiders met behoud van al hun bezittingen en eervol ontslag. Clinton kreeg vrije toegang tot het eilanddeel om Aristide weer aan zijn functie als president te helpen, terwijl Haïti voorlopig onder het mandaat van de Verenigde Naties viel. Operation Uphold Democracy veranderde van een militaire operatie naar een politionele actie met als doel het ontmantelen van FRAPH en andere bewapende groepen. De op 17 oktober 1994 naar Haïti teruggekeerde Aristide werd, net als Clinton, overspoeld met de verbale erkentelijkheid van de Haïtianen. Hulporganisaties en massale internationale steun zorgden voor een opleving van de economie, vooral toen alle embargo’s, boycotten en blokkades werden ingetrokken door de Verenigde Naties. Enkele kleine schermutselingen deden zich wel voor, maar de presidentsverkiezing van 24 juni 1995 verliep vrijwel geheel zonder bloedvergieten. Een unicum in de geschiedenis van Haïti. René Préval won de verkiezing en werd de opvolger van Aristide, door wie hij zelf naar voren was geschoven als presidentskandidaat. Dit omdat een tweede presidentstermijn volgens de Haïtiaanse grondwet niet mogelijk was voor de zittende president. Préval kon echter de politieke crisis van het armste land van het Westelijke halfrond niet onder controle krijgen. Na Préval werd Aristide nogmaals president, maar moest op 29 februari 2004 het veld ruimen voor een gewelddadige rebellie. Alhoewel de Verenigde Naties intervenieerden was de situatie voor Aristide onhoudbaar en moest hij tijdelijk asiel aanvragen in de Centraal Afrikaanse Republiek. Aristide beschuldigt de VS momenteel van een “staatsgreep” en beweert dat hij door twintig zwaarbewapende Amerikaanse militairen ~ 67 ~
is ontvoerd. Als reactie sprak Amerikaans minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell: “Hij is niet ontvoerd, we hebben hem niet gedwongen het vliegtuig in te stappen, hij ging juist vrijwillig het vliegtuig in en dat is de waarheid.” Hiermee blijft Haïti een problematisch eilanddeel.
~ 68 ~
Mammoet
De prehistorische mammoet was eigenlijk niet zo prehistorisch als men denkt. Zo recent als in 1700 voor Christus leefden er nog mammoeten. Dat wil zeggen ten tijde van de Egyptenaren en Hittieten in Turkije. Hiermee valt de mammoet gedeeltelijk binnen mijn vakgebied en gezien de historie ervan zeker ook binnen mijn interessegebied. De mammoeten waren deel van de olifantachtigen, echter verschilden op wezenlijke punten. Alhoewel de algemene consensus onder het volk is dat deze zoogdieren gigantisch waren, valt dat op zich wel mee. De mammoeten waren met hun 4,5 meter ongeveer even groot als de huidige Aziatische olifant, hiermee blijken woorden als ‘mammoettanker’ eigenlijk overdreven. Wel vallen de mammoeten op door hun lange haren, die tot op de grond reikten, en immens grote slagtanden, die soms wel tot vier meter lang werden. Één van de grootste controverses rondom deze ‘prehistorische olifant’ is dat het in feite helemaal geen prehistorisch dier is. Bijna een eeuw lang dacht men dat het ging om een zoogdier uit de prehistorie. Veel overblijfselen van mammoeten worden namelijk gedateerd op ongeveer 12.000 jaar geleden, de laatste ijstijd. Maar door de vondst van verschillende bevroren exemplaren in Centraal Azië is het inmiddels bekend dat de mammoeten zo recent als in 1700 voor Christus nog leefden in het vrij geïsoleerde gebied van Siberië. Wel was het beest toen nog een zeldzaamheid, wat ook goed naar voren komt door grafschilderingen van de Egyptische farao’s waar de mammoet ook getekend is. Deze komen uit ongeveer 1500 voor Christus. Het ijskoude Siberië is al eeuwenlang het leefgebied van verschillende Turkse stammen, die de perfect ingevroren lichamen van de mammoeten verweven hebben in hun levensbeschouwing. Hun levensbeschouwing bestond en bestaat eigenlijk nog steeds uit het Göktengrisme of tengrisme. Het wordt vaak bestempeld als sjamanisme, maar dit klopt eigenlijk slechts gedeeltelijk omdat het eerder en langer bestaat dan het sjamanisme en toch in hoofdzaak monotheïstisch is. Binnen het tengrisme is er wel een grote kern van geloof in natuur en zielen in elk natuurverschijnsel zoals bomen, vuren en windvlagen. Het tengrisme was tot de tiende eeuw het geloof van alle Turkse volkeren, later zouden enkele grote stammen zich bekeren tot de islam, christendom, jodendom en zelfs boeddhisme. Het bekeren verliep vrij eenvoudig omdat de Turken al een monotheïstisch geloof hadden, zij geloofden in de ziel van de hemel als de oppergod binnen hun geloof. Deze oppergod Gök Tengri (letterlijk Heerser van de Blauwe Hemel) had ook nog een zoon Erlik, die koning van de onderwereld was en in feite een Turks variant van de duivel was gezien zijn slechte en kwaadaardige trekjes. ~ 69 ~
De Siberische Turken zijn door hun vrijwel afgezonderde geïsoleerde levenswijze niet beïnvloed door moderne ontwikkelingen. Zo zijn ze niet bekeerd van hun geloof of hun nomadenbestaan. De grootste stam in Siberië zijn de Turkssprekende Yakoeden (zij noemen zichzelf ‘Yakutlar’ of ‘Sakhalar’24), hun leefgebied is door de Russen veroverd in de 17de eeuw en wordt nog steeds bezet gehouden. Wel hebben de Yakoeden verregaande autonomie en heet hun provincie “Republiek Sakha – Yakutiye”, deze provincie is ruim 20% van Rusland en heeft meer dan een half miljoen Yakoeden als inwoners alsmede enkele andere Turkse stammen. De Turkssprekende/Turkse stammen in geheel Rusland beslaan overigens ongeveer 20% van het totaal Russische inwonersaantal van ongeveer 140 miljoen mensen. Om terug te komen op de mammoeten van Siberië, zien we dat de Yakoeden al eeuwenlang perfect bevroren mammoeten tegenkomen op de Siberische vlakten. Omdat het om goedbewaarde exemplaren gaat, compleet met huid en haar, dachten de Yakoeden dat het om iets bijzonders ging. Zo spreekt de Yakoedische mythologie van de straf van Erlik, de koning van de onderwereld. Erlik zou de mammoeten als straf voor hun gulzigheid, een volwassen mammoet at per dag ongeveer 150-180 kilo aan gras en/of andere planten, meegenomen hebben naar zijn ondergrondse rijk. Met deze legende werden de Yakoeden geleerd om eenvoudig en sober te leven. Verder werd er gedacht dat de meegenomen mammoeten vervloekt waren door Erlik en bij hun ontsnapping belemmerd werden door deze vloek. Zodra ontsnapte mammoeten de leefoppervlakte bereikten, bevroren ze onmiddellijk. Dit was volgens de Yakoeden de reden dat ze alleen maar goed bevroren mammoeten tegenkwamen. Om tegemoet te komen aan hun levensbehoeften werden de gevonden mammoeten optimaal benut; het vlees werd opgegeten, de huiden als kleren gedragen, het ivoor gebruikt voor het opzetten van hutten en versieringen. Nog steeds staan de Yakoeden bekend om hun ivoorvoorwerpen. Hierdoor zijn er echter wel een groot aantal mammoeten verloren gegaan voor de wetenschap, later hebben de Yakoeden een grote rol gespeeld bij gedetailleerd onderzoek naar de mammoeten. Dit heeft de wetenschap niet bepaald windeieren gelegd. In 2002 werd er in Siberië één van de bestbewaarde en oudste walharige mammoeten gevonden in samenwerking met de lokale Turkse stammen. Het kreeg de naam “Yükağır”-mammoet, Turkssprekende zullen het herkennen als het Turkse woord “zware last”.25
De Yakut-stam heeft vele namen gekregen, mede omdat ze door het proces van russificatie het Russisch-cyrillische alfabet opgelegd hebben gekregen. "Sahalar", “Sakalar”, “Scythen”, “İskitler” zijn andere veelgehoorde namen, terwijl het als “Caxa” (spreek uit als “Sakha”) wordt geschreven in het Russisch-cyrillische alfabet. Veel Turkse talen zijn echter totaal niet geschikt om in dit alfabet geschreven te worden, zo ook de Yakoedische taal waardoor er een veelvuldigheid aan lees- en schrijfvarianten is ontstaan. 25 Yükağır slaat ook op een tak van de Ural-Altaïsche taalfamilie, alsmede een lokale Turkssprekende Siberische stam. 24
~ 70 ~
Het woord “mammoet” is overigens ook afkomstig uit het Turks, in het bijzonder van het Turks-Yakoedische woord “mamont”, wat vrij vertaald “aardworm” betekent. Dit woord is overgenomen door de Russen, waar nog steeds wordt gesproken van “mamont”. In de rest van de wereld is het woord ietwat aangepast en spreekt men van “mammoeten”, een directe verbastering van “mamont”.
~ 71 ~
~ 72 ~
Alevieten
Hoe moeilijk het is om de Alevieten zo compleet mogelijk te beschrijven, komt pas goed naar voren als men met enkele Alevieten praat. Een verscheidenheid aan inzichten, opvattingen en invalshoeken zijn te bespeuren. Enkele van deze perspectieven zijn echter algemeen geaccepteerd onder deze groepen. Zo zijn de dogma’s van vijfmaal per dag bidden, vasten tijdens de Ramadan en op pelgrimtocht naar Mekka niet verplicht volgens Alevieten. Alvorens in te gaan op de verschillende stromingen binnen de Alevitische groepen, moet eerst nog de plaatsing ervan binnen de islam duidelijk zijn. Maar ook dit is geen gemakkelijke opgave. Vaak worden de Alevieten gezien als een substroming binnen de sjiitische stroming van de islam. Maar alhoewel er enkele overeenkomsten zijn, lijkt dit vooralsnog te voorbarig. De sjiieten vormen ongeveer 10% van de moslims, terwijl het overgrote deel ervan (respectievelijk 90%) zichzelf soenniet beschouwt. Het belangrijkste verschil is dat de sjiieten een grotere rol toeschrijven aan de neef van de islamitische profeet Mohammed, dan de soennieten. Alhoewel het erg moeilijk is om de tweesplitsing zo in één regel samen te vatten, vallen de meeste verschillen te herleiden tot deze zin. Nu zijn er echter binnen de sjiieten ook weer onderlinge meningsverschillen te vinden, die dermate uiteenlopen dat men net zo makkelijk zou kunnen spreken van een substroming als van een aparte stroming binnen de islam.26 Zo ook met de Alevieten, die vrijwel allemaal in Turkije en enkele aangrenzende gebieden resideren. Wat meteen zeer opvalt bij de Alevieten is hun liberale en humane gedachtegoed, wat bij sjiieten (en ook soennieten) soms ver te zoeken is. Ook hierdoor is er geen samenhorigheidsgevoel tussen de Perzische sjiieten en Turkse Alevieten. Want waar de Alevieten vooral beïnvloed lijken door de Turks-Osmaanse culturen, zijn de sjiieten duidelijk Perzisch georiënteerd. Hiermee is uiteraard niks gezegd over de etniciteit of nationaliteit van de sjiieten en Alevieten. Azerbeidzjaanse Turken in Iran kunnen een focus hebben op de sjiietisch-Perzische cultuur, terwijl Syrische Alevieten in Turkije meer gemeen hebben met de Turks-Anatolische cultuur. Etniciteit en nationaliteit zijn in dit geval van ondergeschikt belang, alhoewel ook daar de nodige uitzonderingen zijn. Zo hebben de sjiietische Azerbeidzjanen uit Azerbeidzjan meer gemeen met de Hanefi-soennitische Turken uit Turkije dan met de Perzische sjiieten uit Iran. Het aspect van onderlinge De controverse tussen sjiieten onderling bleek na de uitstekende documentaire van Anthony Thomas genaamd ‘The Qur’an’, later ook nog uitgebracht als ‘Interpreting the Kuran’. Alhoewel er ook tevreden sjiieten waren, waren er ook andere sjiitische groepen die diep beledigd waren met de documentaire. 26
~ 73 ~
verwantschap, zowel cultureel als linguïstisch, speelt een grote rol bij de TurksAzerbeidzjaanse verstandhouding. Dit gezegd te hebben, moet nogmaals herhaald worden dat Alevieten bekend staan als de meest verlichte moslims van de islam. Waar binnen de soennitische stroming de Hanefi-moslims, één van de vier grote soennitische leerscholen, bekend staan als het meest verlicht en tolerant, is het niet vreemd dat beide groepen hun basis in Turkije hebben. Een overgroot merendeel van de Hanefi-moslims, alsmede vrijwel alle Alevieten hebben hun thuisbasis in Anatolië of voormalige Turks-Osmaanse gebieden. Dit verklaart ook waarom Alevieten pre-islamitische elementen hebben die eerder door sjamanistische Turken werden gebruikt. Denk hierbij aan de spirituele dansen van semah, het gebruik van vuur en een optie dat alles een ziel heeft (inclusief planten, bomen en andere natuurverschijnselen), waardoor ook reïncarnatie tot de mogelijkheden kan behoren. Dit alles maakt het Alevitisme net zo verschillend van de sjiieten als van de soennieten, omdat dit in beide hoofdstromingen niet voorkomt. Het enige aspect is de verwevenheid met de Turkse-sjamanistische elementen uit Centraal Azië. Volgens vele geleerden zou dit ook de naam ‘Alevi’ verklaren, namelijk van het oerTurkse woord ‘alev’ wat vuur betekent en een centraal rol speelde in de religie van Turken in Centraal Azië. Hiernaast is er nog één aanzienlijke theorie over de naam Alevieten. Het zou een verbastering zijn van het Turkse ‘Ali evi’, oftewel ‘het Huis van Ali’; de neef van de profeet Mohammed. Het Turkse ‘Ali evi’ wordt ook nog in het Arabisch gebruikt als ‘Alawi’, een verbastering van het voorgaande Turkse woord voor huis (‘ev’) met de naam Ali. Ook dit geeft de invloeden van de Turkse taal en cultuur op het Alevitisme aan, hiermee niet gezegd te hebben dat Alevieten thans allemaal geturkificeerd zijn. Een mooi voorbeeld om te illustreren dat dit niet het geval is, zijn de Arabische minderheden in Turkije. Deze minderheden wonen vooral in wijken van Mersin, Adana en Hatay, waar ze de Nusayri-tak van het Alevitisme volgen. De Nusayri-Alevieten staan ook, of wellicht nog meer, bekend als de Arabische Alevieten (‘Arap Aleviler’). Dit omdat een groot deel van deze Alevieten net over de Turks-Syrische grens woont. Van de in totaal drie miljoen Nusayri woont 2,5 miljoen in Syrië terwijl de rest in de Turkse steden Mersin, Adana en Hatay gevestigd is. Alhoewel de groep in Syrië uitsluitend Arabisch spreekt, is dat in Turkije anders. De oudere generatie spreekt ook in Turkije nog uitsluitend Arabisch, terwijl de latere generaties een mengelmoes van beide talen spreken. Deze groep heeft thans zijn billinguïstische kwaliteiten doen gelden, maar dit lijkt vooralsnog niet aan te slaan op de jongste generatie Nusayri die vrijwel uitsluitend Turks spreken.27 Ook de Nusayri zijn echter niet duidelijk in te delen onder het Alevitisme, net zoals het Alevitisme niet makkelijk te classificeren is onder de sjiitische islam. Net als bij het Alevitisme zorgen de belijders deels zelf voor deze verwarring, anderzijds ligt het aan de overkoepelende naam die niet altijd van toepassing is. Van allebei zijn gemakkelijk Alford Peter Andrews, Türkiye'de Etnik Gruplar (Vertaald door Mustafa Küpüşoğlu; İstanbul, 1999), p. 215-216
27
~ 74 ~
voorbeelden te noemen, het is echter moeilijk om de waarde ervan in te schatten om het zo in perspectief te kunnen plaatsen. Zo kreeg ik bij een Aleviet op de vraag of hij zichzelf als sjiiet zag, als antwoord: “Nee, ik ben geen moslim. Ik ben Aleviet.” Er zijn echter drie mogelijkheden waarom dit gezegd werd: 1. Om zich af te zetten tegen de soennitische meerderheid, waarvan een radicale minderheid alle niet-soennieten beschouwt als ketters en in het ergste geval als ‘valse moslims’. Dat dit kan ontaren in een anti-Alevitisch hetze lieten de Grijze Wolven in 1978 zien. Bij de ‘Kahramanmaraş-massamoorden’ vielen bij aanvallen van Grijze Wolven op Alevieten en Republikeinen (van de politieke partij CHP) officieel 105 doden, 176 gewonden en ook nog eens 210 vernielde huizen en 70 geplunderde winkels. Onofficiële cijfers hebben het over meer dan 500 doden, vast staat echter dat het de grootste moordpartij in de geschiedenis van de Republiek Turkije is. 2. Onwetendheid. 3. Men gelooft echt dat Alevitisme zo uniek is dat het buiten de andere religies valt. Nu gaat dat deels ook op voor Nusayri, onderzoek deed enkele opmerkelijke stellingen naar voren komen. Zo kunnen we ook concluderen dat de overkoepelende naam ‘Alevieten’ eigenlijk het idee geeft van vrij homogene kenmerken binnen de groep, terwijl het een sterk streekgebonden en interculturele vermenging met zich meebrengt. Juist het humane idee dat de Alevieten uitstralen dat niks moet (zelfs niet vasten tijdens de Ramadan, vijfmaal per dag bidden en op pelgrimage) maar alles mag, zorgt ervoor dat religieuze opvattingen kunnen veranderen van generatie op generatie. En nog sterker van gebied op gebied, waardoor een algemeen beeld schetsen van Alevieten moeilijk wordt, precies door hun liberaal-humaan gedachtegoed over de islam. Het zijn echter vooral de ideeën rondom de Koran of reïncarnatie die radicale soennieten niet kunnen uitstaan aan verschillende Alevitische groepen. Zo zouden Alevieten eerder open staan om verzen uit de Koran tegen te spreken of als incompleet te zien, dit terwijl volgens sommige soennieten het tegenspreken van de Koran gelijk staat aan het afwijzen van de islam in zijn geheel. Door deze soennieten is in het verleden vaak gebruik gemaakt van zwartmakerij om de Alevieten in een kwaad daglicht te stellen. Zo beweerde een vrouwelijk lid van de Grijze Wolven dat Alevieten hun gebedshuizen (‘Cemevi’) gebruikten voor incestueuze orgieën tussen grootouders, ouders en kinderen. Uiteraard was dit niet te staven en bleek het een poging tot polarisering. Dat Grijze Wolven dit in het verleden deden met geweld, bleek uit Kahramanmaraş in 1978 toen er massale aanvallen plaatsvonden op Alevitische en Republikeinse wijken door leden van de ultranationalistische Grijze Wolven. Anno 2009 lijkt de situatie verbeterd en blijkt de huidige leider van de Grijze Wolven ook een Aleviet te zijn.
~ 75 ~
Ook in het verleden werden Alevieten wel eens gezien als zondebok, in de zestiende eeuw ging het om de oorlog tussen soennitische Osmanen en sjiietische Perzen. De Alevieten werden door de toenmalige Osmaanse sultan Yavuz Sultan Selim (1512-1520) gewantrouwd wegens hun religieuze verwantschap met sjiieten. Aan beide kanten van de grens werden de minderheden (dat wil zeggen de soennieten in het Perzische Rijk en de Alevieten/sjiieten in het Osmaanse Rijk) gereloceerd van het oorlogs- en grensgebied. Later zou de Osmaanse sultan Abdülhamit II (1876-1909) vanuit islamitische redenen een strenge assimilatiepolitiek voeren ten opzichte van de Alevieten. De intolerante houding van Abdülhamit jegens niet-soennieten was één van de redenen dat de Jong Turken in 1908 ingrepen en Abdülhamit afdwongen tot aftreden. De Jong Turken waren een groep jonge talentvolle officieren binnen het Osmaanse Rijk, die een modernisering en liberalisering van de Osmaanse samenleving nastreefden. De latere oprichter van Turkije, Mustafa Kemal Atatürk, zou in het begin ook sympathie hebben gehad voor deze Jong Turken maar zich nooit actief erbij aangesloten hebben. Wel nam Atatürk enkele ideeën van de Jong Turken over, toen hij in 1923 de Republiek Turkije oprichtte. Eén van de pijlers was vrijheid van religie en een strenge secularisatie van de staat. De Alevieten zagen hiermee hun rechten als minderheden verankerd worden in de Turkse grondwet en werden zo één van de meest fanatieke aanhangers van Atatürk. Een ontwikkeling die ook momenteel nog aan de orde is, al sinds 1923 blijken de gebieden waar Alevieten in de meerderheid zijn veelal voor de CHP te stemmen. De CHP (De Republikeinse Volkspartij) was tenslotte de politieke partij die Atatürk zelf had opgericht en die tot op heden uitgaat van ‘de zes pijlers van Atatürk’, waaronder vrijheid van religie en een strenge secularisatie. Al met al is met dit korte artikel geprobeerd weer te geven hoe divers en uniek de Alevitische groepen zijn, overigens net zo heterogeen als de soennieten met hun vele leerscholen. Het enige verschil is echter dat de Alevieten verlichter denken dan menig soennitische groeperingen. Zoals de Hanefi-soennitische Turken bekend staan als de tolerante moslims binnen de soennitische hoofdstroming, staan de Alevieten bekend om hun openhartige en moderne benadering van probleemstellingen. Hiermee doel ik vooral op minder rigide opvattingen over de Koran, die volgens Alevieten makkelijker aangepast en opgevat kunnen worden.
~ 76 ~
Het probleem van democratie
Langzaam maar zeker vertoont democratie zijn eerste barstjes. In plaats van hoogopgeleide en ervaren politici, domineren momenteel extreemrechtse sentimenten het podium in Nederland. Hiermee komt gelijk het probleem van democratie goed naar voren. Democratie is een bestuursvorm waar alle rechten van de mens gewaardeerd worden, minderheid of niet. Tot nu toe was dit in Nederland altijd het geval doordat de media (oftewel persbureaus) een bepaalde ideologie uitdroegen. Er werd een links-liberaal gedachtegoed geprofileerd alszijnde de algemene consensus. Met het internet is dit echter niet meer te controleren en kan eenieder een website beginnen. De media in Nederland ondersteunt de heersende ideologie, maar heeft de vrijheid om kritiek te leveren op projecten. Zo kan het zijn dat tv-kanalen en kranten kritiek kunnen leveren op projecten zoals de Noord-Zuid-lijn omdat het ‘verspilling van geld’ zou zijn. Dezelfde tv-kanalen en kranten zullen echter nooit de allochtonen oproepen om te vertrekken uit Nederland; dit omdat het tegen het links-liberale gedachtegoed van Nederland zal ingaan. Wat het wel kan doen, en ook zeker doet, is kritiek op kleine schaal leveren om een bepaalde reactie teweeg te brengen. Zo kunnen criminele Marokkanen in het nieuws komen om zodoende een project zoals ‘Marokkaanse buurtvaders’ op te laten zetten, waarbij Marokkaanse vaders de criminele jongeren uit de buurt aanspreken op hun gedrag. Alhoewel hierbij de grens ook werd overschreden door sommige nieuwsstromen, denk aan een onterechte sympathie met linkse terreurgroepen zoals de PKK, hield het zich aan de nationale ideologie van Nederland. Met het internet lijkt hier een eind aan gekomen te zijn. Een oncontroleerbaar stroom aan subjectieve informatie domineert Nederland momenteel door zich te richten op het laagopgeleide publiek. Extreemrechtse en racistische sites zoals FOK, Geenstijl, Stormfront en anderen boeken grote successen door internetbezoekers te beïnvloeden met rechtse denkbeelden, grotendeels als reactie op de overwegend linkse media in Nederland. Door de laagopgeleide burgers naar zich toe te trekken en deze te organiseren in de politiek, onder de racistische en discriminerende PVV van Geert Wilders, is het politieke klimaat in Nederland veranderd. Mensen die nooit stemden vanwege hun gebrek aan kennis over actuele onderwerpen, stemmen nu fanatiek op de PVV; simpelweg vanwege racistische standpunten die hen ingeprent zijn op het internet. Dit zijn de eerste tekenen dat democratie niet werkt, het is tevens een voorbeeld dat propaganda en lobby wel werken. ~ 77 ~
Democratie kan pas werken als degene die stemmen genoeg verstand hebben van de zaken waar ze over beslissen. Zoals Winston Churchill (1874-1965) over democratie zei: “Het beste argument tegen democratie is om een gesprek van vijf minuten aan te knopen met een gemiddeld persoon die stemgerechtigd is om te stemmen.” Met de opkomst van het internet worden steeds meer mensen die feitelijk geen verstand hebben van economische en politieke zaken overgehaald om te stemmen op grond van racistische standpunten. Het is precies hetzelfde als de situatie in de jaren ’30 van de vorige eeuw toen Hitler en Mussolini op grond van racistische en discriminerende meningen grote menigten overhaalden en zo verkozen werden. Een oplossing voor dit probleem zou het beperken van kiesrecht voor niet-intellectuelen kunnen zijn. Het is namelijk kenmerkend dat mensen met een universitaire opleiding verlichter denken over politieke kwesties dan laagopgeleiden. Ook komt racisme veel minder voor bij hoogopgeleiden, juist omdat ze getraind worden in het creëren van een objectief perspectief. Laagopgeleide mensen, zoals Geert Wilders, blinken dan ook uit door hun gebrek aan contextplaatsing en onvermogen om ‘out-of-the-box’ te kunnen denken. Het is dan ook niet toevallig dat Wilders geen universitair diploma heeft, het is namelijk daar dat er geleerd wordt hoe men objectief te werk kan gaan. Er wordt daar geleerd dat persoonlijke ervaringen (bijvoorbeeld negatieve ervaringen in zwarte wijken) niet representatief zijn en daardoor niet geschikt zijn om er conclusies aan te verbinden. Het is precies dat waar het Wilders, lange tijd woonzaam in de Utrechtse wijk Kanaleneiland waar ruim 74% van ‘niet-westerse komaf’ is, aan schort.28 Ook Ayaan Hirsi (opgegroeid in een extreemislamitisch familie) en Rita Verdonk (geboren en getogen in de Utrechtse wijk Lombok waar ongeveer 50% van ‘niet-westerse komaf’ is) hebben dit niet geleerd en laten daarmee hun kortzichtigheid blijken.29 Ook Hitler had bijvoorbeeld geen universitaire opleiding genoten, dus het mag geen toeval heten dat juist deze mensen extreemrechts zijn. Het is namelijk een kenmerk van een universitaire opleiding dat studenten geleerd wordt om tijdens het proces van onderzoek zich in te leven in zoveel mogelijk perspectieven en uitvalshoeken om zo een adequaat beeld te krijgen. Wilders kenmerkt zich juist door zich in te graven met zijn eenzijdige argumenten om zo racistische en discriminerende conclusies te kunnen trekken. Nu via extreemrechtse sites zijn aanhang stijgt blijkt het grote probleem van democratie in een tijdperk van internet. Jonge laagopgeleide kiezers zijn namelijk makkelijk beïnvloedbaar en neigen snel naar een extreem standpunt als dit sociale acceptatie bevorderd. Nu de extreemrechtse sites populair zijn geworden onder die jongeren, speelt groepsdruk uiteraard ook een grote rol. Zodoende heeft democratie geen enkele waarde meer gekregen, men stemt om de verkeerde redenen.
De cijfers en de term ‘niet-westers’ komen uit het jaarrapport van de Gemeente Utrecht uit 2008. 29 De zin getuigt van een drang naar politieke correctheid, want met ‘niet-westers’ wordt simpelweg ‘Turks’ en/of ‘Marokkaans’ bedoeld. In het geval van Kanaleneiland gaat het om Marokkanen, terwijl het in Lombok om Turken gaat. 28
~ 78 ~
Internet ondermijnt zo de kern van het systeem in Nederland; democratie is bedoeld om de rechten van de mens (minderheid of niet) te kunnen waarborgen. Het huidige rechtse klimaat, dat ontstaan is door een overvloed aan extreemrechtse propaganda op het internet, is verantwoordelijk voor inperkingen van de rechten van de allochtone minderheid in Nederland. Denk hierbij bijvoorbeeld aan: - het zeer moeilijk maken om te trouwen met iemand buiten Nederland, vooral Turkije (2002); - het afschaffen van Turkse taallessen (2003); - verplicht stellen van integratielessen voor allochtonen, ongeacht hoe lang ze al hier wonen (2003); - het afschaffen van het Turkse televisiezender TRT INT (2004); - het gedogen van anti-Turkse terreurbewegingen zoals de PKK (2004); - het niet willen erkennen van Turkse Nederlanders als minderheid (2005); - opheffen van Turkologie aan de Universiteit Utrecht (2006); - het willen verbieden van het praten van Turks op straat (2006); - een historisch onjuist beeld met dwang willen opdringen aan Turken (2006); - een beperking van de vrijheid van meningsuiting (2007); - etc. Hoe is dit probleem van democratie nu op te lossen is de volgende vraag die opkomt. Zo moeilijk is de oplossing niet, controversieel zal het wel zijn. Indien Nederland het vrije denken van laagopgeleide burgers zou willen leiden, dan zou het simpelweg bepaalde denkbeelden via het onderwijs en de media moeten opleggen. Zo zou Nederland bepaalde denkbeelden ook via staatsoplegging aan alle Nederlanders moeten openbaren. In het lager onderwijs zou er bijvoorbeeld ruim aandacht moeten zijn voor het feit dat Turkije het eerste land was dat de Nederland officieel erkende in 1612. Dit zal de warme gevoelens tussen Nederlanders en Turken in Nederland bevorderen. Voorts moet dit doorgezet worden naar andere vakken waarin ruim aandacht besteed moet worden aan het werk van de gastarbeiders in naoorlogs Nederland. De gastarbeiders hebben het arme en verwoeste Nederland van na de Tweede Wereldoorlog namelijk weer opgebouwd, vele hebben daar asbestkanker en pijnlijke gewrichten aan overgehouden. Dit aspect komt nergens terug in het onderwijs, het zou een belangrijk punt zijn voor bijvoorbeeld het vak Maatschappijleer. Ook de media moet een rol krijgen in deze staatsversie van bepaalde elementen, onder andere door te stoppen met censuur van bepaalde berichten. Zolang dit niet gebeurd, krijgen extreemrechtse elementen de kans om propaganda te voeren en zodoende het democratisch systeem in Nederland te ondermijnen. Als staat heeft Nederland de taak om haar burgers te informeren over bepaalde zaken die essentieel zijn in de Nederlandse samenleving. Een wetenschappelijk onderbouwd staatsversie over allochtonen en de gevaren van extreemrechtse standpunten hoort onderwezen te
~ 79 ~
worden op alle onderwijsinstellingen (van basisscholen tot middelbare scholen tot universiteiten). De belangrijkste taak van een staat is namelijk te zorgen voor haar burgers, hieronder valt ook het verzorgen van objectief onderwijs. Indien dit niet adequaat gebeurt en er blijk dat extreemrechtse elementen de boventoon voeren in grote delen van het volk, dan moet de staat ingrijpen. Dit kan door de ideologie, normen en waarden waarmee de Nederlandse overheid ooit is opgericht, weer nieuw leven in te blazen door staatsoplegging van bepaalde denkbeelden ten gunste van het volk. De Nederlandse samenleving mag namelijk niet ten prooi vallen aan extreemrechtse populisten. Daarom moet de staat, als blijkt dat het onderwijs van ‘vrije denken’ niet werkt, aandacht schenken aan hetgeen wat de samenleving dient te weten. De mensen hebben namelijk structuur nodig en de staat moet daarvoor zorgen, als dit betekent dat het bepaalde denkbeelden moet introduceren om zodoende het niveau van laagopgeleide burgers op te krikken; dan moet dat maar. De vrijheid van meningsuiting heeft alleen waarde als men alle kanten kent en deze op hun waarde kan schatten. Het vormen van een mening zonder alle feiten te kennen, zorgt namelijk voor schadelijke ideologieën en die kunnen alleen voorkomen worden als de overheid haar burgers in staat kan stellen alle aspecten te leren. Het informeren van haar burgers kan, grof gezegd, geformuleerd worden als: staatsoplegging van bepaalde verlichte en liberale standpunten. Dit bereikt men door alle perspectieven op een adequate manier bekend te maken. Dit zal vervolgens niet als doel hebben om de mensen te onderdrukken, maar om de samenleving (en in het bijzonder de minderheden) te beschermen tegen bepaalde schadelijke denkbeelden die kunnen voorkomen. Want als de overheid verzaakt om zich in te zetten voor het bekend maken van bepaalde feiten, dan zullen andere personen deze rol vervullen. Dit zien we nu bijvoorbeeld door de oprichting van extreemrechtse websites (en zelfs televisiezenders, zie PowNed) waardoor laagopgeleide burgers gemanipuleerd worden. Dat dit überhaupt kan gebeuren heeft te maken met een gebrek aan tegengewicht. Die tegenwicht hoort te komen via het onderwijssysteem en de media, de verantwoordelijkheid ligt dus bij de staat.30 Soms is het opleggen van bepaalde ideeën, of het bijsturen naar een bepaald standpunt, door de overheid te prefereren boven het ‘vrije denken’.31 Want juist door zich niet te bemoeien met wat de burgers denken, krijgen extreemrechtse populisten de kans om mensen te beïnvloeden. Het is juist de taak van de overheid om te weten wat de mensen denken en om ze, indien nodig, te kunnen bijsturen. Dit hoort namelijk bij de bescherming van burgers tegen agressieve en extreemrechtse gedachten. Hitler, Stalin en Mussolini hebben namelijk al laten blijken dat bepaalde denkbeelden miljoenen In dit artikel gebruik ik ‘staat’ en ‘overheid’ als synoniemen voor elkaar. In het proces van ‘vrije denken’ zullen onderwijsinstellingen zelf hun inhoud bepalen en kunnen media informatiestromen misbruiken voor bepaalde doeleinden. 30 31
~ 80 ~
doden opleveren, vooral minderheden.
~ 81 ~
~ 82 ~
Watergeuzen en Osmanen
Het eerste contact tussen Nederland en Turkije was in feite een contact tussen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en het Osmaanse Rijk vanaf het jaar 1612. Want het was in dat jaar dat het Osmaanse Rijk (de voorloper van het huidige Turkije) een Nederlandse ambassadeur kreeg om de verhoudingen tussen beide staten te bezegelen. Het ontstaan van de eerste diplomatieke betrekkingen tussen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en het Osmaanse Rijk ontstonden eigenlijk tegelijkertijd met het Nederlandse bewustzijn en onafhankelijkheidsproces wat in de jaren na 1566 ontstond na de Beeldenstorm. Want waar de overwegend protestantse Hollanders zich afzetten tegen het Habsburgse Rijk, waartoe het huidige gebied van Nederland ook onder viel, hadden de Osmanen ook hun vijand in diezelfde Habsburgers. Nu moet natuurlijk wel gezegd worden dat het Habsburgse Rijk verder te verdelen was in subrijkjes die eigenlijk onafhankelijk van elkaar geregeerd werden. Zo hadden de Turkse Osmanen vooral met de Duitse Habsburgers te maken, ook wel het Heilige Roomse Rijk (962-1802) genoemd, terwijl de Nederlanden toebehoorde aan de Bourgondische Habsburgers. Hier kwam verandering in toen de Nederlanden onder de Spaanse tak van de Habsburgers vielen na de dood van Keizer Karel V (1500-1558). De broer van Karel V hield de Duitse en Oostenrijkse bezittingen terwijl de enige zoon van Karel Spanje en de Nederlanden mocht behouden. Omdat beide takken van de Habsburgers te maken hadden met de Osmanen, waren het militair gezien sombere tijden voor de Habsburgers. Het Osmaanse Rijk onder Kanuni Sultan Süleyman (in Westerse kronieken beter bekend als Suleyman de Prachtlievende) had onder zijn heerschappij van 1520 tot aan zijn dood in 1566 een absoluut hoogtepunt. Het is dan ook niet raar dat keizersstad Wenen, één van de grootste steden uit die tijd, door Süleyman wordt belegerd in 1529, vlak na zijn verpletterende overwinning bij Mohacs in het huidige Hongarije in 1526. Door zijn succesvolle veldtochten tot ver in het Habsburgse Rijk en de belegering van de Habsburgse hoofdstad Wenen, waar de Duitse Habsburgse keizer resideerde, werd er een accoord gesloten. Het verdrag hield kort gezegd in dat de Habsburgse keizer een jaarlijks bedrag zou betalen aan het Osmaanse Rijk in ruil voor een wapenstilstand. Het Osmaanse Rijk zou zich hiermee onthouden van verdere claims van Duits-Habsburgs land. Echter was men iets over het hoofd gezien; de strijdlustigheid van Süleyman zorgde ervoor dat zijn veroveringsdrang verder ging in Noord-Afrika. Want al in 1516 veroverde de Turkse onafhankelijke zeevaarder Barbaros Hayrettin Paşa de havenstad ~ 83 ~
Algiers en vroeg al snel daarna de Osmaanse sultan om zijn bescherming. De vader van Süleyman, Yavuz Sultan Selim (1512-1520), gaf Barbaros Hayrettin Paşa hierop de titel ‘beylerbeyi’ waardoor Barbaros de Osmaanse gouverneur in Algiers werd. Met de militaire versterkingen van Süleyman veranderde Barbaros zijn tactiek van piraterij en plunderingen tot het innemen van grondgebied uit strategisch oogpunt. Hierom nam hij in 1529 op bevel van Süleyman het kleine Spaanse eiland Penon en de rest van Algerije in. Omdat het Osmaanse offensief over land in Europa vrijwel vastgelopen was door het verdrag met de Duitse Habsburgers in 1529, ontbood Kanuni Sultan Süleyman zijn succesvolle gouverneur naar İstanbul om hem tot grootadmiraal te benoemen. Tevens werd Barbaros Hayrettin Paşa belast met het bouwen van een grootse vloot en kreeg hij de opdracht om Tunesië en Marokko te veroverden van de Spaanse Habsburgers die hun vloten in de verschillende Noord-Afrikaanse havens lieten rusten. In 1533 trok Barbaros erop uit om Tunesië en Marokko onder Osmaans heerschappij te brengen, toen de Habsburgse Duitse keizer Karel V dit hoorde verklaarde hij het Osmaanse Rijk direct de oorlog (1533). Dit kwam echter te laat voor de Spaanse tak van de Habsburgers, die al hun Middellandse Zee-bezittingen aan de Noord-Afrikaanse kust kwijtraakten aan de Osmanen onder leiding van Barbaros in 1534. Wel lukte het Karel V van de Duitse Habsburgers om later in 1535 de havenstad Tunis te heroveren van Barbaros. Dit miste echter zijn doel, toen bleek dat Barbaros op dat moment bezig was met de verovering van de Balearen (de zes Spaanse eilanden in de Middellandse Zee, waarvan İbiza ons het best bekend zal zijn). Bij terugkomst in Tunis heroverde Barbaros Hayrettin Paşa deze havenstad en begon in 1537 Italiaanse, Griekse en Venetiaanse havens te plunderen en zelfs gedeeltelijk in te nemen in naam van de Osmaanse Sultan. De Egeïsche Zee was nu een Osmaanse binnenlandse zee geworden en hetzelfde dreigde met de Middellandse Zee toen Barbaros Marseille innam (weliswaar voor een korte plundering) en in 1538 een grote Pauselijke-Venetiaanse-Habsburgse vloot onder leiding van Karel V versloeg. Barbaros voelde zijn groeiende macht en deed een gooi naar Gibraltar, die hij in 1540 in handen kreeg. Een tegenaanval in 1541 van de SpaansDuitse Habsburgers onder Karel V werd een dramatische mislukking, het plan was om de voorraden van Barbaros af te snijden door Algiers te veroveren wat echter mislukte. In 1543 werden verschillende Italiaanse havens zoals Reggio di Calabria (het puntje van de Italiaanse laars) en Messina (in Sicilië) ingenomen en geplunderd door Barbaros. In 1544 overwinterde Barbaros in de recent ingenomen Franse havensteden Nice en Toulon, alvorens hij deze steden weer overhandigde aan de Fransen in ruil voor een groot aantal goudstaven. Barbaros had zich met deze acties onsterfelijk gemaakt en de Osmaanse vloot bleek net zo onoverwinnelijk als het Osmaanse leger gedurende het leven van grootadmiraal Barbaros Hayrettin Paşa en Sultan Süleyman. Het mocht echter niet lang duren, want al in 1546 overleed Barbaros. Niet lang daarna stierf ook Sultan Süleyman in 1566, juist toen in de Nederlanden de Beeldenstorm zou beginnen, en in 1571 werd vrijwel de gehele Osmaanse vloot verpletterend verslagen bij de Slag bij Lepanto. De Osmaanse ~ 84 ~
vloot werd echter verrassend snel weer opgebouwd en er ontstond een patstelling in de Middellandse Zee, alhoewel de Osmaanse vloot niet meer de macht kon consolideren die het onder Barbaros ooit had bereikt. Desalniettemin zagen de overwegend protestante Hollanders een potentieel bondgenoot in de Osmaanse Turken. De protestante Hollanders waren het niet eens met de toewijzing van de Nederlanden aan de Spaanse tak van het Habsburgse Rijk en konden het ook niet waarderen dat de nieuwe Spaanse koning Filips II zeer fanatiek katholiek was. Filips II was zelfs zo gedreven in zijn anti-protestante belijdenis dat hij protestante stromingen zoals Calvinisme, Lutherisme evenals protestanten zoals de Franse Hugenoten die als vluchteling naar Nederland waren gekomen, trachtte uit te roeien. Dit, vergezeld van de zware belastingen die Filips II de Nederlanden oplegde om zijn militair expedities tegen vooral de Osmanen te bekostigen, leidde uiteindelijk tot een strijd waarbij er Nederlandse protestanten streden tegen Spaanse katholieken. De Nederlandse opstandelingen, die door de Spanjaarden als ‘gueux’ oftewel ‘schooiers’ werden gezien, vochten voornamelijk via een guerrillatactiek waarbij ze de open zee gebruikten als vluchtmiddel, hiertoe noemden zij zich scherend ‘de watergeuzen’. Na de Beeldenstorm (1566) en de daarop volgende Nederlandse Opstand (1568) die zouden uitmonden in de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) hadden de Nederlanden dringend behoefte aan bondgenoten in hun strijd tegen de Spaanse Habsburgers. Het was duidelijk dat de katholieke staten niet van plan waren om steun te verleunen, evenals de Habsburgse vorsten. De keus kwam toen al snel op de islamitische Turkse Osmanen, die tenslotte ook in oorlog waren met de Habsburgers (zowel de Spaanse als de Duitse tak) en enkele jaren dezelfde tactiek gebruikten in de Middellandse Zee onder Barbaros Hayrettin Paşa. Om te laten zien dat enkele van de tactieken rechtstreeks overgenomen waren van de inmiddels befaamde Barbaros, gebruikten de Watergeuzen Turkse en Osmaanse vlaggen aan hun schepen. Dit zorgde ervoor dat er in het Osmaanse Rijk belangstelling ontstond voor de Nederlandse strijd, vooral toen er Nederlandse schepen veroverd werden door Osmaanse zeevaarders waarna er Turkse en Osmaanse vlaggen ontdekt werden aan boord. De Watergeuzen deden er een schep bovenop toen er ook een spreekwoord ontstond: ‘Liever Turks dan Paaps’. Het duurde dan ook niet lang voordat er Nederlandse gezanten opdoken in Osmaanse gebieden, vooral in Noord-Afrika, met de vraag of de Osmanen bereid waren ze te steunen. Het kwam verder als een grote verrassing om te zien dat er enkele Nederlandse slaven aanwezig waren in het Osmaanse Noord-Afrika, ook wel aangeduid als Barbarije. Deze slaven kwamen hoogstwaarschijnlijk voort uit de rooftochten van enkele OsmaansBarbarijse zeevaarders die semi-onafhankelijk opereerden, maar in enkele gevallen werden erkend en gepromoveerd binnen de Osmaanse vloot, zoals de hiervoor genoemde Barbaros Hayrettin Paşa. Anderen bleven hun hele leven semi-onafhankelijk opereren, maar hadden als erecode dat ze alleen schepen met een vijandelijke nietislamitische vlag zouden overvallen. Dit zou verklaren waarom er geen archieven ~ 85 ~
aanwezig zijn over de oorsprong van deze Nederlandse slaven in Turkije. Wel zijn er mythe-achtige verhalen over drie Osmaanse schepen die als steun naar de Watergeuzen gestuurd werden. De schepen zouden volgeladen zijn met Osmaanse vlaggen, vaandels, kledij en wapens, en zelfs enkele honderden Osmaanse zeeliederen uit Barbarije. Bij aankomst in Zeeland zouden de Watergeuzen zich tezamen met de Barbarijse Osmanen, verkleed hebben als Osmaanse strijders waardoor de Spanjaarden zich in 1599-1604 gedeeltelijk zouden hebben teruggetrokken uit Zeeland met de gedachte dat het voltallige Osmaanse leger de Nederlanden te hulp gekomen zou zijn. Alhoewel meerdere Turkse bronnen reppen over dit verhaal, komt dit niet terug in de Nederlandse bronnen en blijft het een mysterie. Wat echter wel duidelijk naar voren komt, is dat de Watergeuzen in 1599 per toeval een groep van ongeveer 1500 Osmaanse galeiliederen bevrijden uit Spaanse handen. Naar alle waarschijnlijk waren het Noord-Afrikaanse Osmanen, allen ervaren zeevaarders, die in de Middellandse Zee gevangengenomen waren door Spaanse zeevaarders, waarna ze als galeislaven ingezet waren in de onderste rangen van de Spaanse vloot die onderweg was naar de Nederlanden. Hier zouden ze ingezet worden als galeislaven, maar dankzij een tijdige redding door de Watergeuzen blijft dit ze bespaard. Desondanks besluiten de Osmaanse galeiliederen de Watergeuzen te helpen in de daarop volgende zee- en landstrijd die later bekend zou worden als de Slag om Zeeland. Dit kwam waarschijnlijk door een combinatie van wraakgevoelens tegenover de Spanjaarden als gevoelens van schuld, dankbaarheid en sympathie (vooral na het zien van de vlaggen op de Nederlandse schepen) jegens de Watergeuzen van de Osmaanse galeiliederen. De Slag om Zeeland werd uiteindelijk door de Watergeuzen gewonnen in 1604, maar de rol van de Osmaanse galeiliederen bleek zo cruciaal dat zij alle lof kregen bij de laatste overgave van de Spaanse Habsburgers in het belegerde Sluis. Na de overgave van Sluis kreeg het slagveld een speciale naam van prins Maurits; als dankbaarheid en eerbetoon aan de Osmaanse galeiliederen kreeg het in 1604 de naam ‘Turkeye’. De zeelui zelf werden een paar jaar later op Nederlandse schepen naar Algerije, toen een provincie van het Osmaanse Rijk, verscheept. Met deze vrij spontane samenwerking tussen de Watergeuzen en de Osmanen, wordt de weg geopend voor een duurzaam overleg tussen beide landen. Als tegenprestatie voor de thuisbezorgde Osmaanse galeiliederen en de, volgens Turkse bronnen, geleverde drie Osmaanse schepen, nodigt de Osmaanse minister van Marine een Nederlandse diplomaat uit om naar İstanbul te komen. Deze minister Halil Paşa nodigt in 1610 een ambassadeur uit, waarna Cornelis Haga de eer krijgt om per 1612 de eerste ambassadeur van de Nederlanden in het Osmaanse Rijk te zijn. Dit terwijl de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op dat moment officieel nog niet erkend was (dit gebeurt pas in 1648 met het Verdrag van Westfalen). Hiermee valt het Osmaanse Rijk de eer als eerst de opstandige Hollanders te accepteren als een onafhankelijk land en tegelijk de diplomatieke betrekkingen aan te halen. Dit komt ook goed naar voren in de vergaderzaal van de Staten van Holland (destijds het hoogste orgaan in Holland), waar ~ 86 ~
er een groot portret van Willem II is opgehangen. Op het plafond staan alle landen geschilderd die betrekkingen aanknoopten met de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in hun moeizame periode van 1566-1648. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de makers van het plafond, de twee leerlingen van Rubens genaamd Nicolaas Wielingh en Andries de Haen, het Osmaanse Rijk en de bijbehorende symboliek direct aan het hoofd van de zaal hebben geschilderd. Het Osmaanse Rijk was tenslotte de eerste die de Watergeuzen hulp aanbood en via de uitgenodigde ambassadeur als eerst diplomatieke betrekkingen onderhield met de Nederlanden. Wat niemand verwachtte was echter dat Cornelis Haga de Osmanen verzocht om voortaan de Nederlandse schepen niet meer te overvallen, wat nog wel eens voorkwam door de Barbarijse zeevaarders die semi-onafhankelijk handelden voor de kust van Marokko, Tunesië en Algerije. De Minister van Marine Halil Paşa ging accoord en gaf de Nederlandse handelaars en gezanten dezelfde rechten als aan de drie andere ambassadeurs die toen pas in İstanbul verbleven. Deze rechten waren tot dan toe voorbehouden waren aan de ambassadeurs van Frankrijk, Groot-Brittannië en Venetië, die natuurlijk niet begrepen waarom een opstandig klein gebiedje ineens dezelfde rechten kreeg als een volleerd onafhankelijk land. Het lag hem er natuurlijk in dat de Osmanen een bondgenoot zagen in de Nederlanden tegen de Habsburgers en de groeiende macht van de Fransen, Engelsen en Venetiërs. De Nederlanden zagen hier uiteraard ook hun heil in en verkozen Cornelis Haga in 1614 tot de permanente vertegenwoordiger van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in İstanbul. Andersom kregen de Osmaanse handelaren, dit waren zonder uitzondering Griekse, Armeense en Joodse Osmanen, ook bepaalde voorrechten in de handel met de Nederlanden. Hiervan bestaan nog enkele handelpakhuizen en markten zoals Smyrna in Amsterdam, De Turkse Keizerspoort in de Jordaan, De Oude Turk in Hoorn en De Vergulden Turk in Leiden. Hiermee was het contact gelegd tussen de Osmaanse en Nederlandse handelaren, die allebei niet-islamitisch waren omdat het voor islamitische onderdanen in het Osmaanse Rijk verboden was om handelaar en/of bankier te worden vanwege het maken van winst en het vragen van rente, wat niet zou mogen volgens de islam. Door deze handelsdecreten nam de slavenhandel langzaam maar zeker af vanaf 1616. De Nederlandse krijgsgevangenen werden aangeboden ter losgeld of in een enkel geval ter omruiling voor gevangen Osmanen in Nederland of gebieden waar de Nederlanders hun macht konden doen gelden. Deze contacten bleven een tijdlang zeer goed, de periode van Cornelis Haga als ambassadeur legde de Nederlanden bepaald geen windeieren. Van zijn aanstelling in 1612 tot aan zijn terugroeping in 1639 kreeg Cornelis Haga van de Osmaanse Sultan Ahmet I onder andere vrijstelling van bepaalde belastingen voor alle Nederlanders woonzaam binnen het Osmaanse Rijk. Tevens verkreeg hij een capitulatie waardoor de Nederlanders onder hun eigen jurisdictie mochten handelen binnen het Osmaanse Rijk. Ook kregen de Nederlandse handelaren strategisch belangrijke handelsposten in de havensteden van Selanik (het huidige Thessaloniki in Griekenland, ~ 87 ~
toentertijd één van de grootste havens aan de Middellandse Zee), Athene, İzmir, Aleppo, Tunis en Algiers. Door deze handelsposten was het ook makkelijk om gevangen Nederlanders die tot slaaf waren gemaakt door de Noord-Afrikaanse rovers terug te vinden in de gebieden rond Tunis en Algiers. Enkele van deze briefwisselingen zijn nog bewaard gebleven in het Westfries Archief, waarbij er duidelijk naar voren komt dat de Osmanen altijd ‘minstens twee Turken wilden in ruil voor één Nederlandse slaaf’, waarschijnlijk omdat een slaaf in de ogen van de Osmanen niet evenveel waard kon zijn als een islamitische Osmaanse onderdaan, die veelal Turks waren. Wat echter veranderde na de periode van Cornelis Haga was de machtpositie van het Osmaanse Rijk, in 1683 werd Wenen voor de tweede maal belegerd maar ditmaal werden de Osmanen niet afgekocht maar verpletterd verslagen door een gecombineerd leger van Polen, Habsburgers, Pauselijke ridders en allerlei andere nationaliteiten. Hierna was het eigenlijk gedaan met de Osmanen, want in de resterende zeventiende en de gehele achttiende eeuw wordt er gebied verloren aan de Oostenrijkse Habsburgers en Russen. Deze klap zouden de Osmanen nooit meer te boven komen, ook enkele Nederlandse handelaren zagen dit aankomen en vanaf 1702 zien we het verschijnsel dat er dit keer Osmaanse schepen overvallen worden door Nederlandse schepen waarna de bemanning als slaaf verkocht wordt. Omdat de meeste Osmanen weer terugverkocht werden, was het pas een probleem als de ‘Turkse Moren’, zoals ze in de verschillende Westfriese documenten vermeld staan, in Nederland of één van de koloniën verkocht werden. De Osmaanse Sultan weigerde namelijk ambassadeurs uit te sturen, omdat dit zou betekenen dat iemand anders namens het Osmaanse Rijk mocht praten en dit was in de ogen van de Sultan een schande. Tenslotte was hij de Kalief van alle islamitische onderdanen, alsmede de Sultan van het Osmaanse Rijk en kon niemand in zijn plaats onderhandelen. Dit zorgde voor een probleem bij de geroofde Turkse slaven die in steden als Hoorn, Medemblik en Amsterdam verkocht werden, omdat de Osmaanse administratie dit niet heeft kunnen registeren. Dit in tegenstelling tot de Nederlandse ambassadeurs zoals Cornelis Haga die jaarlijks vele duizenden dukaten uitgaf om Nederlandse slaven terug te kopen. Weliswaar moesten deze teruggekochte slaven in een periode van ongeveer 8-9 jaar hun losgeld terugverdienen door te werken bij de ambassade, maar het leverde toch een kans op een goede afloop op. Van de geroofde Osmaanse onderdanen is vooralsnog elk spoor weg en de Turkse archieven maken er (wellicht uit trotse nationalistische motieven) totaal geen melding van. Het zou dus maar goed kunnen dat deze Turkse slaven uiteindelijk opgenomen zijn in de samenleving van Nederland, Suriname, Antillen en Indonesië waardoor het zomaar eens zou kunnen dat er op dit moment Nederlandse mensen zijn die afstammen van deze Turkse slaven. Afgaande op de specificaties van het Westfries Archief werden er op een gemiddelde rooftocht tussen de 98 en 111 ‘Turkse Moren geroofd’, waardoor er in totaal ongeveer 1000 tot 1500 Osmaanse zeevaarders geroofd zullen zijn in de periode na 1702. Met de komst van een andere begaafde diplomaat als ambassadeur in İstanbul werd het wel wat ~ 88 ~
minder met de slavenhandel. Cornelis Calkoen werd in 1727 de nieuwe ambassadeur en zorgde voor een periode van goede betrekkingen tussen het Osmaanse Rijk en Nederland. Ook speelde Cornelis Calkoen een rol bij het komen tot vrede met de Osmaanse vijanden, in het bijzonder het Tsarenrijk van de Russen, en de Osmaanse Sultan. Het contact tussen de Nederlandse en Osmaanse koopvaardijschepen werd in de loop van de achttiende eeuw steeds beter en alhoewel het Osmaanse Rijk in de negentiende eeuw bestempeld werd als “de zieke man van Europa”, bleven de Nederlandse betrekkingen met de Osmanen vrij goed. Wellicht was het een tegenprestatie voor de steun van de Osmanen in de Nederlandse onafhankelijkheidsstrijd, maar helemaal zeker weten zullen we het niet. Het politieke verdeel-en-heers zal uiteraard ook een grote rol hebben gespeeld omdat het Osmaanse Rijk geen concurrent vormde voor de Nederlanden, terwijl de sterkere Engelsen, Fransen en Russen dit wel waren. Door het steunen van een zwak Osmaans Rijk kon men in Nederland profiteren van een handelsnetwerk die de Osmanen in hun hoogtij hadden opgebouwd. Het mocht echter niet baten voor het Osmaanse Rijk die in de eindjaren van de negentiende eeuw en de beginjaren van de twintigste eeuw zelfs bestempeld werd als “de stervende man van Europa”. Niemand kwam dan ook voor een verrassing te staan toen het Osmaanse Rijk de Balkanoorlogen (1912-1913), Eerste Wereldoorlog (1914-1918) en Turkse Onafhankelijkheidsstrijd (1919-1922) niet meer aankon. In 1923 herrees uit het as van het Osmaanse Rijk het huidige Republiek Turkije onder leiding van Mustafa Kemal Atatürk. Ook toen was de Nederlandse koningin Wilhelmina één van de eerste vorsten die de betrekkingen met Turkije liet doorgaan en zelfs Atatürk een persoonlijke felicitatie stuurde met zijn successen. Deze interactie tussen Atatürk en Wilhelmina was een mooie moderne toespeling om de steun en hulp die de Watergeuzen van de Osmanen kregen na de Nederlandse onafhankelijkheid te doen vergelden. Zodoende lijkt de cirkel, net als met het roven van elkanders bemanning, geheel rond te zijn.
~ 89 ~
~ 90 ~
The Lord of the Rings en de Turken
Wie kent de bekende trilogie van Tolkien niet? Vrijwel iedereen heeft of het boek dan wel de film tot zich genomen. Wat veel mensen echter niet weten zijn de beweegredenen en motivatiepunten van de bedenker Tolkien. Zelf beweerde hij zich vooral te baseren op volkse sprookjes zoals de Duitse dwergjes en de Engelse hobbits. Nu beweert de Engelse historicus Noel Malcolm echter dat het boek van Tolkien begon als een anti-Turks propagandaverhaal. Hij baseert zich daarbij op linguïstische, geografische en historische overeenkomsten tussen de Turken en de wereld van Mordor. Zo beweert Noel Malcolm dat de gevreesde bloeddorstige wezens genaamd Uruk-Hai gebaseerd zijn op Yörük. Yörük is het Turkse woord voor rondtrekkende Turkmeense stammen die ten tijde van het Osmaanse Rijk veelal als ruiters en reservetroepen werden gebruikt. Zo ook tijdens het beleg van Constantinopel (het latere İstanbul) in 1453, waar Yörük-regimenten aanwezig waren. Malcolm wijst erop dat het Turkse woord ‘Yörük’ in het Engels uitgesproken wordt als ‘Yuruk’, wat gemakkelijk verbasterd kan worden tot ‘Uruk’. Verder wekken ook de volgende namen (zoals Ugluk, Orcs en Saruman) de verwachting dat er iets Turks heeft meegespeeld bij het bedenken van dit verhaal. De leider van de Uruk-Hai-troepen is Saruman, wat zeer overeenkomt met de Turkse staat Saruhanoğulları Anadolu Beyliği. Deze is gesticht door niemand minder dan Saruhan, slechts één letter verschil met Saruman. De Saruhanoğulları, wat letterlijk ‘de zonen van Saruhan’ betekent, hadden een gebied rond het huidige Manisa in hun macht en waren zo een niet al te verre buur van de Byzantijnen. Verschillende eilanden voor de kust van Saruhanoğulları waren in Byzantijns bezit en ook nadat de Osmaanse troepen de Saruhanoğulları Anadolu Beyliği veroverden (in 1390) bleef het gebied bekend staan als ‘Saruhan’. Een direct verwijzing naar Saruman van The Lord of the Rings, aldus kenners. Onder het Osmaanse Rijk werden veel toekomstige leiders naar Saruhan gestuurd om daar bestuurservaring op te doen in de stad Manisa, na enkele jaren kwamen de zonen van de Sultan terug en werd de meest bekwame gekroond tot Sultan. De term Orcs zou afkomstig zijn van de tweede Osmaanse Sultan Orhan Gazi (1281-1360), zijn naam wordt in het Engels namelijk geschreven als ‘Orchan Ghazi’ en dus uitgesproken als ‘Orchan’.
~ 91 ~
Geografisch wordt de Engelse historicus Noel Malcolm bijgestaan door de Australische historicus David Bofinger door de vergelijking tussen Mordor en het Byzantijnse Rijk door te trekken. Zo zouden de Engelse hobbits in het mooie plattelandse noordwesten wonen terwijl de Duitse dwergen meer in het zuiden wonen tussen onherbergzaam gebied. De edele Saksen wonen in het midden (Rohan in het verhaal) terwijl de belegerde stad in het zuidwesten ligt. De brute wrede wezens komen uit het verre oosten, een vergelijking die gezien de kaart van Europa inderdaad grotendeels overeenkomt. De belegerde stad zou Constantinopel uit 1453 zijn, terwijl de bloeddorstige wezens uit het oosten de Turken zouden moeten voorstellen. De troepen die de belegerde stad binnen The Lord of the Rings te hulp schieten tegen de Uruk-Hai, Orcs en Saruman zouden dus te vergelijken zijn met de kruistochten in de vijftiende eeuw tegen de Turken. Helaas gaat hier de vergelijking niet op gezien het feit dat de kruisvaarders een verpletterende nederlaag moesten verduren tegen de Osmaanse Turken. In het verhaal van Tolkien verslaan echter de te hulp geschoten troepen de Uruk-Hai wel en wordt de belegerde stad ontzet. Hier is er dus geen continuïteit met de werkelijkheid, voor zover dat eerder wel het geval was. Bofinger gaat zelfs nog een stuk verder door te stellen dat belangrijke elementen binnen de tijdslijn van Modor overeenkomen met de werkelijke Turks-Byzantijnse wereld. Zo zou het werkelijke Rome opgericht zijn door Trojanen die gevlucht zijn na de verovering van Troje door de Grieken. In de fantasiewereld van Tolkien waren er vluchtelingen uit Numenor die verder trokken naar Andor-Gondor. Maar ook de tweedeling van het ~ 92 ~
Romeinse Rijk in een West-Romeins en Oost-Romeins (het latere Byzantijns Rijk) rond de vierde eeuw na Christus was volgens historicus Bofinger inspiratie om de tweedeling van Andor-Gondor in een noord en oost te splitsen in de tweede tijdsperiode van The Lord of the Rings. De grootschalige volksverhuizingen naar Europa door de Franken, Goten, Vandalen, opgejaagd door de Turkse Hunnen vanaf de vijfde eeuw na Christus, worden in het verhaal weergegeven door de inname van Angmar door de Cardolan en Arthedian. In de derde tijdsperiode is er in Andor-Gondor sprake van een grote ramp in het oosten door het verlies van rivierenland Ithilien en Ephel Duath (de Shadow Mountains) aan de Orcs van Mordor. Dit is volgens historicus David Bofinger te vergelijken met de nederlaag van de Byzantijnen tegen de Seldjoekse Turken op de bergachtige gebieden van Manzikert (of Malazgırt), vlakbij meer Van in 1071. De grote belegering in het verhaal zou volgens historicus Noel Malcolm ook grote overeenkomsten met de belegering van Constantinopel in 1453.32 De Britse Daily Mail Newspaper zorgde voor bijval door te claimen dat de kaart van Middle Earth (de wereld van Tolkien, waar The Lord of the Rings zich afspeelt) precies past op de kaart van Europa. Het artikel van Daily Mail heette ‘Tolkien’s Orc Lokum’, lokum is een zoete typisch Turkse delicatesse gemaakt van gedroogd fruit, en gaf de volgende voorbeelden: “als men de landkaart van Europa precies bovenop de landkaart van Middle Earth zet, kan men zien dat de begroeiing, klimaat en leefgebied van bepaalde diersoorten exact overeenkomen. Zo ook dat Mordor, het domein van de slechte Dark Knight Sauron en zijn tovenaar Saruman, geografisch gezien overeen komt met het huidige Turkije. Niet alleen qua locatie, beiden in het oosten, maar ook qua omvang en grenzen.” Naast Mordor zou de taal van de Orcs ook grote overeenkomsten hebben met het Turks, denk daarbij onder andere aan de eerder gegeven voorbeelden van namen door Malcolm. Het slavenvolk dat rondom de Nurnen Zee leeft, zou volgens de Daily Mail te vergelijken zijn met de onderdanige, doch loyale Osmaans-Turks Armeniërs bij meer Van. Verder zou Pelargir overduidelijk Byzantium zijn terwijl de hoofdstad van Gondor, Minas Tirit, Venetië zou moeten uitbeelden. Deze theorie komt dus grotendeels overeen met de teksten van historicus Noel Malcolm.33 In praktijk lijkt het echter meer een sterk staaltje anti-Turkse propaganda die alleen serieus genomen worden door felle ultranationalistische Grieken. Zij concluderen namelijk nogal kort door de bocht dat als de slechteriken Turken zijn, de goede personages in het verhaal Grieken moeten zijn daar Constantinopel en het Byzantijnse Rijk toen nog bestuurd werden door Grieken.34
John Gordon, 'The Lord of the Rings and the Seige of Constantinople', op: Kateva.org, 09-012007 33 ‘The day the world came to an end; Noel Malcolm reviews Constantinople: The Last Great Siege, 1453 by Roger Crowley’, in: The Telegraph, 25-09-2005 34 "The devilish creature like "Uruk-Hai" were inspired by the Turks. While the good guys were inspired by the Greeks.", aldus Nikos van het forum Topix onder het kopje 'Beastly Turks Inspired Lord of The Rings' op 05-10-2008 32
~ 93 ~
Een frappant weetje hierbij is dat John Ronald Reuel Tolkien (1892-1973) zeer streng Rooms-katholiek was, en zelfs ultraconservatief was in zijn religieuze en politieke opvattingen. Hiernaast werd hij vaak beschuldigd van opzettelijk verborgen racisme en Eurocentrische elementen in zijn werk. Ook andere fantasieverhalen die onder grote invloed van Tolkien waren opgesteld vertoonden soortgelijke kenmerken van Eurocentrisme en anti-Turkse sentimenten. Zo heten de slechteriken in het tevens ook driedelige fantasieverhaal The Golden Compass, simpelweg ‘Tartars’ wat erg dicht tegen de Turkse Tataren-stam aanzit. De Turkse Tataren, die voornamelijk bekend werden door hun rooftochten tot diep in Europa onder leiding van Djenghiz Khan en zijn volgelingen, werden angstvallig ook wel ‘Ex Tartaro’ genoemd door de Latijnssprekende Kerk in Europa. Dit betekende vrij vertaald “diegene [die gekomen zijn] uit de Hel”. Verder waren de Centraalaziatisch-Turkse kenmerken van de Tartars ook erg duidelijk in de verfilming van The Golden Compass doordat ze allemaal amandelvormige spleetogen hadden. Hiermee wil ik echter niet de zaken voordoen als een grote anti-Turkse hetze opgezet door Tolkien, ik ben in dit geval slechts de doorgeefsluis van de theorieën van medehistorici zoals Noel Malcolm en David Bofinger. Niks meer en niks minder.
~ 94 ~
De Turkse Islam
Veel moslims zullen een woedeaanval krijgen bij het zien van de bovenstaande drie woorden. Schuimbekkend zullen ze stellen dat “er maar één islam is”, op papier hebben ze ongetwijfeld gelijk hebben. Want in het heilige boek van de moslims staat er zwart op wit dat er “één islam” is, echter we weten allemaal dat er wel meer dingen in het boek staan die in de praktijk veelal ‘vergeten’ worden. Zo is zelfmoord een uitermate grote zonde, maar blijkt het wapen nummer één van de terroristen die zichzelf “moslims” beschouwen, namelijk bij de zelfmoordaanslagen. De dubbelzinnigheid van deze terroristen druipt eraf, deze zelfzuchtige interpretatie van de Koran doet een grote inbreuk aan het imago van de islam. Dit is waarom belijders van het geloof ook in staat moeten zijn om te accepteren dat er binnen de islam nu eenmaal meerdere stromingen en vertakkingen aanwezig zijn. Als we dit vervolgens doen, zien we dat er vier vrij grote leerscholen binnen de soennitische islam zijn die elk verantwoordelijk zijn voor een bepaalde manier van de belijdenis. Zo is de islam in Noord-Afrika veel strenger en eentoniger dan bijvoorbeeld de Turkse islam. Dit komt door een klein verschil in leerscholen, die actief waren in verschillende gebieden. Alhoewel er meerdere waren, zijn de overgebleven leerscholen de volgende vier: Hanefi, Maliki, Şafi, Hanbeli. Van deze vier is Hanefi de meest liberale en moderne stroming, zo staat het in ieder geval ook bekend onder de moslims. Door sommige is er daarom ook wat kritiek, maar in het algemeen staan de vier stromingen niet vijandig tegenover elkaar. Deze vrijzinnigheid uit zich ook in de praktijk met de toelating van meer volkse elementen in de islam, waardoor de acceptatie voor nieuw-bekeerden makkelijk en toegankelijker is. Dit is waarom de Turkse volkeren die pas de laatste eeuwen van het eerste millennium islamitisch werden, massaal moslim werden en met de tijd de Hanefi-stroming verspreidden. De problematische Noord-Afrikanen (lees: Marokkanen in Nederland) volgen voornamelijk de Maliki leerschool waarin de traditie centraal staat. Deze conservatieve stroming kijkt bijvoorbeeld neer op hoofddoeken met levendige kleuren, wat we terug zien door de doffe kleuren (veelal bruin en zwart) van de hoofddoeken bij Noord-Afrikaanse vrouwen. Het Maliki-gedachtegoed is overigens ook aanwezig in enkele kleinere emiraten op het Arabisch schiereiland, maar in mindere mate dominant zoals in Noord-Afrika wel het geval is. De leerschool, of stroming, die op het Arabisch schiereiland wel zeer dominant is, is de Hanbeli-stroming. Deze stroming is zelfs nog conservatiever dan de Maliki in NoordAfrika. We zien bijvoorbeeld binnen de Hanbeli-stroming dat er een substroom is ~ 95 ~
genaamd het Wahabisme. Dit is precies de fundamenteel-conservatieve stroming van waaruit Osama bin Laden zijn Takfiri-beweging kon creëren. Los van de terroristische groepen rondom Osama en zijn Takfiri, heeft het Wahabisme grote andere aspecten die veelal onderdrukkend zijn. Zo is het Wahabisme, dat een grote overlap heeft met het Hanbeli, uitgeroepen tot staatsgodsdienst in Saoedi-Arabië en verantwoordelijk voor de Sharia aldaar. Hierin mogen bijvoorbeeld vrouwen niet autorijden en moeten verplicht bedekt met een zwart gewaad over straat. Het Maliki geeft nog een keus in zwart en bruin, maar de Hanbeli is zoals gezegd nog conservatiever. Dit is een groot verschil met de Hanefi waar gewaden zeer zeldzaam zijn en waar hoofddoeken zelfs als vrij ongewoon (lees: onderwerp van discussie zijn) worden gezien. Als laatst hebben we als vrij grote stroming de Şafi-stroming wat eigenlijk veel overeenkomt met Hanefi, maar op één specifiek punt ervan verschilt. De latere verspreiders van Şafi hekelde het feit dat de Hanefi de persoonlijke voorkeur liet meewegen en veroorzaakten een breuk met de Hanefi, enkel en alleen op dat punt. De Şafi heeft vooral aanhangers in Indonesië en Maleisië maar is momenteel getransformeerd tot een geheel nieuwe stroming, wel is er nog grote sympathie voor de Hanefi. Deze vier bovenstaande stromingen gaan nog gepaard met enkele kleinere stromingen, alsmede vele substromingen, maar ook met het Soefisme wat in principe door alle stromingen heen kenmerken heeft ontwikkeld. Terugkomend op de Hanefi is dit zoals gezegd de meest liberale en progressieve stroming, vooral aantrekkelijk onder de Turkse bekeerlingen van de elfde eeuw. Doordat de Turken (eerst de Seldjoeken en later de Osmanen) het islamitisch geloof, naast Anatolië, ook op de Balkan en de Kaukasus hebben geïntroduceerd, zijn die gebieden Hanefi. Deze volgelingen zijn vooral te vergelijken met de progressieve protestanten onder de christenen, waarin veel aandacht is voor het menselijke en liberale aspect. De conservatievere stromingen binnen het christendom, zoals het starre Grieks-orthodoxe christendom of Rooms-katholicisme, zijn te vergelijken met de overige leerscholen en/of stromingen binnen de islam. De veralgemenisering die van tijd tot tijd voorkomt in de media dat alle moslims over één kam te scheren zijn, is dus zeker niet aan de orde. De vergelijking tussen een Turkse Hanefi-moslim met een Marokkaanse Maliki-moslim (om de actuele situatie in Nederland onder de loep te nemen) is een vergelijking die te vergelijken valt met een Nederlander en een Griek. De eerste is namelijk een protestantse christen terwijl de tweede een Grieks-orthodoxe christen is, althans overwegend. Zo is ook het verschil tussen een Turk en Marokkaan zeer eenvoudig, naast cultureel en linguïstisch opzicht, zijn er ook religieus onoverbrugbare verschillen. De onderlinge betrekkingen binnen de islam zijn echter mild, vooral vergeleken met de vijandschap tussen christelijke stromingen in het verleden. De vier grote islamitische leerscholen koesteren over het algemeen geen grote haat tegen elkander. Alhoewel er ~ 96 ~
soms haatpreken worden gehouden tegen Turkije en Turkse moslims door de Takfiribeweging van Osama, komt dit minder voor onder de Maliki en Şafi. Wel moet men begrijpen dat het, integendeel tot christelijke stromingen, mogelijk is om voor bepaalde situaties een standpunt van een andere stroming in te nemen. Dit komt echter in praktijk vooral bij de Hanefi voor, door hun nadruk op het persoonlijke, waar de individuele gedachten hoog in het vaandel worden gehouden. Dit zien we ook terug bij de staatsvorming van Turkse staten door de geschiedenis, waar er altijd een nadruk lag op dit punt. Als mooi voorbeeld kunnen we kijken naar de verschillende rechtbanken in het Osmaanse Rijk; een onderdaan kon kiezen tussen joodse en christelijke rechtbanken, naast de islamitische rechtbanken. Door deze grote mate van vrijheid kozen onderdrukte christenen vaak massaal voor de Osmaanse zijde tijdens veldslagen en oorlogen tussen de Osmanen en hun (katholieke of orthodoxe) overheersers. De hun tijd ver vooruit zijnde Seldjoeken en Osmanen hebben zo met hun uitbreidingen ervoor gezorgd dat ruim 45% van de moslims Hanefi is. Omdat vrijwel alle Turkse volkeren en verwante stammen zich bekeerd hebben tot deze moderne stroming binnen de islam, zijn grote delen van Turkistan (van de Chinese Muur tot aan Anatolië) Hanefi. Denk hierbij bijvoorbeeld aan gebieden als Egypte, Afghanistan (waar een vrij grote Turkse groep aanwezig is), Pakistan (onder invloed van de Osmaans-Turkse kalief), West-China (waar de Turkse Uygurs leven), Centraal Azië (de Turkstalige landen zoals Oezbekistan, Kirgizië, Kazachstan, Turkmenistan), de Russische vlakten (waar onder andere de Turkse Tataren woonachtig zijn) en de Balkan. Op het laatstgenoemde wonen naast de Turkse moslims die ooit als veroveraars onder de Osmanen zich daar vestigden, ook Albanese en Bosnische moslims die eveneens Hanefi zijn. Alle landen waar de Hanefi dominant is, heerst er ook nog een grote sympathie jegens de Turken. Dit zien we terug uiteraard in de Turkstalige landen, echter ook in Pakistan, Egypte en Albanië. Tevens zien we dat de Bosnische en Kosovaarse moslims door hun Hanefi-stroming ook zeer welwillend staan tegenover Turkije en de Turken, hoogstwaarschijnlijk omdat het de Osmaanse Turken waren die ze bekeerd hadden tot de Hanefi-islam. Nu wordt deze Hanefi-stroming door de immense invloed die de Turken erop hebben gehad, ook weleens de ‘Turkse islam’ genoemd. Vaker echter wordt de specifieke leefwijze van de Turken in Anatolië zo genoemd. Dit om hun Centraalaziatische elementen zoals het veelvuldig gebruik van kleur in kleding, dat terugkomt in de buitengewone kleurige hoofddoeken die voorkomen onder Turkse vrouwen en meisjes. Andere elementen die terugkomen zijn voornamelijk pre-islamitische trekjes die overgebleven zijn van het Turkse sjamanistische geloof, beter bekend als het Göktengrisme. Ook de Turkse tak van het sjisme, het Alevitisme, heeft overigens veel rituelen die teruggaan op het Turkse leven in Centraal Azië met het Göktengrisme als basis. Deze vermenging in Anatolië, bij zowel soennitische Hanefi als sjietische Alevieten, wordt ook vaak bestempeld als de ‘Turkse islam’.
~ 97 ~
Door hun kenmerkende Centraalaziatische gebruiken te verweven met de islam, hebben de Turken dus een specifieke richting binnen de islam, die zeer modern en liberaal is en ook duidelijk Hanefi: de ‘Turkse islam’. Deze term wordt, zoals eerder vermeld, vooral gebruikt voor Hanefi-moslims van Turkse komaf of voor die moslims die een sterke Turkse invloed hebben en daardoor zeer liberaal, modern en progressief zijn. Dit is vooral om een onderscheid te maken tussen de niet-Turkse Hanefi-moslims in Pakistan en Afghanistan, die toch iets fanatieker zijn. Iets wat eigenlijk niet strookt met de Hanefigedachte, waarin ter illustratie centraal staat dat laster van God/Allah niet vervolgd mag worden door de wereldlijke macht. Nu moet er natuurlijk gezegd worden dat sinds de Takfiri daar (in Pakistan/Afghanistan) voet aan wal heeft gekregen, er veel dingen veranderd zijn. Het Hanefisme is niet meer wat het pakweg vijftig jaar geleden was en zal dat waarschijnlijk ook niet meer worden. De aanwezigheid van bin Laden en zijn terreurorganisatie hebben de moderne en liberale aspiraties van de Hanefi nagenoeg gereduceerd tot een minimum. Los van deze uitzondering zijn de meeste Hanefi-landen veelal zeer modern en liberaal, niet in de laatste plaats Turkije zelf. Vrijwel alle moslims zijn het erover eens dat Turkije het meest progressieve land is binnen de islamitische gemeenschap en dit grotendeels te danken heeft aan de beleving van de Turkse islam.
~ 98 ~
De Turkse erkenning van de Nederlanden
Veel is nog vrij onbekend voor het grote publiek omtrent de onafhankelijkheid van de Nederlanden onder Vader des Vaderlands Willem van Oranje. Veel mensen zullen nog wel de Beeldenstorm van 1566 kunnen plaatsen, maar dat er in hetzelfde jaar een brief van de Osmaanse sultan Süleyman werd verstuurd zal ze onbekend in de oren klinken. Het was namelijk in 1566 dat de protestante Nederlanders in opstand kwamen tegen hun katholieke overheersers, de Spaanse Habsburgers. Door de uitbundige rijkdom van de katholieke kerken in Nederland, richtte de opstandelingen hun woede op de beelden in deze kerken. Alle beelden werden onthoofd, mede ook ingegeven door een religieus aspect dat alleen God en niet (heilig verklaarde) personen vereerd mochten worden. Deze reeks woedende vernielingen ging de boeken in als de Beeldenstorm, een vergeten aspect is dat tijdens de hagenpreken in 1566 een veelgebruikt leus “Liever Turks dan Paaps” werd. Toen de Turkse sultan van het Osmaanse Rijk Kanuni Sultan Süleyman dit hoorde, stuurde hij meteen een brief naar de Nederlanden waarin hij financiële en militaire hulp beloofde. Een ander reden hiertoe lag hem in het feit dat de Osmaanse Turken ook in oorlog waren met de Spaanse Habsburgers en de Nederlanden als bondgenoot zagen. Met de brief van Kanuni Sultan Süleyman begonnen de internationale betrekkingen tussen de Turken en de Nederlanden op diplomatiek niveau al in 1566, het jaar van de Beeldenstorm. Toen de Beeldenstorm zich in 1568 verder ontwikkelde tot een nationale strijd van de Nederlanders tegen de Spanjaarden, beter bekend als de ‘Nederlandse Opstand’, hadden de Nederlanders de pech dat Kanuni Sultan Süleyman inmiddels al overleden was. Toch werd er een Nederlandse delegatie naar İstanbul gestuurd in 1568, welke een ceremoniële ontvangst kreeg die normaal alleen weggelegd was voor diplomaten van onafhankelijke erkende landen. De Nederlanden waren dit echter nog lang niet. Dit nam echter niet weg dat de Osmaanse Turken de Nederlanders financieel en militair steunden en daarmee het Nederlandse volk steunde in hun strijd tegen onderdrukking. De Osmaanse Turken waren zo het eerste land dat het Nederlandse recht op vrijheid en soevereiniteit erkenden. Met deze Turkse steun riep de StatenGeneraal in 1588 de onafhankelijkheid van ‘De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden’ uit. Behalve het Osmaanse Rijk onderhield geen enkel land diplomatieke betrekkingen met de Nederlanden. Volgens hoogleraar Geoffrey Parker van de Amerikaanse Ohio Staatsuniversiteit gaven “van alle Europese landen waar Willem van Oranje hulp aan vroeg, alleen de Turkse
~ 99 ~
Osmanen actieve steun”.35 Na Willem van Oranje, die de leider van de Nederlandse Opstand was van 1566 tot aan zijn dood in 1584, waren het nog steeds alleen de Turken van het Osmaanse Rijk die hun actieve steun verleenden aan de Nederlandse zaak. De climax kwam in 1599 toen de Osmaanse Turken de Nederlanders militair te hulp kwamen in de strijd om Zeeland. Ruim 1500 Osmaanse strijders hielpen de Nederlanders om de Spanjaarden terug te dringen uit Zeeland en omgeving. Erkentelijk om de Turkse hulp en bewust van het feit dat het juist de Turkse inmenging was die de Slag om Zeeland (1599-1604) in het voordeel van de Nederlanders besliste, noemde de zoon van Willem van Oranje, Prins Maurits van Nassau, het gebied ‘Turkeye’. Dit gebied bestaat nog steeds en ligt in de Gemeente Sluis van de provincie Zeeland. Met deze overwinning probeerde Prins Maurits diplomatieke betrekkingen aan te knopen met andere landen om zo een breed bondgenootschap te kunnen vormen tegen de Spanjaarden. Dit viel echter verkeerd bij de omringende landen die hun betrekkingen met de Spanjaarden niet op het spel wilden zetten. Zo kreeg een Nederlands gezant in Engeland de titel ‘ambassadeur’ in 1604 maar werd dit niet geaccepteerd door de Engelse koning Jacobus I. Hij weigerde de gezant zelfs als zodanig te ontvangen omdat dit een expliciete erkenning van de Nederlanden als onafhankelijk land zou betekenen. In praktijk zag Spanje de Nederlanden als afvallige provincie binnen de Spaanse tak van het Habsburgse Rijk. Doorhebbend dat een erkenning van de Nederlanden als meer dan een afvallige provincie de relatie met Spanje drastisch zou verslechteren, weigerde de Engelse koning Jacobus I jarenlang de ontvangst van de Nederlandse gezant. Slechts enkele jaren na de Turks-Nederlandse overwinning in Zeeland, werd er in 1609 een bestand gemaakt met de Spanjaarden door de Nederlanders. De Nederlandse Opstand van 1568 was inmiddels uitgelopen op een langdurige en bloedige oorlog, achteraf bekend geworden onder de naam ‘De Tachtigjarige Oorlog’. Het bestand van 1609 hield in dat er voor een periode van twaalf jaar niet of nauwelijks gevochten zou worden, vanwaar de naam ‘Twaalfjarig Bestand’ afkomstig was. De Nederlanden maakten echter gebruik van de situatie door zich als een onafhankelijk land te profileren. Al in hetzelfde jaar werden er ambassadeurs, ditmaal onder de naam ‘staatsambassadeur’, uitgezonden naar Engeland en Frankrijk om zo steun te vergaren tegen de katholieke Spanjaarden. Alhoewel zowel Engeland als Frankrijk eerder meermaals geweigerd hadden de Nederlanden te steunen tegen het machtige Spanje, werd er door de Nederlanden besloten het nogmaals te proberen. De staatsambassadeurs werden uitgezonden naar Engeland en Frankrijk, maar het liep anders dan men had verwacht. Engeland zag in de staatsambassadeur geen officiële ambassadeur en behandelde deze slechts als gezant uit de Nederlanden. Ook de Franse koning Hendrik IV handelde op een gelijkende manier, hij ontving weliswaar een Nederlandse staatsambassadeur in 1610 maar liet duidelijk blijken dat het geen officiële ambassadeur was. De vorst liet zo 35
Geoffrey Parker, Spain and the Netherlands 1559-1659 (Glasgow, 1979), p. 67
~ 100 ~
doorschemeren dat deze Nederlandse staatsambassadeur in zijn visie niet gelijk stond aan een ambassadeur, tenslotte konden alleen volledig erkende onafhankelijke landen ambassadeurs uitzenden. De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden werd daarom behandeld als een staat van lagere rang. Zo mocht de Nederlandse staatsambassadeur na zijn aankomst in Frankrijk geen bezoek brengen aan de koning, ook niet de ceremoniële ‘eerste visite’. Tevens weigerde de Franse koning om de staatsambassadeur voorrang te geven bij het betreden van zijn eigen huis of om hem ook maar de hand te schudden. Het belangrijkste was echter dat de staatsambassadeur de titel ‘Excellentie’ niet mocht voeren, terwijl dit wel gewoon was voor alle andere ambassadeuren. Zo werd de staatsambassadeur vergelijkbaar met een vazal, zoals de hertog van Savoye die onder het Duitse Rijk viel. De Nederlanden werden zo nog steeds gezien als deel van het Spaanse Rijk.36 Dit veranderde met enkele tussenpozen niet tot lang na 1622. Het Osmaanse Rijk echter had de primeur om in 1610 een formele uitnodiging naar de Staten-Generaal te sturen waarin verzocht werd om een Nederlandse ambassadeur in de Osmaanse hoofdstad İstanbul. De Osmaanse minister Halil Paşa stuurde deze uitnodiging hoogstpersoonlijk zelf naar de Staten-Generaal. Waar de overige landen pas met de Nederlandse overwinning in de Tachtigjarige Oorlog (1569-1648) de soevereiniteit en onafhankelijkheid definitief erkenden met het Verdrag van Westfalen in 1648, deden de Osmaanse Turken dat de facto al in 1566 (met de brief van Kanuni Sultan Süleyman) en de jure in 1610 (met de uitnodiging van Halil Paşa). Het Osmaanse verzoek werd meteen ingewilligd en Cornelis Haga viel de eer de eerste Nederlandse ambassadeur in İstanbul te worden. Tevens werd hij de eerste erkende ambassadeur van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Dit was ook voor de Osmanen een unicum, daar de enige andere ambassadeurs in het Osmaanse Rijk afkomstig waren uit Frankrijk, Engeland en Venetië. Alledrie de landen hadden ambassadeurs in İstanbul en alledrie klaagden direct na de uitnodiging aan de Nederlanden bij de Osmaanse sultan. Hoe kon het volgens die drie landen dat een opstandig gebied dat nog niet eens onafhankelijk was, al een ambassadeur kon uitzenden? Het was uiteraard niet uitgesloten dat andere redenen hierbij ook een rol speelden; zo werden de Nederlanden als potentieel handelsconcurrent gezien door de drie ambassadeurs en hun vrees werd werkelijkheid. Halil Paşa vaardigde verschillende handelsdecreten en capitulatiën uit in het voordeel van de Nederlanders. De Venetiaanse ambassadeur stuurde nog tevergeefs een lange notitie waarin stond dat “Nederland beslist geen staat is”. Hij ging verder: “De bewoners van de Nederlanden zijn niks meer dan een achtergebleven volk die voortdurend tegen hun koning in opstand komen.”37
Jan Heringa, De eer en hoogheid van de staat (Groningen, 1961), p. 527; deels te vinden op: http://dissertations.ub.rug.nl/FILES/faculties/arts/1961/j.heringa/eeremhoogheid.pdf 37 Notitie gedateerd op 30 juni 1612. Gepubliceerd in: Kadızade Abdullah, ‘1612'de Osmanlı Devleti İle Hollanda Cumhuriyeti Arasında Yapılan Kapitülasyon Andlaşmasının Sadeleştirilmiş metni’ (Het herziene verdrag van de overeengekomen capitulatie tussen de Republiek der 36
~ 101 ~
De Osmanen trokken zich niks aan van de rest van Europa, noch van de overige drie ambassadeurs residerend in İstanbul. Terwijl de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden pas met de Vrede van Münster, wat onderdeel was van het Verdrag van Westfalen in 1648, door de omringende landen officieel erkend werd zelfstandige natie, deden de Osmaanse Turken dit al veel eerder. Zelfs de uitnodiging van de Republiek voor de besprekingen van het Verdrag van Westfalen geschiedde via Frankrijk, daar de Republiek nog steeds gezien werd als een afvallige provincie. Met het Verdrag van Westfalen kwam de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) eindelijk tot een eind met een Nederlandse overwinning als resultaat. Met al dit in het achterhoofd is men genoodzaakt te accepteren dat de Osmaanse Turken al in 1566 met de brief van de Osmaanse staatshoofd Kanuni Sultan Süleyman de facto de Nederlanden erkenden als zelfstandig soeverein staat. Hiermee erkenden de Turken van het Osmaanse Rijk als eerste de Nederlanden, zelfs nog voordat de Staten-Generaal de zelfstandigheid uitriep. Ook de ceremoniële ontvangst in 1568 van een Nederlandse delegatie is een sterke aanwijzing van de erkenning van de zelfstandigheid van de Nederlanden, nogmaals nog voordat de Nederlanders hun eigen onafhankelijkheid uitriepen. Met de uitnodiging van de Osmaanse minister Halil Paşa om een Nederlandse ambassadeur in het Osmaanse Rijk te vestigden werd het ook een de jure erkenning in 1610. Met alle handelsdecreten en capitulatiën na 1610, rechten die tot dan toe alleen aan de Franse, Engelse en Venetiaanse ambassadeurs waren toegekend, gaven de Osmaanse Turken de Nederlandse ambassadeur Cornelis Haga dezelfde status als de eerdergenoemde drie landen. Dit terwijl verder geen enkel land de zelfstandigheid, onafhankelijk en zelfs soevereiniteit van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden erkende. Inmiddels had de Staten-Generaal in 1588 de onafhankelijkheid uitgeroepen maar erkende geen enkel land het. Met de officiële uitnodiging van Halil Paşa en de vele voorrechten die de Nederlanden kregen, is er geen twijfel over mogelijk dat het Osmaanse Rijk en de Osmaanse Turken als eerst de Nederlanden erkenden alszijnde het onafhankelijke, zelfstandige en soevereine Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Dit wordt ook erg duidelijk als men in de Vergaderzaal van de Staten-Generaal, destijds het hoogste orgaan van Nederland, kijkt naar de schilderingen uit de periode 1655. Vlak boven het portret van Koning Willem II is Osmaans-Turkse symboliek te bewonderen. Volgens de schilders Nicolaas Wielingh en Andries de Haen (beide leerlingen van de bekende schilder Rubens) keken de Osmaanse Turken vanuit een venster naar het hoogste orgaan van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden om te luisteren wat er besproken werd. De volkeren werden geschilderd in de chronologische volgorde van wanneer er diplomatieke of economische relaties werden aangeknoopt. Het zal dan ook geen toeval zijn dat pal boven de Staten-Generaal, de Osmaanse Turken als eerst worden afgebeeld. De Turken waren tenslotte de eerste die de Nederlanden erkenden als
Nederlanden en het Osmaanse Rijk in 1612), Akademi Maandblad, volume 4 (İstanbul, 2000), p. 31-46
~ 102 ~
zelfstandig land, iets wat ook Beatrix duidelijk naar voren bracht in haar toespraak van 3 april 2001. Wat hiermee als een paal boven water staat, is het feit dat de Turken als eerst de onafhankelijkheid, zelfstandigheid en soevereiniteit van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden erkenden. De facto al in 1566 en 1568 en de jure in 1610. Lang voordat de overige landen dit in 1648 deden met het Verdrag van Westfalen.38
De Vrede van Münster was een onderdeel van het Verdrag van Westfalen uit 1648, dit was tevens het einde van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). De beginjaren van de Tachtigjarige Oorlog staan ook wel bekend als de Nederlandse Opstand (1568) terwijl het Verdrag van Westfalen ook wel bekend staat als de Vrede van Westfalen. 38
~ 103 ~
~ 104 ~
De achterkant van Internationale Betrekkingen
Een intelligence failure en misleiding (deception) zijn vaak elkaars spiegelbeeld. De kern van intelligence failure bestaat uit een gebeurtenis waarbij intelligence gefaald heeft, dit beslaat meerdere gebieden. Enkele voorbeelden zijn gebeurtenissen die plaatsvinden zonder waarschuwing, verrassingsaanvallen en andersoortige verrassingen (zoals de oliecrisis van 1973) en een politieke gebeurtenis (al dan niet gewelddadig van aard). De oorzaken van intelligence failure hangen nauw samen met deception (oftewel misleiding) omdat elk land er alles aan doet om te voorkomen dat andere staten hun acties weten en daarop anticiperen. Indien deception faalt is het per definitie geen deception meer omdat het doel (misleiden van anderen) niet gehaald kan worden. Indien deception werkt dan is er sprake van intelligence failure bij de landen die misleidt zijn. De oorzaken van intelligence kunnen wijd gezocht worden, maar komen meestal terug in deze vijf punten. Ten eerste kan er een gebrek aan intelligence zijn, dat wil zeggen dat er niets tot niks beschikbaar is over een komende gebeurtenis (zoals het Ardennen Offensief). Een tweede punt is dat er wel intelligence is, maar dat er belangrijke stukken ontbreken waardoor cruciale intelligence wordt gemist of niet gedeeld door andere instanties. Deze instanties kunnen gestationeerd zijn in bevriende landen (zoals geallieerden in de Eerste Wereldoorlog die onderling maar weinig informatie uitwisselden) of in eigen land (zoals de FBI, CIA en NSA). Een andere optie is dat de intelligence wel bestaat maar dat er geen toegang toe is omdat het ontcijferbaar en/of te zwaar gecodeerd is. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de aanval op Pearl Harbor op 7 december 1941. De vierde oorzaak van intelligence failure kan hem liggen in het feit dat er te laat een evaluatie gemaakt wordt of gemaakt kan worden door een overload probleem waarbij je overspoeld wordt door informatie. Het is van cruciaal belang om hierbij uit te vogelen welke informatie van belang is en welke niet. Dit vergt tijd en dat is nu net wat je in sommige gevallen niet hebt. Als vijfde en laatste oorzaak kan er sprake zijn van verkeerde interpretatie van de te verwachten gebeurtenissen. Het verloopt altijd op dezelfde manier en de analist negeert hierdoor tegenstrijdige informatie. Voorbeelden hiervan kunnen gezocht worden in de intelligence failure van Turkije tijdens de terreuraanslagen van de PKK in toeristische oorden. De informatie was aanwezig maar was in voorgaande jaren vals alarm totdat in het jaar 2005 achtereenvolgens Kuşadası, Antalya, İstanbul en İzmir als doel had. Waar het vanuit de kant van Turkije ging om intelligence failure, was het een prima manier van deception van de tegenpartij PKK.
~ 105 ~
Men kan zich dus verweren tegen misleiding door intern de intelligence te laten slagen, dit is dan niet altijd haalbaar maar zal wel de kansen om misleid te worden sterk verkleinen. Waar men echter wel op moet letten om verkeerde interpretaties van de verzamelde intelligence te voorkomen is het zogenoemde groepsdenken (‘group think’) wat vooral voorkwam in de kwesties Cuba en Irak. Ook het spiegelbeeld denken (mirrorimaging’) is niet gewenst, de tegenstander zal jouw daden niet altijd spiegelen want dit zorgt ervoor dat deze steeds achter de feiten aan loopt. Vooroordelen, politieke wenselijkheden en ontkenningsmechanismen zorgen ook voor een gekleurde realiteit waarbij je kwetsbaar bent voor deception van de tegenstander als de ervoor kiest om jouw zwakke punten te exploiteren. Het uitgangspunt van rationaliteit (oftewel dat de opponent denkt en handelt rationeel net als ‘wij’, een asymmetrie zogezegd) moet ook vermeden worden omdat de tegenstander juist zal proberen te handelen op een manier die jij niet zal verwachten. Single Agency Perspective is het analyseren en denken vanuit het standpunt in de organisatie, wat natuurlijk zorgt voor een log, conservatief apparaat dat niet in staat is om in te spelen op de actualiteit. Ook moet er gelet worden op de “Psychology of the intelligence analyst” zoals Richard Heuer op frequente basis zegt. Ook moet men bedacht en voorbereid zijn op deceptie door een staat of niet-statelijke beweging en daarop voorbereid zijn. Dit alles zal de kans op deception en intelligence failure sterk verkleinen. Wisselwerking De wisselwerking tussen intelligence failure en misleiding kan het best aan de hand van drie voorbeelden getoond worden. 1. De Tweede Wereldoorlog: Pearl Harbour De Japanners waren in de Tweede Wereldoorlog een geducht tegenstander op het gebied van intelligence omdat ze simpelweg overgingen tot het verbergen en misleiden van de Amerikanen. De manier waarop ze de Japanners dit deden had het vernuft van een genie maar tegelijkertijd de simpliciteit van een kleuter. Er werd namelijk belangrijke informatie in ogenschijnlijk doodgewone berichten geplaatst, waardoor de Amerikanen in feite onmogelijk konden zien wat het bericht daadwerkelijk inhield, ook al werden ze onderschept. De Amerikaanse rol van de gebeurtenissen was hierbij echter ook belangrijk. Ten eerste dachten de Amerikanen vanuit een zekere arrogantie dat de Japanners sowieso nooit een aanval zouden durven, vooral niet op de kern van hun marinebasis. De aanval werd meer verwacht in de Filippijnen. Het aspect van intelligence failure komt ook terug in het feit dat de Amerikanen hadden een enorm stroom aan informatie hadden. Ondanks het feit dat de Amerikanen nog nooit zo’n compleet intelligence beeld van een land hadden gehad, wist men deze verworven informatie niet goed te verwerken. Dit kwam mede door de op het eerste oog normale wisselwerking tussen de Japanse militaire legereenheden. Maar ook werkten de Amerikaanse inlichtingendiensten niet of ~ 106 ~
nauwelijks samen en ze hadden geen centrale verzamelplek waar de gewonnen informatie geanalyseerd kon worden. Dit zorgde er voor dat er geen overzicht meer was en dat Japan dus ook de mogelijkheid had tot de bovengenoemde manier van misleiding. Ook zorgde Japan voor een verrassingsaanval door de aanval tot op het laatste moment niet te melden met de radio, er werd een algemene radiostop afgekondigd tussen de vertrekkende schepen zodat er geen radioverkeer was en de Amerikanen er vanuit gingen dat de schepen stil lagen. 2. De Koude Oorlog: Communisme tegen Kapitalisme De Intelligence failures van de Koude Oorlog zijn ruim in getal en gingen altijd af van het standoff-principe. Niemand verwachte dat de tegenstander zou durven ingrijpen en slechts incidenteel werd een bluf teruggeroepen (zoals in de Cuba-crisis). In meerdere gewapende strijden bleken de Sovjet-troepen doortastender en/of provocerender dan men verwachtte. Ook andere gevallen zijn bekend in de Koude Oorlog, zoals de Korea Oorlog waarbij uit het niets Noord-Korea het initiatief nam tot een grootscheepse aanval op Zuid-Korea. Ook het TET-offensief van 30 januari 1968 was een geval van intelligence failure, dan niet één van de grootste blunders. Alhoewel afgeslagen door de Amerikanen vielen de Noord-Vietnamezen en aanwezige guerrillaleden in Zuid-Vietnam (beter bekend onder de naam Vietcong) massaal en landelijk de vijandelijke posities aan. Dit kwam door een onderschatting van de Vietnam-Oorlog na 1965 door de Amerikanen. Er werd meer aandacht gegeven aan het terugtrekken van de troepen en de plannen die daartoe ontwikkeld zouden moeten worden. Ook was er weer die zekere arrogantie van de Amerikanen dat ze met de Amerikaanse Burgeroorlog, Mexicaanse Oorlog, Eerste Wereldoorlog, Tweede Wereldoorlog en de Korea-Oorlog onverslagen waren in alle oorlogen die de Verenigde Staten van Amerika tot op dat moment hadden gevoerd. Zelfs toen Korea verloren leek en de Amerikanen tot het uiterste punt in Zuid-Korea samengepakt waren, wachtend op de genadeslag, keerde het tij en leken de Amerikanen aan de winnende hand. Die gedachte zorgde ervoor dat men overtuigd was van het feit dat dit weer het geval zou zijn, geheel onterecht zou zijn later blijken. 3. Het Israëlisch-Arabisch conflict: Yom Kippur-oorlog De Yom Kippur-oorlog staat ook wel bekend als de Oktoberoorlog waar Egypte en Syrië een verrassingaanval uitvoerden op een van te voren afgesproken datum. Israël was door een overweldigende vliegtuigmacht en exceptionele luchtmacht simpelweg overtuigd van het feit dat Egypte en Syrië nooit een aanval zou wagen. Dit zou volgens de Israëli net als in 1967 resulteren in een complete nederlaag voor de Arabieren aan de hand van de superieure Joodse luchtmacht. Door technologische kennis en de modernste wapen van de Sovjet Unie waagden Egypte en Syrië op 6 oktober 1973 toch een aanval op Israël waarbij het element van verrassing cruciaal was in het slagen. ~ 107 ~
De aanval kwam donderslag bij heldere hemel voor de Israëli, omdat vooral omdat ze de Arabieren na de Zesdaagse Oorlog van 1967 sterk onderschatten. Dit was het gevolg van het zogenaamde ‘mirror imaging’; als Israël in de situatie zat waarin Egypte zat, zou het zelf nooit hebben aanvallen. Hiernaast zijn er ook nog de misleidingmethoden die de Egyptenaren effectief toepasten, hiermee kunnen we denken aan de Egyptische media die een grote nadruk gaf aan de verbeterde relaties met Israël op elk gebied. Ook kregen grote getallen Egyptische soldaten verloven om zich terug te trekken van het Suezkanaal, wat toen de grens was. In werkelijkheid trokken de soldaten samen in een iets verder gelegen dorp, achter de luchtafweergeschutten die Egypte onlangs van de Sovjet Unie had gekocht om af te rekenen met de Israëlische luchtmacht. Alhoewel het plan in eerste instantie werkte, viel het plan in elkaar toen Syrië niet ver genoeg Israël binnentrok om af te rekenen met de terugtrekkende Israëli waardoor ze tijd kregen om te hergroeperen. Aan de andere kant ging Egypte juist net iets te ver, waardoor ze het onzichtbare beschermende schild van luchtafweerschut verlieten. Hierdoor waren ze een makkelijk prooi voor de Israëlische piloten. Symmetrische conflicten Symmetrische conflicten (met opponenten van gelijke sterkte) leiden tot een andere prioritering van de gekozen vormen van intelligence, dan asymmetrische conflicten (met opponenten van verschillende sterkte). Op de volgende vormen van intelligence legde de V.S. de nadruk bij het verzamelen van informatie over de U.S.S.R. tijdens de Koude Oorlog. Ten tijde van de Koude Oorlog was er een klimaat gecreëerd waardoor informatie tussen Oost en West moeilijk te bereiken was. De concurrerende ideologieën, zouden samen zorgen voor ongeveer 25 miljoen doden en begonnen direct na het einde van de Tweede Wereldoorlog met een wapenrace die zou duren tot 1991. Hierdoor werd het zowel voor de Verenigde Staten van Amerika als voor de Sovjet Unie moeilijk om via Human Intelligence informatie over elkander te verzamelen. Vooral na 25 juni 1950 met de inval van (door Sovjet-troepen gesteunde) Noord-Koreaanse troepen in Zuid-Korea met als doel het vestigen van een communistische eenheidstaat van Korea. Dit zorgde voor een angst dat de Sovjet Unie ook een dergelijke aanval zou wagen om dit ideaal ook in Europa in Duitsland en andere staten te kunnen verwezenlijken. Door de bovenstaande beperkte Human Intelligence, dat wil zeggen informatie vergaard door personen, waren de landen van de NAVO niet in staat om een eventuele dergelijke militaire onderneming van de Sovjet Unie te kunnen voorkomen dan wel het hoofd te bieden door middel van een tegenaanval. Er was namelijk geen bruikbare informatie beschikbaar aangaande de militaire kracht van de Sovjet Unie. De Verenigde Staten van Amerika en haar bondgenoten konden zo een moeilijke inschatting maken van de militaire opties die men eventueel zou kunnen hebben en/of gebruiken tegen de Sovjet Unie. Zodoende was er een zogenoemde ‘standoff’ tussen twee partijen waarbij ideologie de belangrijkste factor was. Geen van beide partijen had zekerheid over de toekomst en/of ~ 108 ~
de volgende stap van zijn tegenstander, alsmede de capaciteiten van de ander. Dit veranderde echter in de loop der jaren, mede door de stichting van de CIA in 1947. Haar counterpart in de Sovjet Unie kreeg de naam KGB, wat een waardige tegenstander bleek. De CIA was echter niet de eerste keus van de Amerikanen, dit was het vergaren van kennis via publieke en politieke relaties. Hierbij ging het vooral om informatie aangaande de militaire capaciteiten van de Sovjet Unie en de aspiraties ervan. Waarom had de Sovjet Unie een dergelijk groot leger nodig? Was het defensief of offensief bedoeld? Dit waren vragen waar de CIA antwoorden op moest krijgen door kennis van achter de Ijzeren Gordijn te vinden en dit op een adequate manier te bestuderen. Alhoewel Human Intelligence uiterst geschikt is voor het inschatten van de politieke en economische krachten van een staat, is Signal en Imagery Intelligence beter geschikt voor het achterhalen van militaire kracht. Waar de eerste vooral bestaat uit persoonlijke bronnen, bestaat het tweede uit signalen en fotomateriaal wat men beter tot zich kan nemen. Wie hierop het verschil tussen Signal en Imagery wil weten, moet dit citaat tot zich nemen: “Imint tells you what has happened. Sigint tells you what will happen”. Alledrie de bovengenoemde vormen van Intelligence zijn dus gebruikt of in ieder getracht gebruik van te kunnen maken door de Verenigde Staten van Amerika om zodoende meer informatie te hebben over de Sovjet Unie. Door de technologische vooruitgang in de jaren vijftig van de vorige eeuw, nam Signal Intelligence de plek in van de hiervoor zo frequent gebruikte Human Intelligence. De Human Intelligence had geen moeite met het ronselen van informanten omdat veel mensen zich uit ideologisch en/of emotionele redenen (familieleden waren naar Siberie gestuurd, zelf onterecht in de gevangenis beland) meldden bij de Verenigde Staten. Een ander bron van personeel kwam uit de diplomaten die op frequente basis naar de lidstaten van het Watschau-pact gingen, deze mensen fungeerden als dubbelfunctionarissen die zowel werkten als diplomaat als CIA-agent. De moeilijke positie echter van spionnen en dubbelspionnen die Human Intelligence vergaarden, zorgen (mede met het technologische aspect) ervoor dat de Verenigde Staten van Amerika meer aandacht begon te besteden aan Signal en Imagery Intelligence vanaf ongeveer de jaren zestig en zeventig. De objectiviteit van deze twee manieren werden geprefereerd boven Human Intelligence, echter was hier het gevaar dat de Signal en Imagery Intelligence gevallen konden zijn van deception. Desalniettemin verschoof de aandacht van Humint in de jaren veertig en vijftig (en gedeeltelijk de jaren zestig) naar Sigint en Imin in de latere jaren. Verzamelen van informatie Bij het verzamelen van informatie over, bijvoorbeeld de Rote Armee Fraktion, moet men het gebruik ervan goed kunnen combineren. Bij het verzamelen van informatie over de Rote Armee Fraktion is de vraag niet zozeer “welke” vormen van intelligence gebruikt moeten worden, maar “welke mate”. Want elk ~ 109 ~
vorm van intelligence is van groot belang en heeft zijn functie. Elk deel van intelligence heeft een plek in de enorme puzzel van informatieverwerking, waar het cruciale informatie geeft over de organisatie. De eerste optie die naar mijn mening overwogen moet worden is Human Intelligence, want het infiltreren bij een organisatie die draait op de inzet van elk individu in het geheel in plaats van een van bovenaf gestuurd oorlogsinspanning zou ervoor zorgen dat Imagery Intelligence door het gebrek aan visuele kennis (de RAF was namelijk een diep geheime organisatie, waardoor wapenopslagplaatsen bij mensen of sympathisanten thuis werden opgeslagen. Het fotograferen van deze opslagplaatsen vanuit een satelliet zou dus weinig nut hebben. Het zou echter wel gebruikt kunnen worden, zoals bij de maffia of Cosa Nostra in de jaren negentig in de Verenigde Staten van Amerika, om de contactpersonen te identificeren. Het vaststellen van deze contactpersonen kan nader gespecificeerd worden door middel van telefoontappende intelligence (oftewel Signal Intelligence). Hierna kan men deze personen en de kennis die ze bij zich hebben (wapens, documenten en bijvoorbeeld telefoonnummers) onderscheppen om zodoende vast te stellen hoe en bij wie er een infiltrant nodig is in de organisatie. Na het vaststellen van de verschillende onderlinge verbanden tussen de leden kun je daar namelijk makkelijker een persoon inbrengen, deze persoon in kwestie kan van binnenuit zenders en afluisterapparatuur planten. Signal Intelligence is dus ook in de latere periode van cruciaal belang. De persoon in kwestie zal zowel gebruik maken van Sigint als van Imint, waarnaast hijzelf een Humintsource zal zijn. De moeilijkheidsgraad van het infiltreren in een dergelijke kleine organisatie, alsmede het gevaar van ontdekking en de grote kans om geliquideerd te worden door RAF-leden, zal Sigint toch wel meer de safeside van kennis vergaren zijn. De vormen waarvan ik in grote mate gebruik van zou maken zijn Signal Intelligence (het afluisteren, organisatiestructuur leren en bepalen van locaties door middel van taps), Imagery (het arsenaal aan wapens, geld, identiteit en bewegingen vaststellen) en Human Intelligence (door infiltranten, schijnbare sympathisanten en dichtbij de groep zittende leveranciers van wapens). De kern van kennis vergaren zou Human Intelligence zijn met Signal Intelligence als grootste ondersteunende factor en in mindere mate Imagery Intelligence, alhoewel Signal en Imagery Intelligence op zich ook voor informatie zouden zorgen (die niet direct van belang zijn voor de infiltrant). De AIVD en MIVD Bij een eventuele overweging van het Kabinet om de AIVD en de MIVD te laten fuseren tot een Nationale Inlichtingen- en Veiligheidsdienst zouden er gelet moeten worden op de volgende punten. De betere positie van de binnenlandse informatiediensten zal ontstaan door een eventuele fusie indien deze gebaseerd is op een bedoeling om een uitmuntende ~ 110 ~
informatieabsorptiecentrum te creëren. Een fusie om budgettaire redenen zal niet van toepassing zijn en zelfs voor desastreuze gevolgen zorgen, dit zou betekenen dat de eventuele nieuwe dienst met minder mannen en minder geld meer taken op zich zou moeten nemen. Dit terwijl de Militaire Inlichtingen en VeiligheidsDienst zich vooral focust op buitenlandse informatievergaring, de Algemene Inlichtingen en VeiligheidsDienst daarentegen is binnenlands gericht. In een tijd waarin potentieel Islamitisch terrorisme gevoed wordt door buitenlandse extremisten, is het voor de Algemene Inlichtingen en VeiligheidsDienst wel handig om ook in het buitenland actief te zijn. De vraag rijst echter al snel of dit alleen maar kan door een fusie, een intensieve samenwerking zou hier meer voordelen met zich meebrengen omdat de Militaire Inlichtingen en VeiligheidsDienst nu eenmaal in dienst van het leger werkt en daardoor meer taken heeft die te maken hebben met de verschillende vredesoperaties, humanitaire interventies en crisissituaties waar het Nederlandse leger in betrokken is. Informatie die niet direct ter doel heeft om het volk van Nederland veilig te stellen, wat wel de taakstelling van de Algemene Inlichtingen en VeiligheidsDienst is. De interne rust, orde en veiligheid is de primaire taak. Alhoewel er raakvlakken zijn tussen de twee diensten, staan de primaire doelen dermate ver van elkaar dat het behouden van deze aparte Inlichtingen en VeiligheidsDiensten meer voordelen met zich meebrengt en zodoende logischer is. Weliswaar pleit ik voor een verregaande samenwerking tussen de twee diensten op de raakvlakken die wel aanwezig zijn. Omgang met informatiestromen De omgang met informatiestromen zijn tot op zekere punt hetzelfde, maar op andere punten weer compleet anders. Dit verschil zit hem in de verschillende achtergronden van de Militaire Inlichtingen en VeiligheidsDienst en Algemene Inlichtingen en VeiligheidsDienst. Waar de één verbonden is aan een ministerie, is de ander gebonden aan een ander ministerie. Het centrale punt waar beide informatiebronnen terechtkomen is de Centrale Archief Selectiedienst, dus ook hier wordt er al in grote mate samengewerkt door informatie onder één dak onder te brengen. Echter kan dit in het geval van de Militaire Inlichtingen en VeiligheidsDienst gebeuren na afloop van een gebeurtenis omdat de informatie van de Militaire Inlichtingen en VeiligheidsDienst in een oorlogssituatie soms op zeer korte termijn gebruikt moet worden. De Algemene Inlichtingen en VeiligheidsDienst werkt vaker een lange periode aan een zaak, waarna ze ingrijpen terwijl dit bij de Militaire Inlichtingen en VeiligheidsDienst veel minder is. Als we denken aan een schermutseling tussen Taliban-leden en Nederlandse soldaten in Afghanistan, dan is het bepalen van de positie van de vijand is wat op korte termijn gebeurd waarna direct actie ondernomen wordt. Of dit nu een aanval, verdediging of contra-aanval betreft is hier niet van belang, maar het feit dat dit soort korte termijnbeslissingen veelal niet in Nederland door de Algemene Inlichtingen en VeiligheidsDienst wordt genomen is een feit. De omgang verschilt ook in dermate dat de Militaire Inlichtingen en VeiligheidsDienst meer op korte termijn situatiegericht werkt met de vergaarde informatie en de Algemene Inlichtingen en VeiligheidsDienst meer op de lange termijn preventief werkt met de informatiestroom. ~ 111 ~
Verandering in de organisatie De interne ontwikkeling van de Militaire Inlichtingen en VeiligheidsDienst en Algemene Inlichtingen en VeiligheidsDienst staat de laatste jaren voorop, iets wat vooral gericht is op betere prestaties van hun primaire taak. De eventuele fusie zou deze interne ontwikkelingen belemmeren doordat ze nu als een geheel moeten ontwikkelen naar een bepaald doel, wat dan vooral de gezamenlijke raakvlakken zou moeten zijn. De punten waar de Algemene Inlichtingen en VeiligheidsDienst momenteel aan werkt, zijn vooral gericht op kerncompetenties, externe oriëntatie en operationele slagkracht. Dit tegenover de Militaire Inlichtingen en VeiligheidsDienst, die aan uitbreiding toe is door de recente veiligheidspolitieke en operationele ontwikkelingen. De complete reorganisatie waar de Militaire Inlichtingen en VeiligheidsDienst in 2006 aan is begonnen is nog niet afgerond, waardoor een evaluatie nog niet mogelijk is geweest. Het geen kans gunnen aan de nieuwe organisatie door direct aan een fusie te denken zou naar mijn mening nutteloos zijn. Nu zouden beide richtpunten teniet gedaan worden, zonder een kans te hebben gehad na de interne ontwikkelingen en reorganisatie. Ook hier zou het dus een nadeel zijn. Verloop van de (democratische) controle De democratische controle van beide Inlichtingen en VeiligheidsDiensten verlopen door de Commissie voor Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Dit is een gebied waar er voordelen gewonnen kunnen worden doordat de twee verschillende ministeries waar de Inlichtingen en VeiligheidsDiensten nu aan verbonden zijn dan niet meer verantwoordelijk zullen zijn. Er zal één geheel van controlerende verantwoordelijken komen, in plaats van de huidige twee ministeries van Defensie en Buitenlandse Zaken, de Commissie voor Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten, de Nationale Ombudsman en de Algemene Rekenkamer waar nu een deel van de controle, verantwoording en verantwoordelijkheid ligt. Hier bovenop is er een nieuwe commissie in het leven geroepen om de toezicht op de rechtmatigheid van het handelen van de diensten bij de uitvoering van de Wet op de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten 2002 te vergroten. Deze Commissie van Toezicht onderzoekt zowel de activiteiten van de Militaire Inlichtingen en VeiligheidsDienst als de Algemene Inlichtingen en VeiligheidsDienst en zal dus voordelen ervaren bij een eventuele fusie van de twee Inlichtingen en VeiligheidsDiensten. Contacten met zusterdiensten De contacten van de Militaire Inlichtingen en VeiligheidsDienst en de Algemene Inlichtingen en VeiligheidsDienst tussen hun zusterdiensten en onderling zijn op dit moment erg intensief. Door een eventuele fusie zouden de contacten een verwaarlozing tegemoet zien treden, want het is op dit moment zo dat de Militaire Inlichtingen en VeiligheidsDienst vooral met het militaire aspect te maken heeft en daardoor vooral zusterdiensten heeft die ook in de militaire sector zitten. De Algemene Inlichtingen en ~ 112 ~
VeiligheidsDienst echter zit in de civiele wereld en, alhoewel gebonden aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken, richt het zich vooral in de binnenlandse veiligheid met de optie om informatie uit het buitenland (wel of niet via de Militaire Inlichtingen en VeiligheidsDienst) te gebruiken ten behoeve van dit doel. Een fusie zou deze contacten doen verwateren omdat er een nieuw doel zou moeten komen en daardoor nieuwe contacten met zusterdiensten moeten komen die ook actief zijn op dat gebied. De binnen- en buitenlandse (zuster-)diensten waarmee dan eventueel samengewerkt zou moeten worden bestaan echter doorgaans ook uit een civiele en militaire afdeling, waardoor het handhaven van twee Inlichtingen en VeiligheidsDiensten handiger zou zijn.
~ 113 ~
~ 114 ~
Vroegmiddeleeuwse christendom
Christendom als imiteer-religie? Historica Valerie Flint laat zien hoe christelijke praktijken zich, verrassend genoeg, in veel gevallen niet duidelijk probeerden te onderscheiden van verwerpelijke heidense gebruiken van de Vroegmiddeleeuwse Europeanen, maar die juist imiteerden. Valerie Flint benadrukt in haar publicaties vooral het magische element dat door christelijke geestelijken wordt overgenomen. Ze verwijst hierbij naar voorbeelden zoals een heilig meer in Gevaudan, waarnaast de bisschop van Mende een kapel liet bouwen. Hierna plaatste hij relikwieën erin en overtuigde het volk ervan dat een kapel, gewijd aan een heilige, voor meer interactie zorgde met God dan ‘een oud meertje’.39 Het probleem met Valerie Flint is echter hetzelfde als de rest van haar medestanders, enkele redeneringen en methoden die zij hanteert gaan te kort door de bocht. Zo heeft Flint bijvoorbeeld geen grijs gebied tussen christenen en heidenen, het zijn of het één of het ander. Dit terwijl er al sprake was van interactie, en juist in zoverre dat er christenen waren met “heidense kenmerken” alhoewel ze zichzelf als uiterst vrome christenen beschouwden. Hiernaast kunnen we de volgende kanttekeningen ook nog zetten bij Valerie Flint, namelijk dat ze bronnen gebruikt die chronologisch te veel uitgesmeerd zijn. Ze beslaat een periode die zowel qua tijd als qua gebied te groot is om er met enkele voorbeelden vanaf te komen. We kunnen dan ook concluderen dat Flint bronnen wel heel erg selectief gebruikt, de enkele voorbeelden die ze geeft variëren zo erg qua tijd en geografie dat het ook beschouwd kunnen worden als details en uitzonderingen in een groter geheel. Het is slechts hoe je het interpreteert. Zo zijn er voorbeelden van Bonifatius, die de heilig boom Geismar gebruikt om er een christelijk gebouw van te bouwen.40 Is dit nu een overname van bestaande heidense elementen of een vernietiging? De heilige boom wordt weliswaar vernietigd maar het materiaal blijft in een andere vorm voortbestaan. Was de intentie van Bonifatius dan het preserveren van een heidens heiligdom of slechts het gebruik van nuttig bouwmateriaal met een boodschap naar niet-christenen over hoe makkelijk hun heiligdommen wel niet te vernietigen zijn. We moeten ook niet vergeten dat de Kerk en het christendom niet zo georganiseerd en gevorderd waren als Flint doet vermoeden, het kon best zo zijn dat er individuele acties door lokale christelijke geestelijken werden ondernomen. De Kerk in Rome had geen invloed op alles wat er gedaan werd, het duurde zelfs weken voordat er ook maar enige contact mogelijk was met sommige missionarissen. Dit zijn zaken waardoor het allemaal niet zo zwart-wit lijkt te zijn, als we dan ook nog kijken naar de 39 40
Bruno Krusch, Liber in Gloria Confessorum 2; MGH SRM i(2) (Hanover, 1885), p. 299-300 Valerie Flint, The Rise of Magic in Early Medieval Europe (Oxford, 1991), p. 254
~ 115 ~
correspondentie van Bonifatius en Daniel van Winchester uit 723-4, zien we het volgende. Daniel zegt vrijwel direct dat “men niet in discussie moet gaan over het ontstaan van hun Goden, maar het moet accepteren”.41 Want, zegt Daniel, alleen zo kan je ze overtuigen van het feit dat hun Goden minderwaardig zijn aan de christelijke God. Er is dus wel degelijk ruimte voor toepassing in het begin, een heiden kan het gezag van de christelijke God accepteren boven die van zijn heidense Goden, maar toch geloven in het bestaan ervan. Hiermee zou de logica van het ‘imiteren’ van heidense rituelen kunnen worden verdedigd. Er worden tenslotte gebruiken, plaatsen en rituelen die in de ogen van de heidense bevolking sowieso al heilig zijn, gebruikt en geïntegreerd in de christelijke Wereld waardoor het christelijke geloof toegankelijker wordt voor heidense bekeerlingen tot het christendom. Goede categorieën, slechte categorieën In de loop van het college zijn er verschillende manieren langsgekomen om vroegmiddeleeuwse religie (in buitengewoon brede zin) te benaderen en te begrijpen. Eén daarvan is de ‘bril’ van het onderscheid christendom/heidendom, een tweede die van het onderscheid goed geloof/slecht geloof. Beide benaderingswijzen hebben, zo is hopelijk gebleken, sterke en zwakke kanten. Het onderscheid tussen christendom en heidendom is inderdaad een discutabel punt waar menig historici nog wel eens op komt vast te lopen, zo niet Rosamond McKitterick en Mayke de Jong. Deze stellen namelijk een simpel redenatie op dat iemand die niet bekeerd is,ook geen christen is.42 Een gedoopt persoon is dus een christen, tenzij hij afwijkt van de leer van de Kerk en het Katholicisme. In dat geval is hij een ketter, maar iemand die in zijn geheel niet gedoopt is, geldt als een heiden. Hier is geen speld tussen te krijgen, eerlijk gezegd. Ware het niet dat iemand die niet gedoopt is, toch een vroom leven als christen kan leiden. En ook andersom kan iemand die gedoopt is, toch heidense Goden aanbidden en alles doen wat (de christelijke) God verboden heeft. Het is dus vooral een theoretische bestempeling, die in de praktijk niet altijd waterdicht zal zijn. Hiermee komen we ook op de benadering van ‘Goed Geloof/Slecht Geloof’, het beeld dat we hebben gekregen door de literatuur is dat van de norse oude monnik die vele voorschriften maakt om de ‘verdorvenheid’ van de gemiddelde christen aan de kaak te stellen. Hierbij verwijs ik graag door naar Sedulius Scotus, Indiculus en Theodulf, die dat beeld lijken te bevestigen. Goed geloof wordt klaarblijkelijk bepaald door individuele christelijke geestelijken die veel aanzien genieten onder hun geloofsgenoten. Zo kan het dat Sedulius een (weliswaar indirect) kritiekstukje kan schrijven over een vorst, zonder daarvoor te worden aangepakt.43 Ook Indiculus en Theodulf lijken met hun lijsten van “niet-christelijk en onzedelijk gedrag” die voorkomen dienen te worden, gevolgd te ‘Bishop Daniel of Winchester Advises Boniface on the Method of Converting The Heathen’ (723-4 n.C.), online in te zien 42 Rosamond McKitterick ed., The Early Middle Ages, Short Oxford History of Europe (Oxford, 2001), p. 131-164 43 Sedulius Scotus, On Christian Rulers (Binghampton, 1983) 41
~ 116 ~
worden door andere christelijke geestelijken. De voorschriften lijken dan ook niet zozeer van de Kerk in Rome te komen, die op dat moment nog niet zo heel erg georganiseerd was, als van de verschillende aanzien genietende christelijke geestelijken. Als we kijken naar de rest van de literatuur, dan zien we dat Fletcher ook zegt dat een heiden na zijn doping geen heiden meer is.44 Wood daarentegen zegt dat iemand na zijn doop alsnog heidense trekjes kan hebben en dus nog steeds een heiden kan zijn. Hij verwijst hiermee naar de georganiseerdheid van de ‘heidense religie’ die er volgens hem heerst.45 Ook Julia Smith en Peter Brown houden het erop dat het leven van een ‘goede christen’ begint bij de doop, hij hoort hierna zijn leven als een goede christen te belijden. Of hij dit ook daadwerkelijk doet is natuurlijk een andere vraagstuk. Literaire heidenen en heilige houthakkers Hieronder volgt een stukje uit het heiligenleven van Bonifatius, niet lang na zijn dood geschreven door zijn leerling Willibald, waarschijnlijk in het klooster Eichstätt: “Many of the people of Hesse were converted [by Boniface] to the Catholic faith and confirmed by the grace of the spirit: and they received the laying on of hands. But some there were, not yet strong of soul, who refused to accept wholly the teachings of the true faith. Some men sacrificed secretly, some even openly, to trees and springs. Some secretly practiced divining, soothsaying, and incantations, and some openly. But others, who were of sounder mind, cast aside all heathen profanation and did none of these things, and it was with the advice and consent of these men that Boniface sought to fell a tree of great size, at Geismar, and called, in the ancient language of the region, the oak of Thor. The man of God was surrounded by the servants of God. When he would cut down the tree, behold a great throng of pagans who were there cursed him bitterly among themselves because he was the enemy of their gods. And when he had cut into the trunk a little way, a breeze sent by God stirred overhead, and suddenly the branchtop of the tree was broken off, and the oak in all its huge bulk fell to the ground. And it was broken into four huge sections without any effort of the brethren who stood by. When the pagans who had cursed did see this, they left off cursing and, believing, blessed God. Then the most holy priest took counsel with the brethren: and he built from the wood of the tree an oratory, and dedicated it to the holy apostle Peter.” We weten door onder andere het stuk van Wood dat we hier naar alle waarschijnlijkheid te maken hebben met ‘literaire heidenen’, en dat deze spectaculaire confrontatie tussen
Richard Fletcher, The conversion of Europa. From paganism to Christianity, 371-1386 AD (Londen, 1997), p. 193-227 45 Ian Wood, The missionary life. Saints and the evangelisation of Europe 400-1050 (Londen, 2001), p. 3-24 44
~ 117 ~
de houthakkende Bonifatius en de vloekende heiligen dus niet gelezen moet worden als een stukje feitelijk gebeurde geschiedenis. Alhoewel het verhaal van Willibald zo op het eerste oog een fantasieverhaal van het kaliber Star Trek en Lord of the Rings lijkt te zijn, verandert dit (overigens net als Lord of the Ring) als we kijken naar de feiten rond dit verhaal. Bonifatius heeft namelijk inderdaad deze Donareik omgehakt in 723, en inderdaad was het gebied van Hessen, Nedersaksen en Buraburg nog gedeeltelijk heidens. Ook klopt het historisch gezien dat vele heidenen zich bekeerden tot het christendom toen ze zagen dat ‘hun’ Goden geen wraak namen. Wat echter niet te vertrouwen is, en overigens ook niet te verifiëren valt, is of de boom met slechts één hak neergehaald kon worden. Het was namelijk een dermate gigantische boom, dat het onmogelijk kon zijn om het met één slag (en uiteraard de Goddelijke interventie) om te hakken. Dit verhaal lijkt dat in coëxistentie te zijn met de overige bronnen die dezelfde tijd bespreken, zoals een artikel van Mayke de Jong.46 Wat echter niet te vertrouwen is, zijn de details die Willibald vermeld. Het vermelden van een wonder kunnen we alleen al op wetenschappelijke gronden uitsluiten, de daarop volgende gebeurtenissen al helemaal. De heidenen zullen niet van het ene moment naar het andere hun heidense Goden ingeruild hebben voor een christelijke God. Hier zijn uiteraard jaren overheen gegaan, dit incident kan wel gezien worden als een breekpunt van de heidenen. Hun moraal werd tenietgedaan door de onmacht van hun Goden, die bespot werden door de christenen en nu ook nog eens met vernietiging van de heiligdommen te maken kregen. Het kan zeer zeker als een laatste zet gezien worden om enkele heidenen over de streep te trekken en christen te worden. Dit is echter niet hoe we dit stuk moeten lezen, zoals Ian Wood al zegt in zijn boek. De teksten van die tijd zorgden voor een ‘literaire gemeenschap’ onder christenen, want waar een christen ook leefde en hoe hij ook bekeerd was, hij of zij had als startpunt hetzelfde naslagwerk als een ander christen, te weten de Psalmen.47 De lokale verhalen die rond circuleerden zorgden voor een voortdurend geloof in de interventie van God en dat hij aan de kant van de christenen stond. Het verhaal komt tenslotte voor een gedeelte overeen met de mirakels die de apostelen en Jezus Christus hebben meegemaakt en dus geldt het als geloofwaardig voor christenen. Niet wetend dat Willibald waarschijnlijk persoonlijk niet eens aanwezig was bij het omhakken van de heilige Geismar en dus alles van horen-zeggen heeft opgevangen. Het is dan ook kenmerkend dat het verhaal pas na de dood van Bonifatius is opgeschreven, een ander motief voor Willibard zou dan ook het ophemelen van zijn leraar kunnen zijn geweest. Uiteraard naast het tonen van de oppermacht van de christelijke God en de juistheid van de daden van Bonifatius. Het gigantische propagandamachine van de christelijke
Mayke de Jong, ‘Bonifatius: een Angelsaksische priester-monnik en het Frankische hof’, in: Tijdschrift voor Middeleeuwse Studies (Millennium, 19/1/2005), p. 5-23 47 Ian Wood, The missionary life. Saints and the evangelisation of Europe 400-1050 (Londen, 2001), p. 14 46
~ 118 ~
literaire geestelijken werd overigens ook niet gehinderd omdat het christendom een monopolie had op alfabeten en intellectuelen in die tijd.48 Een religie van het Boek in een ongeletterde wereld Waar het gaat om het kersteningsproces in Europa, alsook de Karolingische hervormingen, doet zich een vreemde paradox voor. Beide bewegingen steunden in hoge mate op (correcte) teksten en kennis daarvan, op leraren en leerlingen, op geleerdheid en geletterdheid – en dat terwijl het overgrote deel van de bevolking analfabeet was en het Latijn niet beheerste. Dit slaat eigenlijk terug op zowel de vijfde als de achtste eeuw, want waar de intellectuelen en geletterden uit de Christelijke Wereld de (in hun ogen) barbaarse wereld betraden, vonden er twee ontwikkelingen plaats. Als eerst ging het om kerstening met het gesproken woord, er kwamen geen of weinig teksten aan te pas. Juist precies om de redenen die genoemd worden, namelijk dat de barbaarse heidenen analfabeet waren. Deze manier van kerstening komt terug in de correspondentie van Bonifatius, waarbij de nadruk ligt op een overtuigingskracht van het gesproken woord.49 Echter, later als de volkeren eenmaal in contact zijn gekomen met de christelijke missionarissen en deze door middel van opleidingen in kloosters jongetjes opleiden in literatuur, wiskunde en andere wetenschappen, komt de nadruk ergens anders op. In het stuk van Ian Wood wordt verwezen naar de geschiedschrijving van de verschillende volkeren door deze geletterde christenen; ‘the sheer excitement of men of the pen of the sixth, seventh and eight centuries’.50 Door de geschiedenis van de bekeerde volkeren te registeren bracht men wetenschap, literatuur en geletterdheid dichterbij het volk. Zodoende werden deze volkeren betrokken bij de alfabetisme van Europa, uiteraard gold het in het algemeen veelal voor de geestelijken van die tijd. Alhoewel er ook jongens uit de edele families, midden-klasse en armste bevolkingslaag werden geaccepteerd door het onderwijssysteem van Karel de Grote.51 Karel zelf bracht het als volgt naar voren toen er gevraagd werd wat nu eigenlijk het doel was van onderwijs, geleerdheid en kennis in het Karolingische Rijk: “Yes indeed we have it (wisdom red.) and in the name of God we are prepared to impart it to any worthy folk who seek it.”52
idem 3-24 Vijf brieven van Bonifatius (Online Medieval Sourcebook, Fordham University – New York) 50 Ian Wood, The missionary life. Saints and the evangelisation of Europe 400-1050 (Londen, 2001), p. 8 51 Rosamond McKitterick, ‘The Carolingian Renaissance’, in: Joanna Story ed., Charlemagne: Empire and Society (Manchester, 2005), p. 152-153 52 Notker, Gesta Karoli (1867), cc. 1, 2; in: Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte, bewerkt door Reinhold Rau (Darmstadt, 1960), p. 322-323; uit: Einhard and Notker the Stammerer: Two Lives of Charlemagne, vertaald door Lewis Thorpe (Baltimore, 1969), p. 93-94 48 49
~ 119 ~
Deze uitspraak van Karel de Grote in het boek van Joanna Story, geeft aan dat men de bekeerde en vrome volkeren juist wil betrekken bij de overdracht van kennis.53 De methode van de christelijke geestelijken en Karel de Grote zie ik hedendaags ook terug bij de Turkse beweging van Fethullah Gülen. Deze orthodox-Islamitische beweging tracht door middel van internaten en speciale scholen een selecte groep jongens op te leiden om op hoge posities in het maatschappelijke leven terecht te komen, van waar ze de (in hun ogen) ‘correcte leer van de islam’ prediken. Dit patroon komt ook naar voren bij de christelijke missionarissen van de Vroege Middeleeuwen, waarbij jongens van de bekeerde volkeren opgeleid worden. Dit betekende niet dat ze automatisch ook bestemd waren voor een kloosterleven, vele kwamen weer terecht in de christelijke samenleving waar ze aanzien genoten door hun geletterdheid en dit benutten om mensen ‘het juiste pad van het christendom’ te tonen.54 Een ander belangrijk punt is ook dat alhoewel Latijn de taal van de Kerk was, er ook teksten beschikbaar waren in andere talen zoals het Germaans en Frankisch om het toegankelijker te maken voor een breder publiek. Na verloop van tijd was de Karolingische samenleving zelfs afhankelijk van het geschreven woord in zowel het Latijn als het Germaans.55 Dit geschreven woord werd weer oraal medegedeeld aan het volk, het oraal overbrengen van het geschreven woord in de eigen taal was dan de beste manier om het obstakel van analfabetisme van de bevolking te overwinnen.
Rosamond McKitterick, ‘The Carolingian Renaissance’, in: Joanna Story ed., Charlemagne: Empire and Society (Manchester, 2005), p. 152 54 idem 156 55 idem 154 53
~ 120 ~
Nederlandse solidariteit met Cuba
‘Ik hou van Cuba omdat iedereen er kan lezen en schrijven’ Solidariteit met Cuba door linkse groeperingen in Nederland gedurende de jaren zestig en daarna Met de revolutie in Cuba en de studentenprotesten van 1968 begon er in geheel WestEuropa een solidariteitsgevoel onder linkse studenten en intellectuelen te ontstaan voor de ‘Nieuwe Mens’, die het product diende te worden van de Cubaanse revolutie. Volgens prominente Nederlanders zoals Harry Mulisch zou Cuba de nieuwe weg vormen tussen de extreemkapitalistische Verenigde Staten van Amerika en de starre autoritairmarxistische Sovjet-Unie. Met het begin van de jaren zeventig was het echter alweer grotendeels gedaan met de solidariteit met Cuba door links Nederland. Cuba-bulletin Het land waar Christopher Colombus op 29 oktober 1492 landde, zorgde in 1959 met de Cubaanse revolutie voor wereldnieuws. Desalniettemin werden er in Europa maar mondjesmaat persberichten over gepubliceerd. Dit gaf Maria Snethlage van de Pacifistisch-Socialistische Partij gelegenheid om de Informatiebulletin Cuba of Cubabulletin te beginnen in 1961. Haar doel met dit tweemaandelijkse bulletin, was ‘het vertalen van in buitenlandse tijdschriften verschenen artikelen over de ontwikkelingen in Cuba en andere Latijns-Amerikaanse landen’. Het bulletin was het eerste van zijn soort toen het begon in 1961 en zorgde in zijn tienjarige bestaan voor veel begrip en kennis over Cuba. Het hoogtepunt kwam met de studentenprotesten in 1968, waarin er veel sympathie en solidariteit was voor Cuba en in mindere mate voor Vietnam. En alhoewel Snethlage in 1971 noodgedwongen moest stoppen met haar Cuba-bulletin wegens haar bejaarde leeftijd van 76, opende het de weg voor andere solidariteitsverenigingen met Cuba in Nederland. Zo werd er door, de toen al bekende schrijver, Harry Mulisch het initiatief genomen de Comité voor Solidariteit met Cuba op te richten na zijn drie bezoeken aan Cuba. Hieraan voegden zich al snel de ‘radicaal sympathiserende studenten’, zoals Jaap van Ginneken zichzelf en andere leden achteraf bestempelt. Van Ginneken was, net als Harry Mulisch, in de laatste periode van de jaren zestig naar Cuba geweest en ontwikkelde daarbij een buitengewone fascinatie voor Cuba. Terugkijkend geeft van Ginneken toe dat hij toen een te rooskleurige beeldvorming van Cuba had, en dat hij zelfs spijt heeft van sommige uitspraken. Zoals bijvoorbeeld uit zijn teksten voor De Gids, welke in 1968 een speciaal nummer wijdde aan Cuba, waarin van Ginneken zegt ‘te houden van Cuba omdat dit het ~ 121 ~
enige land in Latijns-Amerika is waar iedereen kan lezen en schrijven en dus het enige land waar vrijheid van meningsuiting kan bestaan.’ Solidariteit met Cuba Dat Mulisch en Van Ginneken niet alleen stonden in hun strijd voor solidariteit, maar juist konden rekenen op een groot onthaal binnen de verschillende studentenorganisaties, had volgens hen te maken met ‘de breuk met de oude generatie’. De babyboomers van na de Tweede Wereldoorlog waren nu aan het studeren en wilden zich afzetten tegen de heersende opvattingen. Zo werd de relatie met de Verenigde Staten van Amerika niet meer als vanzelfsprekend gezien en verdween de opvatting dat de Verenigde Staten van Amerika niks verkeerds konden doen, omdat ‘ze Nederland toch maar hadden bevrijd tijdens de Tweede Wereldoorlog’. De studerende babyboomgeneratie wilde in staat zijn om het niet eens te zijn met, en zelfs te protesteren tegen, de Verenigde Staten van Amerika. Hierdoor kregen de exotische en charismatische Ernesto Che Guevara en Fidel Castro een buitengewone aantrekkingskracht voor de Nederlandse studenten; de avontuurlijke doch ideologische reis van Guevara sprak tot de verbeelding van velen. Zijn dood in Bolivia op 8 oktober 1967 maakte dan ook een grote indruk op deze studenten, die hierdoor een steeds grotere belangstelling kregen voor de Latijns-Amerikaanse bevrijdingsbewegingen. De romantische ideeën die gepaard gingen met jonge idealisten die bereid waren te sterven voor hun idealen, werden werkelijkheid met Guevara en Fidel Castro. Deze ‘helden van de revolutie’ verpersoonlijkten de kritiek die de Nederlandse studenten hadden op hun eigen maatschappelijke problemen. Cuba werd gezien als een rechtvaardig land dat zich probeerde te ontworstelen aan de greep van de Verenigde Staten van Amerika, welke ‘Cuba als ordinaire hoerenkast gebruikte’, aldus Gortzak. De Nederlandse media die, in de ogen van ‘solidair Nederland’, te weinig aandacht besteedden aan Cuba en de vooruitgang die het boekte, werd beschuldigd met het brengen van eenzijdig anti-Cubaanse berichtgeving wat de solidariteitsgevoelens alleen maar versterkte. In een mum van tijd schreven jonge journalisten zoals Wouter Gortzak hun eigen artikelen over Cuba. ‘Er worden scholen gebouwd en huizen, reinigingsgebouwen en graanschuren. Er worden elektriciteitsleidingen aangelegd en maai- en pootgoederen ter beschikking gesteld. De regering zorgt voor optimale voorwaarden, de mensen moeten het werk doen’, zo luidde het oordeel van Gortzak in De Groene Amsterdammer. Van Ginneken deed er in hetzelfde tijdschrift nog een schep bovenop door te melden dat ‘Cuba het meest geadvanceerde land in Latijns-Amerika is’, geen analfabetisme kent en dat de negen miljoen inwoners gemiddeld dertig miljoen exemplaren boeken erdoorheen jagen. Cuba werd duidelijk gezien als een revitalisering van het socialisme; een humanistische versie van wat de Sovjet-Unie nooit kon worden met zijn starre extreme opvattingen. Aan de andere kant werd Cuba ook gezien als een prima voorbeeldfunctie voor Derde Wereld-landen die zich wilden onttrekken aan de kapitalistische greep van de Verenigde Staten. Het gevoel leefde dat er in Cuba een ‘Nieuwe Mens’ werd gevormd, die in staat ~ 122 ~
was de revolutie voortdurend aan te wakkeren en zodoende de samenleving te doen veranderen. Het werd zelfs lijfelijk ondervonden toen de in 1974 opgerichte Venceremos frequente werkbrigades organiseerde naar Cuba. Een oude Cubaan sprak de West-Europese zendelingen aan om te melden dat ‘alles gratis is. De kleding, het eten, de boeken, het onderdak. Men moet me geloven als ik zeg dat met Fidel alles beter wordt’. Venceremos, dat als doel had het bevorderen van toenadering tussen het Cubaanse en Nederlandse volk, sprak over het gebrek aan hiërarchie in de Cubaanse samenleving en de gelijkheid die er heerste. De sociale hervormingen die noodzakelijk waren om ‘de uitbuiting van de Amerikanen sinds 1899 tot 1959’ ongedaan te maken, maakten Cuba een paradijs voor de inwoners: ‘96% van de bevolking at nooit vlees in de jaren vijftig maar krijgt nu steevast 3,5 pond per maand’, aldus van Ginneken in 1971. Het leven in Cuba scheen heel optimistisch te zijn. Neergang van de solidariteit Alhoewel Maria Snethlage in haar Cuba-bulletin ook opbouwende kritiek duldde op Cuba, was de solidariteit tussen 1967 en 1971 het grootst. Achteraf constateert historicus Bart Dirks dat ‘veel intellectuelen al voor 1971 afhaakten en anderen weer begonnen te twijfelen’. Tegelijk met de aandacht voor Cuba, waar Fidel Castro pas twee jaar na de revolutie verklaarde marxistisch te zijn, was er ook een grote verbazing voor de solidaire linkse Nederlander in 1968. Castro stelde zich vierkant achter het beleid van de Sovjet-Unie om Tsjechië-Slowakije binnen te vallen en deed dit niet eenmaal en terloops, maar meerdere malen in urenlang durende speeches. De eerste die hier sterke kritiek op uitte was Wouter Gortzak, en het zou niet lang duren voor hij bijstand zou krijgen. In 1969 verklaarde Cuba ‘volledig solidair met Moskou’ te zijn, wat veel bewonderaars van de Cubaanse revolutie teleurstelde. Zij zagen Cuba juist als een unieke revolutie en niet als een kopie van de bolsjewieken. Dit werd al snel opgevolgd door gebeurtenissen zoals het mislukken van de suikeroogst in 1970 en het opsluiten van de Cubaanse dichter Padilla door Castro en de zijnen in 1971. Snethlage sprak van ‘paranoia van Castro, het is belachelijk hen naast Padilla ook de Franse intellectuelen Karol en Dumont red. CIA-figuren te noemen’. De kritiek op Cuba resulteerde in een tweesplitsing bij de bewonderaars die zich solidair verklaarden met Cuba; één groep wilde met opbouwende kritiek komen terwijl de andere groep geen ruimte overliet voor kritiek: ‘alle kritiek is mogelijk als het maar binnen de revolutie is’, aldus Snethlage. Waar de eerste groep al snel afstand nam van Cuba en ‘het liet wegebben om zich met andere dingen bezig te houden’, vond Harry Mulisch dat de solidariteit met Cuba onvoorwaardelijk diende te zijn. Andere prominente Nederlanders zoals componist Peter Schat namen na 1971 in rap tempo afstand van Cuba en van hun bewondering van de Cubaanse revolutie. Waar Wouter Gortzak in 1968 nog verkondigde dat ‘de steun van Castro voor de Praagse inval, geen reden is om de Cubaanse revolutie de rug toe te keren’, vond hij het met de Padilla~ 123 ~
affaire genoeg geweest. Jaap van Ginneken verdedigde ook in 1971 nog Cuba, maar gaf aan dat hij achteraf privé heftig twijfelde aan de solidariteit met Cuba. Alleen Harry Mulisch week daarin af: ‘kijk, je bent solidair of niet. Ik ben geen spijtoptant’. De vereniging voor solidariteit met Cuba, Venceremos, bleef echter ook faliekant achter Cuba staan met enkele pittige uitspraken in hun tweemaandelijkse verenigingsblad Cuba Libre, zoals ‘opgeruimd staat netjes!’ na het Amerikaanse vertrek van enkele duizenden Cubanen die teleurgesteld waren in de revolutie. Het resulteerde in het opzeggen van de subsidie die Venceremos ontving door de minister van Ontwikkelingssamenwerking en een verdere radicalisering van Venceremos. Kritische solidariteit won het van helaas niet van ‘kadaversolidariteit’ en Venceremos bleef tot in de jaren tachtig een bewonderaar van Cuba totdat het draagvlak wegviel en de vereniging verdween. Distantie van de solidariteit In de jaren tachtig van de vorige eeuw was er al vrijwel geen ziel meer te bekennen die zich solidair verklaarde met het regime in Cuba. Onder de meest fervente bewonderaars van weleer, zoals Jaap van Ginneken, Peter Schat en Wouter Gortzak, zaten nu de intellectuelen die zich openlijk distantieerden van de praktijken in Cuba. Sommigen zoals van Ginneken gingen een stap verder en verklaarden dat ‘ ze in de jaren echt aan het flippen waren. Ik draafde politiek echt vreselijk door. Dat is iets waar ik mij achteraf een beetje voor geneer’. Een verhitte discussie tussen van Ginneken en Venceremosvoorzitter Harold Suivas in De Groene Amsterdam van 1980 demonstreert hoe ver de meningen inmiddels uit elkaar lagen: ‘Cuba houdt zijn mensen een worst voor de neus, al twintig jaar probeert men de revolutie te doen slagen. Nou, dan hoef ik het niet meer te weten.’ Suivas reageerde op zijn beurt met een spontane ‘dat is onzin!’ Naast van Ginneken, distantieerde ook componist Peter Schat zich na de opeenvolgende debacles in de jaren tachtig van Cuba. Alhoewel het juist Schat was die mijn zijn beroemde voorstelling ‘Reconstruction’ de aandacht op Cuba had gevestigd enkele jaren daarvoor. Ook de journalist Wouter Gortzak vond het welletje na de achtereenvolgende pijnlijke situaties waarna hij zichzelf niet meer in staat achtte solidair te zijn met Cuba. Allemaal keerden ze uiteindelijk toch hun rug naar Cuba, Gortzak deed dit zelfs al veel eerder dan van Ginneken en Schat. Zelfs de vereniging Venceremos had moeite solidair te blijven en hield het ook slechts tot de jaren tachtig vol. Alleen Harry Mulisch bleef Cuba trouw; ondanks de onvoorwaardelijke steun van Castro aan de Poolse generaal Jaruzelski, die in 1982 de Poolse arbeiders de kop in drukte voor hun kritiek. Ook de door Cuba gesteunde inval in Afghanistan door de Sovjettroepen kon Mulisch niet deren. Zelfs de openhartige gesprekken met Fidel Castro die in 1978 verklaarde op het hoogtepunt vijftienduizend politieke gevangenen te hebben, konden Mulisch niet op andere gedachten brengen. Amnesty International schatte het aantal politieke gevangenen in datzelfde jaar nog op ~ 124 ~
drieduizend, maar het antwoord van Mulisch was simpel: ‘solidariteit is net als liefde. Je houdt niet van iemand dank zij zijn goede eigenschappen, maar ondanks zijn slechte eigenschappen. En dat heeft natuurlijk een grens, die grens ligt voor mij bij het martelen en daar leg ik mijn hand voor in het vuur, dat dat niet gebeurt.’ En daarmee blijft de solidariteit met Cuba in Nederland toch een beetje voortbestaan.
~ 125 ~
~ 126 ~
Fethullah Gülen
Zoals de befaamde jurist en arabist Maurits Berger zegt, werkt secularisatie in Nederland maar één kant op. De Nederlandse overheid heeft geen enkel invloed op religie of op religieuze instellingen. Andersom mogen religieuze instellingen wel hun stem laten horen met betrekking tot zaken die de overheid aangaan. Dat wil zeggen dat deze instellingen inspraak hebben op het beleid van de overheid, zoals bijvoorbeeld op een verbod op abortus. Secularisatie in Nederland werkt dus één kant op. In Turkije echter werkt secularisatie of laïcisme (oorspronkelijk laïcité) geheel anders, daar werkt het ook één kant op maar juist tegenovergesteld aan de manier in Nederland. In Turkije hebben religieuze instellingen geen enkel invloed op het functioneren van de overheid. Aan de andere kant stelt de Turkse overheid alle religieuze vertegenwoordigers aan, dit betekent dat ze staatsambtenaren zijn. Zo kan het dus dat de schending van secularisatie per land verschillend is, hierdoor is de invulling ook anders. Een religieus getint activiteit kan in Nederland binnen de perken van secularisatie blijven terwijl dat in Turkije anders geïnterpreteerd kan worden. Een prima geval hiervan is Fethullah Gülen, die ruim tien jaar geleden uit Turkije vertrok na enkele spraakmakende uitspraken waarna zijn positie onhoudbaar werd. Fethullah Gülen werd geboren in de oostelijke provincie Erzurum in Turkije, waar hij vanaf zijn geboortejaar 1938 tot het jaar 1958 verbleef. Hierna meldde hij zich aan bij het Ministerie van Religie (oftewel Diyanet) om als Islamleraar aan de slag te kunnen. In 1962 werd hij door de Diyanet aangesteld als leraar in Izmir, daar onderscheidde Gülen zich door buitenschoolse activiteiten die volgens velen niet door de beugel konden. Fethullah Gülen stak nimmer onder stoelen of tafels dat hij een grote bewonderaar was van de Turks-Koerdische Bediüzzaman Said Nursi, die leefde van 1878 tot 1960. In die jaren werd Nursi meerdere malen verdacht van het tegenwerken van de in 1923 opgerichte Republiek Turkije. In een vroeg stadium vroeg Vader der Vaderlands, de grote oorlogsheld en eerste president van de Turken, Mustafa Kemal Atatürk aan Said Nursi of hij een plek wilde in het nieuw op te richten Ministerie van Religie. In 1922 wees Nursi dit resoluut af, waarna hij steeds meer geluiden van kritiek liet horen op zowel de Republiek als Atatürk. In 1925 vond er een grote Koerdische Opstand plaats in Oost-Anatolië onder leiding van Şeyh Said, van wie bekend was dat hij nauwe banden had met Said Nursi. De laatste zou zelf ook betrokken zijn bij deze opstand en werd gevangen genomen door de Turkse overheid, die de opstand hardhandig neersloeg. Hij stierf uiteindelijk in ballingschap in 1960. Geïnspireerd door deze Said Nursi, begon Fethullah Gülen aan zijn buitenschoolse activiteiten waar hij vooral de evolutietheorie, Darwin, het systeem in Turkije en de ~ 127 ~
democratie aanviel. Hij predikte het systeem in Turkije te willen veranderen en verzamelde al gauw een groep mensen om zich heen die het systeem in Turkije ook wilden veranderen. Wat het nieuwe systeem dan precies zou worden was niemand echt duidelijk, totdat er geschriften in omloop kwamen waarin Gülen gezegd zou hebben terug naar het systeem van het Osmaanse Rijk (de voorloper van de Republiek Turkije) te willen. Dat systeem bestond namelijk uit de Islamitische wetgeving, te weten de Sharia. Aan de hand van deze verklaringen zette Turkije Fethullah Gülen onder druk om “deze staatsondermijnende activiteiten” te stoppen. Hierop vertrok Gülen naar de Verenigde Staten van Amerika om zijn activiteiten van daaruit voort te zetten. Volgens bronnen uit 1998 heeft Fethullah Gülen meer dan 250 scholen en 7 universiteiten buiten Turkije waar hij zijn gedachtegoed laat onderwijzen als zijnde “de basis voor elke Islamitische Turk”. Het is dan ook niet verrassend als op 18 juni 1999 er geheime video-opnamen bij de Turkse landelijke zender ATV, waarin Fethullah Gülen en zijn volgelingen spreken over “het juiste moment om de macht in Turkije over te nemen”, worden uitgezonden. Alhoewel aanhangers van Gülen dit probeerden te bagatelliseren, was heel Turkije in rep en roer. Er werd een onderzoek ingesteld door de openbare aanklager op basis van de beschuldiging “het oprichten van een illegale organisatie met als doel het wijzigen van de structuur van de seculiere staat, om in plaats hiervan een op religieuze verordeningen gebaseerde staat te stichten”. In mei 2006 werd het onderzoek tenslotte stopgezet wegens een gebrek aan bewijs. Fethullah Gülen zelf reageerde door zijn volste vertrouwen in de seculiere Republiek uit te spreken en Mustafa Kemal Atatürk de hemel in te prijzen, wat in Turkije altijd als positief ervaren wordt. Echter voegde Gülen al snel na de commotie eraan toe dat “alhoewel hij het niet eens was met de hervormingen van Atatürk, hij dit niet verwijt aan de leider zelf.” Hij sprak diep respect uit voor de Turkse volksheld en eerste president Atatürk en ging verder door te zeggen dat “Atatürk dezelfde mening had als hijzelf, maar dat hij verkeerd begrepen werd door zijn aanhangers en hierdoor op een verkeerde manier voorgesteld is aan zijn volk.” Deze vergelijking met Atatürk werd niet door iedereen in Turkije op prijs gesteld, zeker niet toen Gülen predikte dat de ideale situatie voor Turkije “de situatie na het optreden van de profeet Mohammed in de jaren 623-750, alsmede de eerste jaren van het Osmaanse Rijk 1299 tot 1500” was. Nu was dat deels waar. Een hoge culturele ontwikkeling ging toen inderdaad hand in hand met de Oosterse beschaving. Technologie en wetenschap bezorgde een grote voorsprong voor de Arabieren (tot 750) en daarna de Turken (van 750 tot ongeveer 1500) ten opzichte van de Europeanen. In die jaren werd een geweldig bestuursapparaat ontwikkeld waar de meeste landen in het Midden-Oosten nog steeds gebruik van maken. Men moet echter niet vergeten dat het systeem gebaseerd was op de Kuran en de Sharia. Een terugkeer zou dus direct en indirect leiden tot een botsing met het huidige seculiere systeem in Turkije.
~ 128 ~
Fethullah Gülen heeft in de laatste jaren vele boeken geschreven om zijn standpunten duidelijk te maken, dit heeft geleid tot een beweging die zich “Fethullahçı” (oftewel ‘volgelingen van Fethullah’) noemt. Alhoewel Gülen zelf zich verzet tegen deze naam, schat men de aanhangers op minstens 200.000 tot maximaal 4 miljoen. In zijn boeken tracht Fethullah Gülen uiteen te zetten dat de Europees en Westers gerichte koers van Turkije ertoe heeft geleden dat de Turkse natie haar Islamitische identiteit verloren heeft ten behoeve van Westerse moderniteit. Hierdoor zou Turkije kwetsbaar zijn geworden en derhalve een slaaf en marionet van het Westen geworden zijn, waarbij de Turkse natie verslaafd is aan materiele zaken. In een interview met Bülent Aras hamerde Gülen steevast erop dat hij de Islam wil omvormen tot een Turkse Islam, alsmede de Osmaanse geschiedenis van de Turken op de voorgrond wil zetten en het Turkse nationalisme wil ‘islamiseren’. De nadruk ligt hem in het feit dat Gülen de link tussen staat en de Islam wil herstellen zoals hij was in de eerste eeuwen na de profeet Mohammed en het begin van het Osmaanse Rijk. Juist waar het huidige seculiere systeem van Turkije tegen is, volgens secularisatie in Turkije is een mens pas echt vrij als de druk en invloed van religie wegvalt uit het staatsbestel. Geloof zou een strikt persoonlijke aangelegenheid tussen mens en God zijn. Gülen echter verkondigt het tegenovergestelde en stelt dat het wegvallen van religie de mens een slaaf maakt aan zijn eigen hebzucht en materialisme. Volgens deze denkwijze van Gülen vindt een mens pas rust en kalmte bij het leiden van een religieus leven op zowel persoonlijk als publiek niveau. Dit kan een mens pas realiseren, volgens Gülen, als hij vrij is door het besef dat hij geboren is om God te gehoorzamen en zodoende niet hoeft te buigen voor andere machten. Zo zou de Turk, die centraal staat in het werk van Gülen, in zowel Turkije als in de andere Turkse staten (te weten Azerbeidzjan, Kazachstan, Oezbekistan, Kirgizië, Turkmenistan en Cyprus) zijn identiteit pas erkennen als hij de Islam erbij betrekt. Een focus van Gülen ligt dan ook in een verbond tussen Turkije en de Turkse staten als zijnde een Turks-Islamitische Unie, want volgens Fethullah Gülen verwijst het woord ‘Turken’ vooral naar de Islamitische identiteit van Turken en moet dat op de voorgrond gezet worden. Dit lijkt een doelstelling die direct van de Idealisten onder leiding van Alparslan Türkeş, is overgenomen. In Nederland staan de aanhangers van een dergelijk ideaal beter bekend als “De Grijze Wolven” en staan ze er bekend om dat ze alle Turkse volkeren willen verenigen in een Turkse natiestaat. Het totaal aan Turkse volkeren telt er vele tientallen en is naar schattingen ergens tussen de 300 en 450 miljoen mensen rijk. Hieronder zijn er echter naast Islamitische Turken (de meeste inwoners van Turkije), ook Christelijke Turken (de Gagavuz en Pomak Turken in respectievelijk Moldavie en Bulgarije), Joodse Turken (zoals de Hazar Turken rond de Kaspische Zee), Sjamanistische Turken (zoals de Yakut Turken in Siberie) en nog vele tientallen andere Turkse stammen met een afwijkend geloof van de Islam. In tegenstelling tot de Idealisten, die een vrij grote aanhang hebben onder de Turken met deze doelstellingen, wil Gülen slechts de Islamitische Turken verenigen want, zo verklaart hij, “is de identiteit van de Turken de Islam; een Turk die de Islam niet erkent, is geen echte Turk”. Zodoende wil Gülen alleen een Turks-Islamitsche Unie met de Islamitische Turken, dit verklaart ook waarom Gülen vele scholen in Azerbeidzjan, Kazachstan, Oezbekistan, ~ 129 ~
Kirgizië, Turkmenistan en Cyprus heeft, landen waar van oudsher de bevolking Islamitisch is. De manier waarop Gülen de bovengenoemde doelen tracht te bewerkstelligen is simpel. Hij verwacht niet de massa te inspireren, maar richt zich op een kleine groep mensen die door middel van onderwijs een lichtend voorbeeld worden voor anderen op wetenschappelijk, maatschappelijk en cultureel gebied. Langzaamaan zullen al die leerlingen die opkijken tegen deze groep zich ook ontwikkelen tot voorbeeldmensen die ook weer een inspiratiebron zullen zijn voor anderen. Alles draait dus om onderwijs in de visie van Gülen, maar dan wel een bepaald soort onderwijs waarbij de Islam centraal staat. Dit verklaart dan ook het hoge aantal onderwijsinstellingen die opgericht zijn door aanhangers van Gülen, alleen in Nederland al zijn er vele tientallen tot honderden internaten, huiswerkklassen, cursussen, workshops, studentenverenigingen, en sinds enkele maanden ook middelbare scholen die geheel gerund worden door aanhangers van Gülen. Veel van deze instellingen zijn discutabel. Op elk van de internaten zitten naar schatting 200 tot 400 leerlingen die gemiddeld maar één keer per 14 dagen naar huis mogen, de rest van de tijd brengen ze door op de internaten zelf. Het in opspraak geraakte Cosmicus College in Rotterdam waar er alleen een VWO en VWO+ opleiding beschikbaar wordt gesteld, bestaat voor het overgrote merendeel uit allochtone leerlingen. Een ander centraal punt van Gülen is dialoog en dan vooral met critici, zoals de paus bijvoorbeeld waarmee Gülen al meerdere malen gesproken heeft. Hij is zelfs als gast uitgenodigd in het Vaticaan. Dit werd breed uitgemeten in verschillende media, waaronder de door aanhangers van Fethullah gerunde Time Media Group, Samanyolu TV, de krant Zaman en Zaman Nederland. Andere punten die breed uitgemeten worden in de eigen media zijn de dromen die Fethullah Gülen en zijn vrienden regelmatig zien. In die dromen krijgen ze naar eigen zeggen boodschappen van de profeet Mohammed te horen die ze dan uitvoeren, zo zou de denkwijze van Fethullah Gülen deels daarvan afkomstig zijn. Ook zou een goede vriend van Gülen via een droom van de profeet Mohammed te horen hebben gekregen dat indien Fethullah Gülen trouwde “hij zijn werk niet zou kunnen voltooien en daardoor zou de profeet Mohammed als wijze van straf niet aanwezig zijn op de begrafenis van Gülen”. Dit zou volgens Gülen zelf de reden zijn waarom hij nooit is getrouwd en ook nooit zal trouwen. Een ander terugkomend thema in de verschillende documentaires over Gülen op zijn eigen media, is het feit dat toen hij naar Mekka en Medina vertrok, er iets merkwaardigs gebeurde. In een droom zou de profeet Mohammed aan alle medereizigers van Gülen afzonderlijk verschenen zijn en het volgende gezegd hebben: “één van jullie heeft een groots en verblindend licht om zich heen”. Het is dan ook deze mythevorming waardoor sommige mensen Fethullah Gülen steeds meer als een moderne “Messias” zien. Anderen gaan weer zo ver om hem als de nieuwste “profeet” te bestempelen.
~ 130 ~
Fethullah Gülen benadrukt dat het juist hierom de naam “Fethullahçılar” verwerpt en geen cultusverering rondom zijn persoon wenst. Integendeel roept Gülen dat persoonsverheerlijking iets is dat in de Islam ten strengste verboden wordt. Juist om deze reden verwerpt hij de vele standbeelden, schilderijen en spreekwoorden van Mustafa Kemal Atatürk die vrijwel overal in Turkije te zien en te horen zijn. Ook is Gülen van mening dat het onderwijs in Turkije te veel gericht is op de stichter, bedenker en eerste president van de Republiek Turkije en mensen aanzet tot persoonsverering, niet in de gaten hebbend dat zijn eigen methode hetzelfde doet voor zichzelf. Dit heet dan ook ironie ten top, volgens zijn critici. Veel tegenstanders van Fethullah Gülen vinden dan ook dat hij er een dubbele agenda op na houdt en verwijzen daarbij naar zijn uitspraken en daden. Ze vinden dat iemand die tegen persoonsverering is, de cultusverering van zichzelf allang had kunnen stoppen maar dat het bij woorden blijft. Weer anderen noemen het voorbeeld dat ondanks het feit dat hij zegt geïnspireerd te zijn door Bediüzzaman Said Nursi en daadwerkelijk ook veel heeft overgenomen van hem, zich toch niet aansluit bij de “Nurcu Cemaat” (oftewel de aanhangers van het gedachtegoed van Nursi) maar een eigen stroming begint. Alhoewel hij naar eigen zeggen de naam “Fethullahçı” afkeurt, neemt dat niet weg dat er honderdduizenden mensen zijn die zich zo noemen, aldus tegenstanders. Ook wordt hij regelmatig betrapt op kritiek op andere religieuze groeperingen zoals Süleymancılar, Erbakancılar, Milli Görüş en Kaplancılar. Waar Gülen aan de ene kant door de intellectuele elite van Turkije verdacht wordt van het willen terugdraaien van het huidige systeem naar de Sharia, wordt hij door de overige religieuze groeperingen erop aangekeken dat hij de dialoog met critici van de Islam aangaat, zoals de paus. Hierdoor wordt hij als gematigd gezien door deze eerdergenoemde orthodoxe en in sommige gevallen zelfs gewelddadige Islamitische bewegingen. De stichting van eigen scholen, internaten, media, buurthuizen en zelfs universiteiten is een reden van argwaan voor de Turkse overheid, die niks kan hardmaken om de veelgehoorde beschuldiging “het oprichten van een illegale organisatie met als doel het wijzigen van de structuur van de seculiere staat, om in plaats hiervan een op religieuze verordeningen gebaseerde staat te stichten” te veranderen in een veroordeling. Juist het feit dat de aanhangers van Gülen gestaag stijgen en daarmee ook de eigen onderwijsstellingen die als het ware een “staat binnen een staat” vormen, is een doorn in het oog van velen. Inmiddels zijn er aanhangers van Fethullah binnen alle gelederen van het Turkse staatsbestel, alsmede in de Turkse gemeenschappen van Europa en de Turkse staten. Als we mogen geloven wat er in de geheime banden die in handen van ATV kwamen in 1999, is het slechts een kwestie van tijd wanneer Fethullah Gülen en zijn kompanen aan de macht zullen komen in Turkije. Dat de Islam dan een veel groter rol zal spelen in de toekomst van Turkije, is een gegeven. Dat dit hoogstwaarschijnlijk de doodsteek van secularisatie in Turkije zal betekenen, is echter een understatement. Of dit mogelijk zou kunnen zijn, is een ander vraag daar het leger in Turkije van oudsher een ferm voorstander van secularisme is. Dit komt deels omdat Atatürk zelf uit het leger ~ 131 ~
afkomstig was, en deels omdat het leger zichzelf als de behoeder van de Republiek Turkije ziet. Dat het leger de daad bij het woord voegt, lieten de “corrigerende ingrepen” van het leger in 1960, 1971, 1980 en 1997 zien. Ook toen kwamen er conservatiefIslamitische partijen aan de macht die kritiek uitten op of de staatsvorm, dan wel aanmerkingen hadden op de secularisatie in Turkije. Bij deze ingrepen door het leger werden meerdere streng-Islamitisch politici veroordeeld tot celstraffen, behalve in 1960 toen meerdere politici, inclusief de premier, zelfs ter dood veroordeeld en ook daadwerkelijk opgehangen werden. Dat Gülen steeds meer aanhang krijgt onder vooral de Europese Turken, die na 11 september 2001 steeds meer buitengesloten worden door de Europese samenlevingen, zal nauwlettend gevolgd worden door Turkije en het leger. De toenemende discriminatie en vooroordelen tegen Turkse moslims eist dus zijn tol, echter men moet niet vergeten dat Gülen tegen geweld is. Maar dat een politieke confrontatie onvermijdelijk zal zijn, is duidelijk. Gülen neemt al zijn voorzorgsmaatregelen door het Turkse leger te bestempelen als “een machtig en groots apparaat die een belangrijke functie heeft in het voortbestaan van de Republiek”, om zo het leger te vriend te houden. Ook verklaart hij zich altijd trouw aan het leger en de beginselen waar zij voor staat, te weten secularisme en democratie. Het is dan ook precies door zulke uitspraken dat men niet zeker is of Gülen wel een gevaar is voor Turkije, de honderden scholen en honderdduizenden volgelingen van Fethullah Gülen zorgen in ieder geval voor het nodige wantrouwen. Commotie in Turkije is iets waar de aanhangers van Gülen in ieder geval wel voor zorgen, want is het streven naar een conservatief systeem uit de zevende eeuw na Christus waarbij het huidige seculiere systeem het moet vergelden, acceptabel? Het veroorzaakt in ieder geval zeer verhitte discussies over religieus getinte activiteiten en organisaties die op een democratische manier aan de macht willen komen, om vervolgens (wellicht) democratie te vervangen door een Islam georiënteerd bestuurssysteem. En dat is nog zacht gezegd.
~ 132 ~
Nederland en de oliecrisis van 1973
Het dilemma van Israël en Palestina is actueel, maar is dat eigenlijk al zestig jaar. In 1973 was de pro-Israëlische houding van Nederland reden voor een olieboycot door vrijwel alle Arabische landen. Alhoewel de boycot geen rampzalige economische gevolgen had, werd het pro-Israëlisch standpunt veranderd en bijgesteld. De Palestijnen en hun legitieme recht op zelfbeschikking werd door de olieboycot in een nieuw standpunt verwoord. Ik zal eerst ingaan op de Nederlandse houding tot 1973, waar we de pro-Israëlische houding duidelijk zullen zien. Deze was de Arabieren een doorn in het oog, vooral toen Nederland wapens leverde aan Israël tijdens de Yom Kippoer Oorlog. Dit werd het voornaamste Arabische motief voor de olieboycot. De gevolgen van de boycot waren uiteindelijk te overzien. De maatregelen van Nederland waren hierdoor ook overdreven te noemen, dit zal u later duidelijk worden. Het einde van de boycot kwam met een nieuw standpunt van Nederland dat sterk pro-Arabisch was. De Nederlandse houding tot 1973 Om te beginnen was de houding van Nederland op z’n zachtst gezegd nogal antiPalestijns in de jaren zestig. Waarom zeg ik dit? Er leefde bij het Nederlands parlement in de jaren zestig weinig tot geen belangstelling voor de Palestijnse vluchtelingen. Met de Zesdaagse Oorlog in 1967 veranderde dit bij de Nederlandse volksvertegenwoordigers, maar het bleef bij enkele parlementariërs. Tevens werd de stroom van vluchtelingen van na de oorlog in 1967 gezien als een humanitair, en geen politiek vraagstuk. Uit de Algemene Beschouwingen van de Tweede Kamer kwam een voornemen naar voren deze humanitaire ramp op te lossen “zonder wezenlijke schade voor Israël”. Dit was frappant te noemen gezien het feit dat Israël met het beginnen van de Zesdaagse Oorlog in wezen verantwoordelijk was voor de stroom aan Palestijnse vluchtelingen. Tijdens de oorlog had Israël namelijk de Gazastrook, het schiereiland Sinaï, de Westelijke Jordaanoever en de Golanhoogte veroverd en tevens ontdaan van zijn Palestijnse en/of Arabische inwoners, waardoor het vluchtelingenprobleem ontstond. Alleen de Pacifistisch-Socialistische Partij (PSP) verkondigde een kritische visie door te stellen dat zowel de Palestijnen als de Israëliërs het recht tot zelfbeschikking hadden, maar dat “er moest worden vermeden dat er een nieuwe staat ontstond met dezelfde racistische en onderdrukkende politiek als Israël.” PSP-Eerste Kamerlid Boetes ging in 1969 zelfs nog verder door te pleiten voor een “Joods-Arabische staat binnen het gebied van het voormalige Palestina”. Boetes’ opvolger Van Wijk drong in juni 1970 bij zijn mede-Kamerleden aan op meer belangstelling en inlevingsvermogen jegens de Palestijnen. Hij bekritiseerde vooral de pro-Israëlische en anti-Arabische standpunten in het Nederlands parlement.
~ 133 ~
In het parlement was er rond 1970 echter niet opvallend veel te merken van belangstelling voor de Palestijnen, vooral niet door de Katholieke Volkspartij (KVP). De Partij van de Arbeid was hierop geen uitzondering, binnen de partij was er buitengewoon veel bewondering voor Israël, in het bijzonder voor de sociaaleconomische weg die de Israëlische Arbeiderspartij had gekozen. VVD-Tweede Kamerlid Toxopeus vond dat “het uitblijven van een oplossing voor de humanitaire vluchtelingenvraagstuk geheel te wijten was aan de jarenlange tegenwerking van de Arabische staten, terwijl de Israëliërs zeer zeker wel wilden helpen.” Opmerkelijk was wel het optreden van Jongeling, Tweede Kamerlid van het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV), die aan minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns het volgende zei: “U heeft uitstekende relaties in de Arabische wereld, kunt u die kringen niet polsen over een eventuele bereidheid tot medewerking aan een Palestijnse staat in zo een vorm dat ook Israël daarmee akkoord zou gaan?” Jongeling probeerde het zo voorzichtig mogelijk te brengen: “Ik heb het niet over een groots plan, maar misschien kan u voorzichtig polsen of peilen. Het is een zó vastgelopen situatie, dat men wel eens wat mag wagen.” Het antwoord van minister Luns was kort maar duidelijk: “Ik ben benieuwd naar de reactie in Tel Aviv op uw voorstel”. In 1971 volgde Schmelzer Luns op als minister van Buitenlandse Zaken en werd de lichte neiging het Israëlische beleid op sommige punten te bekritiseren versterkt. Maar ten aanzien van de kwestie van de Palestijnen bleef Schmelzer op wezenlijke punten dezelfde standpunten innemen. Hij was erg huiverig in het erkennen van de politieke aspecten, net als het parlement. Desondanks stemde Nederland in 1972 in met resolutie 2949 van de Verenigde Naties (VN) waarin een verwijzing naar de rechten van de Palestijnen was opgenomen. Dit gebeurde vooral omdat Nederland het gezamenlijk optreden van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) wilde bevorderen. Behalve Denemarken stemden alle EEG-landen namelijk ook voor de resolutie. Op een eventuele erkenning van het zelfbeschikkingsrecht van de Palestijnen, antwoordde Schmelzer dat hij “niet wist wat er onder ‘het Palestijnse volk’ verstaan moest worden”. Kort gezegd kunnen we dus concluderen dat de Nederlandse houding voor de uitbraak van de Yom Kippour Oorlog van 1973 zeer pro-Israëlisch was, maar langzaamaan kritischer werd na de Zesdaagse Oorlog in 1967. De Arabische motieven voor de olieboycot Nu we de houding van Nederland voor 1973 weten, kunnen we beter begrijpen waarom de Arabieren besloten tot een olieboycot. Dit wordt zelfs nog duidelijker als we de Yom Kippoer Oorlog en de reactie van Nederland bekijken. Op 6 oktober 1973 begon de Yom Kippoer Oorlog toen Egypte en Syrië Israël binnenvielen. Egypte stak het Suezkanaal over, terwijl Syrië binnenviel via de Golanhoogte: Israël kreeg hierdoor te maken met een tweefrontenoorlog. Nederland was er als de kippen bij om “de Arabische agressie te veroordelen”. De Nederlandse minister-president Den Uyl zou dit later tegenspreken, volgens hem waren in het officiële Nederlands standpunt niet de woorden ‘Arabische agressoren’ gebruikt. Wel vond hij dat de Arabische actie “onrechtvaardig” was en ~ 134 ~
verwees dan ook naar de recente “terroristische aanslagen van de Arabieren” tijdens de Olympische Spelen van 1972 in München, waar Israëlische sporters het doelwit waren. Deze anti-Arabische uitspraken vielen verkeerd bij de Arabieren. Nederland hield vast aan zijn standpunt dat de Yom Kippoer Oorlog door de Arabische wereld was begonnen. Deze moest zich dan ook terugtrekken naar de grenzen van voor de oorlog. Dit was onacceptabel voor Egypte en Syrië die in de eerdere Zesdaagse Oorlog van 1967 belangrijke gebieden kwijtgeraakt waren aan Israël. Het doel van de nieuwe oorlog was deels de herovering van die gebieden, deze verliep echter zo goed dat Israël de eerste dagen van de oorlog compleet overrompeld werd. Een huilende Israëlische ambassadeur aan de deur van de minister van Defensie Henk Vredeling was het gevolg. De ambassadeur vertelde dat zijn land het ‘Samson-Scenario’ overwoog, wat erop neer kwam dat Israël bij het verlies van de oorlog zijn twintig atoombommen zou gebruiken (desnoods om zowel zichzelf als de vijand te vernietigen). Vredeling besloot direct tot het leveren van wapens aan Israël, zelfs zonder toestemming te vragen aan het kabinet. Toen de Arabische geheime diensten dit ontdekten, waren ze hier niet erg over te spreken. Mede door deze geheime wapenleveranties keerde de oorlog al snel ten faveure van Israël en werden Egypte en Syrië teruggedrongen. Op 22 oktober 1973 besloot de VN Veiligheidsraad een resolutie tot directe wapenstilstand aan te nemen. Israël ging echter onverminderd door en veroverde meer gebied van Egypte, zelfs tot voorbij de Sinaï. Tevens omsingelde ze het Derde Egyptische leger, waardoor totale vernietiging dreigde voor Egypte. Om die reden werd er wederom een resolutie aangenomen op 26 oktober 1973 teneinde een onmiddellijke wapenstilstand te bewerkstelligen. Echter, nu ontstond de discussie of Israël zich moest terugtrekken naar de grenzen van 22 oktober 1973 of 6 oktober 1973. Beide opties waren in het nadeel van de Arabieren. Te midden van deze discussie neigde Nederland weer naar een sterk pro-Israëlische houding, iets wat de Arabieren niet konden waarderen. Vooral niet na de nederlaag die ze geleden hadden. De Koeweitse consul Rabbani zou volgens De Tijd daarom geadviseerd hebben tot een olieboycot van Nederland, nadat eerder de Verenigde Staten van Amerika ook geboycot werden. Hij verklaarde dat “de olieboycot niet gebaseerd is op de recente ontwikkelingen, maar op de houding van Nederland van de afgelopen 25 jaar waarbij het altijd pro-Israël was, zonder ook maar enig begrip voor de Arabische standpunten.” Rabbani hield de minister van Buitenlandse Zaken Max van der Stoel niet verantwoordelijk voor de olieboycot, dat is zeer opmerkelijk gezien zijn pro-Israëlische daden. Zo zette hij zich in om een wapenstilstand langs de bestandslijnen van 1967 te handhaven, dit zou betekenen dat Israël het veroverde gebied van de Zesdaagse Oorlog mocht behouden. Ook kreeg hij veel kritiek door vermeende pro-Israëlische uitlatingen in persoonlijke gesprekken met de ambassadeurs van een aantal Arabische landen. De meeste Nederlanders waren Van Der Stoel niet dankbaar voor zijn houding, zo vermeldde De Haagsche Courant van 27 oktober 1973. Ook minister van Defensie Vredeling deed er naast zijn wapenleveranties nog een schep bovenop door openlijk ~ 135 ~
acte de présence te geven op pro-Israëlische demonstraties. Door dit alles werd de Arabische olieboycot een feit, Nederland had het allemaal aan zichzelf te danken vond Het Vrije Volk. De gevolgen van de olieboycot voor Nederland De schrik zat er goed in bij Nederland, al snel verschenen journalisten die moord en brand riepen. Ze toonden zeer negatieve cijfers, zo zouden er 20.000 mensen ontslagen moeten worden en zou de olieboycot minstens vijf jaar duren. Dit alles bleek echter sterk overdreven, al in 1974 werd de olieboycot opgeheven en van alle doemscenario’s bleek er geen enkele waarheid te worden. Alhoewel de Arabieren voor het instellen van de olieboycot al gezegd hadden dat een veroordeling van Israël voldoende was, wilde Nederland daar niet aan beginnen. Nog steeds vonden de Nederlandse parlementariërs dat de oorlogsdaad van Egypte en Syrië “onrechtvaardig” was. Er werd niet gekeken naar het Palestijnse vraagstuk. Nederlandse kranten kwamen met interessante theorieën dat het belangrijkste motief van de Arabieren het kunstmatig laten stijgen van de olieprijs was. De westerse landen zouden nog lang niet aan de grens zitten van wat ze bereid waren te betalen voor hun olie en de olieproducerende landen zouden hierop inspelen. Het Israël-Palestina conflict zou slechts een façade zijn. Dit zou verklaren waarom olieproducerende landen, eerst de Arabische en later ook Nigeria, Indonesië en Venezuela, hun prijzen met gemiddeld meer dan 70% hadden verhoogd. Naast de olieboycot die sommige hadden ingesteld. De olieboycot zou niet om de Palestijnen of om Israël gaan, maar om geld en trots van de Arabieren. De wereld zou de Arabische natuurlijke rijkdom verkwisten zonder dat de betreffende landen er zelf efficiënt van konden profiteren. De Arabieren kregen ook geen hulp om hun land minder eenzijdig op te bouwen en verder te ontwikkelen, zodat hun economie niet langer afhankelijk was van één sector, zo beweerde Vrij Nederland in 1973. Wat de reden ook was voor de olieboycot, Nederland raakte in paniek en begon een reeks van overdreven maatregelen te nemen. Het kabinet begon al snel met rantsoenering van benzine door middel van benzinebonnen en de autoloze zondag, dat terwijl minister van Economische Zaken Lubbers een stap verder ging en sprak over een extra deels autovrije zaterdag en autovrije avonden. Hij werd ook bekend als de minister die de mensen vroeg de gordijnen een uurtje eerder dicht te doen. Ondanks deze maatregelen gebeurde er vrij weinig in Nederland, de olieboycot zorgde niet voor de paniekscenario’s die velen hadden voorspeld. Zo had de Rotterdams havenwethouder drs. H.J. Viersen gewaarschuwd voor de werkgelegenheid van 20.000 mensen in Rotterdam en voor de EEG, die voortaan minder afhankelijk zou willen zijn van één oliehaven. Het Franse Le Havre zou ook de positie van belangrijke havenstad ambiëren, zo vertelde Viersen. Tevens schreef hij dat “de Verenigde Staten van Amerika grote angst hadden om iets met olie te ondernemen in Rotterdam”, na een bezoek aan de Amerikaanse havens. Het bleek echter allemaal gebakken lucht, Rotterdam raakte zijn positie als wereldhaven niet kwijt en er werden ook geen duizenden mensen ontslagen. ~ 136 ~
Het einde van de boycot Feitelijk kwam Nederland dus nooit in de problemen door de olieboycot, de multinationals zoals De Koninklijke Shell en Gulf konden nog steeds olie leveren. Hiernaast had Nederland oliereserves waarmee het een groot aantal weken kon uithouden. De Koeweitse consul Rabbani vond dit het bewijs dat de Arabieren er niet op uit waren om de Nederlandse economie te verwoesten, maar dat ze slechts hun onvrede met de Nederlandse houding kenbaar wilden maken. Dit zou ook verklaren waarom er geen absolute oliestop was vanuit de Arabische landen, vele Westerse functionarissen verklaarden dat Arabische tankers toch naar Rotterdam gingen tijdens de oliecrisis van 1973 en 1974. Het gewenste effect van de olieboycot werd toch bereikt toen Nederland op 6 november 1973 samen met acht andere EEG-lidstaten, een nieuw standpunt innam. Zo moest Israël de omsingeling van het Egyptische leger opgeven en zich geheel terugtrekken achter de bestandslijnen van 22 oktober 1973. Jeruzalem had echter de opheffing van de omsingeling gekoppeld aan de uitwisseling van krijgsgevangenen. Ook moest Israël een einde maken aan de territoriale bezetting van alle gebieden, dus ook de gebieden die veroverd waren in 1967. Als laatst erkenden de negen landen de politieke rechten van de Palestijnen. Hoewel de Israëliërs zich bedrogen voelden en de Arabieren zichzelf tot overwinnaars kroonden, bleef Nederland sterk pro-Israëlisch. Het veranderde standpunt van Nederland werd veroorzaakt door de olieboycot van de Arabische landen. De grote economische stagnatie die men verwachtte bleek achteraf toch mee te vallen. De overdreven maatregelen en doemscenario’s van Nederland deden het erger lijken dan het in werkelijkheid was. Desondanks kwam Nederland met een standpunt waar de Arabieren zich in konden vinden, dit betekende echter niet het einde van het conflict tussen Israël en de Arabieren. Het is momenteel nog net zo actueel als 35 jaar geleden.
~ 137 ~
~ 138 ~
Het christelijk geloof in de Middeleeuwen
In haar publicatie ‘Religion’ schrijft historica en Middeleeuwendeskundige Mayke de Jong dat ‘a ‘correct’ Christian cult was the crucial ingredient of the identity and cohesion of early medieval polities.’ Hiermee komt het belang van het Christelijke geloof in de Middeleeuwen goed naar voren. Want zoals Mayke de Jong laat blijken in haar tekst, was geloof en in het bijzonder het Katholieke geloof een bindmiddel voor de volkeren in Europa. Ten tijde van de vroege middeleeuwen waren er meerdere stammen met elk andere gebruiken en geloven, een eenheid hieruit smeden was vrijwel onmogelijk en het geloof was het enige mogelijke bindmiddel. Tevens was het ook een manier om je juist te onderscheiden van de heersende elite. Om dit soort praktijken tegen te gaan, was het vormen van een “juiste” religie belangrijk, ten slotte was het in een land waar de tegenstellingen optimaal waren zeer moeilijk om de eenheid te bewaren. De verschillende stromingen binnen het Christendom werden al gebruikt door bijvoorbeeld de Visigoten, die het Arianisme aanhielden. De ontstane vacuümpositie werd door het enige georganiseerde bestuursapparaat dat nog operationeel was ingevuld, dit was de Romeinse Kerk. Hiervan wilden ook de koningen profiteren, niks was tenslotte ‘goedkoper’ dan het volk tevreden te houden met “hemelse” beloningen in plaats van aardse materiele zaken. Ook het streven naar een vroom en Christelijk rijk speelde een rol hierin uiteraard, de vroege middeleeuwen waren een heuse concurrentie tussen de verschillende nieuwe christelijke rijken die allemaal elkaar wilden aftroeven. Dit kon zijn met het aantal bekeerde volkeren of met de leefwijze van zijn onderdanen. Zo creëerde men een samenhangende systeem dat alle mensen in beginsel als gelijk behandelde, en tegelijkertijd onderlinge spanning weghaalde door een gezamenlijke Christelijke identiteit. De te vormen eenheid van het juiste christendom werd door meerdere groepen gepredikt, zoals we kunnen nalezen in de Synode van Frankfurt uit 794 en de Vorstenspiegel van Sedulius Scottus. De vroeg middeleeuwse heersers profiteerden hiervan, zoals eerder gezegd, en gebruikten het voor hun eigen macht. De Kerk en de verschillende vorsten gebruikten elkaar en legitimeerden elkanders macht, waardoor de vorst de Kerk bescherming bood en andersom de Kerk de koning als vertegenwoordiger van God op bestuurlijk niveau aanwees. Hierdoor was het als goedgelovige Christen vrijwel onmogelijk om de koning ontrouw te zijn. Tenslotte was de koning aangewezen door God zelf. Deze interpretatie zorgde voor de Christelijke cultuur en identiteit zoals we die vandaag de dag nog steeds kennen. Kerstening in soorten en maten Los van het eenheidsprincipe dat het Christendom in Europa, bedoeld of onbedoeld, realiseerde doordat het door Europese leiders in politiek opzicht werd gebruikt, was ~ 139 ~
ook de kerstening van niet-Christenen een deel van het dagelijkse leven in het Middeleeuwse Europa. Zowel Wood als Fletcher (beide historicus van de Middeleeuwen) bespreken de bekering van een aantal ‘heidense’ groepen aan de randen van de vroegmiddeleeuwse Christelijke wereld. De pogingen om respectievelijk de Saksen en de Denen onder de grote paraplu van het Christendom te krijgen, liepen nogal uit de hand en eindigden in een grootschalige oorlog. Later werden er andere tactieken gebruikt om volkeren en stammen te bekeren, zoals bij de Centraal-Aziatische Avaren. Uiteraard werd er geleerd van de gemaakte fouten tegen de Saksen, dit wordt al duidelijk als de Avaren worden verslagen door Karel de Grote in 796. Meteen gaan er geruchten dat “dit een tweede Saksen zal worden”, maar Frankisch hofgeleerde Alcuin zegt al meteen de Avaren met liefkozende woorden bekeerd moeten worden.56 Een ander aspect was de kracht van de Denen, een reeks machtige koningen maakte van de Denen een potentieel gevaar waar veel vijanden van de Franken naartoe vluchtten, onder andere de Saksische Widukind in 782. Een direct aanval zou derhalve te veel gevaren met zich meebrengen zo snel na de verovering van Saksen. En alhoewel missionarissen aanwezig waren in het gebied van de Denen, was men niet zo erg succesvol. De handelsrelaties waren echter buitengewoon goed, in tegenstelling tot de Saksen of Centraal-Aziatische Avaren waren de Denen geen semi-nomadisch volk. De Denen liepen ver vooruit op de rest van Europa qua handel en schepenbouw, wat later ook goed naar voren zou komen met de Vikingperiode. De vechtlust van de Denen was echter wel te vergelijken met die van de Saksen en Avaren, maar waar de vorsten van de laatste twee volkeren weigerden het Christendom aan te nemen, was de Deense koning Harald Klak bereid om naar het hof van Lodewijk te komen.57 Hij werd gedoopt, alhoewel meer om diplomatieke redenen, maar bleef zijn eigen heidense rituelen trouw tot in de tiende en elfde eeuw na christus. Deze combinatie van diplomatieke listigheid, handelspositie en krachtige koningen zorgde ervoor dat de Denen anders aangepakt moesten worden dan de Saksen en Avaren. Goed geloof In een gerenommeerd stuk van historica McKitterick over de Karolingische ‘Renaissance’ staat te lezen hoe belangrijk correct geloof werd gevonden, het ging zelfs zo ver dat geleerden aan het hof van Karel de Grote zelfs de bijbel corrigeerden. De definitie van “goed geloof” was uiteraard niks meer dan de context die Karel de Grote eraan wilde geven door middel van de correcties. Deze correcties werden dus uitgekozen door Karel de Grote, het was dus ook geen toeval dat het gebeurde door zijn hofhouding. De creatie van een dergelijk “verbetermentaliteit” had als gevolg dat Oude Latijnse werken alsmede de Vulgaat-vertalingen van Hieronymus nogmaals geraadpleegd werden om eventuele afwijkende zinnen te vervangen. Het doel, zoals vermeld in McKitterick, was het vormen van een uniforme reguliere stabiliteit in het Richard Fletcher, The conversion of Europa. From paganism to Christianity, 371-1386 AD (Londen, 1997), p. 220-221 57 Ian Wood, The missionary life. Saints and the evangelisation of Europe 400-1050 (Londen, 2001), p. 14-15 56
~ 140 ~
Frankische Rijk.58 Afwijkende bijbels en geschriften werden simpelweg verbannen, zodat iedereen hetzelfde te lezen kreeg en derhalve dezelfde opvattingen van het Christendom ingeprent kreeg. Hoe echter beoordeeld werd wat het goede geloof was, is toe te schrijven aan enkele individuen. Het feit dat Karel de Grote in het Admonitio Generalis uit 789 al zegt de teksten te moeten corrigeren geeft al aan dat het een initiatief van zijn kant was. De drang om bijbelteksten te corrigeren kwam dus niet vanuit de paus of het volk, maar simpelweg van een vorst die het als een politiek middel trachtte te gebruiken om eenheid en stabiliteit in het rijk te bewerkstelligen. De AngelSaksische geleerde in dienst van de Karolingers Alcuin van Tours gaf de nadruk aan de layout en organisatie van de tekst, terwijl Theodulf van Orleans een academisch intellectueel werk ervan maakte.59 Wat hun perceptie was van een goed geloof, staat nergens vermeld. Vermoed mag worden dat het om de opvattingen van Karel de Grote ging, in die mate dat het niet in botsing kwam met de opvattingen uit Rome. Van Christendom naar Jodendom Historicus Fletcher schrijft in zijn ‘Rival monotheisms’ over ene Bodo, die veel beroering veroorzaakte door het Christendom te verruilen voor de Joodse religie. Nadere inspectie van de primaire bron waarop Fletcher zich baseert, maakt echter duidelijk dat hij nogal selectief is geweest in zijn keuze van de gegevens die hij in zijn beschrijving heeft overgenomen. Hieronder volgt het volledige verhaal, overgenomen uit de Annalen van Sint Bertijns (de ‘rijksgeschiedenis’ van de Franken in de negende eeuw): De Annalen van Sint Bertijns, s.a. 839 [Janet L. Nelson transl., The Annals of St-Bertin Ninth century histories I (Manchester/New York, 1991), pp. 41-2. “Meanwhile, something very distressing happened, something to be bewailed by all the children of the Catholic Church. Rumour spread the news and the Emperor found out that the deacon Bodo, an Aleman by birth and deeply imbued from his earliest childhood in the Christian religion with the scholarship of the court clergy and with sacred and secular learning, a man who only the previous year had requested permission from the Emperor and the Empress to go on pilgrimage to Rome and had been granted this permission and had been loaded with many gifts: this man seduced by the enemy of the human race had abandoned Christianity and converted to Judaism. First he entered into discussion about apostasy and his own perdition with some Jews whom he had brought with him to sell to the pagans. He was not afraid to make his cunning plans and having let these Jews been taken away and kept only one companion with him, a man rumoured to be his nephew, he renounced the Christian faith – we weep to say it – and professed himself a Jew. Thus he was circumcised, let his hair and beard grow and adopted – or rather usurped – the name of Eleazar. He assumed a warrior’s gear, married a Jew’s daughter and forced his nephew mentioned earlier also to convert to Judaism. Finally, overcome by the most despicable Rosamond McKitterick, ‘The Carolingian Renaissance’, in: Joanna Story ed., Charlemagne: Empire and Society (Manchester, 2005), p. 154-155 59 idem 155 58
~ 141 ~
avarice, he entered the Spanish town of Zaragoza in mid-August along with some Jews. It was only with difficulty that the Emperor could be persuaded to believe this news at all, which clearly showed to everyone what a very distressing episode this was for the Emperor and Empress and indeed for all those redeemed through the grace of the Christian faith.” Het vervolg en tevens de enige andere vermelding van Bodo in de Annalen: De Annalen van Sint Bertijns, s.a 847 “Bodo, who some years earlier had abandoned the truth of a Christian and had gone over to the perfidity of the Jews, made such further progress in evil that he devoted himself to urge all the Christians living in Spain under the king and people of the Saracens60 that they should abandon Christianity and convert to the insanity of the Jews or the madness of the Saracens , or, said Bodo, they would all certainly be killed. A tearful petition was sent about him by all the Christians of that realm, to King Charles61 , and the bishops and other clergy in this kingdom, requesting them to demand the apostate Bodo to stop presenting the Christians who lived down there with such a choice between persecution or death.” Het probleem met Bodo ligt hem vooral in het feit dat het een hooggeplaatste functionaris was aan het Karolingische hof. Het betrof een geleerde en intelligente man die naast zijn onverwachte sprong naar het Jodendom, ook nog eens de vorst en vorstin voorloog. Zijn bedevaart naar Rome werd met vreugde beantwoord en Bodo werd overladen met presenten en ander waardevol spul. Hij koos ervoor om te vluchten uit het Frankische Rijk, het waarom is niet echt duidelijk aangezien Fletcher ook al aangeeft dat Joden het vrij goed hadden daar.62 Hierdoor worden er theorieën gemaakt over aan de ene kant, Joden aan het hof die Bodo overtuigd hadden om ook Joods te worden, waarna hij een plan smeedt om zoveel mogelijk kapitaal los te weken van de Karolingische vorst. Of dit waar is, blijkt niet verifieerbaar aangezien de Annalen van Sint Bertijns uit 839 een compleet ander verhaal schetsen. Volgens dit verhaal had Bodo enkele Joden meegenomen om (hoogst waarschijnlijk) te verkopen aan de heidenen, echter na een felle discussie over het leven na de dood moest Bodo denken aan wat de Joden zeiden. Dit weerhield hem er niet van om zich te ontdoen van de Joden en na beraad toch te bekeren tot het Jodendom. Ook dwong hij zijn neef tot hetzelfde en vroeg hij de Islamitische heerser van Al Andalusie om alle Christenen te bekeren tot of de Islam dan wel het Jodendom. Alhoewel dit op het eerste gezicht allemaal propaganda lijkt om Bodo te demoniseren, kunnen we ook concluderen dat Bodo niet zomaar een bekeerling is. Het zit hem waarschijnlijk in het feit dat het een persoon was met een belangrijke functie binnen het Karolingische Rijk, die “overliep” naar niet alleen een ander geloof maar ook naar een vijandige staat, te weten Al Andalusie. Dat hij daar vervolgens de moeite nam om een alliantie te vormen met Moslims, een nog groter vijand in die tijd, boezemde uiteraard veel Christenen angst in. Dat is de meest gebruikte vroegmiddeleeuwse benaming voor moslims. Dat is Karel de Kale. 62 Richard Fletcher, The conversion of Europa. From paganism to Christianity, 371-1386 AD (Londen, 1997), p. 290 60 61
~ 142 ~
Argentinië en Nederland tijdens het WK in 1978
Nadat de militairen in 1976 de macht grepen in Argentinië, begonnen er mensen te verdwijnen. Dit waren vooral politieke tegenstanders van de militairen, zoals communisten en studenten. Hierdoor vroeg Nederland zich af of ze het Wereldkampioenschap Voetbal 1978 niet moesten boycotten. Zoals we gaan zien in de documentaire ‘Een vuil spelletje. Het WK Voetbal 1978 in Argentinië’, liepen de gemoederen hoog op in Nederland. Zo waren er actievoerders die het Nederlands Elftal niet naar Argentinië wilden zien gaan. Uiteindelijk ging Nederland toch en werd verslagen in de finale door Argentinië. Historisch achtergrond Argentinië werd in 1816 onafhankelijk van Spanje en groeide al snel uit tot een rijk land. Ook het inwonersaantal steeg van 2 miljoen in 1869 tot 27 miljoen in 1981. Gedurende 1880 en 1920 was het zelfs één van de rijkste landen ter wereld, daarna ging het echter slecht met de economie. De landbouweconomie van Argentinië kon namelijk de concurrentie met andere landen niet aan. Het ging dermate slecht dat militaire leiders de macht overnamen. In 1943 kwam zodoende een groep Argentijnse militaire leiders aan de macht, waaronder kolonel Juan Peron (1895-1974). Peron zorgde met zijn regeerwijze voor een nieuwe politieke stroming in Argentinië. Met deze ideologie, peronisme, boekte hij grote successen door onder andere een sterk nationaal bewustzijn en eenheid van het land te creëren. Ook was Peron stevig gekant tegen de Amerikaanse en Britse invloeden. Hij besteedde veel aandacht aan de nationalisatie van de Argentijnse industrie, alsook de industrialisatie van het land. Peron zette gehaast door met zijn politiek van nationale onafhankelijkheid van Argentinië en zette hoge importtarieven op goederen naar zijn land. In 1945 trouwde Peron met Eva Duarte, beter bekend als ‘Evita’ door de gelijknamige film waarin Madonna haar speelt. Met Eva en Peron beleefde Argentinië een aantal succesvolle jaren, waarin Eva vooral opviel doordat ze de arme Argentijnen hielp. De omslag kwam echter in het begin van de jaren ’50, toen er problemen ontstonden in het economische klimaat van Argentinië. Niet lang daarna stierf Eva in 1952 en ontstond er grote onrust onder het volk door de aanhoudende economische problemen. Het duurde dan ook niet lang tot er een militaire staatsgreep plaatsvond, waarna Peron zelf verbannen werd. In 1955 ging Peron in ballingschap in Paraguay en later in Spanje. In de periode dat Peron uit de politiek in Argentinië was verstoten, verliep het niet beter. Politieke instabiliteit, herhaaldelijke economische crises, radicale presidenten en verscheidene staatsgrepen kenmerkten het land totdat er in 1973 verkiezingen werden gehouden. Tot aan 1973 mochten naast Peron ook de peronisten niet meedoen aan de verkiezingen. Peron mocht ook niet meedoen aan de verkiezingen van 1973, ~ 143 ~
desalniettemin wonnen de peronisten deze op 11 maart 1973. Hector Campora werd de nieuwe president, maar gebruikte zijn presidentschap om de ballingschap van Peron te beëindigen en nieuwe verkiezingen uit te schrijven. In oktober 1973 was het dan zo ver, Peron werd na ongeveer 20 jaar weer president. Lang mocht hij er echter niet van genieten, want op 1 juli 1974 stierf hij op 79-jarige leeftijd. Zijn vrouw Isabel Peron nam het roer over, maar bleek al snel niet in staat te regeren. Haar incompetentie zorgde voor corruptie en een spiraal van geweld tussen verschillende groepen. De belangrijkste van deze groepen waren de rechtse anticommunisten AAA (Alianze Anticommunista Argentina), de marxistische guerrillabeweging ERP (Ejercito Revolucionario del Pueblo) en de links-peronistische Montoneros. Het dieptepunt voor Argentinië lag in deze periode; de inflatie was hoog en er werd hard gevochten tussen linkse en rechte groeperingen. Het land kwam bijna in een staat van burgeroorlog toen de militairen besloten in te grijpen. Isabel Peron werd op 24 maart 1976 weggestuurd en het leger stelde uit zijn midden de generaal Jorge Rafael Videla aan als president. Generaal Videla werd in eerste instantie toegejuicht door het Argentijnse volk omdat hij beloofde een einde te maken aan de onrust. Dit deed hij door de AAA in te zetten voor moorden op leden van de ERP en de Montoneros. De AAA bestond vooral uit oudpolitiemensen en paramilitairen die als doodseskaders fungeerden. In een korte tijd werden de ERP-leden in het noorden van Argentinië vrijwel uitgeroeid, net als de Montoneros-leden die actief waren in de steden. De terreur van Videla hield echter niet op en mensen bleven verdwijnen. Het ging vooral om linkse studenten die hierbij spoorloos verdwenen, naar later bleek zouden velen met vliegtuigen in de Atlantische Oceaan gedumpt zijn. Door deze veelal gewelddadige handelingen had Videla zijn eerste doel van stabiliteit en orde al snel bereikt. De inflatie kon Videla in 1977 terugbrengen tot 160%, terwijl deze in 1975 onder Isabel Peron nog 235% was. De tariefmuren die Peron onder zijn protectionistische politiek had opgebouwd om de Argentijnse producten te beschermen, werden afgebroken door Videla. Het protectionisme van Peron werd vervangen door een neo-liberaal economisch beleid. Omdat de export van graan belangrijk was voor Argentinië werden de lonen laag gehouden om zodoende graan goedkoper te kunnen aanbieden. Hierom werden de vakbonden opgeheven. Dit alles nam echter niet weg dat Videla op grote schaal onschuldige mensen liet verdwijnen, terwijl de gewapende guerrilla’s eigenlijk al uitgeroeid waren. Deze schending van mensenrechten kwam al snel op de agenda’s van verschillende Europese landen. Vooral omdat het Wereldkampioenschap Voetbal van 1978 in Argentinië gehouden zou worden, dit was namelijk al veel eerder dan de staatsgreep van 1976 afgesproken. Het bleek een dilemma en in Nederland barstte al snel de discussie los wat nu eigenlijk de situatie in Argentinië was en of het Nederlands Elftal wel mee moest doen aan het WK. Er bestond namelijk een grote kans dat het Argentijnse regime het sportevenement zou gebruiken voor propaganda en reclame terwijl het geen rekening hield met mensenrechten door het opruimen van politieke tegenstanders. Dwaze Moeders De enige organisatie die niet in de kiem werd gesmoord door het militaire regime van ~ 144 ~
Videla was: ‘Dwaze Moeders’. Deze bestond uit moeders die hun kinderen kwijtgeraakt waren, maar niet wisten of ze dood of levend waren. Om antwoord te krijgen op hun vraag kwamen ze elke donderdag bijeen op het grote Meiplein van de Argentijnse hoofdstad Buenos Aires om te protesteren. Het was de enige protestgroep die niet verboden was en het kreeg daardoor veel aandacht vanuit Europa. Oprichtster Nora de Cortinas vertelde hoe ze journalisten aanklampten om aandacht te vragen voor hun zaak. Ook de Nederlandse hockeyster Hans Jorritsma, die in Argentinië was voor het WK Hockey in 1978, was getuige van een Dwaze Moeders-protest. Totdat de politie aankwam om de actie te beëindigen, zoals Jorritsma schreef in zijn dagboek. Bij terugkomst in Nederland zou Jorritsma zijn dagboek laten publiceren in het tijdschrift Vrij Nederland om te laten zien hoe erg het eraan toe ging in Argentinië. De standpunten van de zakenwereld, zoals de bestuursleden Dekker (Philips), Batenburg (ABN), Kraaijeveld van Hemert (Boskalis) waren simpel en oppervlakkig. Er viel geld te verdienen in Argentinië en de schending van mensenrechten had daar niks mee te maken. De zakenwereld had gesproken met moeders van Dwaze Moeders, maar vond de toezeggingen van Argentinië dat het om incidenten ging voldoende. Hetzelfde kan gezegd worden voor de verschillende ministers en ambtenaren van Nederland. De betrekkingen met Argentinië werden boven andere agendapunten gezet. Dit geldt echter niet voor alle Nederlanders, er waren verschillende actievoerders die opperden voor een serieus gesprek met Argentinië over de mensenrechten of zelfs voor een boycot van het WK. Neerlands Hoop Eén van de eerste actievoerders om het WK te boycotten waren cabaretiers Freek de Jonge en Bram Vermeulen die met hun groep Neerlands Hoop overal in Nederland en België optraden om steun te vergaren. Zowel voetbalminnend als progressief Nederland was onaangenaam verrast, want ook hier gold de algemene opvatting: ‘mensenrechten zijn een goede zaak, maar voetbal is heilig’. De Jonge en Vermeulen waren sterk van mening dat Argentinië bestraft diende te worden voor hun omgang met de mensenrechten en de verdwijning van duizenden linkse Argentijnen. ‘De economie zal me een rotzorg zijn!’ riep De Jonge woedend uit tijdens zijn voorstelling Bloed aan de Paal, ‘in Argentinië worden er dagelijks mensen gemarteld!’. De Jonge richtte met zijn voorstelling ook de aandacht op de hypocriete houding van Nederland ten opzichte van Argentinië. Zo keurde Nederland via PvdA-kamerlid Harry van den Bergh de situatie in Argentinië af, maar bleek het achteraf wel handel te drijven met het land. Vooral de wapenhandel was winstgevend voor Nederland, maar er werden ook geldleningen gegeven. Links Nederland wilde niet meedoen aan het WK, overigens waren de meeste linkse groeperingen in Europa het eens op dit punt. Een boycot zou voor een voetballiefhebbend land als Argentinië een grote klap betekenen. Een klap waarmee president Videla zou weten dat Nederland zijn regering niet steunde. Veel journalisten zoals Frits Barend en Henk van Dorp, nog steeds vrij bekend op de Nederlandse ~ 145 ~
televisie, waren het hiermee eens. De Koninklijke Nederlandse Voetbal Bond (KNVB) kon de actie van De Jonge niet waarderen en vond het, zoals we ook in de documentaire ‘Een vuil spelletje’ kunnen zien, ongehoord. Ondanks het feit dat De Jonge door de functionarissen niet serieus werd genomen, trok hij volle zalen. ‘We gaan naar Argentinië waar daagelijks wordt gemoord maar daar is nu eventjes geen tijd voor want zo juist heeft Rep gescoord!’ aldus De Jonge en Vermeulen tijdens hun voorstelling. Het bleek een groot succes, maar net niet genoeg om de voetballers te overtuigen. Toenmalig voetbalinternational Jan Poortvliet geeft achteraf in de documentaire aan ‘zich er niet in verdiept te hebben’. De voetballers wilden nu eenmaal graag voetballen op een WK, die ook nog eens slechts eenmaal in de vier jaar georganiseerd wordt. Ook de Vereniging van Contractspelers (VVCS), een Nederlandse vakbond voor betaalde voetbalspelers, gaf aan dat ‘de deelname van de KNVB en het Nederlands Elftal aan het WK in Argentinië niet ter discussie staat’. Wel boekte De Jonge een kleine overwinning met de hockeyster Hans Jorritsma. Twee maanden voor de voetbalkampioenschappen, was er namelijk het WK voor hockey en ook deze was in Argentinië. Hoewel het Nederlands Elftal meedeed aan deze WK Hockey 1978, weigerde Jorritsma zijn zilveren medaille in ontvangst te nemen en maakte zo zijn afkeer van Vidale openbaar. Bij terugkomst liet hij tevens per brief weten niet meer voor het Nederlands Elftal uit te willen komen. Het mocht echter niet baten, want in mei 1978 ging het voetbalelftal van Nederland naar het WK. De Jonge en Vermeulen waren met hun aanhang aanwezig op het vliegveld, maar konden niet voorkomen dat de voetballers via een andere ingang het vliegtuig namen. Het WK Ondanks alle commotie en de druk die actievoerders uitoefenden, gingen de voetballers naar het WK. Wel kregen ze van de woordvoerder van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Jan Willem Bertens, te horen dat ze ‘geen interviews mochten geven, geen contact met de Argentijnse regering mochten hebben, niet naar plekken mochten gaan waar er demonstraties werden gehouden en vooral neutraal moesten blijven.’ Dit kunnen we na het lezen van de tekst zien in de documentaire ‘Een vuil spelletje. Het WK Voetbal 1978 in Argentinië’. Bij aankomst in Argentinië werd het Nederlands Elftal meteen geïsoleerd in de bergen waar het ook nog de Argentijnse Claudio von Förster kreeg toegewezen als begeleider en tolk door Videla. Het gaf de striktheid van het Argentijnse regime goed weer, alles werd in de gaten gehouden en geregistreerd. Dit in tegenstelling tot de voetballers van het Nederlands Elftal, ‘van wie niemand Videla zou herkennen’ aldus Chris van der Klaauw, de minister van Buitenlandse Zaken. Het was typerend voor de naïviteit van de Nederlanders. Achteraf gezien bleek het ook wel erg toevallig dat Argentinië het WK won. Er moest door het Argentijns team met 6-0 gewonnen worden van Peru om in de finale te komen en inderdaad wonnen ze met 6-0, ruim boven de vereiste vier. Het WK werd een publiciteitsstunt van het Argentijnse regime en in de finale won Argentinië van Nederland. Het Nederlands voetbalteam, dat zonder Cruijff was gegaan, weigerde na de verloren finale om de medailles in ontvangst te nemen en vertrok meteen naar het vliegveld. Pas na afloop van het WK begrepen de voetballers hoe vuil het spelletje wel niet was in Argentinië. ~ 146 ~
Het testament van Frederick Wilhelm I
In 1713 nam Frederick Wilhelm I de troon van Pruisen over en introduceerde een nieuwe gedachtegoed over een zeer gedisciplineerd en militaire samenleving. Sterke gecentraliseerde macht werd gerealiseerd door sterke verbanden met de adel en de rijke landeigenaren genaamd Junkers. De hardwerkende maar politiek van geen enkel belang zijnde boerenklasse legde de fundering van het Pruisische systeem ingevoerd door Frederick Wilhelm I. Hij was verder bang dat zijn leven abrupt tot een eind zou komen en besloot daarom om een testament te schrijven voor zijn troonopvolger. Hierin gebruikt hij zijn ervaring om zijn waarden en standpunten door te geven aan zijn opvolger. Door zijn gedachtes over de belangrijke aspecten van regeren op te schrijven, hoopte Frederick Wilhelm I dat zijn opvolger zijn politiek zou voortzetten. Hij legde zijn plannen tot in de details uit waardoor zijn opvolger de toekomstige regering makkelijk zou kunnen vormen. Frederick Wilhelm I heeft in zijn testament over zijn militaire, financiële, economische, bureaucratische, interne, externe en religieuze standpunten zodat zijn troonopvolger hierin voorbereid was. Dit testament zou van grote waarde blijken voor de opvolgers van Frederick Wilhelm I, getuige de bijna 200 jaar die in het teken staan van de ideeën van deze Pruisische vorst. Frederick Wilhelm I had de Pruisische troon verkregen door zijn vader die koning was voor hem. Helaas was zijn vader een slecht en zwak leider en was het des te moeilijker om de Pruisische samenleving in een uiterst georganiseerde militaire maatschappij te gieten. Frederick Wilhelm I was ervan overtuigd dat om een grote rol te spelen in (het politiek zeer vijandige) Europa, er een grote militaire macht achter moest staan. Ook wilde hij de Pruisische belangen veilig stellen. Dit komt goed naar voren als we kijken naar het feit dat Pruisen qua oppervlakte en inwoners de 12de staat van Europa was maar qua legeromvang toch zeker de vierde staat was. Het Pruisische leger werd dan ook alom geroemd en gevreesd vanwege zijn sterkte en omvang. Dit krachtige leger was uiteraard nodig om Pruisen te beschermen tegen vijanden en ook om prestige in de ogen van zijn vijanden te verkrijgen. Een derde reden zou de gedachte van Frederick Wilhelm I kunnen zijn; hij vond dat het simpele leven van een soldaat zonder luxe een goede manier was om als een goede christen door het leven te gaan. Voor Frederick Wilhelm I persoonlijk zou zoiets zwaar meetellen, vanwege het feit dat hijzelf ook gelovig was. Frederick Wilhelm I wilde verder ook absolute macht in alle dagelijkse aspecten van het Pruisische leven. Hij gebruikte een sterke bureaucratie en een leger waarin de Junkers werden opgenomen in hoge posities. Door deze Junkers hoge posities te geven en ze vrij hand te gunnen in hun landgoederen, werden ze zeer loyaal tegenover Frederick Wilhelm I. Hierdoor werden veel invloedrijke landeigenaren nu militairen in het leger van Pruisen; de militarisatie van de Pruisische samenleving was nu een feit geworden. ~ 147 ~
Frederick Wilhelm I was toegewijd om zijn eigen absolute macht te vergroten. In zijn ogen was verder het vormen van een sterke gedisciplineerde leger essentieel voor de toekomst van de staat. Deze twee doelen wilde Frederick Wilhelm I vooral meegeven aan zijn opvolger en zijn testament gaat dan ook vooral over hoe deze doelen te bereiken zijn. Gezien het feit dat geen enkel Pruisische instelling zoveel aandacht verkreeg als het Pruisische leger, was het dan ook niet vreemd dat Frederick Wilhelm I het leger als centraal punt verkoos in zijn testament. Door het sterke verbond tussen Frederick Wilhelm I en de Junkers zorgde ervoor dat de militaire levenswijze snel aansloeg in Pruisen. Frederick Wilhelm I was ervan overtuigd dat de behoud van het sterke leger cruciaal was in het behoud van de monarchie. Dit kwam ook goed naar voren in zijn testament. Frederick Wilhelm I vond het zeer belangrijk dat de Junkers en hun zonen allemaal of in leger waren of er in de toekomst in zouden komen. Zo wilde hij namelijk bereiken dat deze potentieel politiek invloedrijke groep toegewijd was om voor de monarch te werken in plaats van tegen hem. De militaire posities stonden ook synoniem voor prestige en macht zolang ze trouw waren aan hun koning. Je zou dus kunnen zeggen dat het slimmer was om de mensen die politiek opstandig konden zijn op te nemen in de regering in plaats van ze erbuiten te laten. Met zo weinig tijd en middelen konden deze Junkers zich niet groeperen en tegen de koning keren. Simpelweg omdat ze te druk waren met het dienen van de koning. Het was dan ook van groot belang om deze Junkers in je buurt te hebben in plaats van ver weg, hun loyaliteit groeide dan en het werd makkelijker om hun daden in de gaten te houden. Frederick Wilhelm I zegt verder ook dat militaire kracht en/of de dreiging ervan gebruikt kon worden om de lage adel in de provincies in de gaten te houden. Hierom wilde Frederick Wilhelm I dan ook regelmatig de verschillende provincies bezoeken om zo een beeld te krijgen van de problemen in de provincies. De economische en militaire verbeteringen konden zo beter toegepast worden en de mensen konden zien wie de echte leider was achter de ambtenaren. Een ander belangrijk punt van Frederick Wilhelm I was dat zijn opvolger nooit en te nimmer de lonen van de regionale leiders, officieren, commandanten en andere belangrijke rangen in het leger mocht verlagen. Dit zou ontevredenheid tegenover de nieuwe koning opwekken en zo opstandigheid veroorzaken onder de normaal trouwe legerleiding. De continuïteit van de lonen van de legerleiding was dan ook van groot belang. Verlaging van de lonen zou een zwakker leger betekenen en dit zou weer een kwetsbaar Pruisen opleveren voor de vele vijanden. Tevens zouden de nu vriendelijke staten minder opkijken tegen Pruisen en zo hun respect kwijtraken tegenover de heerser. Zolang het leger dan ook goed functioneerde en goed geleid werd door de legerleiding, waren de commandanten het geld dubbel en dwars waard. Frederick
~ 148 ~
Wilhelm I wilde eigenlijk niet alleen de handhaving van zijn leger maar ook de uitbreiding ervan. Dit terwijl de hele economie al in dienst van het leger stond. Frederick Wilhelm I was begonnen met de opbouw van de economie na de dood van zijn vader door middel van een sterke bureaucratie. Hiermee wordt er bedoeld dat de staat de productie en prijzen onder controle hield. De prijzen werden gecontroleerd aan de hand van de vraag van het Pruisische leger. Ook werden er staatsbedrijven gecreëerd, alhoewel dit niet echt een doel was. Om deze gecentraliseerde economie effectief te laten werken was het volgens Frederick Wilhelm I van uiterst belang om zijn opvolger persoonlijk de financiën te laten beheren. Door zowel het leger als de staatskas onder controle te hebben, moesten de Pruisische bewoners wel trouw blijven aan de monarch. Want waar de monarch alle geldstromen beheerde, kon hij dus ook zelf zijn uitgaven bepalen. De vazalvorsten die volgens de monarch trouw waren, kregen meer dan degene die volgens hem minder trouw waren. Zo werden de vazallen gestimuleerd om loyaal en trouw te zijn tegenover hun monarch door middel van een financiële beloning. Verder moest een monarch volgens Frederick Wilhelm I zich alleen bezig houden met het heden en geen beloningen uitdelen voor daden in het verleden. Dit zou hem namelijk alleen maar afleiden van het heden en zo zorgen voor wanorde. Iets uitzoeken wat wellicht in het verleden heeft plaatsgevonden is namelijk moeilijker dan iets uitzoeken waar je zelf getuige van bent. De grondslag van de Pruisische financiële status waren de boeren en stedelingen. Zij waren cruciaal voor de Pruisische staatskas omdat zij deze vulden met de belastingen. En hoe meer geld zij verdienden, hoe meer belasting er betaald konden worden, hoe meer het leger versterkt kon worden. Om deze belastingbetalende groep te beschermen tegen buitenlandse investeerders, liet Frederick Wilhelm I sommige primaire grondstoffen (zoals wol) niet exporteren of importeren. Zo werden de Pruisische inwoners beschermd tegen buitenlandse concurrentie, ook konden de buitenlandse handelaren geen winst maken ten koste van Pruisische inwoners. De winst bleef daardoor in Pruisen en daar profiteerde nogmaals het leger van. Door deze staatsinterventie konden Pruisische industrieën niet failliet gaan door goedkopere concurrenten van buitenaf. Een gevolg was dat de Pruisische bevolking verzekerd was van een baan in de staatsindustrie (dat wil zeggen onder andere landbouw, textielnijverheid, veeteelt, wapensmederij). De inwoners hadden een vaste baan en de staat (lees: de monarch) ontving een vaste golf van belastinginkomsten die op elk gewenst moment verhoogd kon worden. De monarch betaalde namelijk de lonen en kon in geval van nood de belastingen verhogen en zo in praktijk minder loon uitbetalen. Verder bepaalde de staat ook de prijzen van de verschillende producten en kreeg zo ook in dit aspect de absolute macht. Frederick Wilhelm I liet ook nieuwe steden bouwen om zo de industrie te ontwikkelen in de minder ontwikkelde gebieden van Pruisen. Het testament liet ook zien hoe de economische situaties van de provincies eruit zagen en hoe ze door middel van betere financiële planning beter geëxploiteerd konden worden. Frederick Wilhelm I gaat echter niet in details in over hoe dit dan diende te ~ 149 ~
gebeuren. Alhoewel de boeren en stedelingen van groot belang waren voor alle aspecten van de Pruisische economie, onder andere de productie en financiering ervan, waren de Junkers ook van groot belang. Frederick Wilhelm I had de Junkers namelijk nodig om een geheel te maken van Pruisen zonder standen en/of opstanden. Dit werd dan weer bereikt door de opneming van de Junkers in het leger, zoals hiervoor uitvoerig uitgelegd is. Fred had loyale en geschikte bureaucraten nodig om het leger en de economie van Pruisen in stand te houden. Als de meest loyale en geschikte mannen (in praktijk toch weer van de adellijke stand) aan de top stonden, dan moesten de zaken wel goed verlopen. In zijn testament noemt Frederick Wilhelm I op een gegeven moment ook enkele namen van mensen die hiervoor geschikt waren en niet geschikt waren. Verder kreeg elke provincie een eigen aanpak op basis van zijn culturele en politieke geschiedenis. Als de edelen in een provincie erom bekend stonden om opstandig en eigenwijs te zijn, dan werden de loyaalste en meest geschiktste edelen beloond door ze op de hoge posities te benoemen. Zo zouden ze merken dat loyaliteit beloond werd. Ironische genoeg was Frederick Wilhelm I met zijn sterke leger en bureaucratie niet van plan om enige noemenswaardige uitbreidingen van Pruisen te bewerkstelligen. Het leger was uitsluitend bestemd voor zelfverdediging en buitenlandse oorlogen dichtbij Pruisen. De achterliggende gedachte van dit gedeelte van het testament was het feit dat Frederick Wilhelm I het belangrijker vond om het leger bij elkaar te houden. Zo kon hij persoonlijk controle en macht erover uitoefenen. Frederick Wilhelm I vond het ook onnodig om militaire macht in de vorm van manschappen en geld in te leveren door ze naar andere bevriende staten te sturen voor hulp in een oorlog. Als die staat tenslotte wanhopig genoeg was, zou het accepteren dat Frederick Wilhelm I of zijn opvolger met zijn leger te hulp zou komen om vervolgens dat stuk land te annexeren. Dat het dichtbij houden van het leger de positie van de monarch zou verstevigen hadden we al uitgelegd, maar de economische voordelen beschrijft Frederick Wilhelm I ook in zijn testament. Zolang het leger binnen de grenzen van Pruisen bleef, zouden de prijzen hoog zijn waardoor de belastingopbrengst ook hoog zou zijn. Er kon dus meer belasting geïnd worden dan als het leger in het buitenland was. Een ander punt dat Frederick Wilhelm I aankaart is de angst dat God hem zou straffen voor het beginnen of uitlokken van een ‘onjuiste oorlog’. Hierom wilde hij dat zijn opvolger zich beperkte tot defensieve oorlogen. Het leger is volgens Frederick Wilhelm I dan ook bedoeld om Pruisen te verdedigen en om een stem in Europa te hebben, niet om een expansiedrift te verwezenlijken. Zolang zijn opvolger hieraan voldeed was Frederick Wilhelm I overtuigd dat alles goed zou verlopen en dat God ook zijn zegen zou geven. Frederick Wilhelm I was zelf een fanatieke calvinist en dit speelde door in zijn politieke standpunten, zoals hierboven te lezen is. Dit wil uiteraard niet zeggen dat Frederick Wilhelm I tolerant was, hij was dit namelijk niet tegenover joden en jezuïeten. Aan de andere kant was Frederick Wilhelm I er wel van overtuigd dat calvinisme en ~ 150 ~
lutheranisme het juiste geloof waren en dat katholieken getolereerd moesten worden. Frederick Wilhelm I adviseerde zijn opvolger om ook zo te reageren. Zodoende zou hij een gerespecteerd en geliefd heerser worden die door alle christelijke religies geaccepteerd werd. Frederick Wilhelm I meldde ook dat geestelijkheid en politiek niet samengaat. Politiek was voor de absolute wereldlijke vorst en geestelijken konden deze absolute heerschappij alleen maar dwarszitten volgens Frederick Wilhelm I. Alle adviezen van Frederick Wilhelm I hadden te maken met het vergaren van zoveel mogelijk macht voor de monarch en het verbeteren en handhaven van het leger in Pruisen. Alles, van de sterke bureaucratie tot en met de economie zonder buitenlandse bemoeienis tot zelfs de religieuze tolerantie van de Roomse Katholieke Kerk, is terug te leiden tot deze twee beginselen. Het testament van Frederick Wilhelm I liet ook zijn obsessie en liefde voor het leger zien. Uit angst om zijn geliefde leger te verliezen beperkte Frederick Wilhelm I zich tot louter defensieve oorlogen en adviseert hij zijn opvolger dit ook te doen. Frederick Wilhelm I wilde een gemilitariseerde samenleving die toegewijd was aan discipline, loyaliteit jegens de heerser en oorlog. Hij vond ook dat de leefwijze van de soldaat (zonder luxe) een goede manier was om jezelf religieus te uiten. Het is dan niet verwonderlijk dat Frederick Wilhelm I dit allemaal realiseerde om een sterke absolute monarch te creëren die een goed gedisciplineerde samenleving voor hem en zijn leger had werken. Frederick Wilhelm I legde met dit testament de beginselen vast voor een Pruisische maatschappij die bijna 200 jaar zou voortduren..
~ 151 ~
~ 152 ~
De positie van de VS in de 21ste eeuw
Als we kijken naar artikelen van Stephen G. Brooks en William C. Wolforth, lezen we dat de Verenigde Staten van Amerika qua militaire en economische kracht inderdaad op zeer eenzame hoogte staat. Als we in ieder geval de begrotingscijfers in het algemeen mogen geloven en voor nu ook aannemen. Aan de ander kant hebben we echter de teksten van Immanuel Wallerstein waarin de zwakte van de Verenigde Staten van Amerika goed naar voren wordt gebracht. Ook hier wordt de nadruk op militaire kracht, of in dit geval zwakte, gelegd. Er wordt bijvoorbeeld gezegd dat de Verenigde Staten van Amerika de laatste oorlogen niet hebben gewonnen. Er wordt dan gedacht aan de KoreaOorlog (1950-1953), Vietnam-Oorlog (1957-1975) en de Irak-Oorlog (1990-1991 en 2003-heden). Volgens Immanuel Wallerstein zijn de Verenigde Staten van Amerika dan ook een supergrootmacht in verval. Zijn artikelen moet vervolgens wel in een volledig beeld geplaatst worden. Laten we denken aan de oorlogen die de Verenigde Staten van Amerika op een overweldigende manier wonnen, zoals de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Alhoewel Wallerstein dit als één 30 jaar durende strijd ziet, is dat punt echter niet helemaal correct in mijn ogen. Naast het feit dat het in totaal een periode van 31 jaar beslaat, namelijk van 1914 tot en met 1945, is het ook niet één en dezelfde conflict. De bondgenoten, motieven en ideologieën verschilden in deze Wereldoorlogen, waardoor deze Wereldoorlogen volgens mijn mening niet te bestempelen zijn als éénzelfde doorlopende oorlog. Samuel P. Huntington gaat in zijn publicaties door over het feit dat er meerdere lokale, regionale en continentale grootmachten zijn op de wereld, maar dat de Verenigde Staten van Amerika onbetwist de enige internationale supergrootmacht is. Hij zegt verder dat de Verenigde Staten van Amerika door hun grote macht als een hegemoniale supergrootmacht automatisch moeite krijgen met het verkrijgen van bondgenoten. Deze eventuele bondgenoten zouden, door hun gemeenschappelijke verzet tegen de Verenigde Staten van Amerika, zelfs een gevaar kunnen vormen voor de Verenigde Staten van Amerika indien zij zich zouden groeperen. Aan de hand van deze artikelen kunnen we dan in ieder geval tot de conclusie komen dat de Verenigde Staten van Amerika op dit moment, aan het begin van de 21ste eeuw, nog wel een hegemoniaal supergrootmacht zijn. Of ze op dit moment in verval zijn of niet, is een andere vraag waar slechts de tijd een antwoord op zal kunnen formuleren. Het is wel zeker dat er op dit moment nog geen ander natie, land, staat of groepering de Verenigde Staten van Amerika naar de kroon kan reiken. De criteria hiervoor zijn dan ook simpel samen te vatten tot enkele regels. Een hegemoniale macht moet, ook volgens de vier bovengenoemde auteurs, in ieder geval een militair, economisch en technologisch overwicht hebben waarmee ze hun belangen in elk uithoek van de wereld kunnen doordrukken. Hiermee wordt gedoeld op in ieder geval een kwalitatief en kwantitatief sterk leger ter land, zee en lucht. Een kenmerk wat de Verenigde Staten van ~ 153 ~
Amerika zeker wel hebben; de Navy SEALS en Marines horen tot de beste elitetroepen ter wereld, de CIA en FBI hebben de meeste geheim agenten van de wereld voor zich werken. Ook hebben de Verenigde Staten van Amerika eigenlijk de NAVO en Verenigde Naties onder hun controle. De economie van de Verenigde Staten van Amerika voldoet ook aan het criteria van een rijk gevuld staatskas waarmee men miljarden dollars op jaarlijkse basis kan besteden aan buitenlandse zaken. In het geval van de Verenigde Staten zijn dat nu waarschijnlijk de Irak-Oorlog en de wederopbouw van Afghanistan. Zelfs het Internationale Monetaire Fonds (IMF) en de Wereldbank zijn instellingen die in dienst staan van de Verenigde Staten van Amerika. Als we tenslotte kijken naar het technologische overwicht van de Verenigde Staten van Amerika, hoeven we eigenlijk geen voorbeelden te geven. Maar om het punt duidelijk te maken zouden we de NASA, IBM, Microsoft en nog vele andere technologische uitvindingen kunnen noemen. Nu zullen sommige mensen zich afvragen of de Verenigde Staten van Amerika het technologische overwicht niet langzaam uit handen geven aan de Japanners, het economische overwicht aan de Chinezen en het militaire overwicht aan Rusland. Maar zelfs als dit zou gebeuren dan zou dit op zijn vroegst over twee generaties kunnen gebeuren volgens het artikel van Stephen G. Brooks en William C. Wolforth. Dit zou verder ook niet betekenen dat de Verenigde Staten van Amerika niet meer een hegemoniaal supermacht zijn, want per slot van rekening zullen de Japanners, Chinezen en Russen elk maar één aspect van de criteria overnemen van de Verenigde Staten van Amerika terwijl je toonaangevend hoort te zijn in alle aspecten en niet enkel een daarvan. Een samenwerkingsverband tussen meerdere naties zou op den duur wel een gevaar betekenen, zoals Samuel P. Huntington ons wil laten geloven in zijn artikel. Dit zal echter nog wel een tijdje duren, aangezien de Chinezen de adviezen van de Amerikanen nog opvolgen op het gebied van handelsheffingen. Deze moesten namelijk volgens de Verenigde Staten van Amerika verhoogd worden en dit werd ook gedaan door de Volksrepubliek China. Als we dus deze kenmerken van een hegemoniaal supergrootmacht mogen geloven, dan hebben de Verenigde Staten van Amerika voor de komende generaties niet veel te vrezen. Om zijn positie langer vast te kunnen houden, bemoeien de Verenigde Staten van Amerika zich steeds meer en meer met het buitenland. Door de macht die ze nu bezitten, kunnen ze hun buitenlandse politiek ook steeds naar gelieve ten uitvoer brengen. Als we het vanuit het Amerikaanse perspectief kijken, dan is dit goed te praten. Het is voor te stellen dat de Verenigde Staten al hun militaire en economische kracht inzetten om zelf enkele decennia langer een wereldbeleid te dicteren. Want laten we eerlijk zijn tegenover onszelf, de Irak-Oorlog ging over olie en de landen die nu economische sancties krijgen opgelegd hebben ook ruime olievoorraden. Met de landen Irak, Iran, Syrië hebben de Verenigde Staten van Amerika ruim zestig procent van de wereldolievoorraad onder controle. En aangezien de hele economie van de Verenigde Staten van Amerika van olie afhangt, zullen de Amerikanen hun buitenlandse beleid in hun eigen voordeel laten werken door het naar eigen inzicht te gebruiken. Dit is uiteraard verstandig maar ook egoïstisch te noemen, de landen die er de dupe van ~ 154 ~
worden zullen nu meer anti-Amerikaanse sentimenten ontwikkelen. Dit zien we nu ook in de Perzische en Arabische wereld gebeuren, dagelijks zijn er anti Amerikaanse protesten, demonstraties en aanslagen. De positie van de Verenigde Staten van Amerika is op korte termijn niet direct bedreigd. Ze zullen in ieder geval tot de uitputting van de olievoorraden rond het midden van de 21ste eeuw wel een veilige positie aan de top van de wereld hebben. Daarna zou het wel eens mis kunnen gaan. De Japanners hebben bijvoorbeeld de vervoermiddelen die op waterstof werken en geven alleen de technologie vrij van de zaken die ze al verder ontwikkelen. Waar de Verenigde Staten als tweede land een automobiel uitbrengen die op waterstof werkt, zijn de Japanners naar eigen zeggen al bezig met de verdere ontwikkeling ervan. Het zou een reële mogelijkheid kunnen zijn dat de Verenigde Staten van Amerika het technologische overgewicht definitief weggeven met de uitputting van de wereldolievoorraden. Wat we verder ook zien is een economische groei die verschuift naar het oosten, de Chinezen zijn hierbij toonaangevend. De groei bedraagt een goede acht procent van het jaarlijks nationaal inkomen en dit baart de Verenigde Staten van Amerika zorgen. Niet omdat ze binnenkort de Verenigde Staten van Amerika voorbij zullen streven, maar omdat de toekomst voor China er nog rooskleuriger uitziet. Een ander land wat een grote groei heeft is Turkije, dit land had volgens de Wereldbank de tweede groeiende economie ter wereld. De zeven procent groei van het jaarlijks nationaal inkomen zet de Turken op een tweede plaats achter de Chinezen. Nu ziet de positie van de Turken er heel anders uit dan die van de Chinezen. De Chinezen hebben een, geografisch gezien, gigantisch groot land en een overweldigende bevolking. De Turkse volkeren daarentegen zijn opgesplitst in meerdere landen zoals Turkije, Turkmenistan, Cyprus, Azerbeidzjan, Oezbekistan, Kazachstan, Kirgizië en gedeelten van Irak, Iran, Tadzjikistan, Afghanistan, China, Rusland, Bulgarije en Hongarije. U ziet dat een eenwording van die Turkse volkeren een veel groter gevaar zou kunnen vormen voor de hegemoniale positie van de Verenigde Staten van Amerika dan China. China zou alleen de macht overnemen en verder de status quo van de wereld handhaven. In het geval van Turkije zouden er meerdere landen betrokken zijn bij de eenwording van het Turkse wereld. Het hele Middenoosten, Azië en Europa zouden compleet veranderd worden door een wisseling van macht. De hele status quo op de wereld zou overhoop gegooid moeten worden. Dit zal alleen zeer zeker niet op korte termijn plaatsvinden, dit weten de Verenigde Staten van Amerika ook. Al deze, voor de Amerikanen, doemscenario’s zijn iets voor de toekomst. Op zijn vroegst zullen deze gebeurtenissen aan het eind van de 21ste eeuw werkelijkheid worden. Als we namelijk kijken naar de Chinezen, dan zien we dat ze nog steeds de regionale macht van de Japanners moeten overnemen, wat ook hun eerste prioriteit is. Als we naar de Turken kijken, zien we dat ze nog bezig zijn met interne problemen en de Turkse staten (Kirgizië en Oezbekistan voorop) zijn nu pas bezig met revoluties waarmee ze zichzelf willen reinigen van het Russische juk. Een ander punt wat opmerkelijk te noemen is, is het feit dat de opkomende landen zich meer richten op de agrarische sector en de dienstensector. Het is dan ook geen verrassing dat ~ 155 ~
de toekomst van deze landen, respectievelijk de Volksrepubliek China en de Republiek Turkije, er rooskleurig uitzien. De agrarische sector van China boekt geweldige successen en het toerisme in Turkije bloeit als nooit tevoren. Het links laten liggen van de verdere industrialisering zou wel eens de redding kunnen betekenen voor deze landen als de wereldolievoorraden straks uitgeput worden. Een ander reden voor het feit dat deze gebeurtenissen op zijn vroegst aan het eind van de 21ste eeuw zal kunnen plaatsvinden is het simpele feit dat men de stagnatie of neergang van de Verenigde Staten van Amerika moet afwachten door een gebrek aan olie, wat waarschijnlijk in de late 21ste eeuw pas werkelijkheid zou kunnen worden. Na dit kort besproken te hebben kunnen we veilig stellen dat de Verenigde Staten van Amerika voorlopig geen macht verliezen ten gunste van een andere staat. Op internationaal gebied ondervinden de Verenigde Staten van Amerika geen of nauwelijks militaire en economische tegenstand, alhoewel dit steeds heviger wordt sinds het begin van de 21ste eeuw. Hiermee doel ik op de afzet van Amerikaanse producten in vrijwel alle Arabische, Afrikaanse en Perzische landen, ongeacht hoe anti-Amerikaans ze zijn. Militair hebben veel landen een of meerdere Amerikaanse legereenheden en een legerbasis op hun grondgebied, dit zijn landen van Saudi-Arabië tot Zuid-Korea. Al deze legerbasissen ondervinden wellicht hinder door middel van demonstraties, maar nimmer door het gebruik van geweld. Het moet bijvoorbeeld voor de Zuid-Koreanen duidelijk zijn dat ze eigenlijk een vooruitgeschoven staat van de Amerikanen zijn, maar zolang de economie goed verloopt, neemt iedereen de militaire aanwezigheid voor lief. Zal dit echter nog steeds van toepassing zijn als de wereldeconomie instort door het gebrek aan olie in de toekomst? Want willen we ons de interne strijden van Rusland tegen Tsjetsjenië, Dagestan, Georgië en Oekraïne herinneren. Pas toen de economie instortte laaide het nationale geweld op in de voormalige Sovjet-Unie en duurt de politieke of militaire strijd nog steeds voort. Zolang de Verenigde Staten van Amerika dit proces kunnen uitstellen, want vereeuwigen is onmogelijk, zullen zij zich minstens tot in de late 21ste eeuw kunnen handhaven. Het binnenlandse beleid van de Verenigde Staten van Amerika is op dit moment vrij onduidelijk en daardoor onbekend voor de internationale gemeenschap. Het zou best kunnen dat er interne strubbelingen zijn, maar dit hangt altijd samen met een neergang op economisch, financieel en militair gebied. Een wereldgrootmacht is nog nooit op zijn hoogtepunt ten onder gaan, er was altijd een neergang of in ieder geval stagnatie te bespeuren. Bij de Verenigde Staten van Amerika is naar mijn inzien nog geen neergang of stagnatie te bespeuren, al hoewel dit achteraf makkelijker te bespeuren is dan vooraf. Wel is er het vooruitzicht van een olieloze maatschappij in de toekomst, waar de Verenigd Staten van Amerika nu nog het meeste profijt uit de olie halen. Ter conclusie kunnen we dus stellen dat de positie van de Verenigde Staten van Amerika in de 21ste eeuw discutabel is. We kunnen de 21ste eeuw beter opsplitsen in twee delen. Namelijk de eerste helft van de 21ste eeuw waarin er nog rijkelijk geprofiteerd zal ~ 156 ~
worden van de wereldolievoorraden. En de tweede helft van de 21ste eeuw waarin het gebrek aan olie, desastreuze gevolgen zal hebben voor enkele leidende beursmarkten. In de periode zal er dan wellicht een nieuw hegemoniaal macht opstaan, naast of boven de Verenigde Staten van Amerika. Het zal met de uitgeputte olievoorraden niet verbazingwekkend zijn dat de opkomende landen in de 21ste eeuw niet helemaal geïndustrialiseerd zullen zijn. Deze landen zullen ook niet hun meeste inwoners in die industriële sector actief bezig zien, maar meer in de agrarische en commerciële dienstensector. Dit zien we nu al in de Volksrepubliek China en de Republiek Turkije, waarin de agrarische sector nog steeds naar verhouding zeer groot en van belang is. Zolang de Verenigde Staten van Amerika dit proces van schaarser wordende olie kunnen uitstellen door olierijke landen binnen te vallen, zullen zij zich minstens tot in de late 21ste eeuw kunnen handhaven. De positie van de Verenigde Staten van Amerika in de 21ste eeuw zal dus hoogstwaarschijnlijk veranderen van een uniepolaire hegemoniaal macht naar een bipolaire hegemoniaal of misschien wel regionale macht.
~ 157 ~
~ 158 ~
Ancient Regime
De term Ancient Regime werd door Franse revolutionairen vlak voor 1789 niet als iets positiefs ervaren. Het werd juist geassocieerd met despotisme, onderdrukking van de armen door de rijken, onrecht en een gebrek aan respect aan het algemene welzijn van het volk en land. Deze ideeën werden echter expres overdreven door de revolutionairen in die tijd en daardoor gebruikt als propaganda om hun negatieve beelden over de Franse politiek en economie te verspreiden onder het volk vlak voor de Franse revolutie in 1789. Een lange tijd werd dit algemeen accepteert, maar recente informatie laat zien dat er wellicht ook andere ideeën hierover kunnen zijn zoals die van Behrens. Behrens zegt namelijk in zijn boek “The Ancien Regime” dat de Franse revolutie meer oorzaken had dan alleen de rijke adel die de arme boeren onderdrukte. Sterker nog, Behrens is nadrukkelijk van mening dat er geen klassenstrijd is geweest tussen de verschillende klassen. Hij zegt dat het een gecompliceerde reactie was op de economische situatie in Frankrijk waardoor de verschillende sociale klassen gedwongen werden een eigen weg in te slaan. In 1788 had de Franse regering onder koning Lodewijk XVI een financiële en economische crisis veroorzaakt waardoor de arme boerenklasse een te hoge belastingdruk opgelegd kreeg. De Agrarische Revolutie in Frankrijk bleef sterk achter bij bevolkingsgroei en zodoende kwamen de boeren in problemen bij het ophoesten van de belastingen. Door de vele oorlogen in de achttiende eeuw, respectievelijk de Oostenrijkse Successieoorlog, Zevenjarige Oorlog en de Amerikaanse Vrijheidsoorlog, kon de Franse koning de belastingdruk niet verlagen maar moest deze juist verhogen. Zo werd het omslachtige Franse belastingstelsel onder druk gezet. Naast de hoge oorlogskosten die het Franse volk in de vorm van steeds hoger wordende belastingen moest betalen, werden er ook minder profijten uit het mercantilisme gehaald. De Fransen hadden door een tweefronten oorlog (tegen zowel de Engelse zeevloot als de Habsburgers op het Europese vasteland) problemen met de aanvoer van producten uit hun overzeese koloniën. Het voornaamste inkomen van Frankrijk werden dan ook de belastingen. Het frappante hieraan was echter dat de bovenlaag vrijwel geen belastingen betaalden ten opzichte van de middenlaag en onderlaag die alles betaalden. De sociale verhoudingen stonden onder druk door een groter worden kloof tussen arm en rijk, maar dit resulteerde niet in een klassenstrijd volgens Behrens. De bureaucratie in Frankrijk speelde ook een rol in het verslechteren van de economie. Tegen 1788 was de financiële situatie in Frankrijk dramatisch slecht. De staatskas was leeg, de overheid failliet en alle leningen met de bijbehorende rentes werden opgeschort. De kloof tussen de doelen die de regering voor ogen had en de werkelijke situatie werd ~ 159 ~
steeds groter zonder dat de Franse koning er wat aan kon doen. Zelfs als de Franse koning en zijn ministers hervormingen wilden doorvoeren, werden deze nieuwe wetten simpelweg genegeerd door de rijke bovenlaag (inclusief de parlementariërs). Toen bijvoorbeeld de Franse koning directe belastingen wilde heffen op de edelen werden deze simpelweg geboycot. Ondertussen moesten de arme boeren van Frankrijk de staatskas vullen aangezien de edelen dit weigerden. Het parlement hield, waarschijnlijk onder invloed van de verlichting en individuele voordeel, een grote remonstrantie in maart 1788. Ze protesteerden vooral tegen de ‘lettre de cachet’, dit waren blanco formulieren waar ministers en ambtenaren de namen van verdachte mensen/familieleden konden invullen. Deze mensen werden vervolgens zonder enig vorm van proces in de gevangenis gegooid. Het parlement nam met deze daad een groot risico omdat ze zelf ook tot de rijke bovenlaag behoorde die vele privileges had. Aan de andere kant konden zij nu door de ministers weggemoffeld worden in de gevangenis, de parlementariërs hadden dus hun leven te vrezen door de ‘lettre de cachet’. Door zowel traditionele als verlichte argumenten in hun protestactie op te nemen, wilden de parlementariërs de Franse koning en ministers als despoten uitbeelden en zo de steun van het volk vergaren. Het Franse volk was zeer toegankelijk voor deze propaganda van de parlementariërs. Hoge oorlogskosten hadden een zware tol geëist van de Franse economie in de 18e eeuw en de boerenbevolking mocht zowel de oorlogen uitvechten als voor de kosten opdraaien. Uiteraard zorgde dit ervoor dat de ontevredenheid onder de boerenbevolking explosief steeg. De kloof tussen armen en rijken werd intussen ook steeds groter, Franse verlichte denkers noemden het zelfs ‘schandalig groot’. Hier bovenop kwam nog het feit dat de meeste oorlogen die de Fransen hun boerenbevolking lieten vechten ook nog eens verloren werden, met uitzondering van de Amerikaanse Vrijheidsoorlog. Deze enige gewonnen oorlog pakt ook weer verkeerd uit omdat de Franse bevolking hierdoor verregaande ideeën van vrijheid en gelijkheid kreeg door de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring. Hierop werd sterk ingespeeld door de parlementariërs. De Franse bevolking begon zich af te vragen waarom zij nog steeds een absolute vorst hadden terwijl de Amerikanen die zij hielpen juist tegen een absolute vorst hadden gevochten. Ook het gebrek aan een agrarische revolutie in Frankrijk wordt door Behrens beschreven als een sociale en politieke revolutie die de Fransen over zichzelf uitriepen rond het jaar 1789. Dus hoewel de Franse boeren zeer arm waren en het land niet konden ondersteunen, vroeg de Franse koning Lodewijk XVI om steeds meer belastinggelden. Het gebrek aan een agrarische revolutie betekende dat de boeren in Frankrijk hun situatie niet konden verbeteren en zo ook niet meer belastingen konden betalen. De situatie in 1788 zag er niet rooskleurig uit voor de Franse koning. Onrust onder de Franse bevolking steeg en propaganda van de revolutionairen werd zo effectief gebruikt dat de Franse koning er niets tegenin kon brengen.
~ 160 ~
Deze onrust werd uitstekend geïllustreerd door de bezwaarschriften van de parlementariërs in maart 1788 tegen de ‘lettre de cachet’. Na 1750 begon het parlement steeds meer remonstranties te organiseren tegen de Franse koning. Bij deze remonstranties waren er ook steeds meer propagandageluiden te horen. Deze geluiden maakten de Franse koning uit voor een despoot en verspreidden geruchten dat hij geen respect had voor individueel vrijheid en legale rechten van het Franse volk. Of het parlement echt geloofde dat het Franse volk enkele fundamentele rechten moest hebben, is een andere vraag. Het zou namelijk ook best kunnen dat de parlementariërs deze verlichte ideeën gebruikten om zelf beter van te worden. Allebei de koersen waren gevaarlijk te noemen voor de parlementariërs, aangezien dit rijke edelen met vele privileges waren. Ze bekritiseerden het absolutisme op een zodanige manier dat ze zelf ook bekritiseerd konden worden, bijvoorbeeld het idee van gelijke rechten voor het Franse volk en geen onderdrukking van bovenaf. Door de problemen aan de kaak te stellen, waar ze eigenlijk zelf schuldig aan waren, probeerden de parlementariërs het volk achter zich te krijgen. Het was dan ook erg hypocriet en schijnheilig te noemen dat een kleine groep edelen met vele privileges en rijkdommen ten opzichte van het gewone volk, de koning ervan beschuldigden het Franse volk niet gelijk te behandelen. Ter conclusie kunnen we stellen dat de toestand van Frankrijk in maart 1788 zeer slecht te noemen was. Zowel op economisch/financieel terrein als op militair vlak ging het niet goed met de Fransen. Net op dat moment kiest het parlement partij tegen de Franse koning en begint met remonstranties, dat wil zeggen bezwaarschriften, tegen de (in hun ogen) despotische Franse koning. Deze koning werd er namelijk van beschuldigd dat hij de arme boerenbevolking van Frankrijk een te grote belastingdruk oplegde. De eerste remonstranties waren echter al rond 1750 te bespeuren door de bevolkingsgroei, problemen met de agrarische sector, permanente oorlogssituatie, te hoge belastingdruk, sociale verhoudingen die scheef liepen, bureaucratie en verlichte ideeën. Deze factoren zorgden volgens Behrens ook voor de val van het Ancient Regime. Uiteraard was dit voor de parlementariërs niet zonder risico en mochten ze vrezen voor hun levens, privileges en rijkdommen. De argumenten waarmee de parlementariërs het volk achter zich probeerden te krijgen met hun remonstranties waren voor een deel traditioneel en voor een deel verlicht te noemen. Het idee van gelijkheid, vrijheid en broederschap kwam rechtstreeks van de verlichting en de Amerikanen. Dit kwam naast de traditionele argumenten tegen een despotisch onderdrukkende vorst te staan. Uiteraard moeten we dit met een korreltje zout nemen en niet vergeten te zien dat de parlementariërs zelf ook het volk onderdrukten met hun privileges en rijkdommen.
~ 161 ~
~ 162 ~
Het integratiebeleid
Al sinds de komst van de eerste gastarbeiders naar Nederland, en hun gezinshereniging, is er een debat over het integratiebeleid. Dit debat is gaandeweg steeds meer de voorpagina’s gaan domineren, terwijl het niet hoog op de politieke agenda’s stond. Daarom is het integratiebeleid nu dermate mislukt dat rechtse politici er hun gewin mee kunnen doen door populistisch gedrag. Denk hierbij aan Rita Verdonk, Geert Wilders en Ayaan Hirsi Ali, die uiteraard niet toevallig allemaal uit de kweekvijver van de VVD komen. Wat niet goed naar voren komt in het debat, zijn de ghetto’s en ghettovorming in Nederland waardoor de problemen met de voormalige gastarbeiders ontstaan. Want laat mij hier heel duidelijk over zijn; in Nederland is er geen probleem met multiculturalisme of een clash van verschillende religies en/of culturen. Het probleem ligt bijna in zijn geheel bij woningbouwverenigingen zoals de Utrechtse Mitros, die de voormalige gastarbeiders allemaal in dezelfde wijken hebben ondergebracht. Nu heeft Mitros in een reactie al te kennen gegeven dat dit niet aan de orde is, maar een kort undercoveronderzoek deed al snel het tegenovergestelde blijken. Een aanvraag bij Mitros voor een huis in een overwegend ‘witte’ wijk (respectievelijk het Utrechtse Tuindorp; met 16,1% ‘niet-westerse allochtonen’ het laagste percentage van geheel Utrecht63), deed mij belanden op een plek ruim onder de 50 (respectievelijk nummer 56). Dit wil zeggen dat Mitros de voorkeur geeft aan ruim 50 mensen voordat ze het huis aan mij gunnen, de buitenlandse (Turkse) naam had hier uiteraard een aandeel in, alhoewel Mitros dit in een telefoongesprek direct erna ontkende. Mijn vermoedens werden echter pas duidelijk toen ik twee weken later, met dezelfde buitenlandse (Turkse) achternaam, reageerde op een huis in Lombok (in de Utrechtse volksmond bekend als ‘Tiny Turkey’). En inderdaad was ik nu de eerste in de rij om het huis te bemachtigen en eventueel te bewonen. Waar de ruim 50 mensen waren gebleven die twee weken terug nog met mij in een deftige Utrechtse buurt wilden wonen, was iedereen een raadsel. In een tweede telefoongesprek meldde Mitros nogmaals dat ze mensen beoordeelden op basis van hun inkomen, gedrag en wensen, hiermee de stelling afwijzend dat afkomst, religie en etniciteit ermee te maken hadden. Dan is het toch vreemd dat in een grote stad als Utrecht er zoiets bestaat als ‘Turkse wijken’ en ‘Marokkaanse wijken’. Dan zouden er op zijn minst toch ‘goedkope arbeiderswijken’ moeten bestaan waar Turken, Marokkanen en Nederlanders met een gelijkend inkomen en gedrag zouden moeten wonen. Die zijn er echter niet, wel zijn er in Utrecht wijken
Dit is exclusief de nieuwbouw-wijken Vleuten-De Meern, die nog niet af zijn maar al wel bewoond worden. 63
~ 163 ~
waar 77,1% van de inwoners van “Niet-Westerse afkomst” (een aardig woord voor Marokkanen, Berbers, Arabieren en moslims) zijn.64 Als we het voorgaande met cijfers dienen te staven, dan kunnen we het volgende tot ons laten indringen. Op dit moment is het zo dat overheidsbeleid heeft geleid tot grote concentraties voormalige gastarbeiders in bepaalde wijken, desinteresse en laksheid vanuit de overheid en overheidsinstanties (zoals woningbouwverenigingen) is de grootste oorzaak hiervan. Als we de situatie in Utrecht als voorbeeld nemen, dan zien we dat Utrecht relatief gezien het hoogste percentage Marokkanen van geheel Europa herbergt. Deze Marokkanen zijn, net als overigens de Turkse Utrechters, steevast ondergebracht in de goedkoopste en achtergestelde wijken om de kosten voor deze groep gastarbeiders zo laag mogelijk te houden. Het werk dat deze groepen verrichten, sloot hierop aan; schoonmaken, gevaarlijk industriewerk en vuile risicovolle klusjes die Nederlandse arbeiders weigerden. Om het contact tussen autochtonen en allochtonen tot een minimum te houden, omdat allochtonen anders dezelfde rechten zouden opeisen, werden de allochtonen (oftewel gastarbeiders) door overheidsbeleid neergezet in de meest achtergestelde arbeiderswijken. Het overheidsbeleid werd in de praktijk uitgevoerd door exploitanten van huurwoningen en woningbouwverenigingen, in Utrecht gaat het vooral om Mitros. Waar de overheid inmiddels doorheeft dat dit beleid een vorm van racisme is, blijven de overheidsinstanties (met Mitros voorop) vasthouden aan het beleid van de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw. Dit heeft als consequentie dat de inmiddels tweede en derde generaties nakomelingen van de gastarbeiders, totaal ontevreden zijn met de situatie en zich achtergesteld voelen ten opzichte van hun autochtone leeftijdsgenoten, uiteraard geheel terecht. Hun frustraties uiten zich in misdaad en criminaliteit, zo is Utrecht de onveiligste gemeente sinds 2004 en elk jaar prolongeert Utrecht ‘deze titel’. Opeenvolgend is Utrecht in 2004, 2005, 2006 en 2007 als de lijstaanvoerder geëindigd, de cijfers van 2008 (die binnenkort zullen uitkomen) zullen geen verrassing worden met een stipte Utrecht op één, zoals in de jaren ervoor.65 De criminaliteit van Utrecht uit zich vooral in de duistere wijken Kanaleneiland (met 77,1% van “niet-westerse afkomst”, oftewel veelal Marokkanen) en in mindere mate Overvecht (50,2% “niet-westerlingen”, veelal Turken en Marokkanen) en Lombok (met bijna 40% “niet-westerse” Utrechters, vrijwel allemaal Turken, ook wel ‘Tiny Turkey’ genoemd).66 De concentratie van die specifieke etnische afkomsten wordt bepaald door Mitros, het is dan ook niet verwonderlijk dat bewoners van die wijken een zekere wrok koesteren tegen de beleidsvoerders, die veelal Nederlands zijn. Ook Nederlanders die woonachtig zijn en/of waren in deze wijken, ontwikkelen twee extreme denkbeelden. Aan het éne eind staat een grote sympathie voor de voormalige gastarbeiders, die hun nu slechte maar ooit zeer goede gezondheid kwijt zijn geraakt aan de wederopbouw van Nederland na de Tweede Wereldoorlog door de vuile, risicovolle en schadelijk voor de
Gemeente Utrecht, Bevolkingspublicatie 2007, blz. 43 ‘Utrecht onveiligste gemeente’, in: De Pers, 07-11-2008 66 Gemeente Utrecht, Bevolkingspublicatie 2007, blz. 43 64 65
~ 164 ~
gezondheid zijnde werkzaamheden te verrichten. Denk hierbij aan het opruimen van asbest en andere chemische afvalstoffen.67 Aan de andere kant ontwikkelen sommige Nederlanders een sterke rechtse, conservatieve denkbeeld jegens allochtonen. Dezelfde allochtonen die ze in hun jeugd “te lui, te crimineel en te haatvol” vonden tegenover Nederlanders. Denk hierbij aan Rita Verdonk, die geboren en getogen is in de Utrechtse wijk Lombok, beter bekend als ‘Tiny Turkey’. Ik was dan ook met stomheid geslagen toen een Nederlandse mevrouw onlangs aan mijn deur kwam om mijn handtekening te vragen voor een petitie om het geboortehuis van Rita Verdonk te preserveren als een soort museum. Wat Rita Verdonk voor haar wijk, of voor Nederland in het algemeen, heeft mogen betekenen is mij geheel ontgaan. Het is echter illustratief voor de allochtonen van Lombok, Utrecht en Nederland; die zodoende een schop na krijgen. Lombok is een wijk waar Mitros gerust twee jaar wacht met het repareren van waterleidingen, zodat primaire behoeften zoals warm water niet zo vanzelfsprekend zijn voor allochtonen in Lombok als voor de rest van Nederland. Voor Mitros is dit vooralsnog geen belangrijke kwestie en telefoongesprekken hierover worden simpel afgewimpeld. Indien men durft om de naam van de mevrouw (een Mitros-telefoniste) te vragen, dan wordt er per direct opgehangen. Tot op heden weet ik niet de naam van de mevrouw die zo ‘vriendelijk’ was om jarenlang mijn klachten niet te verhelpen. In dergelijke situaties zou men juist hulp mogen verwachten van mede-buurtbewoners en Mitros, maar dit valt vies tegen. Ook het onderwijsniveau van allochtonen blijft door deze zelfde situatie ver achter bij autochtonen, tenslotte hebben ‘zwarte’ wijken (dat wil zeggen, wijken met meer dan 30% allochtonen) ook ‘zwarte’ scholen (die veelal in minder aanzien staan en niet geprefereerd worden door leraren). Hierdoor blijft het niveau op die scholen achter, want de gemotiveerde en getalenteerde leraren kiezen veelal voor ‘witte’ scholen. Dit slaat over op de leerlingen en deze krijgen bij de befaamde CITO-toetsen beduidend lagere scores terwijl ze in wezen niet dommer zijn. De mythe dat bijvoorbeeld Turken minder intelligent zijn, kan bestreden worden door het feit dat de jongste professor ooit een Turkse man was (respectievelijk Yale-wetenschapper Oktay Sinanoğlu op leeftijd 28). Ook is er ondertussen bewezen dat allochtonen minder snel een hekel krijgen aan Nederland, en Nederlanders, als ze ook in een goede wijk mogen wonen van Mitros en de zijnen. Wetenschappelijk onderzoek heeft dit al meerdere malen uitgewezen: “Allochtonen die in een zogenoemde 'witte' wijk wonen, voelen zich meer Nederlander dan buitenlanders die in een gekleurde omgeving wonen. Dat blijkt uit een op 27 januari 2009 gepubliceerd onderzoek van twee sociologen van de Universiteit van Tilburg (UvT).”68 Hierdoor word de thesis die ik eerder hierboven uiteenzette gesterkt; onveilige, slechte, goedkope en criminele wijken zijn veroorzaakt door het integratiebeleid dat ontworpen is door onwetendheid en laksheid van de overheid, maar 67 68
Günter Wallraff – Ganz Unten (vertaald als ‘Ik, Ali’), ook uitgegeven in het Nederlands. ‘Allochtoon meer Nederlander in 'witte' wijk’, in: De Pers, 27-01-2009
~ 165 ~
uitgevoerd door zijn overheidsinstanties zoals Mitros. Tot op heden houden deze instanties vast aan dit beleid. Dat de woonsituatie van allochtonen dan toch verandert is geheel te danken aan de ontworsteling van de nieuwe generatie aan de bureaucratische houding van huurwoningcorporaties. Zij kopen namelijk simpelweg hun eigen huizen en weigeren nog langer zaken te doen met overheidsinstanties.69 Dat dit in de toekomst zal zorgen voor problemen is duidelijk, een wantrouwen tegen de overheid is een teken van onrust. Vooral als de oorzaak steeds rechtser, conservatiever en (laat ik het maar gewoon ronduit zeggen) racistischer-wordende politici en overheidsinstanties zijn. De opkomst van deze hoogopgeleide allochtonen zorgt naast voordeel uiteraard ook voor nadelen, nadelen die vooral in de ogen van autochtonen als ‘nadeel’ worden ervaren. Het zet zich uiteen als angst voor de opkomende allochtonen, ruim veertig procent van de autochtonen geeft namelijk aan dat zij liever geen allochtonen als buren krijgen.70 Ook zijn er veel voorbeelden van autochtonen die weigeren een werkvloer te delen met een moslim, denk hierbij aan de Utrechtse hoogleraar Hans Jansen (nota bene een hoogleraar in Arabisch en Islam). De onkunde van Mitros om het probleem aan te pakken (gastarbeiders resideren al ruim 50-60 jaar in Nederland) heeft zich verder gemanifesteerd door een fel-rechtse verschijning in het politieke bestel van Nederland. Ook Geert Wilders is geworden tot wat hij is, na zijn jaren in het Utrechtse Kanaleneiland (u weet wel, met 77,1% allochtonen). Het is dan ook niet frappant te noemen dat dit verschijnsel nu zijn intrede doet, wat echter wel frappant is het volgende. Wat Kanaleneiland nu was, namelijk een ‘zwarte’ wijk waar bijna niemand nog wil wonen, dat was de Utrechtse wijk Zuilen ongeveer tien jaar terug. Als oplossing had Mitros het neergooien van alle flatgebouwen in Zuilen, om er mooie huizen te bouwen. De allochtonen kregen vriendelijk het verzoek om ‘op te rotten’ en na de bouw van de huizen, bleek vrijwel niemand van de oorspronkelijke Zuilenaren in staat om de huizen te betalen. Het probleem werd verschoven en werd pijnlijk duidelijk toen Kanaleneiland het volgende probleemgebied werd, vrijwel alle Zuilenaren woonden toen namelijk daar. Het cijfer van ‘niet-westerse allochtonen’ in Zuilen-West daalde tot 23,5% in 2007, waarmee het officieel geen ‘zwarte wijk’ meer was. Zuilen-Noord/Oost volgen het voorbeeld en zullen waarschijnlijk binnenkort onder de magische grens van 30% duiken, nu staan ze gemiddeld genomen nog op een dalende 32,4%. Het verschuivende probleem zal Mitros geen zorg zijn, daarvoor staat intern de laksheid en onwil nog te hoog aangeschreven. De media geeft het probleem ook geen aandacht, echter de Utrechtse ‘witte’ wijk Ondiep kwam wel in het nieuws, na ongeregeldheden in 2007. Ondiep, met een ‘niet-westerse’ allochtonen-percentage van 28,6%, valt net onder de grens van ‘zwarte’ wijk en het probleem werd pas een groot media-onderwerp toen de zogenaamde “reltoeristen” de confrontatie opzochten met de politie.71
‘Woonpositie allochtonen verbeterd’, in: De Pers, 27-01-2009 idem 71 ‘Onrust in Ondiep door ‘relschoppers van buiten’’, in: NRC, 13-03-2007 69 70
~ 166 ~
Deze “reltoeristen” waren niks meer dan allochtonen uit de echte achterstandswijken, die hun onvrede kenbaar wilden maken op de enige manier die hun bekend is. Want waarom was het dat de politie en media massaal uitrukten voor een ‘witte’ wijk, terwijl de ‘zwarte’ wijken al decennialang veel ergere problemen meemaken?
~ 167 ~
~ 168 ~
De éénwording van Europa
Met de verkiezingen van het Europees Parlement op komst is er weer veel discussie rondom het nut van de Europese Unie. Dit terwijl het nut van de Europese Unie zeer duidelijk is, een verenigd Europa waarin geen onderlinge wrijvingen meer zijn. Juist die nationalistische wrijvingen waren reden voor concurrentie wat leidde tot de Eerste en Tweede Wereldoorlogen. Met een nieuw concept van Europese éénwording zouden toekomstige nationalistische oorlogen tot het verleden behoren. Het is dan ook zeer jammer dat de huidige conservatieve politici weer hetzelfde gedachtegoed uitstralen dat voor de Europese Unie ook wijdverspreid was en verantwoordelijk voor beide Wereldoorlogen. Met een nauwe economische samenwerking tussen Europese lidstaten zou er geen noodzaak meer ontstaan voor controle over de grondstoffen en geldstromen, omdat alle Europese lidstaten er van zouden profiteren. Om dit te verwezenlijken is er naast een gezamenlijke geschiedenis, die duidelijk aanwezig is, ook een gezamenlijke taal en cultuur nodig. Dat dit nu gebeurt met Engels en een omarming van de joods-christelijkislamitische normen en waarden schrikt vrijwel iedereen af. Dit heeft vooral te maken met de hetze tegen de islam, vooral na 9-11, en de populistische volkspartijen die er politiek gewin mee proberen te boeken. Vanuit historisch oogpunt hebben deze populistische volkspartijen en hun cultuuroriënterende racisme akelig veel gemeen met Hitler en zijn NSDAP, met als uitzondering dat het toen een rasgeoriënteerde racisme betrof. Desalniettemin geeft het de tendensen van het huidige conservatief-populistische klimaat aan in de Europese politiek. Verandering wordt nooit toegejuicht door vastgeroeste politici die hun macht niet willen delen of afstaan, zo ook in Nederland. Want een andere reden kan niet gegeven worden voor het lachwekkende commentaar van de CDA-lijsttrekker Wim van de Camp, die gezien zijn leeftijd vooral op zoek is naar een risicoloos pensioen met deze woorden. Tijdens het CDA-congres van maart 2009 in Utrecht zei Van De Camp namelijk dat “Europa zich niet moet gaan bemoeien met het Nederlandse pensioenbeleid en de sociale zekerheid”.72 Wat zou eigenlijk de schade zijn als het, overigens zeer perfect uitgewerkte, sociale stelsel van Nederland ook van toepassing zou zijn in de rest van Europa? Zou het daadwerkelijk zo een grote ramp zijn als de arme mensen van Europa geholpen worden? Zou Nederland werkelijk failliet gaan als het in plaats van een legerimam aan te stellen, zich zou inzetten voor een Europa waarin alle bewoners evenveel rechten hebben? Nee, zeer zeker niet. Hieruit blijkt dan ook dan oude politici in Nederland niet zozeer moeite hebben met het helpen van 72
‘Balkenende tempert verwachtingen over crisismaatregelen’, in: NRC, 21-03-2009
~ 169 ~
anderen, zie het hoge budget voor ontwikkelingshulp in Nederland, maar meer met het afstaan van macht. Want met een centraal Europees macht, zullen de heren zoals CDA’er Wim van de Camp steeds minder te zeggen hebben. Gezien het bevolkingsaantal en oppervlakte van Nederland zal het namelijk weinig zeggingsschap hebben in Europa, daarom willen de meeste politieke partijen een systeem waar een rijke minderheid (in dit geval Nederlanders) het voor het zeggen heeft en kan profiteren van een arme tot middelmatige meerderheid (in dit geval niet-Westerse landen zoals Polen, Roemenie en Slowakije). Een soort modern slavernij om het even grof te formuleren. Het is hetzelfde voorbeeld als de diplomaat Kishore Mahbubani, voormalig voorzitter van de Verenigde Naties Veiligheidsraad, schetst in zijn baanbrekend boek ‘De eeuw van Azië’.73 Daarin laat hij duidelijk zien dat ongeveer 900 miljoen mensen in Amerika en Europa het lot van de wereld in hun handen hebben. Door belangrijke functies in internationale organisaties als de IMF en de Wereldbank te bekleden, alsmede de rijkdom zo veel mogelijk in hun eigen invloedssfeer te houden, kunnen die 900 miljoen mensen in het Westen regeren over de overige 5,6 miljard mensen in Afrika, Azië en Zuid-Amerika. In feit bepaalt 12% van de wereldpopulatie het lot van de mensheid.74 Hetzelfde, alleen dan op microniveau, is ook het geval in Europa. Daar is het WestEuropa dat het voor het zeggen wil hebben in geheel Europa, waarmee het eigenlijke doel van de Europese Unie (een vreedzaam en op gelijkheid gebaseerd beginsel) toch ondermijnd wordt. Het verzet tegen de uitbreiding van de Europese Unie met een grootmacht als Turkije wordt dan ook simpelweg samengevat door de Franse president Sarkozy en de Duitse bondskanselier Merkel met de woorden: “Het heeft geen zin als er steeds meer leden komen en wij niets meer kunnen beslissen.”75 Want alhoewel Frankrijk en Duitsland met de economische crisis van eind 2008, maar ook lang daarvoor al, inzien dat ze allang niet meer de regionale grootmachten zijn die ze ooit waren, houden ze toch krampachtig vast aan die gedachte. Het vooruitzicht van een land als Turkije dat het op vrijwel alle fronten beter doet, dat lid wordt van de Europese Unie zou de definitieve doodsteek betekenen. Turkije is namelijk qua oppervlakte veruit het grootste land van Europa met 783.562 km², Duitsland is bijvoorbeeld maar 357.022 km². Maar ook de Turkse bevolking zal binnen enkele jaren de tachtig miljoen passeren, nu zit het nog rond de 75 miljoen, en zal daarmee de meeste zetels in het Europees Parlement tot zich trekken. Met de overige vijf miljoen Turken die al in West-Europa wonen, zal Turkije definitief een stempel drukken op het Europees Parlement, maar ook op Europa. Met zoveel Turken zal het Turks de meest gesproken taal van Europa worden, een vooruitgang dat op democratisch vlak volkomen terecht is (de meerderheid beslist namelijk), en dat boezemt de landen Frankrijk en Duitsland angst in. Niet omdat ze zullen Turkificeren, want dat zal niet gebeuren, maar omdat ze hun meerderheid in het Europees Parlement zullen kwijtraken. Dat is eigenlijk de Kishore Mahbubani, De eeuw van Azië (Amsterdam, 2008) idem 120 75 ‘Verzet tegen Turkse toetreding EU’, op: nu.nl, 10-05-2009 73 74
~ 170 ~
voornaamste reden dat ze Turkije willen weigeren, ook al heeft Turkije de laatste jaren een onvoorstelbaar groot economische groei. Eén waarmee het de Europese Unie nog een tijdlang zou kunnen financieren, maar dit is natuurlijk van ondergeschikt belang voor landen zoals Frankrijk, Duitsland en ook Nederland. Het zijn namelijk deze landen die hun eigen nationale belangen voor de belangen van Europa zetten en daarmee miljoenen Europeanen laten boeten voor de preservatie van hun eigen rijkdom. Alle onzin daaromheen is slechts een smoes. Zo heeft de Europese Unie niet te veel ambtenaren die vooral geld kosten. Het heeft namelijk niet meer ambtenaren dan een middelgrote stad in Nederland, aldus Europees Commissaris Neelie Kroes.76 Lijsttrekker voor de neo-marxistisch getinte Socialistische Partij Dennis de Jong zei dan wel dat “de EU niet minder dan 170.000 ambtenaren telde”, maar bleek daarbij ook de medewerkers van lidstaten mee te tellen die geregeld voor overleg naar Brussel komen.77 Ook de eerdergenoemde Wim van de Camp maakte nog meer onnozele opmerkingen, zoals de opmerking: “Zolang het niet zo makkelijk is om een kerk in Turkije te bouwen als een moskee in Nederland zal Turkije niet toetreden. Geen vage compromissen.”78 Dit terwijl het in werkelijkheid veel makkelijker is om een kerk in Turkije op te richten dan een moskee in Nederland. Zo waren er op 14 november 2003 in totaal 453 moskeeën in Nederland volgens het Nederlandse moskeedatabase.79 Op een totaal aantal van bijna één miljoen moslims in Nederland (tussen de 5-6%) komt dat op 1 moskee per 2208 moslims. Zeer weinig dus, maar uiteraard zijn niet alle moslims praktiserend waardoor het aantal moskeeën ook te hoog kan zijn. Dit neemt echter niet weg dat gebedshuizen veelal vanuit de eigen geloofsgemeenschap worden gebouw met in acht neming van de wetgeving in het desbetreffende land. Zo is het ook in Turkije. In januari 2007 waren er volgens officiële cijfers precies 77.777 moskeeën en 373 andere gebedshuizen in Turkije. In 2005 was het aantal van 373 nog 273 waardoor er een groei van 27% heeft plaats gevonden.80 Een sterke groei dus. Wat nog interessanter is, blijkt uit het aantal christenen in Turkije. 2000 Grieks-Orthodoxen hebben momenteel 90 actieve kerken, waardoor er één kerk is per 22 GrieksOrthodoxen. Verder zijn er onder andere nog de Armeens-Gregoriaanse Kerk (55 kerkgebouwen), Assyrische Kerk (60), Katholieke Kerk (1), Chaldese Kerk (1), Bulgaars-
‘Kroes hekelt EU-kritiek’, in: Spits Dagblad, 11 mei 2009 idem 78 ‘Balkenende tempert verwachtingen over crisismaatregelen’, in: NRC, 21-03-2009 79 Sociaal en Cultureel Planbureau, rapportage ‘Moslim in Nederland: islamitische organisaties in Nederland’ 80 ‘İbadethane zenginiyiz’ (‘We zijn rijk aan gebedshuizen’), in: Hürriyet Dagblad, 11-01-2007 76 77
~ 171 ~
Orthodoxe Kerk (1), Arabisch-Orthodoxe Kerk (1), Georgisch-Katholieke Kerk (1), Turks-Orthodoxe Kerk (2) en de Protestantse Kerk (52) en 53 buitenlandse kerken.81 Ook een mooi voorbeeld is het nieuws van 30 augustus 2006, toen de eerste kerk voor moslimbekeerlingen werd gesticht in Turkije. Timur Topuz was hiermee de eerste Turk die als moslim was geboren, zich later tot het protestantisme had bekeerd en nu een eigen kerkgebouw wilde. Omdat hij een strikt Turkstalige kerk wilde, stichtte hij deze zelf en werd dit een unicum in de Turkse geschiedenis. Op 18 augustus 2006 vroeg Topuz toestemming en al op 30 augustus kreeg hij deze. Bij de opening van deze kerk hadden premier Bülent Ecevit, vice-premier Mesut Yılmaz en president Ahmet Necdet Sezer hun felicitaties overgebracht.82 Hieruit blijk wel genoeg dat het openen van een kerk in Turkije niet belemmerd wordt en dat het juist helemaal niet zo moeilijk is. Dat deze arrogante Wim van de Camp doet lijken alsof dit wel het geval is, zegt meer over zijn denkwijze dan over de realiteit. Het feit dat de met racistische neigingen worstelende conservatief-populisten Thijs Berman (PvdA), Judith Sargentini (GroenLinks), Dennis de Jong (SP), Hans van Baalen (VVD), Barry Madlener (PVV) en Peter van Dalen (ChristenUnie/SGP) hem steunen, zegt al genoeg. Maar de kinderachtige opmerkingen van deze zogenaamde volksvertegenwoordigers doen mij huiveren voor het niveau van de Nederlandse politiek. Hoe kan het dat een lijsttrekker, ook al is deze van het middeleeuwse CU/SGP, kan beweren dat Turkije maar voor een klein gedeelte in Europa zit en daarmee geen recht tot toetreding heeft?83 Heeft Turkije na zijn aanvraag in 1959 niet groen licht gekregen in 1963 om uiteindelijk toe te treden? Was het toen nog niet bekend waar Turkije geografisch gezien lag? En ook, in de vier Europese provincies van Turkije (te weten Edirne, Kırklareli, Tekirdağ en İstanbul) wonen meer mensen dan in menig lidstaat. Zo wonen er meer mensen in die gebieden dan in geheel België. Volgens onofficiële berichten wonen er zelfs meer mensen dan in Nederland, waarom zouden ze dan niet mogen toetreden? Er is geen regel dat een land voor 100% in Europa moet liggen, maar als een dergelijk regel al bestond dan behoorde men die in 1959 te gebruiken en niet 50 jaar later. Zo werkt het natuurlijk niet. Maar ook het draaikont-gedrag van de PvdA, dat al begon met de verkiezingen van 2006, gaat gestaag verder onder Wouter Bos en Thijs Berman. Na eerst hun meest trouwe stemmers, de Turkse Nederlanders, van zich te hebben ontvreemd met hun chaotische reacties op het debacle rondom de Armeense kwestie, verwacht ik alleen nog maar een verdere daling van hun stemmers. Thijs Berman liet in een debat binnen enkele minuten al zien dat de PvdA nog steeds geen flauw benul heeft wat consequent gedrag nu eigenlijk inhoudt. Net als met de Armeense kwestie, waarin de PvdA eerst Erdinç Saçan
idem ‘Türkiye'de İlk Kez Bir Türk Kilise Açtı’ (‘Voor het eerst heeft een Turk een kerk in Turkije geopend’), op: haberler.com, 30-08-2006 83 Uitspraak in het programma ‘Pauw & Witteman’ op 07-05-2009 81 82
~ 172 ~
van de lijst verwijderde omdat hij weigerde te spreken van ‘genocide’ maar later zelf ook weigerde die term te gebruiken, deed de PvdA weer van zich spreken. Thijs Berman zei namelijk heel standvastig: “We willen geen uitbreiding van de Europese Unie, vooral niet met Turkije, want anders verliezen we de steun van de bevolking.” om enkele minuten later te stellen dat “Kroatië binnenkort natuurlijk wel EU-lid mag worden”.84 Nu is mijn vraag natuurlijk, waarom Kroatië wel? Omdat het zo goed meewerkt om alle oorlogsmisdadigers uit te leveren? Omdat het een goede economie heeft? Omdat het geen corruptie kent? Of omdat het alle mensenrechten waarborgt? Natuurlijk doet Kroatië het niet beter dan Turkije, natuurlijk is Kroatië zo corrupt als de pest en natuurlijk is Kroatië slechter dan Turkije op vrijwel alle gebieden. Dus waarom wil Berman dan deze onderscheid maken tussen die twee landen? Omdat Kroatië christelijk is en Turkije niet? Dit zou echter Berman één van de grootste racisten van de politiek maken, het volk lijkt daar geen last van te hebben. De vergelijking met 1933 is snel gemaakt en juist daarom pleit ik voor een sterk en groot Europees blok onder leiding van de Europese Unie. Een éénwording kan deze gevoelens van anti-isme wegnemen. De afsluitende vraag daarbij is niet of Turkije erbij moet, maar of Turkije er baat bij heeft om erbij te willen. Want de Europese Unie kan cultureel, historisch en economisch gezien eigenlijk niet zonder Turkije.
84
‘Kroes hekelt EU-kritiek’, in: Spits Dagblad, 11 mei 2009
~ 173 ~
~ 174 ~
Hoofddoek
Er zijn maar weinige landen waar de hoofdstuk zoveel stof kan doen opwaaien als in Turkije. Al jarenlang is er in Turkije een verhitte discussie over of de hoofddoek wel acceptabel is in publieke en maatschappelijke rollen. Deze discussie is echter totaal overbodig. De discussie hoort namelijk niet in zijn huidige hoedanigheid gevoerd te worden. De islamitische partijen die de afgelopen decennia propaganda voerden over een zogenaamd ‘hoofddoekverbod’ in Turkije, hebben dit voor hun eigen politieke agenda gedaan. Om het seculiere karakter van de Turkse samenleving aan te vallen, wordt het ‘hoofddoekverbod’ ook vaak gekoppeld aan de oprichter van Turkije Mustafa Kemal Atatürk. Zodoende kunnen de conservatief-islamitische partijen die schermen met het ‘hoofddoekverbod’ daarbij ook Atatürk en zijn seculiere ideologie aanvallen. De politieke partijen die met populistisch gepraat over hoofddoeken makkelijk stemmen willen winnen, zijn vrijwel altijd conservatief-islamitische partijen zoals de AKP. Hun kritiek dat de hoofddoek onterecht verboden is door Atatürk, slaat eigenlijk elke plank mis. Want een dergelijke wet is er niet in Turkije en deze is zeker niet door Atatürk ingevoerd. Het gaat hier om een voorschrift van de Raad van Hoger Onderwijs (Yüksek Öğretim Kurulu, YÖK) die verbiedt dat leraren en leerlingen met politieke symbolen naar de universiteit gaan. Ook buiten de universiteit mogen ze geen politieke kleur bekennen, dit is echter volgens de voorschriften van de YÖK en niet volgens de wet zoals de conservatief-islamitische partijen aanvoeren. Als we kijken naar de grondwet, dan kunnen we een dergelijk artikel niet aantreffen, wat we wel zien is artikel 3560, lid 17 (ingevoerd op 25 oktober 1990) dat “kledij in alle vormen geheel vrij is in de keuze van de drager, zolang het niet in tegenspraak is met andere wetten en voorschriften”. Op 10 december 1988 is er een rechtzaak geweest tegen de voorschriften van de YÖK, die daarbij afgeschaft werden. Hierna ging toenmalig president Kenan Evren in hoger beroep tegen artikel 3511, lid 16 die voorschrift 2547 van de YÖK tegensprak en verklaarde het Constitutionele Hof dat hoofddoeken wel degelijk politieke kleur bevatten en dus niet toegestaan moeten worden. Dit staat deels haaks op de grondwet, artikel 176 (ingevoerd door Mustafa Kemal Atatürk zelf in 1921 en bijgewerkt in 1924) waar staat dat “ieder ambtenaar vrij is in het dragen van kledij die men wenst, geen enkel instituut of instelling mag deze verbieden”. Conform hieraan is uiteindelijk het eerdere artikel van 25 oktober 1990 in bijgewerkt vorm doorgevoerd. Ook het Europese Hof van de Rechten van de Mens en de Europese Unie schaarden zich achter dit wetsartikel, dat in sommige gevallen zoals politieke propaganda de vrijheid van kledij secundair wordt. ~ 175 ~
Kort gezegd kunnen we stellen dat Kenan Evren in 1989 zorgde voor de huidige voorschriften in verband met de hoofddoek. Dat sommige anti-seculiere conservatiefislamitische partijen dit proberen te projecteren op Atatürk, getuigt van hun dubbele agenda. Door Atatürk af te vallen, is het volk makkelijker te bewegen om te stemmen op een partij die beweert de “fouten van Atatürk recht te zetten”. Dit terwijl het geheel onjuist is om dit als zodanig te projecteren. Het doel achter de kledijvoorschriften zitten dan ook niet in anti-islamitische beweegredenen, zoals deze conservatief-islamisten pretenderen, maar juist in de bescherming van minderheden en het voorkomen van explosieve situaties op universiteiten. Met de studentenacties van 1968, 1971 en 1980 in het achterhoofd, is dit te verdedigen. De voorschriften verbieden namelijk beslist geen hoofddoeken, ze verbieden slechts ‘politieke symbolen met als doel het veroorzaken van onrust, alsmede provoceren’. Denk hierbij ook aan een t-shirt met hamer en sikkel, een joods keppeltje, een hindoeïstisch derde oog etcetera. Dit enerzijds om het vormen van religieus getinte groeperingen tegen te gaan en anderzijds om deze (minderheids-)groeperingen te beschermen tegen de rest van de studenten. Het is algemeen bekend dat er een grote intolerantie heerst onder bepaalde ultranationalisten en orthodox-islamisten. Om ervoor te zorgen dat er geen botsingen ontstaan tussen deze groepen, zijn deze symbolen verboden. Dat de conservatief-islamisten nu beweren dat de hoofddoek geen symbool is van de politieke islam, en daarom een uitzondering moet zijn, geeft al aan hoe zeer de hoofddoek juist wel een symbool van de politieke islam is. Door het verbod op alle andere religieus-politieke symbolen te handhaven, maar alleen een uitzondering voor de hoofddoek te eisen, worden de rechten van andere politieke en religieuze minderheden niet gerespecteerd. Door het verbod op de hoofddoek, iets wat gevoelig ligt bij de oudere generatie waar bijna 70% een hoofddoek draagt, te koppelen aan Atatürk wordt getracht een deel van de onvrede over te brengen naar hun blik op Atatürk. Hedendaags wordt Atatürk namelijk gezien als de onbetwiste leider van de Turken, iemand zonder wiens hulp de Republiek Turkije niet had bestaan. Dit klopt in wezen ook, de Onafhankelijkheidsoorlog (1919-1923) was voor een groot deel zijn verdienste. Hierdoor omarmde iedereen zowel Atatürk als zijn seculiere denkbeelden, iets wat de huidige conservatief-islamisten niet zint. Zij willen juist een islamitische samenleving, wellicht niet onder de sharia zoals in Iran of Saoedi-Arabië, maar wel één waar er een sterke nadruk ligt op de islamitische leefwijze. Dit zal vooral ten koste gaan van de jongere garde, waar het niet praktiseren van de islam en atheïsme dagelijkse kost zijn. Zo draagt slechts 46,9% van de vrouwen tussen 18 en 27 jaar een hoofddoek.85 Dit doen ze vooral uit modieuze motieven en niet religieuze beweegredenen. Los hiervan zullen de overige niet-islamitische minderheidsgroepen uiteraard ook hun religieuze vrijheid zien worden beperkt. De eenzijdige regels die de conservatiefislamisten proberen af te dwingen, momenteel vooral vertegenwoordigd door de AKP, ‘Asıl değişmesi gereken...’ (‘Wat eigenlijk moet veranderen...’), in: Yeni Şafak Dagblad, 29-052003 85
~ 176 ~
staan eigenlijk symbool voor waarom de hoofddoek een politiek symbool is. Het staat voor de AKP symbool voor de volgende twee zaken: 1. de teloorgang van het islamitisch geloof in de Turkse samenleving, dat terwijl secularisme juist het vrije denken zonder het juk der religie stimuleert. Het geloof in een religie zou vanuit de mens zelf moeten komen en niet door druk van buitenaf. Als de gemiddelde Turkse burger momenteel minder waarde hecht aan zijn of haar religie, dan zal dit niet met het opdwingen van de islam goed komen. Het zal juist vanuit individueel en persoonlijk onderzoek moeten voortkomen, iets wat gestimuleerd wordt door een seculier denkbeeld. En ten slotte, hoezo zou het überhaupt iets uitmaken als iemand atheïst, christen of moslim is? Een goed persoon is een goed persoon, ongeacht religie. 2. de boze buitenwereld die de Turken (en moslims) proberen te verdelen en vervreemden van hun eigen cultuur. In die hoedanigheid zou Atatürk dan ook eigenlijk “een joods spion” zijn geweest. Aan dit soort flauwekul wil ik niet al te veel woorden vuil maken, omdat eenieder ziet dat dit het gevolg is van paranoïde gevoelens van machteloosheid. De conservatief-islamisten maken momenteel een opleving mee, vooral door de aanslagen van 11 september 2001, maar zien in dat in de afgelopen eeuw (vanaf 1923) zij een dramatische daling van steun hebben meegemaakt. Volgens recente schattingen wil slechts 0,9% van de Turken een ander politiek systeem omdat ze niet tevreden zijn met het huidige (seculiere) systeem, dit geeft al aan hoe erg de conservatief-islamisten in de verdrukking zitten. Door te zinspelen op matigingen, zoals de AKP doet, kunnen ze toch de meeste dorpelingen achter zich krijgen. Hierbij wordt massaal gebruikt gemaakt van de eerdergenoemde twee redenen en omdat een adequaat onderwijssysteem nogal ontbreekt op het platteland van Turkije, kunnen ze tijdelijke oplevingen boeken. De hoofddoek wordt hierbij gebruikt als politiek propagandamiddel, iets waar het niet voor geschikt is en juist om die reden verbannen is uit openbare en publieke sectoren zoals universiteiten. Zodra de conservatief-islamisten, en in hun kielzog andere anti-Atatürk/anti-seculiere partijen, opgeven de hoofddoek te gebruiken als politiek-populistisch propagandamiddel en inhoudelijk hun partijprogramma versterken om zo meer stemmen te vergaren, dan pas zullen ze een blijvende politieke overwinning boeken binnen het Turkse politieke bestel. Tot nu toe hebben alle conservatief-islamistische partijen een levensduur gehad van enkele jaren, dit had alles te maken met hun gebrek aan inhoud en hun focus op populistische symbolen zoals de hoofddoek. Naast hun snelle maar korte opleving en even snelle ondergang, krijgen ze hiermee vooral voor elkaar dat veel jonge meisjes belemmerd worden in hun educatie omdat ze gebruikt worden als politiek symbool. Veel jonge meisjes worden beïnvloed om hun hoofddoek koste wat het kost niet af te doen, ook als hun verdere studieloopbaan hiermee belemmerd wordt. Zo komen er regelmatig huilende jonge meisjes in het nieuws, roepend “dat Turkije geen kans geeft aan moslima’s om zich te ontplooien”. Zonder uitzondering neemt vervolgens een conservatief-islamistische populist, met politieke ambities, het woord om de gevestigde ~ 177 ~
politieke orde aan te vallen wegens hun “strenge seculiere regels” dan wel “hun antiislamitische denkwijze”. Dit is uiteraard niks anders dan het aanzetten tot haat jegens deze politici om er zelf beter van te worden. De Milli Nizam Partisi (1970-1971), Milli Selamet Partisi (1972-1981), Refah Partisi (1983-1998) en Fazilet Partisi (1997-2001) staan allemaal bekend om hun korte bestaan. Daarin hebben ze wel kleine en vooral snelle overwinningen geboekt. Niet vanwege hun inhoudelijk sterke partijprogramma’s, maar enkel om hun populistische verkondiging van de politieke islam. Met het einde van de Fazilet Partisi, die een langzame dood stierf na een aanvankelijk sterke opkomst, kwamen uit de resten de Adalet ve Kalkınma Partisi (AKP; 2001) en Saadet Partisi (SP; 2001) voort. Deze lijken zich op het gematigde gedeelte van de politieke islam te houden, maar gebruiken daarbij de hoofddoek als stokpaardje om de niet-hoogopgeleide (in sommige gevallen zelfs ongeletterde) dorpelingen achter zich te scharen. Deze conservatiefislamistische partijen AKP en SP dienen simpelweg te stoppen met het misbruiken van de hoofddoek voor het onjuist propaganderen van sommige feiten omwille van het vergaren van steun voor de politieke islam. Het realiseert niks anders dan polarisering tussen religieuze en niet-religieuze Turken, alsmede onrust door de verkondigde halve waarheden en verkeerde projectie van de feiten. Wat ze bereiken, zijn vooral gebruikte jonge meisjes die belemmerd worden in hun verdere studieloopbaan omwille van wat simpele verkiezingsstemmen. Daar hoort het eigenlijk om te gaan in deze discussie, niet om een zogenaamd ‘hoofddoekverbod’ die niet blijkt te bestaan. Er zijn kledingvoorschriften waarbij politieke symbolen niet geduld worden; of dit nu christelijke kettingen zijn met een kruis, joodse keppeltjes, islamitische hoofddoeken of zelfs fascistische/communistische leuzen op t-shirts, maakt in zijn geheel niet uit.
~ 178 ~
De politiefunctie van Turkije in de regio
Eén van de ontwikkelingen van 2009 en 2010 heeft ertoe geleid dat Turkije door haar groeiende macht steeds meer de rol van regionale politiemacht op zich heeft genomen. Waar de Verenigde Staten van Amerika een internationale politiefunctie toegeëigend heeft, lijkt Turkije dit in haar eigen regio (Kaukasus, Balkan, Midden-Oosten) te hebben gedaan. De ontwikkeling hiervan ging gepaard met de economische en culturele vooruitgang die Turkije in 2009 leek te boeken. Dit was ook politiek expert en strateeg dr. George Friedman, tevens oprichter van onderzoekscentrum Stratfor, niet ontgaan in zijn nieuw verschenen boek ‘The Next Hundred Years’, waarin hij Turkije voorspelt als de nieuwe mondiale grootmacht die een wereldoorlog met de Verenigde Staten van Amerika zal aangaan. Dit lijkt vooralsnog overdreven, maar wat we wel zien zijn de culturele en economische activiteiten die ons duidelijk laten zien dat Turkije ambities heeft om de nieuwe regionale grootmacht te zijn met invloed op haar directe omgeving. Zo werd er een nieuw Turks staatszender in het leven geroepen om alle Turkssprekende van de Balkan tot Centraal-Azië te kunnen bereiken. Deze nieuwe zender TRT AVAZ kon zo 250 miljoen kijkers in die gebieden bereiken. Deze ontwikkelingen waren ook informatiecentrum Jamestown Foundation niet ontgaan en daarin werden al de mogelijke opties beschreven die de Verenigde Staten van Amerika konden ondernemen als reactie op de groeiende regionale macht van Turkije. Uiteraard was de oprichting van TRT AVAZ niet de enige reden hiervoor. Een ander cultureel aspect dat benadrukt werd door Turkije, was de architecturale erfgoed van de Turken in Syrië. Zo wordt de tombe van Süleyman Şah, grootvader van de stichter van het Osmaanse Rijk: Osman Gazi, nog altijd bewaakt door een brigade van Turkse soldaten. Ook is het volgens een overeenkomst tussen Syrië en Turkije officieel Turks grondgebied als eerbetoon aan het Osmaanse Rijk. Alhoewel de laatste overeenkomsten hieromtrent al in 1973 werden gesloten, werd dit hoofdstuk van de Turks-Syrische geschiedenis weer actueel. Waarschijnlijk om duidelijk te maken dat Syrië nog altijd sterke invloeden heeft te verduren van Turkije en zodoende ook onder de politieke invloedssfeer van Turkije valt. Maar dit was niet de enige keer in 2009 dat Turkije teruggreep op historische interactie om duidelijk te maken dat het een land als haar eigen regionale invloedssfeer zag. Zo werden de Turkse Mamlukken in Egypte, de Turkssprekende Perzen zoals de Iraanse Şah İsmail en zelfs de verschillende Turkmeense stammen benadrukt en gebruikt om de regio duidelijk te maken dat Turkije van oudsher de regionale grootmacht is. Dit werd al snel in 2009 duidelijk toen Saoedi-Arabië een ter dood veroordeelde Turkse kapper per ~ 179 ~
direct amnestie verleende nadat Turkije tussenbeide kwam. De Turkse Sabri Boğday zou sterke kritiek hebben geuit op de islamitische normen en waarden in Saoedi-Arabië, volgens sommige bronnen zelfs de islam hebben uitgescholden. Een doodzonde in het sharia-gebonden Arabische land, wat dan ook prompt tot zijn doodstraf leidde. Dat Saoedi-Arabië eieren voor haar geld moest kiezen en de al twaalf jaar in Saoedi-Arabië als kapper werkzame Boğday, moest vrijlaten is illustratief voor de nieuwe positie van Turkije in de regio. Turkije leunde hierbij op haar indrukwekkende economische groei, welke er ook voor zorgde dat de ICT-sector in Turkije explosief groeide. Als voorbeeld kunnen we gedetailleerder naar deze sector kijken. In 2006 groeide deze markt nog met 11%, terwijl dit in 2007 en 2008 al 20% was.86 Maar ook EVD meldde tijdens het seminar ‘Turkije in de Spotlight’ dat “Turkije een aantrekkelijk land voor ICT-outsourcing is omdat het vele voordelen biedt, zoals de lagere loonkosten, de beschikbaarheid van gekwalificeerd personeel, steun van de overheid en de relatieve onbekendheid als offshorebestemming.” Ondanks deze groei verwacht het MKB in Turkije alsnog een nog grotere groei in de ICT, en zal het zelf tot 65% meer investeren in haar eigen ICTdiensten. Naast deze ontwikkelingen in soft- en hardware, is Turkije inmiddels ook op online-internet gebied een grote speler op het toneel geworden. Turkije heeft namelijk de zevende grootste groep van internetgebruikers in Europa en staat daarmee voor Nederland. Het heeft zelfs de meest ‘Engaged Online Audience’ in Europa, wat zoveel betekent als ‘de internetgebruikers die het meest online actief zijn’. Maar Turkije heeft niet alleen maar een grote groei in de dienstensector, ook de agrarische sector viert hoogtij. In 2009 werd duidelijk dat İzmir en de omringende Egeïsche regio de meest kansrijke landbouwregio in Turkije is, en zelfs een exportoverschot heeft. Van de primaire tot de tertiaire sector lijkt Turkije dan ook een grote groei door te maken, waardoor het haar positie als regionale politiemacht kan realiseren. Het was dan ook niet verwonderlijk te noemen dat Turkije in 2009 zes G2G projecten begon, alsmede vijf Matra Pre-accessie Programma-projecten, waarmee onder andere de e-commerce werd verbeterd maar ook de participatie van niet-overheidsinstellingen aan legislatieve proces aanmoedigde. Deze groei zorgde naast de heropleving van de Turken als een soort neo-Osmaans Rijk, ook voor andere ontwikkelingen. Zo ontstond er een nieuwe Nederlandse interesse in Turkije op economisch gebied, wat onder andere duidelijk werd met de Nederlandse economische missie naar Turkije met staatssecretaris Frank Heemskerk tussen 11 en 16 oktober 2009. De Turks-Nederlandse export is sinds de eeuwwisseling dan ook gestegen van 2 miljard euro naar een kleine 4 miljard euro; het mag geen verrassing heten dat het voornamelijk om ICT (hardware en software) ging.
86
Yusuf Türkoğlu, ICT in Turkey.pdf, in: IGEME - Export Promotion Center of Turkey (2008)
~ 180 ~
Met de bovenstaande culturele expansie in haar buurlanden en de snelle groei van de Turkse economie, trok Turkije ook de aandacht van de Verenigde Staten van Amerika. Deze stelden dan ook dat “Turkije nu een sleutelspeler is voor vredehandhaving in de regio.”87 Dat Turkije deze rol heeft geïnterpreteerd als corrigerende politiemacht blijkt uit haar reactie op Israël en haar nieuw pressiemiddel op buurlanden. Want niet langer houdt Turkije zich afzijdig van conflicten, het zet zich juist in door actief een rol te spelen in de regio. Dit wordt ook duidelijk door de oprichting van de Alliance of Civilizations door Turkije en Spanje, alhoewel dr. Soner Çağaptay kritiek heeft op deze nieuwe Verenigde Naties-organisatie. Volgens Çağaptay vertegenwoordigt Turkije in de organisatie de niet-Westerse landen, terwijl het zelf een Westers land is met een Westers koers. Hierdoor zou het geen politiemacht in haar eigen regio kunnen zijn, omdat het zich te veel profileert als een Westers land. Turkije zou zodoende de MiddenOosterse vertegenwoordiger van het symbool van de Westerse wereld zijn: de Verenigde Staten. De Turks-Amerikaanse betrekkingen zijn de laatste periode dan ook erg verbeterd, dit had mede te maken met Obama’s bezoek aan Turkije en zijn inslikking van zijn eerdere belofte dat hij de Armeense relocaties van 1915 zou erkennen alszijnde een ‘genocide’. Obama bleek dus door te hebben hoe sterk groeiende Turkije was op economisch en cultureel-exporterend gebied; Turkije behoorde immers al tot de G20 van landen met de twintig beste economieën van de wereld. Maar met de aanhoudende economische crisis is de vraag hoe lang Turkije nog op haar economie kan leunen om haar politiemacht te consolideren? Deze vertoont volgens Kenneth Rogoff, verbonden aan de prestigieuze Universiteit van Harvard en volgens insiders één van de beste economen ter wereld, namelijk sinds de economische crisis ernstige begrotingstekorten en zal binnenkort bankroet worden verklaard. Slechts enkele weken na zijn uitspraken in januari 2010 bleek Griekenland failliet te zijn. Het zou dus goed kunnen dat Rogoff de regio wel correct had, maar zich vergist had in het exacte land. Toch is er een redelijke kans dat Rogoff toch gelijk zou kunnen krijgen, met het oog op de werkeloosheidscijfers van Turkije. In december 2008 ging het om 9,8% van de Turkse bevolking dat werkloos was, dat wil zeggen: 2 miljoen 439 duizend mensen.88 In december 2009 was dit al gestegen tot 6 miljoen 300 duizend Turken. Volgens de BFAI Länder und Märkte (het Duitse ‘Germany Trade and Invest’) doen de problemen zich vooral voor in de industriële sector, terwijl de dienstensector zich nog redelijk goed houdt. Dit betreft vooral de toeristische sector, de eerdergenoemde ICTdiensten en de gezondheidszorg. Veel buitenlandse orders voor de industriële sector in Turkije werden in 2008 en 2009 uitgesteld of ingetrokken, volgens de Duitsers omdat “Turkije het slachtoffer is geworden van haar eigen succes.”89 Dit zou namelijk komen ‘US envoy to Middle East says Turkey key peace partner’, van: Reuters, 26-02-2009 TRT Nieuws, december 2008 89 Germany Trade and Invest, TR economische_crisis_-_stand_van_zaken.pdf, ‘Türkei ist Opfer des eigenes Erfolgs’ 87 88
~ 181 ~
omdat de economische groei van Turkije disproportioneel was in verhouding met de rest van Europa en dat de buitenlandse investeerders daardoor moesten afzien van hun orders; simpelweg omdat de Turkse groei niet bij te benen was. Dit werkte deels ook door in de toerisme, waar de immens grote populariteit in Nederland van Turkije als vakantieland in de jaren 1999 tot en met 2005 ineens afnam. Gelukkig voor Turkije nemen de Britse toeristen met plezier de plekken in van de afwetende Nederlandse toeristen en staat Turkije in 2010 nog steeds stipt bovenaan als meest favoriete vakantiebestemming, met stijgingen in de ticketverkopen tot wel 82%. Hiermee lijkt Turkije haar nieuwe politiefunctie in de nabije toekomst niet te hoeven opgeven.
~ 182 ~
De ‘Armeense Genocide’-resolutie
De resolutie over de erkenning van de gebeurtenissen van 1915 alszijnde een ‘genocide’ in de Verenigde Staten van Amerika heeft voor een massaal protest gezorgd van vele kanten. De stemming was bij voorbaat al in opspraak geraakt omdat onlangs een belangrijk lid van het Huis der Afgevaardigden in de Verenigde Staten was overleden. De overleden John Murtha was namelijk één van de felste tegenstanders van de resolutie en liet dat ook meermaals blijken, zoals in 2007 toen er een soortgelijk resolutie werd gemaakt. Murtha had toen samen met vier andere Democratische afgevaardigden zijn afkeer voor de resolutie en de term ‘genocide’ uitsprak. De dood van Murtha werd door de Armeense lobby in Amerika gezien als een gouden kans om hun resolutie nogmaals erdoorheen te krijgen. Dit bleek dan ook waar te zijn, daar de resolutie met 23 tegen 22 afgevaardigden werd aangenomen. Met Murtha kon de resolutie dus tegengehouden worden, maar ook zonder Murtha bleek de Amerikaans-Armeense lobby aan kracht te hebben ingeboet. In 2007 stemden nog 27 mensen voor de resolutie en 21 tegen. “Maar”, merkte columniste en politieke expert Gündüz Aktan toen op, “de 21 tegenstanders van de resolutie hebben gezegd dat ze wel geloven dat de gebeurtenissen van 1915 een ‘genocide’ zijn, echter willen ze met de aanname van de resolutie de internationale betrekkingen tussen Turkije en de Verenigde Staten niet in gevaar brengen.” In de Verenigde Staten wordt er al jaren kritiek geleverd op deze resolutie, die elk jaar ingediend wordt door de Amerikaans-Armeense lobby, maar bijna nooit inhoudelijk. Maar liefst acht voormalige staatssecretarissen (zowel Democratische als Republikeinse) hadden een petitie tegen de resolutie ondertekend, om “de 1915 gebeurtenissen door historici te laten beoordelen”. Hetzelfde zei een negende staatssecretaris, Condoleezza Rice, ook al toen zij bekend maakte dat “de resolutie sowieso geen nut had omdat het in 1915 om het Osmaanse Rijk ging en niet om de Republiek Turkije.” Als een hooglerares in politieke wetenschappen aan de Stanford Universiteit, zou Prof. Dr. Condoleezza Rice hiermee willen doorschemeren dat een eventuele verdere schadeclaim tegen Turkije door de Armeense lobby geen staatsrechterlijke of juridische grond zou hebben. Inhoudelijk verweer ontbrak echter ook hier. Een ander kritiekpunt in voorbijgaande jaren was dat het Amerikaanse Congres over binnenlandse zaken behoorde te gaan. Democratische afgevaardigde Gregory Meeks meldde in 2007 dan ook dat hij tegen de resolutie zou stemmen omdat “het Congres eerst binnenlandse historische vraagstukken moet oplossen zoals haar eigen falen omtrent slavernij en uitroeiing van de indianen.” Hij werd hierbij bijgestaan door Republikein Dan Burton die voorstanders van de resolutie “hypocriet en ~ 183 ~
simpelweg gestoord” noemde. Dr. Robert J. Miller, rechtendocent aan de Lewis & Clark Rechtenacademie in Portland, sloot zich bij de politici aan door in een column voor de Richmond Times-Dispatch te stellen dat “het ongelofelijk is dat het Congres niet de binnenlandse historische gruweldaden, zoals slavernij en uitroeiing van de indianen, aankaart, maar de superieure hogere probeert uit te hangen door andere landen te veroordelen.” Voormalig Amerikaans diplomaat Zbigniew Brzezinski meldde ook in 2007 dat “hij zich nooit had gerealiseerd dat het Huis der Afgevaardigden een academisch onderwijscentrum was, dat zodoende kan oordelen over historische gebeurtenissen.” Brzezinski ging verder: “Ik dacht dat het bedoeld was om de Verenigde Staten van Amerika te besturen en dat het ook zo bedoeld was in de grondwet.” Ook voormalig president van de Verenigde Staten van Amerika, Jimmy Carter, verklaarde eerder al dat als hij “in het Congres zat, hij zeer zeker tegen zou stemmen.” In eerdere jaren had verder ook de Armeense Patriarch Mesrob Mutafyan zich al uitgesproken over dergelijke resoluties: “Als hoofd van de Armeense kerk resideer ik in İstanbul, omdat het daar was dat de Turkse sultan Fatih ons een eigen kerk schonk in 1453. Turken en Armeniërs leven er nu in vrede. De Armeense gemeenschap in Turkije is dan ook fel tegen de resolutie, het is niks anders dan een politiek spelletje van de Armeens-Amerikaanse lobby.” Nu lijkt het verhaal heel erg anders te zijn, volgens columnist Sunanda K. Datta-Ray heeft de Turkse lobby in aanloop van de resolutiestemming ongeveer één miljoen dollar uitgegeven om de historische feiten rondom 1915 beter bekend te maken. Daarentegen heeft de Armeense lobby dit jaar in 2010 ‘slechts’ 750.000 dollar uitgegeven, maar kan het bogen op een langere periode daar het de voorgaande jaren ook grote bedragen had uitgegeven terwijl Turkije toen vrijwel inactief was op het gebied van lobbyactiviteiten. Hiermee lijkt Turkije eindelijk door te hebben dat het wachten tot de waarheid vanzelf alom bekend, geen verstandige houding is. Met deze lobbyactiviteiten heeft Turkije de in grote getallen aanwezige historici die de stempel ‘genocide’ verwerpen, geprobeerd bekend te maken onder het grote publiek onder het mom van ‘als de berg niet naar jou komt, dan brengen we jou naar de berg’. Grote aantallen intellectuelen, wetenschappers en politici hebben hieruit de moed geput om hun eigen onderzoeken en meningen bekend te maken in grote en toonaangevende dagbladen. Zo hebben de drie Republikeinse afgevaardigden Ed Whitfield, Kay Granger en Steve Cohen een gezamenlijke persverklaring in The Hill gepubliceerd waarin ze duidelijk zeggen dat “historici nog steeds debatteren over de term ‘genocide’.” Ze werden daarbij bijgestaan door de Democratische congresman Bill Delahunt die tegen de resolutie stemde en dit uitvergrootte in de media door dit in The Boston Globe breed uit te meten. Deze politici konden hierbij leunen op steun van grootmachten in de geschiedschrijving, zoals de alom bekende Prof. Dr. Norman Stone. Als professor emeritus van één van de ~ 184 ~
beste universiteiten in de wereld, te weten de Britse Universiteit van Oxford, en als schrijver van het meesterwerk ‘Europe Transformed, 1878-1919’, heeft Stone uitermate veel gezag en respect onder zijn collega’s. Juist hierom kon hij het zich veroorloven om in de Engelse The Times te stellen dat “men dit [de Armeense relocatie red.] niet echt als genocide kan beschrijven.” Ook de Amerikaanse veteraan op het gebied van correspondentie en schrijver voor de toonaangevende New York Times, Stephen Kinzer, was duidelijk over de gebeurtenissen van 1915. Kinzer, als auteur van het goedverkochte boek ‘Crescent and Star: Turkey Between Two Worlds’, wordt gezien als een Turkije-expert en schreef in zijn column in de Britse The Guardian dat “de term ‘genocide’ voor de gebeurtenissen van 1915 discutabel is”. Wat echter nog veel belangrijker was, was het feit dat Kinzer liet blijken dat er geen twijfel over bestond dat de zaak los stond van het Amerikaanse Congres. “Het congres heeft noch de verantwoordelijkheid, noch de capaciteit, noch de morele autoriteit om historische beslissingen te nemen.”, aldus Kinzer. In dezelfde Britse krant The Guardian schreef de Frans-Britse Marcel Berlins, een docent rechten op de Stadsuniversiteit van Londen, in zijn tweewekelijkse column dat “het onzeker was of de Osmaanse gebeurtenissen van 1915 te kwalificeren waren als ‘genocide’” en daarbij vooral de rechterlijke kant beschreef. Maar Berlins benadrukte, net als Kinzer, dat “één ding wel erg duidelijk was: namelijk dat het Amerikaanse Congres helemaal niks te maken had met de Armeense claim.” Een soortgelijk artikel verscheen in de The Washington Post, waar dr. Henri J. Barkey fel afbeet tegen de resolutie. Barkey, docent internationale betrekkingen aan de Universiteit van Utah, vond 1915 wel “een genocide, maar er kan niks positiefs komen uit het labellen van een gebeurtenis bijna een eeuw na dato.” Barkey legde in zijn artikel dan ook gedetailleerd uit dat de resolutie niks anders was dan een politiek spel van de Armeense lobby, die op hun beurt “de nummer één Holocaust-ontkenner in de wereld, Mahmoud Ahmadinejad, een eredoctoraat gaven op de Jerevan Staatsuniversiteit in 2007. Dit terwijl Ahmadinejad weigerde het ‘Armeense Genocide Monument’ in Jerevan te bezoeken, wellicht omdat hij de Armeens Genocide evenveel realiteit toerust als de Holocaust.” Met de felle kritiek van Barkey op de Armeense lobby in en buiten de Verenigde Staten, blijkt duidelijk dat de intellectuele elite zich steeds meer bewust wordt van de omstandigheden rondom de resolutie. Eén van de weinige landen waar dit niet aan de orde lijkt te zijn, is Nederland. Althans als we kijken naar Elsevier en Rita Verdonk. Volgens Arne Hankel, webredacteur bij Elsevier, vinden niet alleen Armeniërs dat er sprake was van “genocide of volkerenmoord, maar doen tal van historici dat ook.” Hankel, die eerder al op zijn vingers werd getikt door Copytijgers.nl, verhaalde verder dat alleen “in Turkse ogen er niet gesproken wordt van een geplande, systematische moordpartij.” Dit terwijl ook hier de bijzin “Tal van historici steunen dit belangrijke punt” op zijn plaats was geweest, aangezien er honderden niet-Turkse historici zijn die de term ‘genocide’ verwerpen. ~ 185 ~
Naast de steeds rechtser en populistischer wordende Elsevier, is er natuurlijk de andere grote populist en rechtse beweging die momenteel in Nederland hoogtij viert: politiekrechtsgezindheid. De personificaties hiervan zijn Geert Wilders en Rita Verdonk. Maar waar Wilders geheel verstandig zijn vingers niet brandt aan de ‘Armeense Genocide’resolutie en zich op de oppervlakte houdt door hier en daar een ad-hominem/op-deman-speling te slingeren, doet Verdonk dat niet. Verdonk laat nogmaals blijken waarom haar partij TON tijdens de gemeenteraadsverkiezingen geen potten heeft kunnen breken en dat ook tijdens de algemene verkiezingen waarschijnlijk niet zal kunnen. Verdonk wil te graag inspelen op de sentimenten van het volk en op de internationale consensus, maar heeft helaas geen flauw benul wat dit dan is. Verdonk meldde in een persbericht dat “het tijd werd dat Turkije eerlijk is over de moord op de Armeniërs en erkent dat het voormalige Ottomaanse Rijk genocide op deze bevolkingsgroep pleegde.” Dit terwijl het overgrote merendeel van de niet-Turkse historici met een specialiteit op Turkse en/of Osmaanse geschiedenis, juist de term ‘genocide’ verwerpen. Verdonk ging ook nog verder door een goedkope zin te koppelen aan de etniciteit van enkele kamerleden en liet daarmee blijken even ver van de internationale intellectuele elite af te zijn als van het Nederlandse volk, die liever een inhoudelijke discussie zien. Het zou Verdonk juist sieren als ze zou erkennen dat ze geen historica is en net als de alom wel gerespecteerde Marcel Berlins te verklaren dat “ik niet kan beoordelen of hun besluit [over 1915 red.] juist was; ik weet niet genoeg om dat te doen.” Dit komt namelijk ook beter overeen met de werkelijke situatie. Dit heeft namelijk alles te maken met de Armeense lobby die bang is dat de verspreidde Armeense diaspora haar identiteit zal kwijtraken en geassimileerd zal worden in de samenleving waar het als minderheid bevindt. Volgens de Indiase Sunanda K. Datta-Ray is de Armeense gemeenschap dan ook “voorbestemd om te verdwijnen”. De genocide-claims en resoluties zouden nog wel eens de enige kans kunnen zijn van de Armeense diaspora om hun Armeense identiteit en cultuur te herinneren en zodoende te kunnen behouden.
~ 186 ~
Hoe kan het Koerdisch vraagstuk opgelost worden?
Alvorens deze vraag gesteld kan worden, moet men het probleem op een adequate manier kunnen benoemen. Volgens sommige fanatiekelingen is er in Turkije sprake van doelbewuste en systematische uitsluiting van Turkse burgers met een Oost-Anatolische en/of Koerdische achtergrond. In hoeverre is dit echter juist? Als we geheel objectief kijken naar de actualiteit in Turkije, dan zien we dat de Turkse politiek juist zeer Oost-Anatolisch georiënteerd is. De nieuwe voorman van de Republikeinse Volkspartij (Cumhuriyet Halk Partisi) Kemal Kılıçdaroğlu komt namelijk uit Tunceli, hiernaast is hij hoogstwaarschijnlijk ook Alevitisch. Zelf wil hij geen uitspraken doen over zijn religie of zijn afkomst, wat natuurlijk ook het meest politiek correcte is in een land zoals Turkije waar populisme afkomst alsmede religieuze normen en waarden misbruikt. Kılıçdaroğlu is echter zeer zeker geen uitzondering in de Turkse politiek; de CHP is van oudsher één van de machtigste partijen van Turkije en na de regerende AKP partij de grootste politieke partij van Turkije. Maar ook andere partijen worden momenteel geleid door een partijvoorzitter uit Oost-Anatolië. Zo heeft de Arbeiderspartij (İşçi Partisi) een leider in Doğu Perinçek, geboren en getogen in Gaziantep. Overigens net als Mustafa Sarıgül, de potentievolle oprichter van de Veranderingen in Turkije Beweging, die in Erzincan geboren en getogen is. Hiervoor was Sarıgül de spil van de CHP en daarna van de DSP. Overigens wordt ook Sarıgül getypeerd als een Aleviet. Ook de Democratische Linkse Partij (Demokratik Sol Parti, oftewel DSP) heeft in Masum Türker een partijvoorzitter die geboren en getogen is in het Oost-Anatolische Mardin. Een stad met een grote gemeenschap christelijke Assyrische Turken. Met dit in het achterhoofd wordt de bewering van sommige fanatieke groeperingen zoals de terroristenbeweging PKK serieus ondermijnd. Volgens de PKK worden “Koerden in Turkije gediscrimineerd en achtergesteld ten faveure van de Turken”. Weer anderen, zelfs sommige politici zoals Harry van Bommel van de SP, nemen dit standpunt klakkeloos over. Uiteraard zonder de feiten te weten, precies zoals het de populistische beleidsmakers van Nederland momenteel uitkomt. Want laten we wel zijn; er is in Nederland een tendens om de onderdrukte minderheid van een land bij te staan. Voor sommige separistische Koerden residerend in Nederland, is het daarom zaak om hun eigen ideologie op een subjectieve manier over te dragen aan Nederlandse politici en beleidsmakers. In dit kader worden de uitzonderingen in Turkije uitvergroot alszijnde de waarheid, terwijl het juist uitzonderingen zijn op anders een uiterst neutrale behandeling van burgers in Turkije. Elk burger in Turkije wordt, ongeacht zijn of haar afkomst en/of religieuze voorkeur, gelijk behandeld. Het voorbeeld van de politiek kan zelfs verder getrokken worden naar de muziekwereld, waar Oost-Anatolische zangers ~ 187 ~
duidelijk oververtegenwoordigd worden. In dit verband is het mogelijk te verwijzen naar de meest verkochte albums in Turkije, welke al decennialang op naam van OostAnatolische zangers İbrahim Tatlıses (Şanlıurfa), Mahsun Kırmızıgül (Zaza uit Diyarbakır/Bingöl), Alişan (Bingöl), Latif Doğan (Adıyaman), İzzet Yıldızhan (Diyarbakır), Emrah (Diyarbakır), Hülya Avşar (Ardahan), Ahmet Kaya (Malatya), Özcan Deniz (Ağrı), Yıldız Tilbe (Ağrı/Tunceli), Berdan Mardini (Mardin/Diyarbakır), Ceylan Avcı (Tunceli), Ferhat Tunç (Tunceli) en Mahmut Tuncer (Şanlıurfa) staan. Met deze selectie namen, die slechts een handvol zijn, wordt het duidelijk dat OostAnatolische zangers (of ze nu van Koerdische komaf zijn of niet) wel degelijk een kans krijgen om dit gebied. Het voorbeeld daarvoor liet zijn dat het met de politiek ook al zo was. Alhoewel sommige zangers en politici zichzelf uitsluitend als “Turks burger” voorstellen, is het in ieder geval een voorbeeld van gelijke kansen voor Turkse burgers uit Oost-Anatolië. Er zijn namelijk veel bekende personen die door hun dialect en taalgebruik gezien worden als ‘Koerdische Turken’, maar dit niet zijn. Zo is bij Mahmut Tuncer duidelijk te horen dat hij een Oost-Anatolisch dialect heeft, vaak te horen bij Koerdische Turken. Zelf heeft hij echter meermaals verklaard dat hij “Turkmeens is en alleen door toedoen van vrienden enkele woorden Koerdisch heeft geleerd.” Zijn accent verklaart Tuncer als volgt: “Mijn accent is normaal in Şanlıurfa, het is helemaal geen Koerdisch accent maar een Şanlıurfa-dialect.”90 Hierbij moeten meteen twee kanttekeningen opgenomen worden, niet alle OostAnatolische bewoners zijn van Koerdische komaf. Volgens een recente berekening zijn slechts 20-30% van de Oost-Anatolische bewoners van Koerdische komaf. Aan de andere kant worden sommige minderheden uit Oost-Anatolië door de separistische PKK bestempeld als ‘Koerdisch’, terwijl ze dit niet zijn. İbrahim Tatlıses, met een Arabische vader, is hier een mooi voorbeeld van. Ook moet er meteen benadrukt worden dat niet alle Turken van Koerdische komaf de terroristische en separistische PKK steunen. Als laatst kunnen we naar een andere sector in Turkije kijken, de acteerscène. In Turkije is de acteursgilde ‘Beşiktaş Kültür Merkezi: Mutfak’ (afgekort tot ‘BKM: Mutfak’) zeer populair door hun televisieshow ‘Çok Güzel Hareketler Bunlar’. Van de 25 meest populaire acteurs en actrices is 1/3 afkomstig uit Oost-Anatolië (en één uit SaoediArabië): Emre Canpolat (Gaziantep), Oğuzhan Koç (Erzincan) en Büşra Pekin (SaoediArabië). Verder zijn Yılmaz Erdoğan, Ersin Korkut, Hamdi Kahraman, Metin Keçeci en Nazmi Karaman afkomstig uit Hakkari, alsmede trots op hun Koerdische achtergrond. Hiermee komt het aantal acteurs in de gilde die van Koerdische komaf zijn, op ongeveer 20%. Dit komt ongeveer overeen met het percentage Turken van Koerdische komaf in de Turkse bevolking met als kanttekening dat het eigenlijk een te hoog percentage is omdat er ongeveer 7-11% Turken van Koerdische komaf zijn in Turkije. In de drie bovengenoemde sectoren is er dus vrijwel geen sprake van achtergesteldheid van Turkse burgers met een Koerdische achtergrond. De vraag ‘Hoe kan het Koerdisch 90
‘Interview met Mahmut Tüncer’, in: Milliyet Dagblad, 01-11-2003
~ 188 ~
vraagstuk opgelost worden?’ kan simpel beantwoord worden met ‘Is er wel een Koerdisch vraagstuk in Turkije?’. Dat PKK-terroristen met een kunstmatig nationalisme en bevooroordeeld veralgemenisering de algemene opinie in Europa proberen te beïnvloeden heeft vrijwel niks te maken met de realiteit in Turkije. De realiteit in Turkije laat ons namelijk zien dat Turkije al drie presidenten heeft gehad van Koerdische komaf in de persoon van İsmet İnönü, Cemal Gürsel en Turgut Özal. Waarvan overigens alleen Turgut Özal openlijk hierover sprak en zelfs trots was op het feit dat alhoewel zijn moeder geen woord Turks sprak, hij toch kon opklimmen tot president. Hiermee komen we meteen op het eerste kritiekpunt van critici, namelijk dat Turkije alleen kansen gunt aan Koerden die “volledig geturkificeerd zijn”. Bij Turgut Özal wordt dan het voorbeeld gegeven dat hij in 1992 een transnationale organisatie oprichtte om het Turkse bewustzijn in de verschillende Turkse republieken zoals Kazachstan, Oezbekistan, Kirgizië, Turkmenistan, Azerbeidzjan etc. te bevorderen en ooit zelfs een Turkse Unie te kunnen bewerkstelligen. Het is echter een drogreden om te beweren dat je alleen gelijke rechten krijgt als je de taal spreekt, dit is namelijk een noodzakelijkheid. Ook in Nederland krijgt men alleen een gelijke kans, als men ook daadwerkelijk de taal beheerst. Tenslotte kan je anders niet bijdragen aan de maatschappij. En dat een president zoals Özal zich vereenzelvigd met Turkije en Turken is niet meer dan logisch daar hij zijn opleiding te danken heeft aan dat land. Tegelijk moet er opgemerkt worden dat de term ‘Turk’ volgens de grondwet van de Republiek Turkije niets meer is dan ‘een inwoner van de Republiek Turkije of eenieder die zich kan vinden in de cultuur van de Republiek Turkije’. Het zegt niks over etniciteit en/of ras. Het is dan ook jammer dat zulke uitspraken, veelal van PKK-sympathisanten en hun aanverwante organisaties zoals Rudaw.nl, serieus worden genomen. Zijn er dan nu helemaal geen vooroordelen tegenover Turkse burgers met een Koerdische komaf? Die zijn er helaas wel, echter niet zo grootschalig als sommige mensen doen vermoeden. In Turkije wordt er tegen Koerden, Alevieten en linkse activisten gekeken zoals de Amerikanen ten tijde van de Koude Oorlog tegen communisten aankeken. Dit is echter grotendeels verdwenen met de opkomst van de Democratische Linkse Partij in de late jaren 1990, alsmede de beginjaren van 2000. Dat het nu veel beter gaat met de drie eerdergenoemde groepen, laten de bovenstaande voorbeelden zien. Veel politieke leiders zijn nu links georiënteerd, Alevitisch en/of van Koerdische komaf. Zelfs onder prominente Grijze Wolven van de Ülkücü Ocakları in Turkije komen er nu Alevieten en zelfs Koerden voor, iets wat ondenkbaar was in de jaren ’70 toen Grijze Wolven in Kahramanmaraş bijna 200 Alevieten aanvielen en grotendeels doodden. Hoe zit het dan met die vooroordelen jegens Turkse burgers van Koerdische komaf? Uiteraard zijn deze onjuist en vergelijkbaar met de onheuse vooroordelen die in Europa heersen tegen moslim-migranten zoals Turken en Marokkanen. Waar in Nederland de ~ 189 ~
PVV steeds meer steun vergaart, is er in Turkije nog maar een kleine groep mensen die vooroordelen de overhand laten nemen. Dit komt vooral doordat steeds meer Turkse Koerden prominente plekken innemen in het Turkse landschap, of dit nu het politieke of het amuserende landschap is. In het verleden was dit nog wel eens anders, toen bijvoorbeeld Turkije in het nieuws kwam met de ‘Psychopaat van Alanya’. Deze Hasan Karayavuz was verantwoordelijk voor de ontvoering van vier Nederlandse toeristen, drie vrouwen en één man. Alle vier werden ze meermaals verkracht en gewurgd, waarna ze voor dood werden achtergelaten in een ravijn. Twee overleefden het en de gebeurtenissen werden terecht reden voor een groot onderzoek in Turkije. Het viel sommige Turken toen zwaar dat Karayavuz iemand van Koerdische komaf bleek en recentelijk naar de toeristische badplaats Alanya was getrokken op zoek naar een baan. Volgens veel Turken had deze “Koerdische Karayavuz” het imago van Turkije zware schade berokkend. Alhoewel deze redenatie natuurlijk geen pluim verdient en duidelijk emotioneel is, geeft het wel de toenmalige denkwijze aan. Hierop aansluitend kwamen sommige, als Koerdisch bestempelde, zangers negatief in het nieuws door hun banden met de maffia, alsmede hun gebruik van vuurwapens tegen hun geliefden. Zo liet Tatlıses in 2002 zijn toenmalige vrouw Derya Tuna neerschieten, ze werd geraakt in haar been. Dit soort incidenten werkten als katalysator in het proces van vooringenomenheid tegen Oost-Anatolische Turken van Koerdische komaf. Het tegenargument van sommige mensen dat Oost-Anatolië veel armer is dan West-Anatolië en daardoor meer te maken heeft met problemen die voortvloeien uit armoede, gaat deels op. Slechts deels, omdat uit cijfers blijkt dat Noord-Anatolië, oftewel het Zwarte Zee-gebied, er in veel gevallen slechter voorstaat op economisch gebied. Toch staan de provincies in het Zwarte Zeegebied bekend om hun patriottisme, dit terwijl daar veel inwoners leven die van Lazische komaf zijn. Desondanks zijn deze Turken van Lazische komaf volledig geïntegreerd in de Turkse samenleving en zetten zij zich niet af tegen Ankara. Dit terwijl Gümüşhane en Kastamonu armer zijn dan menig provincie in Oost-Anatolië. Een ander groot verschil met Koerden is onder andere dat Lazen oorspronkelijk geen moslims waren en dus verder van de Osmaanse Turken afstonden. Toch is er nu een terreurprobleem met de Koerdische PKK, dit terwijl de Koerdische cultuur en religie dichter bij de Turkse staat, en niet met de van oorsprong Lazische christelijke cultuur. Het is dan ook interessant om te zien waarom het proces van nationbuilding van de Lazen gelukt is, en bij de dichter tot de Turken staande Koerdische stammen niet. Dit lijkt veel te maken te hebben met de leefwijze van de verschillende Koerdische stammen en hun onderlinge concurrentie. In principe bestaat er geen stereotype ‘Koerd’, de naam is een verzamelnaam voor verschillende stammen in Oost-Anatolië. Veel van die stammen zijn perfect geïntegreerd in de Turkse cultuur en in sommige gevallen geturkificeerd. Door interne strijd wilden de van oudsher vijandige stammen van een geïntegreerde en/of geturkificeerde stam, zich niet vereenzelvigen met hun aartsvijanden. Met andere woorden; stam A en stam B hadden al jarenlang strijd omdat ~ 190 ~
ze als rondtrekkende groepen steeds moesten vechten voor het beste veegrond. Toen stam A langzaam integreerde in de Turkse samenleving, wilde stam B ineens niet meer integreren omdat ze dan moesten samenwerken / -leven met hun decenniaoude aartsvijanden. Stam B ontwikkelde hierop haar anti-stam A denkwijze in een anti-Turkse denkwijze, omdat stam A nu tenslotte geturkificeerd was en daardoor steun ontving van de Turkse overheid. Dit probleem hebben Lazen niet gehad, deels omdat Lazen minder te bestempelen waren als rondtrekkende nomaden en deels omdat Lazen veelal in de steden woonden. Ook de stamcultuur waarbij plunderen, rondtrekken en banditerij (opereren als bandieten) centraal staat, ontbrak bij de Lazen waardoor ze vredelievender in het leven stonden. Veel Koerdische stammen daarentegen stonden bekend om hun vechtlust, hun hele leven stond namelijk in het punt van plunderen, rondtrekken om de beste veegronden te vinden, concurrerende stammen te bevechten en banditerij.91 Dit eeuwenoude ritueel is natuurlijk niet binnen enkele jaren te veranderen. Met deze achtergrond is het duidelijk dat het Koerdische vraagstuk in Turkije veel verder gaat dan een onjuiste constatering dat “Koerden in Turkije achtergesteld worden”. Het vraagstuk hoort eigenlijk te gaan over hoe de cultuur van geweld in sommige Oost-Anatolische stammen gebroken kan worden, zodat er eindelijk begonnen kan worden met een vredige opbouw van de regio waar nu nog corrupte stammen de scepter zwaaien om hun smokkelroutes van Oost-Anatolië naar Syrië, Irak en İran te kunnen behouden.
91
Dr. W. E. Noordman, De Republiek Turkije (Meppel, 1954), p. 68
~ 191 ~
~ 192 ~
Herman Pottey en de 16de eeuw
In hoeverre weerspiegelt de levensloop van Herman Pottey de economische, sociale en religieuze veranderingen in de zestiende eeuw? Geschiedenis is een vak, waarin men zich richt op de gebeurtenissen en niet zozeer op de mensen. Als echter blijkt dat de levens van de personen de gebeurtenissen weerspiegelen, dan kan er gezegd worden dat geschiedenis een vak is, waarbij de gebeurtenissen representatief zijn voor de levens van de mensen in die tijd. Om dit verder uit te zoeken, is de vraag ‘In hoeverre weerspiegelt de levensloop van Herman Pottey de economische, sociale en religieuze veranderingen in de zestiende eeuw?’ uitstekend van toepassing. Om deze vraag vervolgens te kunnen beantwoorden moet uiteraard de context ervan wel bekend zijn. In dit geval is de context dan ook de economische, sociale en religieuze veranderingen in de zestiende eeuw. In plaats van het gehele plaatje te bestuderen, is het dan ook logischer om één persoon uit te kiezen en toe te passen in het beeld van die periode. Als die persoon in kwestie, in dit geval Herman Pottey, een man van aanzien en gezag representeert, dan moet het logischerwijze ook een representatieve man voor die tijd en periode geweest zijn. Wat waren de belangrijkste economische, sociale en religieuze veranderingen in de zestiende eeuw? In de zestiende eeuw begon de verschuiving van de economie van agrarische cultuur naar een handelscultuur. Dit wil niet zeggen dat aspecten als landbouw vrijwel verdwenen, integendeel zelfs. Maar aan de andere kant kwam handel wel met een razende vaart op, het werd relatief steeds belangrijker. Dit wordt duidelijk met de methodes van de Europeaanse verkenners, als ze vertrekken naar Amerika, Azië en Afrika. De verkenners zelf geven namelijk aan dat ze vertrekken om het christendom te verspreiden en er zelf persoonlijk rijk van te worden. Hiervoor gingen deze verkenners op zoek naar handelsgoederen waarmee ze rijk konden worden, zoals goud, zilver en specerijen. Vele handelaren specialiseerden zich vervolgens in enkele Europese steden en hadden zo een aanzienlijke bijdrage in de stadskas evenals een grotere winst voor zichzelf. Een goed voorbeeld is de stad Antwerpen. Rond 1440 groeide de stad uit tot een belangrijke havenstad, maar rond 1560 was het de meest vooraanstaande havenstad van Europa. Vrijwel alle goederen die Europa binnenkwamen werden door of via de haven van Antwerpen gevoerd. De opkomst van de Antwerpse stapelmarkt ging dus hand in hand met de opkomst van het handelskapitalisme. Ook de Europese bevolkingsgroei bleef stijgen en moest mede door middel van import gevoed worden. Qua religie ontstond er in de zestiende eeuw ook grote kritiek op de Rooms Katholieke Kerk door geestelijken én leken. Dit resulteerde in het ontstaan van enkele nieuwe stromingen zoals het protestantse lutheranisme en calvinisme. Vooral de middenklasse ~ 193 ~
voelde zich aangetrokken tot deze stromingen, onder andere door hun groeiende welvaart en intellectuele vooruitgang. Dit maakte ook de secularisatie mogelijk. De middenklasse vond dat men naast het eren van God, door middel van goede werken en moreel gedrag, ook nog ruimte had om er zelf beter van te worden. De overzeese exploitaties zijn hier nogmaals een adequaat voorbeeld van, naast het verspreiden van het christendom was persoonlijke welvaart ook een belangrijke factor. Secularisatie betekende niet de vermindering van religieuze importantie, maar de verschuiving van de belangen. De Europeanen vonden hun eigen belang namelijk ook steeds belangrijker, naast dat van de christelijke. Als we dit vervolgens vergelijken met de directe omgeving van Pottey, zien we dat de verspreiding van protestantisme (vooral calvinisme) in Nederland ook plaatsvond. Herman Pottey werd geboren in de stad ’s-Hertogenbosch (Den Bosch) in Brabant op 6 maart 1543 en groeide op in een middenklassegezin. Hierdoor leerde hij al op jonge leeftijd schrijven en lezen en een begin in de talen Frans en Latijn. Dit maakte het mogelijk voor Pottey om al op jonge leeftijd te beginnen met het schrijven van zijn memoires. Doordat zijn vader een handelaar was, werd Herman ook al snel bekend met de levenswijze van een handelaar. Toen Herman echter tien jaar oud was, had hij zijn basisonderwijs voltooid en koos hij voor een beroep als schoenmaker. Terwijl Herman als leerling dit beroep onder de knie probeerde te krijgen, stierven plotseling zijn ouders kort na elkaar op zijn vijftiende levensjaar. Waar Herman hiervoor altijd volgens strikt programma leefde, was hij nu gedwongen om samen met zijn neef naar Antwerpen te vertrekken om daar zijn carrière voort te zetten. Daar raakte Herman in contact met het protestantisme en kreeg hij steeds meer twijfels over de katholieke Kerk, waar hij steevast naartoe ging op zondag tot dan toe. Door de opkomst van protestantisme in zijn directe omgeving en de druk op Herman (onder andere door het adviseren van protestants leesvoer) kwam Herman al snel ook tot een protestantse conclusie. Net als Herman, raakte vele andere inwoners van de Nederlanden ook onder de invloed van het protestantisme. Zo veel zelfs dat er in 1568 een soort van burgeroorlog ontstond tussen katholieken en protestanten in de Nederlanden. Waarschijnlijk koos Herman voor het protestantisme onder invloed van zijn groeiende welvaart, ambitie, onderwijs en sociale druk. Dat laatste wordt duidelijker als we naar zijn familiebanden kijken, voor Herman was familie zeer belangrijk. Dit kwam doordat Herman zich verder kon ontwikkelen dankzij zijn familie en in dit geval zijn neef. Zijn neef was op zijn beurt weer een leerling bij Herman’s vader geweest. Als niemand zich over Herman zou ontfermen zou het leven van Herman veel moeizamer geweest zijn en dat wist hij zelf ook. Het is dan ook in 1562 als Herman en zijn neef definitief naar Antwerpen vertrekken om zich daar volledig te richten op handel. Herman had een erfenis van zijn vader ontvangen en pakte de zaken groot aan door direct naar Europa’s grootste en internationale havenstad Antwerpen te vertrekken. Door zijn groeiende welvaart en sociale druk verdiepte hij zich steeds meer in het christelijke geloof en koos hij uiteindelijk definitief voor het calvinisme. ~ 194 ~
Toen Herman zich definitief gericht had op het calvinisme en het beroep van handelaar ging alles hem voor de wind. Als snel trok Herman naar Engeland om zijn verdiende kapitaal in nieuwe projecten te investeren en tevens om een schuld te innen bij een debiteur. Het is niet zo verwonderlijk dat Herman besluit om naar Engeland te gaan als men kijkt naar de goede relaties tussen Vlaanderen en Engeland via de groeiende scheepsvaart. Het was niet te ver en er waren goede economische mogelijkheden voor Herman. Aangekomen in Engeland begaf hij zich naar Londen en mengde zich daar al snel tussen de mensen. Vele sociale contacten waren het gevolg en toen tijdens een nationale ziekte er vele mensen in Engeland stierven, waren er twee vacatures beschikbaar voor Herman. Eén daarvan was als dienaar van Sir Jan Jacomo della Faille en het was deze baan die Herman accepteerde. Ook kreeg Herman een goed huwelijk aangeboden, hiermee werd bedoeld dat hij zou trouwen met een lid van een vooraanstaande en economisch zeer belangrijke familie. Hij kon dus gelijk opklimmen van een dienaar tot een vooraanstaand lid van een belangrijke familie. Dit resulteerde uiteraard in meer sociale contacten, wat heel belangrijk is in de handel. Het wordt ook duidelijk dat Herman nu een fanatiek overtuigd calvinist is, als hij weigert te trouwen in een katholieke omgeving. Herman was een sterk gemotiveerde man en boven alles een harde werker. Dit blijkt uit de vele vrienden en sociale contacten die hij onderhield. Zijn keuzes werden gedeeltelijk beïnvloed door zijn sociale omgeving qua religie en gedeeltelijk door zijn eigen wil. Dat laatste was vooral van toepassing bij zijn zakelijke keuzes, zoals zakenpartners en investeringen. Zijn religieuze zaken werden wel gedomineerd door zijn sociale omgeving, daar zijn directe omgeving veelal protestants was. Er moet wel gesteld worden dat Herman met zijn familiebanden en erfenis een grote voorsprong had op zijn tijdsgenoten. Het feit dat vrijwel elk lid van Herman’s familie zakelijk georiënteerd was, bleek van onschatbare waarde, omdat er in die tijd een steeds armer wordende groep was tegenover een steeds rijker wordende middenklasse. De kloof tussen arm en rijk werd dus steeds groter, terwijl het verhaal van Pottey representatief is voor de opkomende rijke middenklasse. Aan de andere kant kreeg Pottey met de vroege dood van zijn ouders wel een zware emotionele klap te verduren, waar het wel een financiële meevaller was met de erfenis van zijn vader. Ook de dood van zijn éénjarig zoontje in 1571 was een emotionele klap. Verdere tegenslagen konden genegeerd worden, zoals een financiële tegenslag door toedoen van de Spaanse koning, simpelweg omdat het ging om een tijdelijke tegenslag. Er moet wel gezegd worden deze tegenslagen wel allemaal representatief waren voor deze tijd, daar de kindersterfte hoog was en de mensen gemiddeld niet zo oud werden. Ook de vijandschap met Spanje veroorzaakte voor vrijwel alle Nederlandse handelaren een financiële depressie. Samenvattend kunnen we stellen dat Herman’s leven zich goed schikt aan de voorbeelden van historici als Davis, Guicciardini en McKay. Herman’s religieuze motieven en keuzes, sociale contacten (inclusief huwelijk), handelaarberoep en leven zijn representatief voor de nieuwe opkomende middenklasse in de zestiende eeuw. Zijn omschakeling van katholicisme naar protestants calvinisme, het feit dat zelfs zijn familie ~ 195 ~
en huwelijk in het teken van sociale contacten stonden en zelfs zijn levenswijze zijn allemaal kernpunten van het leven als middenklasser in de zestiende eeuw. Zelfs de verblijfplaatsen Antwerpen en Londen golden toen als de meest toonaangevende Europese steden. Tot slot kunnen we dus vrij duidelijk stellen dat Herman Pottey’s levensloop zich uitstekend verhoudt tot de economische, sociale en religieuze processen in de zestiende eeuw. De economie verschuift van agrarische cultuur naar handelskapitalisme en Herman is een handelaar. Sociale belangen worden belangrijker daar de mensen relatief welvarender worden, net als Herman’s sociale contacten waarbij ook het huwelijk er ondergeschikt aan blijkt te zijn. Wat trouwens niet zeldzaam was in die tijd van sociale belangen. Als laatst leent Herman’s religieuze proces zich als een spiegel voor de zestiende eeuw, daar hij één van de vele katholieken is die zich voortaan protestants noemt en dit ook probeert te bevorderen.
~ 196 ~
De crisis van de 17de eeuw
In hoeverre was er in het zeventiende-eeuwse Europa sprake van een economische crisis en hoe moet deze worden verklaard? Iedereen weet dat de zeventiende eeuw de zogeheten Gouden Eeuw van Nederland was, maar nu zijn er geluiden van historici die beweren dat het een eeuw van crisis was. Om dit te onderzoeken is de vraag ‘In hoeverre was er in het zeventiende-eeuwse Europa sprake van een economische crisis en hoe moet deze worden verklaard?’ uitstekend van toepassing. Om deze vraag te kunnen beantwoorden moeten eerst de demografische, agrarische, commerciële, industriële en economische aspecten grondig onderzocht worden. Vervolgens zal geprobeerd worden deze verschijnselen terug te koppelen aan de auteurs Niels Steensgaard, Jan de Vries en Peter Kriedte, waarna het werkstuk afgesloten zal worden met een conclusie. Demografische crisis? In de zeventiende eeuw komt goed naar voren dat de bevolking van Europa in drieën gedeeld kan worden. Ten eerste hebben we de bevolking van de Middellandse Zeegebied (dat wil zeggen Spanje, Portugal en Italië) die daalt met vier procent in de zeventiende eeuw. Als tweede hebben we de bevolking van Centraal Europa (dus Frankrijk, Zwitserland en Duitsland) wat een stijging van drie procent laat zien in de jaren tussen 1600 en 1700. De laatste en derde deel van Europa, namelijk het Noorden en Westen, heeft een procentuele groei van vierendertig procent in de zeventiende eeuw. Dit gaat over de landen Engeland, Schotland, Ierland, Lage Landen, Scandinavië. Maar als we vervolgens naar geheel Europa kijken in de zeventiende eeuw, dan zien we een groei van 6 procent terwijl dat in de voorgaande eeuwen veel en veel hoger lag. Het is duidelijk dat er dus een verminderde groei en wellicht zelfs stagnatie en een daling te zien is in Europa in de zeventiende eeuw. Volgens Steensgaard kwam dit omdat de mentaliteit over het huwelijk veranderde, men huwde niet langer op jonge leeftijd. De zeventiende-eeuwse Europeanen wachtten liever met trouwen op basis van economische motieven of door mentaliteitsveranderingen. Steensgaard spreekt dan ook niet van een demografische crisis en benadrukt hierbij de regionale verschillen in Europa. Na bestudering van zowel de sterftecijfers als de geboortecijfers ziet Steensgaard het genuanceerder en spreekt hij van een verminderde groei en stagnatie van de Europese demografie. De Vries legt de nadruk op het bestuderen van zowel de geboorte- als de sterftecijfers. Verder laat hij zien dat vrouwen naarmate ze ouder trouwen steeds minder kinderen krijgen. Het gaat dus ook hier om een verminderde groei en stagnatie van de Europese demografie volgens de Vries. ~ 197 ~
Peter Kriedte vindt de term ‘crisis’ niet correct in de zeventiende eeuw en wil ook niet spreken van een exclusieve Malthusiaanse crisis. Dit was de oudste analyse van de samenhang tussen demografie en natuurlijke omgeving die door Thomas Malthus in 1798 gepubliceerd werd. In deze visie werd ervan uitgegaan dat menselijke gemeenschappen een natuurlijke neiging hebben te groeien. De druk van bevolking leidde in Europa onder meer tot verbetering van landbouwtechnieken en het ontginnen van nieuwe gronden, en zelfs het inpolderen van meren. Maar op een gegeven moment is een grens bereikt. Het is vooral de natuurlijke omgeving die deze grenzen stelt, in het bijzonder wanneer de opbrengsten van de landbouw een maximum hebben bereikt. Er is dan een precair evenwicht ontstaan. Wanneer het bevolkingstal permanent op een maximum zit, kan één misoogst direct tot honger op grote schaal leiden. Ondervoeding leidde tevens tot grotere gevoeligheid voor ziekten: epidemieën kregen vrij spel. De duurte van levensmiddelen leidde er tevens toe dat het grootste deel van de bevolking geen geld meer te besteden had aan produkten van de industrie. Omdat de afzet stagneerde, raakten veel arbeiders werkloos, en zo ontstond er tevens een economische crisis. Agrarische crisis? Niels Steensgaard begint gelijk met het opsommen van enkele factoren waardoor de agricultuur in verval geraakt zou zijn. Als eerst noemt hij de prijsstijgingen als een direct gevolg van de Dertig Jarige Oorlog. Als tweede noemt hij de naam van de Nederlandse historicus Slicher van Bath. Van Bath heeft namelijk uitgerekend dat er een afnemende opbrengst per hectare landbouwgrond was in Europa in de zeventiende eeuw. Maar verruit als belangrijkst noemt Steensgaard de enorme belastingdruk op de boeren, deze boeren moesten de belastingdruk betalen maar raakten daardoor in hoge schulden. Als ze dan de pacht van hun landbouwgrond niet konden betalen, werden ze aan hun lot overgelaten. Hiermee verklaart Steensgaard de agrarische ‘crisis’ van de zeventiende eeuw. De Vries vindt het argument van de Dertig Jarige Oorlog, samen met de andere destructieve oorlogen van die tijd, geen kracht hebben. Volgens de Vries waren die oorlogen allemaal lokaal en hadden ze daardoor een minimale invloed op heel Europa. Ook noemt hij de positieve invloeden van die oorlogen op de economie in Europa door de vraag naar uitrustingen, wapens en voedselvoorraden om de legers te bevoorraden en uit te rusten. Peter Kriedte daarentegen koppelt de agricultuur direct aan de demografie en stelt dat de daling van het bevolkingsaantal ook een daling van de afzetmarkt betekent. Hierdoor komen huishoudens gedeeltelijk op de nijverheidsmarkt terecht, wat het begin van de zogeheten proto-industrie kenmerkte. Hierdoor hielden de feodale heren een hand op het agrarische inkomen van de boeren. Deze boeren raakten nog meer in de schulden en liepen dus over naar andere sectoren, zoals nijverheid. Als uitzondering merkt Peter Kriedte op dat Engeland en Noord-Nederland uitstekend op de crisis reageerden door een groeiende ‘stepping-up’ productie. ~ 198 ~
Commerciële crisis? Bij het stuk van Niels Steensgaard wordt er als belangrijkst argument het nieuwe gevonden zilver in Spaans Amerika vermeld. Steensgaard stelt zelfs dat deze import veel groter was dan eerst gedacht werd, met als gevolg dat de Spaanse handel in verval kwam door een fiks overschot aan zilver uit Spaans Amerika. Zoals altijd is de een zijn dood de ander zijn brood. Engeland en vooral de Lage Landen grepen hun kans en stichtten handelskoloniën in Zuid-Amerika. Steensgaard observeert dan ook dat waar de Spaanse, Duitse, Franse en Engelse economieën met allerlei moeilijkheden te maken hadden, de Nederlanden daartegenover een ‘Gouden Eeuw’ beleefden tot minstens 1672. De Vries stelt ook het verval van de Venetianen aan de kaak en noemt hierbij de volgende factoren. Het achterland van Venetië valt weg door de Dertig Jarige Oorlog in Duitsland. De Venetianen textiel zich niet verder ontwikkelt en zo qua prijs en kwaliteit voorbijgestreefd wordt door onder andere de Turken. Venetië kan niet op tegen deze ‘inflatie politiek’ van de Turken en verloor ook haar internationale positie in de specerijen handel aan de Engelsen en vooral de Nederlanders. Ook de boekdrukindustrie stagneerde doordat de Rooms Katholieke Kerk weer opbloeide. Kriedte is het grotendeels eens hiermee. Hij zegt dat de opkomst van Holland, Engeland en Frankrijk als de centra van de kapitalistische wereld, de landen van de Middellandse Zeegebied in verval bracht. De Middellandse Zee landen hadden voornamelijk exclusieve dure luxe handelsproducten en geen opkomende proto-industrie waardoor ze de concurrentie van Noordwest Europa niet aankonden. Industriële crisis? Steensgaard begint onmiddellijk te stellen dat hij niet vindt dat dit aansluit bij een algemene Europese crisis. De redenen legt hij daarna uit. De industrie in Europa in de zeventiende eeuw steunt voornamelijk op Italiaanse wolhandel en deze was nou net in verval tijdens de zeventiende eeuw. Ook de Castiliaanse wolhandel stagneerde in deze periode, vooral na 1620. Hiertegenover nemen de steden uit Engeland en de Nederlanden deze industrie over. Leiden wordt de belangrijkste textiel centrum van de Lage Landen terwijl Londen dit is voor de Engelsen. Steensgaard legt dus ook hier de nadruk op de regionale crisis en niet op een algemene crisis. De Vries is het op dit vlak grotendeels eens met zijn collega en benadrukt hetzelfde aspect als Niels Steensgaard. De Venetianen legden zich neer bij hun onvermogen om niet te kunnen concurreren en de rijk geworden bewoners richtten zich op toerisme, amusement en vrije tijd. De Noord Italiaanse steden raakten hierdoor allemaal in verval. Kriedte haalt E.J. Hobsbawm erbij om duidelijk te maken dat het verval van de agricultuur doordreunde in de industrie. De drie punten die hij opnoemt gaan over de overgang van agricultuur naar huisnijverheid op het platteland. Ten eerste noemt hij de hoge arbeiders- en productiekosten vergeleken met nijverheid op het platteland. Als tweede noemt hij de mogelijkheden tot massaproductie door de lage prijzen. Ten derde ~ 199 ~
wordt de expansie van handel over onderontwikkelde koloniën genoemd om de nationale markt aan te vullen. Deze overvloed aan productie op het platteland, import uit de koloniën leidde ook tot een industriële crisis. Slot Er kan dus gesteld worden dat geen van de drie auteurs het eens is met een demografische of Malthusiaanse crisis, maar meer spreekt over een verminderde groei en stagnatie van de Europese demografie in de zeventiende eeuw. Maar het verval op het gebied van agricultuur wordt wel algemeen accepteert door alledrie de auteurs, daar dit goed naar voren komt in hun argumentatie ervan. Op het commerciële vlak wordt het duidelijk dat de auteurs elk hun eigen weg volgen. Waar de één (Kriedte) de agrarische crisis aanhaalt om verklaringen te zoeken, zoeken de anderen het in het verval van de Middellandse Zee landen ten opzichte van Noordwest Europa. Dit geldt grotendeels ook voor de industriële crisis, die aansluit op de commerciële crisis in de zeventiende eeuw in Europa.
~ 200 ~
De DTP en het vervolg
Op 11 december 2009 kwam het hoogste woord, de politieke tak van de PKK werd gesloten in Turkije. Een uitspraak van het Turks Constitutioneel Hof was er één waar niet onderuit viel te komen, de elf hoge rechters stemden namelijk unaniem voor de sluiting van de DTP wegens banden met de terreurorganisatie PKK. Ook het bewijs leek overduidelijk; er waren maar liefst 141 punten gevonden waaruit de band tussen DTP en de PKK bleek. Deze 141 punten varieerden van uitspraken tot het weigeren van een minuut stilte voor de gesneuvelde Turkse soldaten. Bovendien weigerde DTP-voorzitter Ahmet Türk om de PKK “een terreurgroep” te noemen en sluisde het geld door aan dezelfde PKK. Er kwamen meer van dit soort praktijken aan het licht, zoals het ophangen van PKK-leider Abdullah Öcalan’s poster in lokale DTP-gebouwen. Iets dat gevoelig ligt in Turkije, het is te vergelijken met het ophangen van posters van Osama Bin Laden in Nederland. Aan de andere kant zal het nu moeilijk worden om de rust te bewaren in Turkije; de regerende AKP zal het besluit van de rechters wijten aan een poging om hun verzoeningspolitiek te belemmeren, terwijl de DTP-stemmers zich zullen afvragen of de laatste stappen (Koerdisch televisiezender, faculteit Koerdologie etc.) niet ter afleiding waren om zodoende de DTP zonder al te veel protesten te kunnen sluiten. Want het sluiten van de DTP zal ongetwijfeld tot commotie leiden, commotie omdat er nu een nieuwe partij opgericht zal worden. Aangezien de 37 voormalig DTP-afgevaardigden een politiek verbod van 5 jaar hebben ontvangen, zal er een nieuwe generatie aan bod komen. De nieuwe generatie zal het dus moeten doen zonder DTP-oprichter Ahmet Türk en zijn vrouwelijke collega Aysel Tuğluk, omdat zij staatsrechterlijk vervolgd zullen worden wegens hun financiële steun aan de PKK. Hierbij is de diplomatieke onschendbaarheid van zowel Türk als Tuğluk weggestemd door het Constitutioneel Hof. Hiernaast behoren Türk en Tuğluk tot de groep van 37 die de komende vijf jaar lang geen politieke functies mogen bekleden. Om hun solidariteit te verklaren hebben de overgebleven 21 DTP-parlementsleden al bekend gemaakt alle debatten in het Turks parlement te zullen gaan boycotten. Toen de gevangen PKK-leider Abdullah Öcalan vanuit zijn zwaarbewaakte gevangenis de 21 parlementsleden opriep om zich bij de nieuw opgerichte BDP (Barış ve Demokrat Partısı / Vrede en Democratie Partij) aan te sluiten, trokken de 21 ex-DTP’ers hun ontslag in. Dit gaf weer eens aan hoe sterk de banden tussen de PKK en de DTP wel niet zijn, de nieuwe BDP lijkt dan ook een voortzetting van de DTP. Of de annulering van hun boycot geaccepteerd zal worden door het Turkse parlement is nog maar de vraag. Ook zullen er wellicht gerechtelijke stappen ondernomen worden naar de banden tussen Öcalan en de 21 ex-DTP’ers. Voor Ahmet Türk zal dit sowieso het geval zijn, omdat hij na de oproep van Öcalan een toespraak ~ 201 ~
hield met de zin “Volgens onze geachte leider en edele heer Öcalan moeten wij terug in het parlement en ons ontslag annuleren, wij zullen natuurlijk altijd onze edele heer volgen.” Dat deze zin vooral ter provocatie dient, is overduidelijk. De sluiting van de DTP komt vlak na de “Tokat Massamoord” op 7 december 2009, waarbij PKK-leden 10 Turkse jongens op verlof van hun dienstplicht neerschoten. Zeven verloren daarbij het leven, terwijl drie zwaargewond naar het ziekenhuis overgebracht werden. Het ironische hierbij is dat de zoon van Ahmet Türk op 12 december 2009 begon aan zijn dienstplicht, dit weerhield Türk er echter niet van om de actie te verdedigen. De PKK-aanval zou te maken hebben met de onrust van de laatste tijd en moest in een breed context gezien worden, aldus Türk. Dit terwijl de laatste maanden er bijna geen sprake was van strubbeling en alles in het teken stond van de ‘Koerdische Openheid’. Van beide kanten zijn er echter hoogoplaaiende reacties gekomen op zowel de Tokat Massamoord, als de sluiting van de DTP. Zo probeerden sommige Koerdische groepen een politiecommissaris te lynchen, wat maar ternauwernood voorkomen werd, en organiseerden andere groepen een demonstratie tegen de DTP. Het mooiste tafereel kwam uit een situatie waar kleine kinderen stenen gooiden naar de politie. Echter, toen de politie snoep en chocolade begon te strooien kwamen de kinderen naar de politieagenten. Op bevel van de politie moesten de kinderen hun zakken, die volzaten met stenen, leeggooien waarna ze dezelfde zakken mochten vullen met snoep en chocolade. Na een laatste belofte dat ze zich niet meer zouden misdragen tegenover de politie, werden de kinderen naar huis gestuurd. Een enkeling wist nog wel te melden dat ze “door oudere mannen gestuurd waren”, wetend dat de politie minder hard optreedt tegen minderjarigen gebruiken deze ‘oudere mannen’ de eerdergenoemde kinderen. Aan de andere kant zijn drie mannen opgepakt die tijdens betogingen in Dolapdere steeds opriepen om “Koerden te vermoorden”. Onderzoek heeft inmiddels aangetoond dat deze drie mannen betaald werden door derden om de betogingen expres om te laten slaan in pogroms tegen Koerden. Frappant is ook dat alledrie de mannen één en hetzelfde (of in ieder geval eenzelfde soort) vuurwapen gebruikten in de betoging, tevens is er een getuigenverklaring van één van de mannen waarin hij zegt: “Iemand, volgens mij was het een journalist op zoek naar sensatienieuws, gaf me €500,- en een vuurwapen met rubberen kogels om te schieten op de DTP-betogers. Ik heb geld nodig, als jij mij ook €500,- geeft dan zal ik iemand naar jouw keuze gijzelen. Het mag ook een openbare aanklager zijn, als je maar betaalt.” Maar ook de verwijten vliegen heen en weer, zo zou Ahmet Türk ongeschikt zijn als politicus omdat hij alleen een basisschoolopleiding heeft gevolgd. Tevens wordt hem verweten dat hij maar liefst acht kinderen heeft, iets wat in Turkije gezien wordt als het toppunt van onontwikkeldheid en luiheid. Tenslotte worden er alleen in gezinnen die niet of moeilijk kunnen rondkomen zoveel kinderen verwekt, omdat je zo meer kinderbijslag krijgt. Ook worden de kinderen veelal gebruikt voor arbeid, zodat het ~ 202 ~
gezin meer inkomens heeft. De meeste gezinnen in Turkije hebben echter slechts 3 kinderen. Andersom is het grootste verwijt dat de Koerdische partijen steeds gesloten worden en er zodoende geen politieke oplossing voor de Koerdische minderheid toegestaan wordt. Dit verwijt lijkt ongegrond omdat er ook partijen zijn die niet naar etniciteit kijken, maar toch opkomen voor de rechten van minderheden. Maar toch hebben critici een punt; de DTP is namelijk de zesde grote partij die opgericht is door Koerdische Turken. In feite is de DTP slechts de derde partij die wegens banden met de terreurorganisatie PKK is gesloten, de andere partijen zoals ÖZDEP en HADEP zagen de bui al hangen en hadden zichzelf opgeheven voordat er een rechterlijk uitspraak kwam. In totaal zijn er in Turkije in de afgelopen 86 jaar 25 partijen (inclusief de DTP) gesloten. Nu lijkt het erop dat er met de sluiting van de DTP niks veranderd is, behalve de vorming van een nieuwe partij BDP. Het zou pas tot een oplossing kunnen komen als deze partijen en hun stemmers zich fel opstellen tegen de PKK. De DTP en de partijen daarvoor zijn opgericht vanuit een visie om de politieke tak van de PKK te vertegenwoordigen. Als er nu enkele intellectuele Turken (etnische Turken of Koerden) opstaan en een onafhankelijke partij oprichten voor de Koerdische minderheid en zich tegelijk sterk uitspreken tegen geweld en terreur, ook het geweld en terreur van de PKK, dan zijn we al een heel eind en zal er een oplossing in zicht zijn. De huidige partijen zijn in principe niks meer dan vertakkingen van de terreurorganisatie PKK die als doel hebben om provocatie en politiek geweld te realiseren. Een soort ‘politieke terreur’ met woorden, want met de huidige toenadering en goodwill van Turkije zou men als politieke vertegenwoordiger van de Koerdische minderheid juist ook een toenadering tot de Turkse overheid moeten zoeken in plaats van te blijven hangen in woordspelingen en provocaties zoals het consequent uitspreken van de woorden “onze edele heer en leider Öcalan”. Hiermee worden de Koerdische minderheden niet veel beter namelijk.
~ 203 ~
~ 204 ~
Het afschaffen van het Koninklijk Huis
Dat het afschaffen van het Koninklijk Huis ons jaarlijks vele miljoenen euro’s zal besparen is naar mijn mening één van de belangrijkste argumenten om het ook daadwerkelijk af te schaffen. Het is sowieso raar dat het land dat zo trots is op het feit dat het de eerste Republiek ooit was (Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden; 1568), nu zo fel het koningschap verdedigt. Het geloven in een familie die door een goddelijke kracht aangewezen zou worden om te heersen over een volk of land is uiteraard een achterhaald idee. Ik ga er ook vanuit dat een groot gedeelte van het Nederlandse volk hier niet in gelooft, dat neemt echter niet weg dat het wel symbool daarvoor staat. Het hele bestaan van de Nederlandse koning/koningin staat haaks op het gelijkheidsideaal dat ieder Nederlands burger gelijk is. Want een nieuw telg in het koningshuis begon tot voor kort met een jaarlijks ‘zakgeld’ van bijna twee miljoen euro, waardoor zelfs pasgeboren Amalia en Alexia meer op hun bankrekening kregen dan ruim 95% van de Nederlanders. Later is besloten alleen Beatrix, Willem-Alexander en Maxime een ‘zakgeld’ te geven, het totaal komt op ‘slechts’ zes miljoen voor deze drie koninklijke leden. Een bedrag wat de doorsnee burger nooit zal bereiken, ook al werken ze hun hele leven hard. Het bereiken van de hoogste positie wordt hiermee ook belemmerd, niet in de laatste plaats door mensen die normaal gesproken een ‘gemiddeld leven’ zouden leiden. Zo vertelde een voormalig professor die les had gegeven aan Willem-Alexander dat “het een ondergemiddeld student was die altijd zesjes haalde. Als hij zijn opleiding Geschiedenis kan voltooien, dan kan iedereen het wel. De slimste, nee dat was hij zeker niet.” Dan is het toch frappant dat zo iemand het hoogste ambt kan bekleden? Nee, dan heb ik liever een doorgewinterd ervaren persoon met een bovengemiddeld economisch of politiek vermogen. Los hiervan is het ook belangrijk om het budget dat het Koninklijk Huis ontvangt, onder de loep te nemen. Enkele jaren terug was het budget nog zo hoog als 96 miljoen euro en kon Beatrix naar hartelust schilderijen van tientallen miljoenen euro’s kopen. Momenteel lijkt dat al bijgesteld naar 70 miljoen euro. Ook stond ze prominent in de top tien van rijkste vorsten ter wereld met bijna 300 miljoen euro, waardoor het duidelijk is dat het Koninklijk Huis het inkomen gebruikt voor privé-doeleinden en niet ten gunste van het Nederlandse volk. Een simpel rekensommetje laat al blijken dat dit jaarlijks veel extra inkomen zou betekenen voor de armste huishoudens. Maar ook andere aspecten zouden zich er hun voordeel mee kunnen doen. Zo zou het geld bijvoorbeeld gestoken kunnen worden in het onderwijs, want waar de Nederlandse universiteiten vrijwel geen ~ 205 ~
promovendi kunnen aannemen door hun inkorting op het budget, zou men met een kwart miljoen al één promovendus kunnen aannemen voor een periode van vier jaar. Los van de hierboven beschreven historische, financiële en humane redenen om het Koninklijk Huis af te schaffen, zijn er ook nog sociaal-politieke redenen om hiervoor te pleiten. In mijn opinie kan een modern, democratisch en een op sociale zorg ingestelde natiestaat het niet maken om vast te houden aan middeleeuwse taferelen waarbij er nog steeds geloofd wordt in het concept ‘koninklijk bloed’. Hiermee wordt namelijk het fundament van de gelijkheid van mensen ondermijnd, elk mens zou op basis van zijn kwaliteiten en capaciteiten beoordeeld moeten worden. Dus elk getalenteerd mens zou in principe een hoogwaardige functie moeten kunnen bekleden, zoals het geval is in landen als de Verenigde Staten maar ook Turkije. Het belangrijkste in dergelijke landen is dan ook niet waar iemand geboren is, maar wat zijn talenten zijn. En zolang dat niet nageleefd wordt, kan een modern, democratisch land eigenlijk niet anders dan met een dubbele tong spreken. Met het uitkeren van miljoenen euro’s aan leden van het Koninklijk Huis -alsmede de beschikking over grootste paleizen, zomerhuizen en winterhuizen- enkel en alleen omdat het leden van het Koninklijk Huis zijn, getuigd van weinig logica. Niet afkomst, in dit geval een zogenaamd ‘koninklijk’ afkomst, maar talent zou namelijk beloond moeten worden. Want iets anders verstaat men niet onder ‘gelijkheid voor alle mensen’. Dus hoe kan men spreken van gelijkheid als een lid van het Koninklijk Huis (al is het maar symboliek) wordt beschouwd als “belangrijker” dan de rest van het volk?
~ 206 ~
Onderwijskunde: gelijkheid onder leerlingen
Onlangs hoorde ik een wel erg frappante opmerking van een leerling/student. Na een vraag om hulp aan zijn docent, kreeg hij de opmerking “dat zou niet eerlijk zijn tegenover de andere leerlingen in de klas”. Zonder namen te noemen wil ik ingaan op deze algemene consensus dat dit de juiste manier van onderwijs is. Het huidige onderwijssysteem in Nederland lijkt erg veel op massaproductie; er dienen zoveel mogelijke leerlingen/studenten opgeleid te worden zonder extra inspanningen. Iedereen dient gelijk behandeld te worden om zo te voorkomen dat één leerling het beter doet dan een ander. Nu is echter de vraag; is dit wat bedoelt wordt met gelijkheid? Nee, zeer zeker niet. Op deze manier ga je er vanuit dat iedereen gelijk is qua intelligentie en doe je geen verdere moeite om verdere ontplooien te stimuleren. Dit is zeer zeker een fout van de meeste docenten. Met gelijkheid wordt bedoelt dat elk mens in beginsel gelijk is en recht heeft op evenveel vooruitzichten als iemand anders. Dit wil zeggen dat de één niet beter is dan de ander, bijvoorbeeld omdat toevallig zijn of haar moeder een zwaar overdreven titel zoals ‘koningin’ draagt. Aan de andere kant heeft elk leerling/student recht op begeleiding en hulp bij zijn onderwijs. De meeste zullen hier echter geen gebruik van maken, dit omdat ze het op eigen kracht kunnen. Dat neemt echter niet weg dat ze een dergelijke kans wel degelijk hebben. De studenten die, om welke reden dan ook, iets niet snappen, hebben echter het recht om geholpen te worden. Niet omdat ze ongelijk zijn aan de overige studenten, maar juist omdat ze anders zijn. Zo kan het dat een student wegens zijn opvoeding, leefomstandigheden en/of andere redenen, meer moeite heeft met het leren van kennis. Hierbij kan hij of zij meer hulp nodig hebben dan een willekeurig ander persoon. Om zijn roep om hulp vervolgens af te doen als “dan zou niet eerlijk zijn jegens de anderen”, is op zijn zachts gezegd het domste wat ik ooit heb gehoord van een docent. Het is juist de taak van de docent om elk leerling/student op een persoonlijke manier te helpen bij het bewandelen van zijn of haar individuele pad. In deze context slaat het gelijkheidsbeginsel dus niet op het gelijk behandelen van alle leerlingen/studenten in de klas als identiek aan elkaar om zo een cyclus van massaproductie mogelijk te maken, maar juist op het einddoel. Het einddoel is namelijk dat ieder persoon recht heeft op (het volgen/voltooien van zijn of haar) onderwijs. Dat sommige daar hulp bij nodig hebben, geeft alleen maar aan dat ze een andere weg bewandelen door hun manier van grootwording. Concreet kan men een voorbeeld geven van iemand uit een achterstandswijk die meer hulp nodig heeft dan een persoon uit een rijke omgeving. De persoon uit de achterstandswijk hoeft niet intellectueel zwakker te zijn, maar heeft veelal wel meer hulp nodig. Dit is het gelijkheidsbeginsel. ~ 207 ~
Het bieden van algemene hulp aan alle studenten tegelijk zal slechts de ‘voorsprong’ die studenten uit rijkere leefomgevingen hebben, prolongeren. Hiermee wordt het gelijkheidsbeginsel zou fout toegepast dat het averechts werkt. De illustere ‘voorsprong’ die financieel begunstigden hebben door hun meer ontwikkelde leefomgeving, denk hierbij aan de beschikking tot meer internationale tv-zenders, schotelantennes en kranten waardoor hun algemene kennis van mondiale zaken sterker is, wordt hiermee in stand gehouden. Het is echter juist deze ‘voorsprong’ die door het gelijkheidsbeginsel weggenomen en gelijkgetrokken zou moeten worden. Een docent die niet in staat is om te zien hoe belangrijk het is om elk student per geval te beoordelen en indien nodig meer aandacht en hulp te schenken, is in mijn ogen het beroep docent niet waard. De algemene consensus dat alle studenten/leerlingen gelijk behandelen de juiste manier van onderwijs is, is dus fout. Het gelijkheidsbeginsel slaat erop dat juist elk student/leerling anders behandeld moet worden om hen zo op een gelijk niveau te brengen. Het doel heiligt de middelen en het is juist het doel dat gelijkgetrokken dient te worden. Het doel is hierbij het verstrekken van onderwijs en de kans gunnen om dit te kunnen voltooien.
~ 208 ~
De illusie van gelijkheid
In september 1994 wilde de Amerikaanse president Bill Clinton het kleine Haïti, waar iets meer dan acht miljoen mensen wonen, binnenvallen om er een modern democratie te vestigen. Het grote voorbeeld was natuurlijk een ‘westers’ parlement met intellectuele vertegenwoordigers, maar is dat eigenlijk wel mogelijk in kleine arme landen? Het is ons volkomen normaal om genoeg representatieve parlementariërs te vinden om plaats te nemen in ons systeem van volksvertegenwoordiging. Er zijn namelijk veel hoogopgeleide en bekwame bestuurders nodig om dit systeem goed te laten functioneren. In ontwikkelde landen zijn er meestal goed uitgewerkte onderwijssystemen beschikbaar, waardoor er genoeg opgeleide mensen zijn die de functies van functionarissen, ambtenaren, volksvertegenwoordigers en ministers kunnen vervullen. In landen waar dit niet vanzelfsprekend is, ontstaan er problemen. Mensen die niet genoeg ervaring hebben, niet de juiste opleiding hebben gevolgd en niet weten hoe ze met macht moeten omgaan, worden zo aangesteld voor functies waar ze eigenlijk niet voor bestemd zijn. Zo kon in Haïti het van buitenaf ingevoerde systeem niet lang bestaan, simpelweg omdat er niet genoeg hoogopgeleide mensen waren die het op een adequate manier konden laten werken. Het idee van de Verenigde Staten van Amerika om met geweld een nieuw systeem, in dit geval parlementaire democratie, in te voeren, waardoor opeens alle problemen in Haïti opgelost zouden worden, lijkt dan ook zeer kortzichtig te zijn. In de Verenigde Staten van Amerika is het nu eenmaal normaal om duizenden ambtenaren en functionarissen te vinden ten midden van enkele honderden miljoenen inwoners. In het arme Haïti, het armste land van het westelijk halfrond, is dit flink wat moeilijker. Zo zijn er veel minder inwoners (te weten ongeveer acht miljoen), te weinig onderwijs en te slecht onderwijs. Doordat er weinig inwoners zijn, zijn er relatief minder mensen die bovengemiddeld presteren op het gebied van intellect. Aan de andere kant zijn er kwalitatief en kwantitatief te weinig onderwijsinstellingen, die vaak ook nog eens bar slecht zijn, waardoor er ook procentueel minder mensen zijn die de eerdergenoemde functies aankunnen. Wat na Haïti is geprobeerd in Afghanistan en Irak is het verschijnsel van buitenlandse functionarissen, al dan niet etnische vluchtelingen die eerder uit hun moederland waren gevlucht, die de functies bekleedden. Ook dit bleek echter niet te werken. Deels omdat de buitenlandse ambtenaren politiek andere ideeën erop na hielden, ze waren tenslotte gevlucht om hun politieke voorkeur en koesterden nu toch een zekere wrok. Dit nog naast het feit dat ze na jarenlange afwezigheid de binnenlandse situatie niet meer naar ~ 209 ~
werkelijkheid konden inschatten. Aan de andere kant konden deze buitenlandse ambtenaren de macht niet eeuwig in handen houden, omdat het volk ze als ‘bezetters’ beschouwde. Echter, het onderwijssysteem dat een nieuwe generatie moest voortproduceren, begon vrijwel vanaf een nulpunt. Hierdoor moesten er eerst leraren opgeleid worden die vervolgens weer studenten konden opleiden. Dit proces vergt vooral veel tijd. Het eigenlijke proces is dan ook niet het met geweld introduceren van een nieuw politiek bestel, maar bedenken dat niet elk land op dit moment gelijk staat. Sommige landen zijn qua ontwikkeling achtergesteld aan anderen en weer anderen hebben een voorsprong. Nu is het daardoor fout om te stellen dat alle landen op dit moment gelijk zijn en dus klaar om het nieuwe systeem te ontvangen uit handen van ‘westerse ontwikkelde landen’. Deze redenatie klopt natuurlijk niet, sommige landen staan vooral qua onderwijs achter waardoor onderwijs van onschatbare waarde blijkt. Het is nog moeilijker als het land ook nog relatief klein is, grote landen met een grote bevolking hebben namelijk meer kans om geschikte kandidaten te vinden voor het besturingssysteem. Het is ook geen mysterie waarom de grootmachten in de geschiedenis ook qua oppervlakte en inwonersaantal altijd het grootst waren. Dit is niet het geval in een land als Haïti waar er niet eens genoeg kandidaten zijn voor zoiets simpels als een ministerspost, waardoor deze bezet worden door rijke machtshebbers die uit zijn op de consolidatie van hun eigen individuele macht. Dit wordt niet genoeg meegewogen in de westerse landen, omdat zij de illusie willen behouden dat de burgers van elk land in beginsel gelijk zijn. Nogmaals; de burgers van elk land zijn niet gelijk en delen niet een gemeenschappelijke situatie. Het gelijkheidsbeginsel slaat simpelweg op de rechten van elk mens, ongeacht etniciteit en/of stand, om de meest primaire basiselementen te bemachtigen. Onderwijs is daar één van. Elk land heeft een unieke startpositie en heeft daarom unieke hulp nodig. Deze hulp bestaat vooral uit het realiseren van geschikt onderwijs voor de inwoners, waardoor ze zelf hun draai kunnen vinden in het internationale statenstelsel van het wereldsysteem. Het introduceren van bestaande (buitenlandse) systemen, zoals in het geval van de Verenigde Staten van Amerika en Haïti, werkt simpelweg niet. Elk land is namelijk uniek en verdient ook een eigen individueel pad. Het gelijkheidsbeginsel slaat dus niet op de startpositie of zelfs het te opereren bestuurssysteem, maar op het recht dat elk land heeft om een eigen, uniek bestuurssysteem te ontwikkelen waarbij de burgers hun stem kunnen doen gelden. Vanuit westers oogpunt zou het enige mogelijke een parlementaire democratie kunnen zijn, dit zou mogelijk zijn door die landen te helpen met het opzetten van een onderwijssysteem. Het onderwijssysteem werkt namelijk op de lange termijn en het met geweld opdringen van een bestuurssysteem slechts op de korte termijn.
~ 210 ~
Nederland is ideaal
Een vraag die ik recent tot mij gericht kreeg, is wat ik zou willen veranderen in Nederland. Na lang nadenken kwam ik eigenlijk tot de conclusie dat Nederland op sommige vlakken juist ideaal is. Het is precies zoals de Britse historicus Eric Hobsbawm (geboren 1917) in zijn spraakmakend boek ‘The Age of Extremes: The Short Twentieth Century 1914-1991’ zegt.92 Daarin zegt hij namelijk dat Nederland gezien het zorgstelsel ‘het meest socialistische land van de wereld’ is. Nu moet wel gezegd worden dat Hobsbawm een communistisch historicus was en daar ook bekend om stond, maar dit doet niet af aan zijn bewering. Hobsbawm, die ook de hoogtij van de Sovjet Unie heeft meegemaakt, laat namelijk zeer overtuigend zien dat de sociale voorrechten die Nederlanders hebben nergens anders aanwezig zijn. Het was één van de weinige keren dat ik het echt eens was met Hobsbawm, mede door zijn overduidelijk pro-communistische kijk op de wereld. Een aanzicht wat niet altijd strookte met de werkelijkheid. In het geval van Nederland doet het je denken, zijn argumenten laten een kant van Nederland zien die vaak vergeten wordt. Veel mensen kunnen een lijst van zaken maken die ze zouden willen veranderen in Nederland, denk hierbij aan een objectievere vorm van onderwijs waarin meer aandacht voor de vaderlandse geschiedenis is, maar vaak vergeet men juist waarom Nederland in enkele gevallen uniek is. Inderdaad mag het onderwijs in Nederland objectiever; met een grotere aandacht voor de Watergeuzen en de Osmaans-Nederlandse betrekkingen. Ook de media mag eens zijn gekleurde bril afzetten en het nieuws op een objectieve manier presenteren. Echter, dit zijn problemen die niet aan Nederland gebonden zijn. Het zijn algemene Westerse problemen die voortkomen uit oriëntalisme, oftewel antiOosterse sentimenten.93 Hiertegenover stelt Hobsbawm terecht dat Nederland één van de weinig landen is waar burgers op de eerste plaats gezet worden. Het verplicht stellen van het hebben van een zorgverzekering, werkeloosheidsuitkering en arbeidsongeschiktheidregelingen zijn allemaal kenmerken van een staat dat het welzijn van burgers op de eerste plaats zet. Het is in die context dat Hobsbawm Nederland ‘het meest socialistische land ter wereld’ noemt en daar heeft hij absoluut gelijk in. Het is dan ook geen toeval dat Nederland al jaren in de top drie zit van beste zorgstelsels in Europa en in 2008, net als in 2005, met
Eric Hobsbawm, The Age of Extremes: The Short Twentieth Century 1914-1991 (Londen, 1994) 93 Edward Said, Orientalism (Londen, 2003) 92
~ 211 ~
ruime voorsprong eerste werd.94 Dit geldt grotendeels ook voor andere regelingen voor de burgers, zoals uitkeringen en arbeidsongeschiktheidsregelingen, die ook uitstekend geregeld zijn. Wat ook belangrijk is, is het kennen van de nationale cultuur. Op de vraag wat in Nederland veranderd zou moeten worden, is het moeilijk om aspecten uit andere landen proberen toe te passen in Nederland. Simpelweg omdat het niet past op de nationale cultuur van Nederland, die cultuur is het best te verwoorden met ‘Doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg’. Dit liberale gedachtegoed kan het patriottistische onderwijssysteem van Amerika of Turkije niet genoeg ondersteunen naar mijn mening. Precies op dezelfde manier hoe (extreem-)liberale regels ook niet toegepast kunnen worden in Turkije, juist omdat de Turkse samenleving een patriottistisch karakter heeft waarin niet alles zomaar geaccepteerd word. In Nederland is het juist gewoon om alles wel zomaar te accepteren, zie bijvoorbeeld het homohuwelijk en softdrugs. Ook dit zijn aspecten waardoor Nederland in het kader van zijn eigen liberale erfgoed (geheel in overstemming met het ‘doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg’-gedachtegoed) alles goed geregeld lijkt te hebben. Echter, dit kader zijn in andere landen voorzien van een alternatief erfgoed, waardoor elk land uniek is. Dit gezegd te hebben, prijs ik hierbij nogmaals het zorgstelsel van Nederland. In dat opzicht is Nederland zeker ideaal en zou ik niks willen veranderen.
94
‘Nederland heeft beste zorgstelsel van Europa’, in: Md Weekly, 27-11-2008
~ 212 ~
De Eerste Wereldoorlog: Armeense Opstanden
Het blijft een delicaat onderwerp; de Armeense Opstanden tijdens de Eerste Wereldoorlog wat resulteerde in de relocatie van grote groepen mensen. Tijdens deze relocatie stierven nogmaals vele honderdduizenden mensen, echter het is van uiterst belang om het in perspectief te plaatsen. Lang voor 1915 waren gewapende bendes, waarvan de meest gewelddadige Taşnak al in 1890 werd opgericht, actief in Oost-Anatolië.95 Geïnspireerd door de volkeren op de Balkan die ook, beïnvloed door het nationalisme, in opstand kwamen tegen het Osmaanse Rijk, begonnen de Armeniërs in Oost-Anatolië eenzelfde tactiek. Het probleem voor de Armeniërs lag hem echter in het feit dat Oost-Anatolië niet zo homogeen was als de gebieden op de Balkan.96 De gewapende Armeense bendes begonnen onder leiding van Dashnaktsutyun (afgekort tot Taşnak; de Armeense Revolutionaire Vereniging) Turkse en Koerdische dorpen in Oost-Anatolië aan te vallen om alle inwoners vervolgens geheel uit te moorden. Met deze etnische zuivering zouden de Armeniërs een meerderheid kunnen vormen in OostAnatolië waarmee het ideaal van Taşnak om een ‘Groot-Armenië’ te bewerkstelligen, gerealiseerd zou kunnen worden. Hierdoor vonden volgens de Osmaanse documenten meer dan 523.000 burgers de dood, veelal Turken en Koerden.97 Met in het achterhoofd de gelijktijdige veldslagen bij Sarıkamış en Çanakkale, besloot de Osmaanse minister Talat Paşa om de opstandelingen te reloceren, oftewel verplaatsen, van het Oostfront (waar in Sarıkamış de Osmanen tegen het Russisch leger en gewapende Armeense bendes vochten) naar het huidige Syrië, dat toen nog onderdeel van het Osmaanse Rijk was.98 De relocatie verliep echter zeer ongeorganiseerd en chaotisch waardoor familieleden en stamgenoten van Turkse en Koerdische slachtoffers kans zagen om massaal wraak te nemen voor de eerdere Armeense Opstanden, waarbij ze zelf het slachtoffer waren geweest. Het resulteerde in vele honderdduizenden Armeense doden, naast deze wraakacties vooral door vermoeidheid, ziekten en hongersnood.99
Aleksandr A. Lalayan, The Counter Revolutionary Role Of The Dashnagzoutiun Party (İstanbul, 2007), p. 24 96 Taner Akçam, A Shameful Act (New York, 2006), p. 130 97 Osmaanse Archieven: verscheidene documenten, gedateerd tussen 1910-1922 98 Andrew Mango, Atatürk: The Biography of the Founder of Modern Turkey (Cambridge, 1999), p. 161 99 Jeremy Salt, The Unmaking of the Middle East: A History of Western Disorder in Arab Lands (University of California Press, 2008), p. 62-63 95
~ 213 ~
De eerdergenoemde wraakaanvallen waren voor het overgrote deel Koerdische stammen die eerder zelf het slachtoffer waren geweest van de Armeense massamoorden onder Oost-Anatolische bewoners om zo zelf een meerderheid te kunnen vormen in de geclaimde gebieden. Het aantal Armeense doden dat tijdens de relocatie te betreuren valt is niet precies bekend. Naast het feit dat het identificeren van lijken uitgesteld werd in verband met de Eerste Wereldoorlog, is het ook belangrijk om te vermelden dat er in Anatolië bijna drie miljoen mensen omkwamen als direct gevolg van het oorlogsgeweld rondom de Eerste Wereldoorlog. Het identificeren van alle drie miljoen doden werd door uitgebroken epidemieën en de brandende zon dermate onmogelijk dat veel lichamen in massagraven begraven werden. Hierdoor zijn de massagraven gemengd en is het achterhalen van etniciteit niet meer een mogelijkheid. Ook is het erg moeilijk om de namen van de gestorvenen vast te stellen, dit komt vooral door het gebrek aan achternamen in die tijd. De doden werden geteld aan de hand van nabestaanden die hun dierbaren konden aanmelden als gestorven. Hierbij kon het echter gebeuren dat verschillende leden van één familie per abuis meerdere keren dezelfde persoon konden aanmelden alszijnde gestorven. Dit gezegd te hebben waren er volgens de Osmaanse volkstelling van 1914, dus ruim een jaar voor de relocatie, ongeveer 1,2 miljoen Armeniërs in het Osmaanse Rijk. Deze volkstelling lijkt betrouwbaar omdat de verantwoordelijke zelf ook etnisch gezien een Osmaanse Armeniër was. Tevens werd hij bijgestaan door Franse functionarissen van buitenaf. Hiermee kunnen we de claim dat er 1,5 tot 2 miljoen dode Armeniërs waren, wegstrepen als zwaar overdreven. De schattingen van historici Stanford Shaw, Malcolm Yapp, Bernard Lewis en Andrew Mango dat er ongeveer 200.000-300.000 tot maximaal 600.000 Armeniërs stierven lijken veel realistischer.100 Wel merken ze op dat veel van deze doden te betreuren waren ten gevolge van het strijdgewoel van de Eerste Wereldoorlog, dat wil zeggen inclusief de doden door vermoeidheid en ziektes tijdens de relocatie maar ook door de gewapende Armeense Opstanden. In die opstanden werden namelijk ook Armeniërs die Osmaans-gezind waren, zonder pardon gedood door de Armeense rebellenbeweging Taşnak. Aan de andere kant waren er veel Osmaanse moslimdorpen geheel van de kaart geveegd door dezelfde Taşnak-beweging; dit aantal wordt meestal geschat op 500.000 tot 600.000 maar onlangs heeft Bruce Fein laten weten dat dit zelfs zo hoog als 2 miljoen kan zijn.101 Dat die moslimdorpen vooral bewoond werden door etnische Turken en Koerden, is één van de redenen dat Koerdische stammen de gereloceerde Armeniërs massaal aanvielen tijdens hun tocht van Oost-Anatolië naar Syrië. Tevens zijn deze onderlinge KoerdischArmeense moordpartijen één van de belangrijkste factoren waarom Oost-Anatolië nu in Stanford J. Shaw, History of the Ottoman Empire and Modern Turkey, Vol. 2/2 (Cambridge, 1977), p. 315-317 101 Bruce Fein voerde in opdracht van de Amerikaanse president Ronald Reagan een onderzoek uit naar de Armeense kwestie. 100
~ 214 ~
meerderheid bewoond wordt door Turken. Uit het onderzoek van demograaf en historicus Justin McCarthy blijkt dat zeker een half miljoen Osmaanse moslims, naar huidige termen Turken en Turkse Koerden, aan de hand van de Taşnak-rebellen stierven.102 Sommige mensen bestempelen deze gebeurtenissen nu als een 'genocide', eenzijdige 'massamoord' of 'volkerenmoord' op niet-Turkse groepen, maar dit is onjuist. Het was in werkelijkheid een oorlogssituatie waarbij alle etnische en religieuze groepen te lijden hadden.
102
Justin McCarthy, The Armenian Rebellion at Van (Utah University Press, 2006), p. 2
~ 215 ~
~ 216 ~
Foutje, bedankt
Al sinds mensenheugenis worden er fouten gemaakt door menselijke schrijven, bijna even vaak worden mensen die het wel bij het rechte eind hebben dwarsgezeten in hun streven het verkeerde recht te zetten. Een recent voorbeeld daarvan is het nieuws dat de bijbel verkeerd vertaald is en helemaal niet stelt dat God de aarde heeft geschapen. Volgens hooglerares prof. dr. Ellen van Wolde van de Radboud Universiteit te Nijmegen, zou een correcte vertaling het volgende zijn: “God scheidde hemel en aarde”. Het eerste vergelijkbare probleem dat bij men zal opkomen, zal ongetwijfeld de kwestie ‘de aarde is plat’ zijn. Net zoals de bijbelverbetering van Van Wolde vele jaren nodig zal hebben om ingeburgerd te raken, duurde het ook vele jaren voordat uiteindelijk werd aangenomen dat de aarde niet plat was. Ondanks het feit dat vooraanstaande intellectuelen uit de Oudheid, zoals de alom bekende Aristoteles (vierde eeuw voor Christus), al met berekeningen aantoonden dat de aarde niet plat maar rond was, werd door sommige vastgehouden aan het idee dat de aarde plat was. Maar ook nu nog wordt er een grove fout gemaakt in de kwestie van de platte aarde, omdat er over het algemeen wordt geloofd dat veel intellectuelen gedurende de Middeleeuwen nog steeds geloofden in een platte aarde. Dit was echter niet het geval, al in de late Oudheid werd er geaccepteerd dat de aarde niet plat was. In de Middeleeuwen was dit vrijwel onbediscussieerbaar, nagenoeg alle intellectuelen (inclusief de christelijke, die meestal onterecht worden gezien als de meest fervente voorstanders van de ‘platte aarde’-theorie) accepteerden het feit dat de aarde rond was. Waarom denken momenteel veel mensen dan dat dit niet zo was? Dit is simpelweg een fout in onze schoolboeken, deze fout komt voort uit het boek van Washington Irving ‘The Life and Voyages of Christopher Columbus’ uit 1828. Alhoewel het boek overduidelijk een roman is, werd het aangezien voor academisch werk, mede omdat Irving ook serieuze historische werken schreef. Een ander vergelijkbaar probleemstuk is het boek van historicus Arnold Toynbee genaamd ‘The Armenian Atrocities: The Murder of a Nation, with a speech delivered by Lord Bryce in the House of Lords’ (Hodder & Stoughton 1915) en ‘The Treatment of Armenians in the Ottoman Empire, 1915-1916: Documents Presented to Viscount Grey of Fallodon by Viscount Bryce’ (Hodder & Stoughton and His Majesty's Stationery Office, 1916). Want alhoewel beide boeken van Toynbee geschreven waren gedurende zijn periode als medewerker van het Britse Ministerie van Oorlog (het latere Ministerie van Defensie), werden deze boeken gezien als historische werken. Dit terwijl het Britse Rijk gedurende 1915 en 1916 in oorlog was met het Osmaanse Rijk en hierbij gebruikt maakte van ~ 217 ~
propaganda om hun aanval op de Osmaanse Dardanellen-kust te kunnen verantwoorden aan het Europese volk. Het gebruik van staatspropaganda om een oorlog te kunnen beginnen, is niets vreemd. Ook in onze tijd wordt hiervan gebruik gemaakt, een recent voorbeeld is de ‘massavernietigingswapens’-propaganda die de Verenigde Staten in staat stelde Irak binnen te vallen. Na de oorlog, bleken er echter helemaal geen massavernietigingswapens te zijn in Irak. Dit is echter een wezenlijk verschil met 1915, omdat het de Britten niet lukte om via de Dardanellen (de Slag bij Çanakkale) door te stoten naar het Osmaanse hart. De Britse troepen waren zelfs genoodzaakt om zich terug te trekken en hebben het Osmaanse Rijk nooit in zijn geheel kunnen bezetten, iets wat de Amerikanen in Irak wel is gelukt. Een ander aspect waarom Irving en Toynbee zo belangrijk worden gezien, is hun aanzien. Irvign wordt nog altijd gezien als één van de meest toonaangevende auteurs van zijn tijd en zelfs op zijn wikipedia-pagina wordt er geen melding gemaakt van zijn foutieve ‘de aarde is plat’-roman en de negatieve invloed die het heeft gehad op de intellectuele wereld. Het is dan ook belangrijk om te weten dat Irving van 1802 tot 1829 vrijwel uitsluitend romanverhalen schreef en pas vanaf 1836 afzag van het schrijven van korte romanverhalen. Hij begaf zich na 1836 pas in de wereld van serieuze geschiedschrijving. Hetzelfde kan ook gezegd worden van Toynbee, pas na 1934 kreeg hij met zijn ‘A Study of History’ wijdverspreid roem. Hiermee werden met terugwerkende kracht zijn eerdere werken opnieuw ontdekt en aangemerkt als objectief, dit terwijl het geschreven was in dienst van het Britse Ministerie van Oorlog als deel van de oorlogspropaganda die het Britse Rijk gebruikte om een aanval en oorlog op het Osmaanse Rijk te kunnen bewerkstelligen. Een belangrijk verschil met Irving is echter dat Toynbee later spijt kreeg van zijn subjectieve schrijven en op verschillende momenten toegaf dat zijn eerdere geschriften door het Britse Rijk gedrukt werden als “oorlogspropaganda”: “[…] Ik was destijds werkzaam bij Hare Koninklijke Regering [de Britse overheid red.] om alle beschikbare documenten over de behandeling van de Armeniërs door de Turkse overheid te verzamelen, deze werden prompt gepubliceerd en verspreid als oorlogspropaganda!”103 Militair expert Dr. Robert F. Zeidner verhaalt ook over zijn ontmoeting met Toynbee in 1957 tijdens een bijeenkomst op een Amerikaanse universiteit in Beirut. Zeidner: “Toen ik Toynbee vroeg naar zijn boeken over de Eerste Wereldoorlog, waarin hij beweerde dat de Turken genadeloos Armeniërs hadden vermoord, stond hij eerst enkele seconden doodstil. Ik zag dat hij bloosde en zich schaamde, met een zachte stem zei hij toen: ‘Ik
Arnold Toynbee, The Western Question in Greece and Turkey: A Study in the Contact of Civilizations (Constable, 1922), p. 71; digitaal in te zien via: http://louisville.edu/as/history/turks/WesternQuestion.pdf 103
~ 218 ~
was in dienst van de Britse overheid en ik hield me aan mijn bevelen. Het was oorlogspropaganda.”104 Maar ook in zijn memoires had Toynbee er het zijne over te schrijven voordat hij stierf in 1975; namelijk dat hij er spijt van had en het niet zou schrijven als hij het kon overdoen.105 Overigens heeft Groot-Brittannië ook haar excuses aangeboden voor het publiceren en distribueren van deze oorlogspropagandaboekjes in 1936. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de academische wereld het gebruik van Toynbee als voetnoot of bron al niet meer serieus neemt, het grote publiek heeft dit nog niet door. Maar zoals de Amerikaanse professor emeritus Prof. Dr. Guenter Lewy zegt, is het “slechts een kwestie van tijd voordat de wereld inziet dat ze erin zijn getuind en dat de Armeense relocatie dus geen ‘genocide’ is.”
Uitspraak tijdens de conferentie ‘Arnold Toynbee’s View on the Armenian Question’ op 2701-2005. 105 Arnold Toynbee, Hatıralar: Tanıdıklarım (Klasik 2005; vertaald uit het originele Engelsgeschreven ‘Choose Life: A Dialogue - Echoes And Reflections’; Londen, 1966) 104
~ 219 ~
~ 220 ~
Koerdisch: taal of dialect?
Het is een vraag die door velen als onnodig gezien wordt. Toch is het de moeite waard om de vraag even onder de loep te nemen. In december 2002 verscheen er in Nederland het eerste Koerdisch-Nederlandse woordenboek. In een interview met de redacteur Nêçîrvan Qilorî verbeterde Karel Giltay meteen de woorden ‘Koerdisch-Nederlands’ door het volgende eraan toe te voegen: “In december verscheen het eerste Koerdisch-Nederlands woordenboek, of beter: het eerste Nederlandse woordenboek van het Koerdische dialect Kurmanci dat door 75.000 Koerden in Nederland gesproken wordt.”106 Ook in de rest van het interview verklaarde Qilorî dat er eigenlijk geen ‘Koerdisch’ bestaat, maar dat Koerdisch slechts een verzamelnaam is voor verschillende talen die weliswaar onderling onverstaanbaar zijn maar veelal gesproken worden door Koerdische stammen: “We hebben voornamelijk woorden uit het Kurmanci-dialect opgenomen, maar ook een aantal Sorani- en Zaza-woorden die ook in het Kurmanci voorkomen. De hoeveelheid Zazaen Sorani-woorden is overigens zeer beperkt. Het gaat slechts om een paar procent.”107 Zelfs onder de verschillende Koerdische talen, zoals bijvoorbeeld Kırmanci, bestaan er taltijke dialecten die in sommige gevallen totaal onverstaanbaar zijn voor beide sprekers. Zo vertelde Giltay dat het “woordenboek een Kurmanci-woordenboek is.” Vervolgens stelde hij de vraag of de makers van de bestaande woordenboeken het nastreven om zoveel mogelijk één Koerdisch dialect aan bod te laten komen. Qilorî antwoordde dat woordenboeken meestal gemaakt werden in één dialect, en dat hij dit ook niet verkeerd vond. “Want later, als men werkte aan een standaardtaal, kan men gebruik maken van al die woordenboeken, van al die woorden. Je moet eigenlijk al die woorden eerst verzamelen. Dan weet je wat je hebt, en daarna, als je een standaardtaal gaat maken, dan kun je de beste varianten uitkiezen. Koerden gaan langzaam richting een standaardtaal wat Kurmanci betreft. Bij Sorani was dat al het geval. Tegelijkertijd zullen heel veel dialecten op den duur uitsterven. Alleen de grote dialecten zullen overblijven.”, aldus Qilorî. Want Kırmancı heeft vele subgroepen, waardoor we eigenlijk ook niet kunnen spreken van een ‘standaart-Kırmancı’. Want ook binnen Kırmanci spreekt men van NoordKırmanci en Zuid-Kırmanci, twee dialecten die onderling praktisch onverstaanbaar zijn. 106 107
‘Het Koerdisch: een herleefde taal’, in: Umut Magazine, 20-03-2003 idem
~ 221 ~
Koerdische talen zijn nog het best te vergelijken met Germaanse talen. Want Engels, Duits en Nederlands zijn slechts drie van die talen, maar zijn onderling vrijwel onverstaanbaar. Hetzelfde geldt voor de Koerdische talen Sorani, Laki, Kırmanci, Zaza, Gorani, Dimili, Şikaki, Herki, Pahlavani, Hewrami, Badini en andere subtalen. Ook Giltay voelde zich verplicht om te vermelden welke taal en dialect ze nu eigenlijk bespraken: “Als er in de tekst overigens wordt gesproken van Kurmanci wordt Noord-Kurmanci bedoeld.”108 Alhoewel volgens Qilorî de vele dialecten van Kırmanci opgingen in een standaartKırmanci, antwoordde hij op de vraag hoe de diverse Koerdische dialecten, Sorani, Laki en Kurmanci, zich tot elkaar verhouden en of Zaza en Gorani bijvoorbeeld ook tot de Koerdische taalgroep behoorden als volgt: “Ik vind het moeilijk om daar iets over te zeggen. De Koerden zijn het daarover nog niet eens. Sommigen zien alle dialecten als aparte talen, anderen vinden alle dialecten varianten van een bepaald dialect. Voor mij is deze kwestie bovendien ontoegankelijk omdat Laki en Gorani niet gesproken wordt in Turks-Koerdistan en men bij deze dialecten van het Arabisch alfabet gebruik maakt. Daardoor kan ik Laki en Gorani ook moeilijk vergelijken met Zaza of Kurmanci. Ik hoop dat de Koerden later, waar dan ook, in Irak, Iran en Syrië, overgaan op het Latijnse alfabet. Dan zouden we elkaars publicaties en media beter kunnen volgen.”109 Zoals Giltay het verwoordt maken ook de politieke verdeeldheid en de huidige geografische deling van gebieden waar Koerden wonen, het vrijwel onmogelijk dat er een taalkundige eenheid gerealiseerd kan worden. Echter moet men niet vergeten, dat dit inmiddels net zo onmogelijk is geworden als het willen maken van een taalkundige eenheid in Nederland, Engeland en Duitsland op basis van de talen gesproken in die landen. Net als de afzonderlijke ontwikkelingen die het Engels, Duits en Nederlands hebben doorgemaakt als subtalen van de Germaanse taal, is dit ook het geval geweest voor de Koerdische taalgroep. De Koerden hebben in de geschiedenis (en hedendaags nog steeds) in verschillende landen geresideerd waardoor ze van elkaar afwijkende schriften hanteren. “Hierdoor is er geen uniformiteit in het gebruik van één schrift ontstaan. De Koerden in Turkije en Syrië hanteren het Latijnse, de Koerden in Irak en Iran het Arabische schrift en de Koerden in de voormalige sovjetrepublieken (met name in Armenië en Georgië) hanteren het cyrillische en Latijnse schrift, het laatste overigens alleen in Azerbeidzjan.”, aldus Giltay.
108 109
idem idem
~ 222 ~
Eeuwenoude Turkse dorpen in Europa
Zo af en toe komt er een verrassend bericht dat er ergens in Europa mensen zijn die zich ‘Turk’ noemen en hun dorp uitdossen als een modern Turks dorpje. Elk dorp heeft een verhaal en de belangrijkste gaan enkele honderden jaren terug. Naar de tijd dat Turkije nog het Osmaanse Rijk (1299-1923) was. Wellicht het meest bekende dorp ligt in de Nederlandse provincie Zeeland, vlakbij de Belgische grens. Daar is namelijk het dorpje Turkeye te bewonderen. Het ontstaan van dit dorp zou te maken hebben met Turkse zeevaarders die de Nederlanders geholpen zouden hebben om de Spanjaarden terug te dringen uit Zeeland en omgeving tijdens de Tachtig Jarige Oorlog (1568-1648). Erkentelijk om de Turkse hulp en bewust van het feit dat het juist de Turkse inmenging was die de Slag om Zeeland (1599-1604) in het voordeel van de Nederlanders besliste, noemde de zoon van Willem van Oranje: Prins Maurits van Nassau het gebied ‘Turkeye’. Het dorp ligt in de Gemeente Sluis van de provincie Zeeland. Het dorp is slechts één van de dorpen in de omgeving met een Turks achtergrond die erg ongewis is. Volgens lokale bewoners kregen ook vele omringende dorpen Turksgerelateerde namen, zoals het ooit verderop gelegen ‘Constantinopel’, maar overleefde alleen Turkeye de grote migratie naar de steden. Dertien kilometer verderop kan men echter wel het dorp Sint-Anna Ter Muijden, met een Turks stadswapen en waterpomp, bewonderen. En over de Belgische grens vindt men het dorp Faymonville waar de Belgische inwoners zich trots ‘Turks’ noemen en jaarlijks een Turks carnaval vieren. Over de oorsprong van deze dorpen gaan verschillende verhalen de ronde; zo zou Faymonville ooit geweigerd hebben mee te gaan op een kruistocht tegen de Turken en thans de bijnaam ‘vriend van de Turk’ verdiend hebben. Sint-Anna zou een uithongerend Turks schip van voedsel voorzien hebben en Turkeye zou Turkse zeeliederen bevrijd hebben uit Spaanse handen. Een ander rode lijn is het mythische verhaal dat de Osmaanse sultan enkele schepen met enkele honderden soldaten en duizenden Osmaanse wapens, legerkledij en vlaggen stuurde als ondersteuning tegen de Spaanse agressor. Bij het zien van dit ‘Osmaans leger’, dat in werkelijk slechts enkele honderden Osmaanse soldaten had en voor de rest bestond uit lokale inwoners gestoken in Osmaanse wapen- en legerkledij, keerde het Spaanse leger in paniek rechtsom. Omdat dit verhaal zowel in Turkeye en Sint-Anna als Faymonville verteld wordt door de lokale inwoners, zou het wel eens waar kunnen zijn. Het feit dat het protestante Frankrijk ook ooit de hulp van de Osmanen inriep tegen de katholieke Spanjaarden en Italianen, maakt dat het inroepen van Osmaanse hulp geen wereldvreemd iets was voor de protestanten in hun strijd tegen de katholieken. ~ 223 ~
Tenslotte waren de Nederlanden in die tijd ook deels protestants en hadden ze in het Spaanse Rijk een katholieke vijand. Frankrijk vroeg in 1544 de steun van Hayrettin Paşa, die met zijn voltallige Osmaanse vloot naar de Zuid-Franse havens Marseille, Nice en Toulon kwam en daar maandenlang overwinterde in afwachting van een SpaansItaliaans aanval. Ook daar gaat het verhaal rond dat enkele tientallen Turkse soldaten na hun overwintering lokale schoonheden zwanger achtergelaten hebben. Het zou dus kunnen dat daar ook enkele ‘Turkse’ dorpen bestaan. Een ander eeuwenoud dorp is te vinden in İtalië, vlakbij de Alpen ligt het dorpje Moena dat bijgenaamd ‘Turchaia’ (oftewel ‘Turkije’) heet. Over dit dorp gaat het verhaal dat terugtrekkende Osmaanse soldaten, na hun belegering van de Oostenrijkse keizerlijke hoofdstad Wenen, de lokale afperser in het gebied rond de Alpen verjaagd hebben. Hiermee zouden ze Moena bevrijd hebben van een jarenlange juk die de tiran ze jarenlang opgelegd door het eisen van torenhoge belastingsommen. Een standbeeld van de Osmaanse officier die dit bewerkstelligde is dan ook te bewonderden in Moena en ook daar viert men jaarlijks het ‘Turken-festival’, wat een eerbetoon en ode is aan de Osmaanse officier die hun bevrijdde. Het kan zomaar zijn dat er ook in İtalië meer Turkse dorpen zijn, gezien het feit dat de Turkse Osmanen van 29 juli 1480 tot aan de dood van Fatih Sultan Mehmet in 1481 grote delen van İtalië hadden veroverd, zoals de oost-İtaliaanse havenstad Otranto en omgeving.
~ 224 ~
De Kaukasus: Turkije tegenover Rusland
Met de plotselinge keus van de Russische president Dimitri Medvedev om de Russische militaire basis in het Armeense grensplaatsje Gümrü te verlengen van 2020 tot 2044, lijken de regionale grootmachten Turkije en Rusland lijnrecht tegenover gekomen te zijn. De oorspronkelijke overeenkomst tussen Armenië en Rusland stamt uit 1995, toen Armenië net de Armeens-Azerbeidzjaanse oorlog van 1991-1992 had gewonnen. Daarbij had Armenië met Russische steun bijna 24% van Azerbeidzjan veroverd, wat het momenteel nog steeds bezet houdt. Hierdoor leven bijna één miljoen verdreven Azerbeidzjanen nog steeds in vluchtelingenkampen langs de afbakeningen van de bezette gebieden. Turkije steunde in dat conflict Azerbeidzjan en sloot de grens met Armenië, zodat Rusland de enige levensader van Armenië werd. Echter, de sterk verbeterde positie van Turkije heeft inmiddels geleid tot een vrij goede relatie met zowel Armenië als Rusland. De keuze van Rusland om de overeenkomst, die in 2020 afliep, uit te breiden tot 2044 en met een extra protocol als bijlage te vernieuwen, zal deze verbeterde relaties zeker geen goed doen. Vooral nu gebleken is dat de bijlage betekent dat de ruim 3000 Russische troepen niet alleen maar de Russische belangen in de regio zullen beschermen, maar ook zullen waken over de Armeense soevereiniteit. Voor de Armeense president Serj Sarkisyan was dit later toegevoegde protocol doorslaggevend en zeer belangrijk voor Armenië. Hiermee lijkt het erop dat Armenië de vestiging van de Russische militaire basis heeft willen verlengen als reactie op de binnenlandse onrust en vrees die al een tijdlang heerst. Eerder had Armenië al Russische wapens besteld, alsmede verzocht om een Russisch-Armeense nucleaire centrale te constructeren. Deze beslissingen lijken een reactie op de opkomende macht van Azerbeidzjan. Na de Armeens-Azerbeidzjaanse oorlog, waarbij Azerbeidzjan grote gebieden verloor, kon Azerbeidzjan door de exploitatie van nieuwe gas- en olievelden snel herstellen van de oorlog. De nieuwe olie-inkomsten zorgden voor een economie groei die het land een enorm impuls gaven. Dit terwijl Armenië door de grote kosten de bezetting van grote delen van Azerbeidzjan, dit jaar (anno 2010) nagenoeg failliet was. De bezetting van bijna 24% van Azerbeidzjan drukte enorm op de Armeense staatskas, waardoor Armenië één van de armste landen van de regio werd. Azerbeidzjan had zodoende een pyrrusoverwinning geboekt en investeerde hevig in haar militaire sector. Uit vrees voor Azerbeidzjaanse represailles ging Armenië in op het aanbod van Turkije om de diplomatieke betrekkingen te verbeteren. Turkije heeft door haar culturele en linguïstische band met Azerbeidzjan, beide landen zijn Turkstalig, een grote invloed in ~ 225 ~
het Zuid-Kaukasische land. Turkije had eerder de grens met Armenië gesloten wegens oorlogsmisdaden die de Armeense troepen hadden begaan in het Azerbeidzjaanse Hocalı. Onder druk van Azerbeidzjan besloot Turkije toch om Armenië pas de reikende hand te bieden, nadat het teruggetrokken was uit de bezette Azerbeidzjaanse gebieden zoals Nagorno-Karabağ. Zo sprak de Turkse minister van Buitenlandse Zaken, Ahmet Davutoğlu, zich al uit dat “de Turks-Armeense grens zelfs niet tijdelijk geopend zal worden”, verwijzend naar een eventuele NAVO-oefening in de regio. Tevens gaf Davutoğlu Azerbeidzjan “de volledige garantie” dat de Turks-Armeense niet geopend zal worden. Nu lijkt Armenië met haar toenadering tot Rusland, toch haar bezetting van Azerbeidzjan niet op te willen geven. De Armeense toenadering tot Rusland, die haar instabiele grip op de regio de laatste jaren sterk heeft zien verslechteren, lijkt voor de Russen een gouden kans om de Kaukaus weer onder controle te krijgen. De Tsjetsjeense en Dagestaanse opstanden, alsmede de Georgische oorlog van 2008 heeft de Russische invloed op de regio nagenoeg vernietigd. Met de Armeense samenwerking hoopt Rusland haar grip op de regio te verstevigen. En alhoewel de Verenigde Staten de ontwikkelingen met lede ogen aanzien, hebben ze besloten niet in te grijpen en het te gedogen. Zodoende lijkt het pro-Amerikaanse Georgië aan haar lot overgelaten. Turkije heeft echter grote protest aangetekend tegen de Russische beslissing om haar militaire basis in Armenië te verlengen en dreigt nu met het openen van een Turkse militaire basis in het Azerbeidzjaanse Nachitsjevan. Tevens heeft de Turkse president Abdullah Gül bij zijn bezoek aan Azerbeidzjan een verdrag ondertekent dat een TurksAzerbeidzjaans bondgenootschap mogelijk maakt, met een nadruk op economische en militaire partnerschap. Gül sloot dit verdrag omtrent politieke, economische en militaire samenwerking met het olierijke Kaukasische land, als reactie op de recente ArmeensRussische toenaderingen. Tevens liet Gül doorschemeren dat de kans op een tweede militaire basis in de regio zeer groot was, verwijzend naar een Turkse militaire basis in het Azerbeidzjaanse Nachitsjevan als reactie op de Russische basis in het Armeense Gümrü. Hiermee lijken Rusland en Turkije lijnrecht tegenover elkaar te zijn gekomen in hun zoektocht naar de hegemonie over de Kaukasische regio. Voor Turkije komt de Russische inmenging nogal onverwachts, omdat het Anatolische land eerder al anno 2010 Rusland van ‘landen die potentieel gevaarlijk kunnen zijn voor de nationale Turkse veiligheid’-lijst had geschrapt. Ook hadden Rusland en Turkije eerder al een handelsverdrag ondertekent dat de internationale handel tussen beide landen zou moeten verhogen naar 100 miljard dollar in de komende vijf jaar. Tevens was er sprake van Russische hulp bij de constructie van een Turks nucleaire kerncentrale. Mede hierdoor geloven veel experts dat het met een sisser zal aflopen. Zo meldde Ömer Engin Lütem, verbonden aan het Euraziatisch Onderzoekscentrum in Turkije (AVİM), dat de Russische militaire basis in het Armeense Gümrü “geen gevaar betekende voor ~ 226 ~
Turkije”. Alhoewel Gümrü erg dicht bij de Turkse grens ligt en de Russische soldaten ook mogen ingrijpen bij een aanval op Armenië door bijvoorbeeld de Armeense aartsvijand Azerbeidzjan, een goede bondgenoot van Turkije, is het aantal gestationeerde Russische soldaten met een aantal van ongeveer 3000 veel te klein om een serieus gevaar op te leveren, aldus Lütem. Galust Sahakyan, fractievoorzitter van de Armeense Republikeinse Partij, sprak dit deels tegen door te stellen dat “de Zuid-Kaukasische regio of onder Turkse dan wel onder Russische invloed zal komen”. Ook de Russische expert Anatoly Tsiganok, verbonden aan het Centrum voor Militaire Voorspellingen, vond dat “Turkije te afhankelijk is geworden van Rusland om het Euraziatische land het hoofd te bieden”. De Russische Stanislav Tarasov meldde zelfs dat “het verbondschap tussen Ankara en Bakü een eenheid is zonder strategische waarde, omdat Turkije meer belang heeft bij een vriendschappelijke relatie met Rusland.” Veel internationale waarnemers waren aanwezig in Armenië toen Medvedev en Sarkisyan de overeenkomst voor verlening van de militaire basis ondertekenden. Op de vraag of de Russisch-Armeense militaire samenwerking de onrust in de regio kon verminderen, gaf Medvedev een ontwijkend antwoord. “Rusland en Armenië hebben een authentiek strategisch partnerschap” zei Medvedev, nadat hij gemeenschappelijke projecten had besproken met Sarkisyan in de Armeense hoofdstad Yerevan. Vanuit de Azerbeidzjaanse hoofdstad Baku was men veel minder te spreken over de ontwikkelingen. “Baku zal een symmetrisch antwoord geven op de verlenging en uitbreiding van de Russische basis in Armenie, die overigens geen resultaat zullen boeken omtrent de bezette Azerbeidzjaanse provincies zoals Nagorno-Karabağ”. Met ‘symmetrisch antwoord’ wordt verwacht dat Baku toestemming zal geven aan de Turken om een militaire basis te openen in Azerbeidzjan.
~ 227 ~
~ 228 ~
Turkse Schindler redde 20.000 Joden
Vrijwel iedereen is bekend met de heldendaden van Oskar Schindler, die tijdens de Tweede Wereldoorlog ruim 1200 joden redde uit handen van de Nazi-Duitsers. Dit komt grotendeels door de verfilming van zijn heldendaden door de Amerikaanse regisseur Steven Spielberg, zelf ook van joods komaf. Maar wat als ik u nu zou vertellen dat er een Turkse diplomaat bestaat die bijna 20 maal zoveel joden heeft gered in dezelfde periode? Het is een vrij onbekend gegeven, maar Turkse diplomaten zetten zich gedurende de Tweede Wereldoorlog massaal in om joden te redden. Een diplomaat die daarbij naar schatting meer dan 20.000 joden redde was Behiç Erkin, de Turkse ambassadeur in Parijs van 1939 tot 1943. Erkin besloot aanvankelijk om alle joden met een Turks paspoort te redden uit Duitse handen, hiertoe had de Turkse regering een verdrag gesloten met de Duitsers. Turkije vond dat iemand allereerst een Turks burger was en dan pas belijder van een geloof. Alhoewel de Duitsers vonden dat een jood, in eerste instantie jood was en dan pas burger van welk land dan ook, gingen ze uiteindelijk accoord met Turkije. Vooral omdat Hitler Turkije wilde overhalen voor een gezamenlijke aanval op Rusland en geen anti-Duitse sentimenten wilde kweken bij de Turken. Erkin begon zo aan zijn klus om de ongeveer 10.000 Turkse joden in Frankrijk110 naar Turkije te sturen. De Franse joden kregen lucht van het Turks-Duitse verdrag en meldden zich massaal bij de Turkse ambassade in Parijs. Sommige verhaalden over hun migratie naar Frankrijk vanuit Turkije, maar konden dit niet bewijzen. Veelal omdat het tot wel honderd jaar geleden had plaatsgevonden; ook hadden veel joden hun Turkse nationaliteit opgegeven bij het aanvaarden van de Franse nationaliteit tijdens hun migratie in de negentiende eeuw. De Republiek Turkije accepteerde dubbele nationaliteiten op voorwaarde dat elk vijf jaar het paspoort verlengd werd. Vrijwel geen van de joden had dit gedaan. Erkin besloot noodpaspoorten uit te delen, in sommige gevallen zelfs vervalste paspoorten. Gaandeweg meldden zich joden die verre familieleden hadden uit Turkije of zelf deels Turks waren, maar nooit een Turks nationaliteit hadden aangevraagd dan wel verloren hadden door hun Franse burgerschap. Erkin besloot, geholpen door zijn staf in Parijs, ook deze mensen te helpen door ze via een versneld proces middels een noodprocedure te voorzien van een Turks paspoort. Omdat veel joden geen bewijs hadden voor hun Turkse achtergrond, vrijwel geen kon nog Turks spreken bijvoorbeeld, moest Erkin ook veelvuldig gebruik maken van valse Turkse paspoorten om de joden te kunnen redden. Naar schatting heeft Erkin ruim 20.000 joden uit Frankrijk gered. Erkin werd hierbij bijgestaan door een collegaAlan Simons, ‘Turkey And The Holocaust: How Turkey saved Jewish lives’ (online boekrecentie op: JIN, 02-09-2009) 110
~ 229 ~
diplomaat Beşir Balcıoğlu, die zelf vermoord werd door Armeense terroristen in 1978 gedurende zijn bezoek aan de Spaanse hoofdstad Madrid. De acties van Turkse diplomaten, zoals Erkin en zijn staf: de van 1939 tot 1942 in Parijs gestationeerde Consul-Generaal Cevdet Dülger en zijn opvolger Fikret Şefik Özdoğancı (1942-1945) die beiden bijgestaan werden door de Vice-Consuls Namık Kemal Yolga, Fatin Rüştü Zorlu en Melih Esenbel, staan niet op zich.111 Het neutrale Turkije wilde ook zoveel mogelijk joden redden uit het door Nazi-Duitsland bezette Europa. Zo werden bijna 900.000 Roemeense joden gered door ze toestemming te geven via İstanbul naar Palestina te reizen en ze te voorzien van voedsel.112 Dit terwijl er in Turkije zelf ook voedselschaarste was in die tijd; hetzelfde deed Turkije met Griekenland door het schip SS Kurtuluş volgepakt met voedsel naar Griekenland te sturen. Bij de vijfde tocht werd het schip tot zinken gebracht, waarschijnlijk door een Duits torpedo. Een duidelijke reden voor het redden van de joden is er niet te noemen, wellicht speelde de technologische en wetenschappelijke kennis die de joodse gemeenschap had een rol. Zo kregen ruim 200 joodse wetenschappers al in 1933 asiel in Turkije, waaronder Albert Einstein, door Atatürk zelf.113 Deze wetenschappers kregen daarbij een loon dat gemiddeld vijfmaal hoger lag dat het loon van hun Turkse collega’s. Maar de voornaamste reden dat Turkije zich inzette voor de joden, lijkt toch te gaan om humanitaire hulp. Afzonderlijk van de diplomaten in Parijs, probeerden de diplomaten in Marseille onder leiding van Consul-Generaal Bedi'i Arbel (1940-1943) en zijn opvolger Mehmet Fuad Carim die beiden bijgestaan werden door Vice-Consul Necdet Kent, ook de joden in die omgeving te redden. Ook buiten Frankrijk waren Turkse diplomaten actief in het redden van joden. Op het Griekse eiland Rhodos redde de toen 30-jarige Turkse ConsulGeneraal Selahattin Ülkümen 42 joodse families, in totaal meer dan 200 leden.114 Ook Ülkümen gebruikte het argument dat het ging om “joden die onder het Osmaanse Rijk geleefd hadden en dus aangemerkt konden worden als Turkse staatsburgers”. Dat terwijl Rhodos al jarenlang niet meer deel uitmaakte van Turkije, de opvolger van het uiteengevallen Osmaanse Rijk. De Duitsers in Griekenland waren star in hun opvatting en Ülkümen werd genoodzaakt te dreigen met een internationaal conflict tussen Turkije en Duitsland als de joden van Rhodos toch naar een concentratiekamp gedeporteerd zouden worden. Ülkümen kreeg uiteindelijk toestemming om de joden naar Turkije te sturen, maar werd daags erna aangevallen door Duitse bommenwerpers toen de Duitse commandant lucht kreeg van het feit dat Ülkümen niet alleen maar joden met een Turkse nationaliteit had gered, maar vrijwel alle joden in de regio. Hierbij werd het Turkse consulgebouw en het huis van Ülkümen gebombardeerd; Ülkümen verloor Stanford J. Shaw, ‘Turkey And The Jews Of Europe During World War II’ (online gepubliceerd op Sefarad, 2001) 112 Ad van den Oord, Allochtonen van nu & de oorlog van toen (Utrecht, 2004), p. 47 113 Arnold Resiman, Turkey's Modernization: Refugees from Nazism and Ataturk's Vision (NAP, 2006) 114 ‘Selahattin Ülkümen, ein „Gerechter unter den Völkern“.’, op: ulkumen-sarfati.de, 2004 111
~ 230 ~
hierbij zijn zwangere vrouw en werd zelf, toen bleek dat hij het overleefd had, opgepakt en gevangen gezet. Ülkümen kwam pas vrij op 8 mei 1945 met de capitulatie van NaziDuitsland en vertrok naar Turkije. Een reden voor deze Turkse diplomaten lijkt simpelweg humanisme en hun geweten te zijn, want Turkije was gedurende de Tweede Wereldoorlog neutraal en verklaarde Duitsland pas twee weken voor het einde van de wereldoorlog officieel de oorlog. Er is dan ook geen officieel bevel uitgegaan van de Turkse regering aan alle Turkse diplomaten om joden te redden; het waren allemaal individuele handelingen, weliswaar met medeweten van het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het was extra gevaarlijk omdat Turkije diplomatieke contacten met Duitsland onderhield, Hitler wilde Turkije zelfs graag aan zijn kant hebben. De Turkse president İsmet İnönü wilde zich echter houden aan de laatste wens van de in 1938 overleden Mustafa Kemal Atatürk om Turkije niet in de komende oorlog te mengen. Atatürk zag blijkbaar in 1938 al dat Hitler een grote wereldoorlog zou ontketenen en stak nimmer onder stoelen of banken dat hij niet wilde Turkije er deel aan zou nemen. Deze onbekende pagina uit de wereldgeschiedenis begint langzaamaan pas aandacht te krijgen door het werk van historici, zoals Dr. Arnold Reisman en Prof. Dr. Stanford Shaw. Hieruit blijkt dat de Turkse autoriteiten er alles aan gedaan om zoveel mogelijk joden te redden, waar ze ook redelijk in geslaagd zijn. Dit is echter een wezenlijk verschil met Nederland, waar het hoogste percentage joden omgekomen is en Nederlanders massaal de Duitsers hielpen bij hun zoektocht naar ondergedoken joden. Daarom is het extra jammer dat het huidige regime in Turkije anti-Israël lijkt te zijn, mede door de uitbarstingen van de Turkse premier Recep Tayyip Erdoğan.
~ 231 ~
~ 232 ~
Het leed van de Tataren
Met de onderdrukking van ongeveer 12 miljoen Turkse Oeigoeren in China, volgens officiële cijfers rond de 9 miljoen, is er aandacht gekomen voor de Turkse volkeren in de wereld. De Tataren zijn een ander voorbeeld hiervan; dit Turkse volk kwam in het kielzog van Ghenghis Khan al in de dertiende eeuw naar Europa. Omdat het merendeel van de soldaten van Ghenghis Khan bestond uit Turkse Tataren, sprak men van het Turks-Mongoolse Rijk. Vooral toen Ghenghis Khan de officiële taal van zijn imperium vaststelde op het Turks, specifieker het Oeigoerse dialect van het Turks. Als nazaten van dit wereldrijk kregen de Tataren een deel van het imperium van Ghenghis na diens dood, wat de Tataren omdoopten tot ‘Het Rijk van de Gouden Horde’ (1242-1502). Na 1502 werd het rijk ingelijfd bij andere Turkse imperia, respectievelijk het Rijk van Timur en het Osmaanse Rijk. Hierdoor leven de ongeveer zeven miljoen Tataren verspreid over Oekraïne, Rusland en Polen. In Rusland hebben de Tataren inmiddels hun eigen autonome gebied Tataristan gekregen, waar de officiële taal het Tataarse dialect van het Turks is. De Oekraïense Tataren, massaal woonzaam in het Krim-gebied waardoor ze toepasselijk ook ‘KrimTataren’ genoemd worden ter onderscheiding van de Russische Tataren in Tataristan, hebben vooral onder de Russische diktator Stalin veel te lijden gehad. De Krim gold eeuwenlang als de thuisbasis van de Tataren, totdat Stalin uit paranoïde redenen dacht dat de Tataren met de Duitsers collaboreerden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een ander belangrijk motief van Stalin was dat hij af wilde van de door hem gewantrouwde (veelal islamitische) Turkssprekende volkeren die hem zouden kunnen belemmeren bij zijn plannen om eventueel Turkije aan te vallen. Hierop deporteerde Stalin de Tataren naar Siberië en andere delen van de Sovjet Unie in het verre oosten. Door de extreme kou en loodzware dwangarbeid die de Turkse Tataren moesten ondergaan, stierven veel ouderen en kinderen van uitputting, vermoeidheid en honger. Ook onder Sovjetleider Chroesjtsjov,de opvolger van Stalin en instigator van het de-stalinisatieproces, mochten de Krim-Tataren nog niet terug naar de Krim. Pas onder Sovjetleider Gorbatsjov mochten de Krim-Tataren in 1988 terug naar de Krim, slechts één jaar voordat de Sovjet Unie in 1989 uiteenviel. Hedendaags wonen bijna 300.000 Tataren weer op het schiereiland Krim, echter tezamen met ruim tweeënhalf miljoen Russen, Oekraïners, Grieken en Bulgaren die onder het Sovjet-regime gedeporteerd waren naar de Krim. Dit heeft er mede toe geleid dat de Krim momenteel een autonoom gebied is geworden binnen Oekraïne, maar met slechts 12,1% van haar oorspronkelijke Tataarse inwoners. In de Autonome Republiek van de Krim bestaat 58,3% uit Russen, 24,3% uit Oekraïners en 12,1% uit Krim-Tataren. Als officiële talen heeft de Krim naast het Oekraïens ook Russisch en het Tataarse dialect van het Turks als erkende talen. ~ 233 ~
Doordat de Tataren eigenlijk de oorspronkelijke bewoners van de Krim zijn, hebben de Tataren meer scholen dan bijvoorbeeld Oekraïners. Ook zit een Tataarse vertegenwoordiger in het Oekraïense parlement, die er naar streeft de Tataren bij wet de rechten van een 'oorspronkelijk volk' te geven. Toch groeit de Tataarse bevolking op de Krim weer gestaag; veel Russen die onder zich onder Sovjetdwang vestigden op de Krim, besluiten weer terug te trekken naar Rusland. Moskou ziet dit liever niet gebeuren omdat de Russische Zwarte Zee-vloot bij de Krimhavens gelegerd is en in Oekrainse dan wel Tataarse handen zou kunnen vallen als de Krim niet meer over een meerderheid aan Russen beschikt. Het is daarom dat “de vier Russische scholen in het gebied Bahçesaray elk jaar minder leerlingen ontvangen, één op de drie kinderen is hier namelijk Tataars', maar toch er is geen sprake van dat de Tataren naar één van die gebouwen mogen verhuizen. Dat zou 'vernietiging van Russische erfgoed' zijn, zoals de autoriteiten beweerden.”, aldus schooldirectrice Goeljara Emirova. In Oekraïne is er steevast een grote discussie over de Zwarte Zee-vloot van de Russen. Officieel is er rondom de Krimse havenstad Sebastopol alleen sprake van pachthuur; Rusland mag haar vloot daar stationeren in ruil voor geld. Dit contract loopt binnenkort in 2017 af, maar Rusland lijkt niet van plan het te willen opgeven. Veel Russen zien de Krim nog steeds als een deel van Rusland en juist daarom lijken er van concessies geen sprake. De Tataren protesteren daarop elk jaar op 18 mei, de dag dat ze gedeporteerd werden door Stalin, en eisen dat ze de status van ‘oorspronkelijke bewoners’ en ‘het oorspronkelijk volk’ toebedeeld krijgen. Niet veel anders is het voor de ruim zes miljoen Tataren in Rusland, waarvan vier miljoen in het autonome Tataristan wonen. Ook Tataristan geldt als een oorspronkelijke leefomgeving voor de Tataren, omdat het gebied de kern vormde van het Rijk van de Gouden Horde. Frappant is echter het feit dat de Tataren zich nooit “Tataren” noemde, maar simpelweg “Turken”. Met de stalinisatie, volgens sommige begon het eerder al in de 19e eeuw, begonnen de Russen de verschillende Turkse volkeren namen te geven op grond van hun geografische woongebieden. Zo ontstond het verschil tussen KrimTataren en Tataren, alhoewel het om één en hetzelfde volk gaat. Met dit proces probeerde Stalin elke Turkse stam te afzonderen om zo een pan-Turkse natiestaat onmogelijk te maken. Althans volgens turkoloog Prof. Dr. Alexander H. De Groot, die emeritus hoogleraar aan de Universiteit van Leiden is. In het hedendaagse Tataristan tracht met de binding met Turkije toch levendig te houden, zo is de onafhankelijkheidsdatum van Tataristan (alhoewel later afgezwakt tot uitroeping van een autonome republiek) 30 augustus 1990. In Turkije viert men op 30 augustus elk jaar de Overwinningsdag ter gelegenheid van de Turkse overwinning op de geallieerde bezetters van Anatolië op 30 augustus 1922. Zowel de Russische als de Oekraïense Tataren kijken vol angst naar de Poolse Tataren die vrijwel geen woord Turks meer spreken. De Tataren in Polen werden in de 17e eeuw ~ 234 ~
ingelijfd in het Poolse leger om te vechten tegen andere Turken; de Osmanen. De Tataren, waarvan een groot deel ook in dienst van de Osmanen streden, waren namelijk in staat de Osmanen te verslaan omdat ze de Osmaanse strategieën en taal begrepen. In ruil voor hun hulp aan de Polen kregen de Tataren die in Poolse dienst hadden gestreden tegen de Osmaanse Turken enkele dorpen in het noordoosten van Polen, inclusief moskeeën aangezien de Tataren toen al bekeerd waren tot de islam. Overigens waren de Osmaanse Turken en Tataren in dienst van de Osmanen ook overwegend moslim. Veel Tataren tellen die Poolse dorpen niet meer. In de loop der eeuwen zijn de meeste Tataren verder getrokken naar omringende steden op zoek naar werk, inkomen en status, waar de meeste Tataren zich vermengd hebben met andere stammen en bevolkingsgroepen. Het enige wat deze Tataren nog onderscheidt van de Poolse bevolking is het feit dat de Tataren hun moslimgeloof nog behouden hebben. Van de overige Tataren, diegene die zich niet gemengd hebben met de lokale bevolking en nog steeds Turks spreken, zijn er nog maar een stuk of 5000 over. Een groot doemscenario voor de Tataren in Oekraïne en Rusland, die ook te maken hebben met een slaviseringsproces waarbij getracht wordt de Tataren te assimileren in de lokale bevolking. Met de uitroeping van de Autonome Republieken van de Krim en Tataristan, lijken de Russische en Oekraïense Tataren een voordeel te hebben ten opzichte van de inmiddels gemarginaliseerde Poolse Tataren. Toch lijkt er nog geen eind te zijn gekomen aan het leed van de Tataren,die gedwongen worden als minderheid in hun thuisgebied te leven.
~ 235 ~
~ 236 ~
Turkije: de nieuwe energiegrootmacht
Voor veel mensen zal het als een verrassing komen, maar met haar recente beleid is Turkije uitgegroeid tot de nieuwe energiegrootmacht en doorvoerhaven voor het Midden-Oosten, Europa, de Balkan en de Kaukasus. Hierdoor is Turkije gedeeltelijk ook in conflict gekomen met Rusland, enerzijds omdat beide regionale grootmachten hun invloed in de Kaukasus willen uitbreiden en anderzijds omdat Rusland van oudsher de energieleverancier van Europa is. Om de Russische energielevering, wat eigenlijk een doorvoerhaven is van CentraalAziatische olie en gas, te onttronen als monopolie, heeft Turkije de Nabucco-pijpleiding gerealiseerd. Hierdoor zal Europa niet langer afhankelijk zijn van Russische energielevering, maar kan het ook bouwen op Turkse energie. Nabucco zal Turkije jaarlijks een winst opleveren van 450 miljoen euro. Ook Turkije probeert zich nu meester te maken van de energiebronnen in Centraal-Azië, om te beginnen in Irak. Met Irak heeft Turkije al een gasovereenkomst gesloten, waarin vastgelegd staat dat Irakese gas via Nabucco naar Turkije vervoerd zal worden. De Irakese olievelden zijn daarbij niet vergeten, Turkije heeft een flink aandeel gekocht in Irakese olievelden en investeert nog steeds fors in Irakese olievelden. Voor Turkije hebben de Irakese investeringen een extra voordeel; door de financiële inbreng in Noord-Irak, waar de meeste gas- en oliebronnen zijn, zijn de Koerden aldaar steeds meer geneigd om zich op Turkije te oriënteren als grootste handelspartner. Zo komen nu al 80% van de geïmporteerde levensgoederen in Noord-Irak uit Turkije. Deze ontwikkelingen hebben gezorgd voor pro-Turkse sentimenten onder Irakese Koerden, die in armoede leefden voordat Turkije er begon te investeren. Hierdoor hebben de Irakese Koerden onlangs geopperd om zich aan te sluiten bij Turkije en is tegelijkertijd de voedingsbodem van de terroristische Koerdische PKK weggehaald. Tevens heeft het geleid tot het verlenen van het importrecht aan Turkije, dat daarmee Irakese olie mag importeren. Ook heeft Irak een nieuw overeenkomst gesloten met Turkije, waardoor de doorvoer van Irakese olie uit Kerkuk via de Turkse Baku-Tbilisi-Ceyhan Oliepijpleiding met vijftien jaar is verlengd. Turkije maakte bij haar investeringen ook gebruik van de insiderkennis van de Irakese Turkmenen, die cultureel en linguïstisch verwant zijn aan de Turken. Dit geldt ook voor een ander buurland van Turkije: het Kaukasische Azerbeidzjan. Net als de Irakese Turkmenen zijn ook de Azerbeidzjanen cultureel en linguïstisch verwant aan de Turken. Door in te spelen op Pan-Turkistische sentimenten, die sterk spelen bij de Turkmeense minderheid in Irak en de Azerbeidzjaans, was het voor Turkije makkelijk om gas- en olieovereenkomsten te sluiten. Naast een grootschalig Turks-Azerbeidzjaans gasovereenkomst in juni 2010, waarbij Turkije een zacht prijsje kreeg van haar ~ 237 ~
broederstaat Azerbeidzjan, realiseerde Turkije zo ook een Turks olieraffinaderij in Kerkük. Kerkük ligt in Irak en geldt als de historische Turkmeense hoofdstad van de miljoenen Irakese Turkmenen in Irak. Naast Azerbeidzjaans gas, heeft Turkije ook overeenkomsten met de Azerbeidzjanen gesloten omtrent de doorvoer van Azerbeidzjaanse olie. Turkije investeert momenteel dan ook fors in Azerbeidzjaanse olie. Azerbeidzjan wil in ruil hiervoor Turkse steun voor de hereniging van Zuid-Azerbeidzjan, dat bezet wordt door Iran, en Nagorno-Karabağ, wat bezet wordt door Armenië, met de Republiek Azerbeidzjan. De Irakese Turkmenen en Azerbeidzjan zijn niet de enige Turkstalige die Nabucco moeten vullen met olie en gas, en dus richt Turkije zich ook op Turkmenistan en Kazachstan. Turkije probeert deze twee Turkstalige landen met dezelfde cultureel-linguïstische argumenten te winnen. Voor Azerbeidzjan, Turkmenistan en Kazachstan geldt dat het alle drie voormalige Sovjet-staten zijn, die nog steeds grotendeels gebukt gaan onder het Russische juk. Rusland gebruikt de Centraal-Aziatische olie- en gasvoorraden in de vijf Turkstalige voormalige Sovjet-landen (behalve Azerbeidzjan, Turkmenistan en Kazachstan, zijn dit Oezbekistan en Kirgizië) om haar eigen machtspositie als energieleverancier verder te consolideren. Turkije probeert deze rol over te nemen en speelt daartoe de culturele en linguïstische kaart, want Turkije deelt een gemeenschappelijke cultuur, taal, religie en historie met de Centraal-Aziatische landen. De verwachte oprichting van een ‘Turkse Unie’ kan ook (gedeeltelijk) in dit kader worden gezien. Met Turkmenistan is Turkije onlangs overeengekomen een Turks energiecentrale in het land te bouwen, terwijl de Turks-Kazachse toenaderingen een ongekend hoogtepunt hebben bereikt. De volgende stap is toegang tot de immense olie- en gasvoorraden die zowel Turkmenistan als Kazachstan rijk zijn. Ook dit lijkt binnen handbereik, maar het is belangrijk om te weten dat de Centraal-Aziatische voorraden vrijwel uitsluitend via İran naar Turkije getransporteerd kunnen worden. Een andere optie zou Rusland kunnen zijn, maar het is onwaarschijnlijk dat Moskou haar grootste concurrent vrije toegang zou verlenen. Een onderzees pijpleiding door de Kaspische Zee en een pijpleiding over land via Iran blijven hiermee de enige reële opties. Dit zou een doorslaggevende reden kunnen zijn waarom Turkije extra belang hecht aan een goede relatie met Iran en zelfs investeert in het land door bijvoorbeeld gasovereenkomsten te sluiten. Dat Iran met Zuid-Azerbeidzjan ongeveer 25 miljoen Turkstalige Azerbeidzjanen herbergt, tezamen met 5 miljoen Turkstalige Turkmenen en nog eens 1 miljoen overige Turkstalige stammen, mag echter niet onvermeld blijven omdat Turkije hier ook weer de cultureellinguïstische kaart kan spelen. Naast de aanmoediging aan Azerbeidzjan, Kazachstan en Turkmenistan om naar gas- en olievoorraden in de immens rijke Kaspische Zee te speuren, zoekt Turkije zelf ook actief naar nieuwe olievoorraden in de Zwarte Zee. Een gebied dat ook door Rusland strategisch belangrijk is, omdat haar vloot daar ligt gestationeerd. Toch lijkt dit Turkije niet te deren en boort het rustig naar olievoorraden in de Zwarte Zee zelf en de noordelijke kuststreek van Anatolië op zoek naar interne olie- en gasvoorraden. Ook ~ 238 ~
heeft Turkije al aangegeven alle aardgas te willen kopen van een recent ontdekt Turkmeens aardgasbron in de Kaspische Zee. Buitenlandse investeringen in Turkse olie zijn er ook, vooral Amerikaans-Texaanse olietyfoons zijn er als de kippen bij. Daarnaast zijn er gasovereenkomsten met landen die geen buurland van Turkije zijn en ook geen cultureel-linguïstische Turkse band ermee delen. De recente gasovereenkomst tussen Katar en Turkije is hier een voorbeeld van. Het Anatolische land heeft verder overeenstemming bereikt met buurland en medebewoner van de Zwarte Zee-kust Georgië, zelf een gedoodverfd vijand van Rusland, om er drie hydro-elektrische energiecentrales te bouwen voor ruim 1 miljard dollar. Hiermee zou Turkije het anti-Russische Georgië aan haar kant kunnen krijgen om zo haar invloed over de Zwarte Zee-kust en de Kaukasus verder uit te breiden. Ook Roemenië en Bulgarije, twee andere landen aan de kust van de Zwarte Zee, hebben overeenstemming bereikt met Turkije om samen te werken op het gebied van energie. Zowel Georgië, als Bulgarije en in mindere mate Roemenië, herbergen een vrij grote en belangrijke Turkse minderheid. Toch wil Turkije Rusland nog niet te veel voor het hoofd stoten en heeft het daartoe enkele belangrijke overeenkomsten met het Euraziatische land gesloten. Zo zal er een gaspijpleiding tussen Rusland en Turkije komen, deze South Stream-gaspijpleiding is vooral bedoeld om Rusland te vriend te houden. Een Russisch-Turks nucleair overeenkomst om een Turks kernreactor te realiseren kan ook in dat kader gezien worden. De hydro-elektrische energiecentrales in Georgië en de kerncentrale die met Russische steun gebouwd zal worden, doen twee dingen vermoeden. Ten eerste dat Turkije niet alleen geïnteresseerd is in energie dat opgewekt is uit olie en aardgas. En ten tweede dat Turkije veel ervaring heeft met het bouwen van hydro-elektrische energiecentrales. Het laatstgenoemde is zeker het geval met de bouw van het hydro-elektrische energiecentrale, genaamd ‘Yavuz’, aan de Yeşilırmak Rivier in de Turkse provincie Amasya. Tevens wordt een tweede hydro-elektrische energiecentrale, dit keer met de naam ‘Midilli’, gebouwd en zal deze naar verwachting eind 2011 klaar voor gebruik zijn. Ook kan het GAP-project, wat de bouw van de enorme Atatürk-dam inhoudt, in dit kader genoemd worden. En inderdaad investeert Turkije al geruime tijd in haar zon- en windenergiemarkt, alsmede in waterenergie (hydro-elektriciteit) en andere hernieuwbare energiebronnen, welke allemaal zeer milieuvriendelijk zijn. Zo heeft Turkije projecten opgezet om windparken in Osmaniye, Çeşme, İzmir en Bozcaada op te zetten. Daarnaast zal het Turkse Kırşehir de grootste windpark van Europa krijgen en worden de zuidoostelijke Turkse provincie Mersin, alsmede de West-Anatolische provincie Balıkesir ook nog voorzien van windmolenparken. Vooral Balıkesir zal, uitgedost met twee windparken, symbool staan voor de immense potentie die Turkije heeft op het gebied van windenergie. Eén van de windparken van de provincie Balıkesir zal komen in het stadje ~ 239 ~
Bandırma, waar het voor 200 miljoen Turkse Lira (omgerekend ruim 100 miljoen euro) gerealiseerd zal worden. Ook het andere (kleinere) windpark komt in de buurt van Bandırma, maar kost met 30 miljoen euro veel minder. Naar verwachting zullen er meer windparken rondom Bandırma komen, omdat Faik Çelik Holding een fabriek in Bandırma heeft opgericht om jaarlijks 450 windmolens te produceren. De fabriek van 47.000 vierkante meter biedt werk aan 300 mensen en zal nog voor het eind van 2010 operationeel zijn. Eerder had de Turkse zakenman Ağaoğlu, oprichter van Ağaoğlu Group, de ItaliaansNederlands windenergieproducent Galata Wind gekocht om in Turkije windmolens te produceren. Galata Wind, dat al drie windparken in bezit had, werd voor ruim 500 miljoen dollar overgenomen door de Turkse Ağaoğlu. Doorhebbend dat Turkije haar windenergie fors zou uitbreiden, kocht het Britse RES voor 750 miljoen euro een portfolie in Turkse windprojecten. Ook voor zonenergieprojecten kreeg Turkije de afgelopen periode investeringen van binnen- en buitenlandse bedrijven. Zo zegde het Turkse Boydak Holding al toe om één miljard dollar te investeren in de Turkse zonenergiesector, terwijl het Chinees-Britse Albright International 1,5 miljard dollar toezegde om in het Oost-Turkse Malatya te investeren in hernieuwbare energie, voornamelijk zonnepanelen. Het Amerikaanse Cleantech Circle of California verhoogde zelfs haar aanvankelijke investering in hernieuwbare energie van tien miljoen dollar in het zuidoostelijke Mardin, naar andere projecten in het Centraal-Anatolische Kirikkale en Konya waarmee het investeringsbedrag van de Amerikanen ruim één miljard dollar werd. Om alle projecten op het gebied van hernieuwbare energie te kunnen voltooien, heeft Turkije een lening van één miljard dollar afgesloten bij het Amerikaanse Eximbank met als enige voorwaarde dat alles in de hernieuwbare energiesector geïnvesteerd dient te worden. Deze grootschalige projecten en investeringen doen vermoeden dat Turkije de hernieuwbare energie ook wil gebruiken om te exporteren, wat zodoende haar machtspositie als energiegrootmacht verder zal uitbreiden. Dit bekent echter niet dat de hernieuwbare energiebronnen niet gebruikt zullen worden voor interne doeleinden; zo worden zonnepanelen al gebruikt om afgelegen Turkse dorpen te voorzien van energie en zullen publieke openbare gebouwen, zoals het Armeense kerkmuseum Akdamar, middels zonnepanelen de komende 25 jaar geheel kosteloos voorzien worden van elektriciteit en stroom. Hiermee blijkt hoe erg de energiemarkt van Turkije in opkomst is, met ruim 55 energieovereenkomsten in de afgelopen periode is het Anatolische land hard op weg om haar hernieuwbare energiebronnen beter te benutten. Hiertoe heeft Turkije de ‘Turkish International Renewable Energy Congress - TIREC 2010’ georganiseerd in İstanbul. De Anatolische geografie is dan ook uiterst geschikt om zon-, wind- en waterenergie mee te winnen. Daarnaast moeten de pijpleidingen, zoals Nabucco en South Stream, die in opbouw zijn, niet vergeten worden. Uiteraard heeft Turkije met de Bakü-Tbilisi-Ceyhan~ 240 ~
oliepijpleiding ook al projecten die al operationeel zijn. Voor een ander oliepijpleiding rondom Istanbul en onder de Bosporus-straat door, is ook al geopperd door de Turkse autoriteiten. Voorts moeten de kerncentrales, waarmee Turkije overeenkomsten heeft gesloten met Rusland en ook losse contacten met Pakistan, Zuid-Korea en Israël onderhoudt over een gezamenlijk kerncentrale, niet vergeten worden. Met deze drie factoren van olie- en gasvoorraden, hernieuwbare energiebronnen en nucleaire kernenergie, hoopt Turkije de internationale energiemarkt naar haar hand te zetten. Met Turkse investeringen in alle drie sectoren heeft Turkije in ieder geval laten blijken fors te willen uitgeven om meer energie uit- of door te voeren. Vooralsnog lijkt het vooral te gaan om (Centraal-)Aziatische natuurlijke voorraden, zoals olie en gas, alsmede Anatolische hernieuwbare energie die naar Europa gebracht worden. De Aziatische voorraad komt vooral van Turkstalige landen zoals Azerbeidzjan, Turkmenistan, Kazachstan of van landen waar een substantiële Turkse minderheid woonzaam is, zoals de Turkmenen in Irak en de Turken van Iran. Vooral in Iran wonen met Azerbeidzjanen (ongeveer 25 miljoen), Turkmenen (ongeveer 5 miljoen) en overige Turkssprekende stammen (ongeveer 1miljoen) veel Turkssprekenden, die gezamenlijk bijna 47% van de bevolking in Iran uitmaken. De Turkse energie-export lijkt dan ook dezelfde weg van Azië naar Europa te volgen, als de Turkse volkeren enkele eeuwen hiervoor.
~ 241 ~
~ 242 ~
Van Spaanse Griep naar Mexicaanse Griep
Vrijwel iedereen is bekend met de Mexicaanse Griep van de afgelopen periode, maar er was een veel erger variant in het begin van de twintigste eeuw. Deze agressievere versie van de Mexicaanse Griep staat beter bekend als de Spaanse Griep en was in de periode van de Eerste Wereldoorlog wereldwijd uitgegroeid tot een pandemie. Naar schattingen is de Spaanse Griep, zoals eerder vermeld, verantwoordelijk voor meer dan 20 miljoen doden tot wel 100 miljoen dodelijke slachtoffers. Veel van die slachtoffers worden per abuis toegeschreven aan het oorlogsgeweld van de Eerste Wereldoorlog, welke ook wel bekend staat als ‘De Grote Oorlog’. Tijdens de Eerste Wereldoorlog zijn ongeveer 15 miljoen mensen omgekomen, waarbij de slachtoffers van de Spaanse Griep nu apart gezien moeten worden. Nieuw onderzoek heeft namelijk laten zien dat veel doden “onterecht worden aangemerkt als oorlogsslachtoffers”, aldus Prof. Dr. Hikmet Özdemir. Tezamen met Prof. Dr. Kemal Çiçek, Drs. Ömer Turan, Dr. Ramazan Çalık en Prof. Dr. Yusuf Halaçoğlu deed hij bijvoorbeeld onderzoek naar de Armeense relocaties gedurende de Eerste Wereldoorlog. Hiervan beweren Armeense lobbygroepen dat de Turken doelbewust honderdduizenden Armeniërs hebben omgebracht en dat er dus sprake is van genocide. Turkije en het merendeel van de historici spreken echter van een relocatie, waarbij veel Armeniërs door ziektes omgekomen zijn. In het boek ‘Ermeniler: Sürgün ve Göç’ (vertaald ‘Armeniërs: Verbanning en Migratie’) van Özdemir, Çiçek, Turan, Çalık en Halaçoğlu staat dan ook duidelijk vermeld dat “Tyfus, Spaanse Griep en andere besmettelijke ziektes een belangrijke factor waren bij het sterk dalende aantal mensen van Anatolië, niet alleen de Armeniërs maar ook Turken en Koerden.” (Ermeniler: Sürgün ve Göç, Ankara 2004, bladzijde 97). Het onderzoek van de vijf academici had ook nog een kanttekening over de negen Osmaanse legerdivisies, waar het aantal soldaten dat stierf door een ziekte maar liefst zevenmaal (!) hoger lag dan het aantal soldaten dat stierf door een oorlogswond (idem, bladzijde 99-100). Eerder merkte Jihad Watch al op dat ongeveer 522.000 van de 523.000 Turken (en Koerden) die door Armeense gewapende bendes zijn omgebracht in de periode 19101922, “waarschijnlijk” door de Spaanse Griep omgekomen zijn. Of dit klopt, is echter niet te verifiëren omdat er nog geen adequaat onderzoek naar gedaan is. Een minpuntje van Jihad Watch is echter dat het niet vermeldt dat veel van de Armeense slachtoffers dus eigenlijk ook door de Spaanse Griep omgekomen kunnen zijn. Het zou namelijk onlogisch zijn als 522.000 van de 523.000 Turken aan het Oost-front stierven aan de ~ 243 ~
Spaanse Griep en de 300.000 tot 600.000 Armeniërs er totaal geen last hadden en uitsluitend stierven door oorlogsgeweld tijdens de relocatie van 1915. Nieuw onderzoek naar de effecten van het H1N1-vrius dat via de Spaanse Griep, die door de opkomst van de moderne variant Mexicaanse Griep weer in het nieuws is gekomen, meer invloed op de wereldgeschiedenis heeft gehad dan men aanvankelijk dacht, is baanbrekend gebleken. Vooral met de controverse rondom discutabele onderwerpen zoals de Armeense relocatie van 1915, lijkt nieuw onderzoek nodig. De resultaten tonen aan dat het merendeel van de historici toch gelijk lijken te hebben met hun conclusie dat er “van genocide geen sprake kan zijn”. Zowel de Mexicaanse als de Spaanse Griep zijn gemuteerd vanuit het H1N1, maar de Mexicaanse Griep heeft met ongeveer 2000 tot 3000 doden beduidend minder slachtoffers op haar naam staan. De Spaanse Griep heeft met 20 miljoen tot 100 miljoen doden veel meer impact gehad op de wereldgeschiedenis; de slechte hygiënische toestand in die tijd en de omstandigheden van de Eerste Wereldoorlog hebben eraan meegedragen dat de Spaanse Griep zoveel slachtoffers kon maken.
~ 244 ~
Het buitenlandse beleid van Turkije
Het zal iedereen zijn opgevallen dat Turkije zich momenteel, anno 2009/2010, in alle hoeken en bochten wringt om een vriendschappelijke relatie met alle buurlanden tot stand te brengen. De moeilijkheid zit hem erin dat Turkije vanaf haar oprichting in 1923 juist geen betrekkingen met de buurlanden wenste te hebben om zich zo te kunnen richten op de interne problemen. In 1923 was Turkije namelijk nog een mengelmoes van allerlei volkeren, veel daarvan waren trouw aan hun religie en in veel mindere mate aan hun nationaliteit (denk aan de verzuiling in Nederland tot de jaren ’50). Atatürk probeerde dit te veranderen door een nieuw beleid van ‘nation-building’ door te voeren. Hierdoor had Turkije geen energie om te ‘verspillen’ aan diplomatie met buurlanden. Dit ‘omringd-door-vijanden’-beleid kwam goed van pas om het proces van eenheid te versnellen, tenslotte had men nu een stok om mee te slaan: “als we geen eenheid vormen, zullen al onze vijanden ons aanvallen en vernietigen”. Dit beleid werd echter te lang doorgevoerd onder het mom van “alle beslissingen van Atatürk zijn eeuwig en dienen onveranderd te blijven”, waardoor het vanaf de jaren ’60 juist een averechtse werking had. De buurlanden begonnen zich te mengen in Turkse interne aangelegenheden, denk hierbij aan Syrië (dat onderdak bood aan PKK-terroristenleiden Öcalan), Irak (schuilplek voor de PKK), Sovjet-Unie (financiële steun aan communistische partijen in Turkije) en Bulgarije/Griekenland (dat steevast etnische Turken uitwees naar Turkije). Anno 2009 is hierin echter grote verandering gekomen met de komst van de politicoloog Ahmet Davutoğlu, aanvankelijk als politiek adviseur en later als minister van Buitenlandse Zaken. Zijn ‘geen-vijanden’-beleid zou er voor moeten zorgen dat Turkije alle vijandschap met haar buren kan wegnemen om zich zo weer te storten op interne problematiek. Ditmaal om de culturele diversiteit te behouden (Armeens en Koerdisch vooral). De toenemende verbetering van de internationale betrekkingen tussen Turkije en al haar buurlanden moet hierdoor niet zozeer gezien worden als een toenadering van Turkije tot het oosten. Want Turkije heeft dezelfde toenadering ook gezocht met betrekking tot haar westerse en noordelijke buren. Juist hierdoor hebben de voormalige aartsvijanden Griekenland, Bulgarije en Armenië zich onlangs uitgesproken voor een EU-lidmaatschap van Turkije. Vooral de verklaringen van deze drie landen hebben voor veel verbazing gezorgd omdat een vriendschappelijke relatie vijf jaar geleden nog onmogelijk leek. Zo had Bulgarije ruim drie miljoen van haar in totaal vijf miljoen etnische Turkse burgers weggejaagd en naar Turkije uitgewezen. Hierdoor leek het ~ 245 ~
slechts een kwestie van tijd voordat er een crisis zou uitbreken tussen beide landen. Het liep echter totaal anders. Hetzelfde gold ook voor Armenië-Turkije; toen Armenië in 1992 het olierijke maar zwakke Azerbeidzjan aanviel, sloot Turkije in 1993 prompt haar grens met Armenië en ging over tot een volledig boycot van Armenië om zich zo solidair te verklaren met Azerbeidzjan. Dit had vooral te maken met de taalkundige en culturele eenheid tussen Azerbeidzjan en Turkije (beide landen spreken Turks; te vergelijken met Vlaams-Belgie en Nederland). Het mocht echter allemaal niet baten, want Azerbeidzjan verloor de oorlog verpletterend. Ongeveer 24% van het Azerbeidzjaans grondgebied werd bezet (tot op heden) en ruim 800.000 (volgens sommige bronnen een miljoen) Azerbeidzjanen werden verdreven uit die bezette gebieden. De handhaving van het Turkse boycot van Armenië na 1993 had meer hiermee te maken, dan met de Armeense kwestie van 1915.
Ondanks decennialange vijandschap lijkt Turkije met succes de betrekkingen met haar buurlanden aan te halen. Zo is er met Turkmenistan, Azerbeidzjan en Georgië afgesproken om de Nabucco-aardgasleiding aan te leggen, waardoor Europa niet meer afhankelijk is van Rusland. Hierdoor is Rusland fel tegen dit project, mede daarom besloot Ankara tot een samenwerking met Rusland in het ‘South Stream’ (Zuidstroom)project. Hiermee zou Turkije naast aardgas uit Azerbeidzjan en Turkmenistan (beide Turkssprekende culturele verwanten van Turkije), ook nog Russisch aardgas naar Europa kunnen vervoeren. Ook zijn er al plannen om de Nabucco uit te breiden naar Iran en Irak, waarbij alle leidingen door Turkije zullen gaan. Hierdoor tracht Turkije zich te profileren als een hulpvaardig land dat de brugfunctie tussen oost en west vervult, tegelijkertijd probeert het actief bij te dragen aan de vrede van de internationale gemeenschap. Zo zond Turkije de afgelopen jaren veelvuldig vredestroepen uit (onder andere naar Afghanistan, Balkan, Libanon, Irak etc.), terwijl de enige noemenswaardige missie daarvoor de Korea-oorlog van de jaren ’50 was.
~ 246 ~
Het nieuwe beleid van Davutoğlu moet hierdoor niet verkeerd begrepen worden als een toenadering van Turkije tot het oosten, het is een compleet andere koers dan Turkije hiervoor heeft gevolgd. In plaats van zich af te zonderen van haar buren, wil Turkije nu een actieve rol spelen in zowel de regio (Balkan, Kaukasië en Midden-Oosten) als in de internationale gemeenschap. Of dit ook daadwerkelijk gaat lukken, is nog een tweede vraag maar Turkije lijkt op de goede weg.
~ 247 ~
~ 248 ~
Turkije en de PKK
Lang wilde Turkije op geen enkele manier onderhandelen met de terreurorganisatie PKK, omdat “er met terroristen niets te onderhandelen viel”. Dit ideaal is met de nieuwe koers van Ahmet Davutoğlu geheel vervaagd. De strijd tussen Turkije en de PKK begon in de jaren 80, toen linkse studenten het extreem-Marxistische ‘Partij voor een Kommunistisch Koerdistan’ (PKK) oprichtten. De partij werd weliswaar opgericht in de Turkse hoofdstad Ankara (ver weg van het oosten, waar Koerden woonzaam waren) maar richtte zich desalniettemin op de Koerdische minderheid aan de Turks-Sovjet grens in het oosten. De gedachte hierachter was dat financiële en militaire steun van de Sovjet-Unie zo makkelijker mogelijk zou zijn en dat bleek zeker waar. De situatie escaleerde al snel en een gewapende strijd in de onherbergzame gebieden in het oosten werd het gevolg. Toch bleef het niet hierbij, de PKK nam andere communistische partijen uit die tijd als voorbeeld (denk aan RAF, Japanse Rode Leger etc.) en begon met het uitvoeren van bomaanvallen op burgerdoelen. Bij deze bomaanslagen kwamen veel westerse toeristen om; in totaal zijn er inmiddels meer dan 40.000 mensen gestorven door toedoen van de PKK. Ook heeft de PKK de laatste jaren gebruikt gemaakt van de werkwijze van Al Qaida, zo was de Nederlandse toerist Jan Maarten Mos ontvoerd en wekenlang vastgehouden in ruil voor losgeld door de PKK. Bemiddeling kwam uiteindelijk tot stand door het Nederlandse filiaal van de PKK: het Koerdisch Informatiecentrum in Amsterdam.115 Maar dit alles lijkt nu te veranderen met Davutoğlu en zijn aanbod van amnestie voor alle PKK-leden die in het buitenland wonen. De eerste groep van PKK-terroristen maakte daar afgelopen jaar (in oktober 2009) gebruik van; 34 mensen uit Irak gaven zich over aan Turkse grensposten. Een tweede groep PKK-terroristen uit Europa maakt zich klaar om zich ook over te geven aan Turkse grensposten. Hierdoor zou de PKK dermate verzwakt worden dat het eindelijk stopt met geweld, dit lijkt vooralsnog echter niet het geval. Onlangs vielen PKK-strijders een Turks legerbasis aan en ook de Turkse stemmers zijn fel tegen de amnestie.116 Zo riep een emotionele moeder: “mijn zoon is gestorven door een bomaanslag die misschien wel gemaakt is door iemand uit die groep van 34! Hoe kan de Turkse regering dit toestaan!?” Weer een 115 ‘PKK-ontvoering was voor Nederlander een ander soort vakantie dan gepland’, in: Trouw, 1811-1993 116 ‘Report: Kurdish Rebels Attack Turkish Army Base’, op: Foxnews.com, 21-10-2009
~ 249 ~
ander vergeleek de situatie met Israël en het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (dat overigens banden heeft met het Japanse Rode Leger, wat op haar beurt weer een inspiratiebron is voor de PKK): “Zou Israël een groep terroristen vrijlaten en algemene amnestie verlenen?! Dacht het niet!”117
De auteur (A. Sag) was zelf getuige van de twee uitspraken; welke door individuen binnen een menigte die protesteerden tegen de amnestieregeling, werden uitgesproken.
117
~ 250 ~
Turkije versus Syrië-Libanon-Irak
Turkije haalt momenteel weliswaar de banden met Syrië aan de ene kant aan, maar vergis je niet want aan de andere kant is er een ‘water-conflict’ door de bouw van de Ataturk-dam in oost-Turkije. Ook Irak kan zo door Turkije drooggelegd worden omdat vrijwel alle Middenoosterse rivieren hun bron in Anatolië hebben.118 Turkije houdt dus iets achter de hand voor het geval de relaties met Syrië en Irak mislukken. Openlijk halen ze echter de banden met Syrië en Irak aan, vooral Irak is nu natuurlijk in het nieuws door de amnestie voor PKK-terroristen in Noord-Irak.119 Hierdoor lijken de Koerden van Noord-Irak zich aan de kant van Turkije te scharen, zelfs de Koerdische leider Barzani maakte onlangs in een ICG-rapport bekend dat “van alle buren [te weten de sjiitische Iranezen, nationalistische Arabieren in Irak en Syrië, en als laatst Turkije red.] de enige mogelijke bondgenoot Turkije is”. Volgens sommige bronnen zou Barzani zelfs geopperd hebben om als federatie een soort deelstaat van Turkije te worden. 120 Met Libanon probeert Turkije de banden aan te halen om het land zo uit de invloedssfeer van Syrië te kunnen ontlokken. Zo wordt de regionale macht van Syrië ingeperkt en omdat Syrië hun hegemonie over Libanon niet zonder slag of stoot zal opgeven, moet er toch een openlijke concessie gedaan worden naar Syrië toe. Het strategische gebruik van de Atatürk-dam is een extra stok achter de deur voor het buitenlandse beleid van Turkije. Turkije wil zich zodoende steeds meer profileren als de 'politie-staat' in de regio; een soort van Middenoosterse variant van de Verenigde Staten. Dit moet onder andere lukken door hun nieuwe “geen-vijanden”-beleid. De tweede stap zou een rol van bemiddeling tussen de verschillende landen moeten zijn, denk bijvoorbeeld aan Syrië en Israël. Dus terugkomend op de vraag hoe Turkije tegen Irak en Libanon aankijkt, denk ik dat Turkije de situatie in Irak en Libanon verwijt aan Syrië en juist daarom de banden aanhaalt met die landen. Het probeert zelf een actieve rol te spelen in het tot stand brengen van stabiliteit in de regio en houdt zich niet langer afzijdig van conflicten in hun eigen achtertuin. Of het lukt is een tweede, dat zal tijd uitwijzen. Maar op de Balkan en ‘Turkije, Syrië en Irak houden watertop’, in: Trouw, 03-09-2009 ‘Leden PKK geven zich over aan Turkije’, in: NRC, 20-10-2009 120 ‘Turkey only ‘viable alternative’ for Iraqi Kurds, says ICG - Massoud Barzani’, in: Wadi/Zaman, 10-07-2009 118 119
~ 251 ~
Kaukasus boeken de Turken wel al kleine succesjes, zo hebben de voormalige “vijandige” buurlanden Armenië, Bulgarije, Griekenland en Grieks-Cyprus zich al fervent uitgesproken voor EU-lidmaatschap van Turkije.
~ 252 ~
Turkije in rep en roer
De eerste barstjes van het nieuwe buitenlandse beleid van Turkije lijken zich al te vertonen. Na de onverwachte amnestie voor PKK-terroristen brak er in Turkije een storm van protest aan over de aankomst van de PKK-lieden. De PKK’ers werden namelijk ontvangen als helden, wat voor de nabestaanden van de ruim 40.000 doden onaanvaardbaar was. Hierdoor werd de aankomst van de derde groep PKK’ers uit Europa uitgesteld. Een PKK-woordvoerder verwoordde deze uitstel meteen als: “dit besluit van Turkije betekent dat het de deuren sluit voor vrede”. Hiermee lijkt de PKK de gewapende strijd weer op te pakken. Maar ook de Turken lijken zich steeds meer af te keren van het nieuwe buitenlandse beleid van de AKP. De toenadering tot Armenië en de PKK lijken voor veel Turken toch nog een brug te ver. De herinnering van de aanslagen van de Armeense ASALA op meer dan 100 Turkse en pro-Turkse diplomaten lijkt toch te vers in de geheugens te staan. Maar ook de houding van de PKK wordt gezien als “ondankbaar”, omdat de amnestie van Turkije geen verdere concessie opleverde van de kant van de PKK. Dit werd pijnlijk duidelijk toen de 34 PKK-terroristen na aankomst in Turkije meldden dat “ze niet gekomen waren om te profiteren van de amnestie, maar om de PKK te vertegenwoordigen in Turkije.” Verder pochten ze ook geen spijt te hebben van hun acties (inclusief het geweld) en eisten ze nog meer politieke concessies van Turkije terwijl de PKK nog geen concessie heeft gedaan. Zelfs de stijgende verkoop van Turks bier aan Irak en in het bijzonder de door Koerden bewoonde Noord-Irakese autonome gebied Koerdistan (een geheel nieuwe afzetmarkt waardoor de Turkse economie een stimulans krijgt) kon niks meer veranderen aan de woede van de Turkse stemmers. De DTP, beter bekend als de politieke tak van de terreurbeweging PKK, nam ook een sterke provocatieve houding in. Dit lijkt allemaal een manier om het vredesproces te verstoren, ook de oppositiepartijen in Turkije lijken deze situatie te willen exploiteren om zo de regeringspartij AKP in het diskrediet te brengen. Naast deze sentimentele gedachten en interactie met de PKK lijkt Turkije met de toenadering tot Armenië ook haar culturele en linguïstische verwant Azerbeidzjan kwijt te raken aan Rusland. Dit bleek eerder al toen er een ‘vlag-conflict’ ontstond tussen beide broederlanden. Toen Armenië naar Turkije vertrok om een wk-kwalificatieduel te spelen tegen het gastland, besloot Turkije geen Azerbeidzjaanse vlaggen toe te staan in het stadion. Armenië en Azerbeidzjan zijn officieel nog steeds in staat van oorlog en Turkije wilde zo de Armeense gasten niet voor het hoofd stoten. Dit viel echter totaal verkeerd bij Azerbeidzjan, wat in praktijk de grote verliezer is van de ArmeensAzerbeidzjaanse oorlog van 1992-1994. Zo verloor het bijna 24% van haar grondgebied aan Armenië (dit wordt tot op heden bezet door Armeense gevechtstroepen), heeft het ~ 253 ~
nog steeds 800.000 tot 1 miljoen vluchtelingen in kampen wonen (wachtend tot ze terug kunnen naar het bezet gebied) en werd het in de stad Hocalı slachtoffer van een gruwelijke etnische zuivering (volgens Human Rights Watch, Luxemburg en Noorwegen zelfs een ‘genocide’). Als reactie op het verbod op Azerbeidzjaanse vlaggen in het voetbalstadion, liet Azerbeidzjan de Turkse vlaggen van een Turks-Azerbeidzjaans soldatengraf in de Azerbeidzjaanse hoofdstad Baku weghalen. Het ‘vlag-conflict’ werd nog erger toen Azerbeidzjan Turkije niet langer wilde matsen met een uitermate lage prijs voor aardgas. Turkije reageerde door ruim 1,1 miljard dollar aan compensatie te betalen voor de Azerbeidzjaanse gaslevering. Dit voldeed om Azerbeidzjan zo ver te krijgen de Turkse vlaggen weer op te hangen. Toch lijkt een Azerbeidzjaanse toenadering tot Rusland tot de mogelijkheden te behoren, iets wat voordien ondenkbaar was. Rusland was namelijk de onbetwiste bondgenoot van Armenië, die op haar beurt toenadering tot Turkije zoekt met het ondertekenen van een protocol, een staatsbezoek, steun voor Eu-toetreding van Turkije en herstel van de formele diplomatieke betrekkingen. Volgens een peiling door het onderzoeksinstituut Sonar in 15 verschillende Turkse steden lijkt de AKP flink te verliezen door hun nieuwe beleid: slechts 28% (met restzetels: 32%) van de stemgerechtigden zou op dit moment op ze stemmen. Tijdens de regionale verkiezingen van begin 2009 was dit nog ruim 38%, maar in 2007 won AKP de landelijke verkiezingen met 46,57%. De oppositiepartijen winnen zodoende steeds meer terrein: de republikeinse CHP 25% (met restzetels: 28%) en de nationalistische MHP 17% (met restzetels: 20%). Hiermee lijkt de gok van Erdoğan te mislukken; er zit veel meer kwaad bloed tussen de Turken en de PKK dan hij dacht. Na zijn belofte in 2009 om de PKK-terroristen in Noord-Irak aan te pakken, dacht Erdoğan namelijk dat hij genoeg krediet opgebouwd had om naast een offensief ook een amnestie aan te kondigen. Dit pakte echter geheel anders uit.
~ 254 ~
Tweeslacht in de media
Onlangs kreeg de Turkse eredivisieclub Diyarbakırspor te maken met hevige spreekkoren van de supporters van de tegenpartij. Hierop ontstonden er verschillende berichten in binnen- en buitenlandse media. Zo berichtte De Telegraaf dat Diyarbakırspor zich per direct terugtrekt van de hoogste Turkse voetbaldivisie wegens de “anti-Koerdische slogans”.121 Turksnieuws.nl en lokum.nl volgen De Telegraaf hierbij op de voet door grootschalig te verkondigen dat Diyarbakırspor inderdaad de Turkse voetbalfederatie de rug toekeerde. 122 De Turkse media meldden echter weer dat Diyarbakırspor-voorzitter Çetin Sümer simpelweg dreigde met het niet willen spelen van de eerstvolgende competitiewedstrijd tegen het alom bekende Galatasaray, zolang de “racistische spreekkoren aanhouden”.123 Welk medium heeft nu gelijk, vraagt u zich af? In dit soort gevallen loont het echter om tweetalig te zijn, zodat men ook de berichten in beide talen kan volgen. Een kort onderzoek (zoals de persconferentie na afloop van de desbetreffende wedstrijd) wijst namelijk simpelweg aan waar de waarheid verborgen zit. Wat zijn nu de feiten? Op 1 november 2009 speelde Diyarbakırspor tegen Gaziantepspor in het zuidoostelijk gelegen Gaziantep. Het verloor deze competitiewedstrijd met 2-1 waardoor het op de 14de plek belandde, slechts twee punten boven de degradatiezone.124 Tijdens de persconferentie meldt Sümer vervolgens dat hij overweegt de wedstrijd tegen Galatasaray niet te zullen spelen. Nu ligt Diyarbakır en het Diyarbakır Atatürk Stadion in het zuidoosten van Turkije, een gebied waar van oudsher veel Koerden wonen. Diyarbakır wordt door sommige fanatieke Koerden zelfs omgedoopt tot ‘Amed’; de hoofdstad van een in de toekomst uit te roepen onafhankelijk staat Koerdistan. Het frappante aan deze hele situatie is echter dat de ploeg wiens tegenstanders spreekkoren zouden hebben geroepen ook uit hetzelfde gebied komt. Gaziantep ligt namelijk ook in het zuidoosten van Turkije, en staat ook bekend om het hoge aantal Koerden in de regio. De eerdergenoemde “antiKoerdische slogans” en “racistische spreekkoren” lijken dus vergezocht, tenslotte zou Cambuur Leeuwarden ook niet één twee drie SC Heerenveen uitmaken voor “KutFriezen”.
‘Voetbalclub dupe van Koerdisch plan Erdogan’, in: De Telegraaf, 02-11-2009 ‘Club uit Turkse voetbalcompetitie na spreekkoren’, op: Lokum.nl, 03-11-2009 123 ‘Blöf yapmıyorum’ (‘Ik bluf niet’), in: Star Gazete, 03-11-2009 124 Aldus de stand in de Turkse Eredivisie op 5 november 2009. 121 122
~ 255 ~
Als we dan luisteren naar de spreekkoren (en de woorden van Diyarbakır-voorzitter Çetin Sümer) horen we dat het gaat om de volgende twee zinnen: “Kahrolsun PKK!” (vrij vertaald: “Weg met de PKK!”) en “PKK dışarı!” (letterlijk: “PKK naar buiten!”). Wat De Telegraaf dan bewoog om dit te verbasteren tot “anti-Koerdische slogans” is mij wereldvreemd, is het scanderen van “Weg met Al-Qaida en Osama!” dan ook meteen “anti-Arabisch” en “anti-islam” vraag ik me dan af?
~ 256 ~
De opkomst van Turkije als economisch grootmacht
In het westen wordt er met argusogen gekeken naar de koers van Turkije in de afgelopen maanden, het lijkt namelijk alsof Turkije zich op het islamitische oosten richt. En op diplomatiek niveau klopt dit ook, de toenaderingen tot Syrië en Iran zijn inmiddels uitgelopen op sterkere bilaterale betrekkingen tussen de landen. Maar hoe zit het met de economische banden die Turkije onderhoudt? Op economisch niveau lijkt Turkije vooralsnog uit te gaan van een nationale koers waarin het niet afhankelijk is van het buitenland. Zo heeft het een immens grote windmolencentrale gemaakt, de grootste die het land ooit heeft gezien, om zo de vraag naar energie intern te kunnen dekken.125 De toenadering tot de islamitische landen lijken dus voort te komen uit de wens om geen vijanden te hebben in buurlanden; dit beleid was namelijk het centrale thema van het goedverkochte boek ‘Stratejik Derinlik & Türkiye’nin Uluslararası Konumu’ (vertaald: ‘Strategisch Diepgang & de Positie van Turkije in de Internationale Gemeenschap’) dat hoogleraar politicologie Ahmet Davutoğlu in 2001 schreef. Na zijn benoeming tot Adviseur van de Minister-President in 2002, alsmede zijn aanstelling als Minister van Buitenlandse Zaken in 2009, kwam alles in een stroomversnelling terecht. In korte tijd probeerde Turkije vriendschappelijke betrekkingen aan te knopen met haar buurlanden; het zogenaamde ‘geen-vijanden’-beleid. Dit lijkt de reden te zijn dat Turkije toenadering heeft gezocht tot Syrië en İran; net zoals het toenadering heeft gezocht tot Bulgarije, Griekenland, Armenië, Grieks-Cyprus en de Koerden in Noord-Irak. Dit wil echter niet zeggen dat Turkije haar economische positie voortaan van deze landen wil laten afhangen. De economische verdragen die Turkije in de afgelopen maanden heeft afgesloten lijken allemaal geconcentreerd te zijn in het westen. Zo is er recent een Turks-Nederlands verdrag overeengekomen om maritieme scheepsbouw ook in Turkije mogelijk te maken. Ook intensiveert Turkije volgens Europese Unie-expert Cengiz Aktar haar economische investeringen in Rusland om zo niet compleet afhankelijk te zijn van het westen. Tegelijkertijd knoopt Turkije ook de relaties met Rusland’s grootste concurrent Kazachstan aan, waardoor de Turks-Kazakse betrekkingen een ongekend hoogtepunt hebben bereikt. Door in te spelen op de culturele en linguïstische verwantschap tussen Turkije en Kazachstan (beide landen spreken een Turkse taal, te vergelijken met ‘Turkey's largest and most expensive wind farm is due to start producing power in the next few weeks’, van: Edie Legal Resource Centre, 08-06-2009 125
~ 257 ~
Nederland en België), heeft Turkije het voor elkaar gekregen om Kazachstan te bewegen voor meer dan 4 miljard dollar te investeren in Turkije. Zelf heeft het ongeveer 1 miljard dollar geïnvesteerd in het Centraal-Aziatisch land, terwijl recent overeengekomen is om de waarde van de jaarlijkse handelsovereenkomsten tussen beide landen te verhogen van het huidige 2,5 miljard dollar tot 5 miljard dollar. Hiermee zou het voor Turkije mogelijk zijn om de nieuwe afnemer te worden van Kazakse olie en aardgas, waardoor Rusland haar positie als energiegrootmacht zou kwijtraken. Dit zou een reden kunnen zijn waarom Turkije momenteel ook nog fors investeert in Rusland en tevens de TurksRussische pijpleiding ‘South Stream’ aanlegt; namelijk om in de nabije toekomst Rusland niet voor het hoofd te stoten. Op lange termijn zou het Turks-Kazakse aspect wel eens kunnen zorgen voor een machtsverschuiving in de regio, vooral als we zien dat Turkije met dezelfde cultureel-linguistische argumenten ook de Turkstalige landen Azerbeidzjan en Turkmenistan voor zich probeert te winnen. Hierbij is het weer belangrijk om te weten dat Turkmeens gas vrijwel uitsluitend via İran naar Turkije getransporteerd kan worden. Dit zou weer een doorslaggevende reden kunnen zijn waarom Turkije extra belang hecht aan een goede relatie met Iran.
Hiernaast heeft Turkije onlangs culturele contacten gehad met onder andere Chili, Irak en Nederland om samenwerking op vooral economisch gebied bespreekbaar te maken. Dit zou kunnen betekenen dat Turkije naast de doelstelling om zelfvoorzienend te zijn, ook op zoek is naar externe afzetmarkten. Dit blijkt bijvoorbeeld al uit de export van Turks bier naar Irak (bovenaan met $ 22,1 miljoen), maar ook Groot-Brittannië en Canada. Het handelsverdrag tussen Turkije en Nederland springt hier vooral in het oog door de verdubbeling van geëxporteerde goederen sinds de eeuwwisseling. Hierdoor lijkt Turkije voor het eerst sinds jaren genoeg zelfvertrouwen te hebben om haar eigen munteenheid te gebruiken in buitenlandse handel. Hiervoor maakte Turkije in sommige gevallen zelfs in binnenlandse markten gebruik van de Amerikaanse dollar en Europese euro. Deze economische ontwikkelingen hebben Turkije zelfs dermate veel zelfvertrouwen gegeven dat het ook binnen de Europese Commissie enkele eisen heeft kunnen stellen. ~ 258 ~
Zo heeft Nederland in november 2009 een uitbrander gekregen van het Europese Hof van Justitie omdat het Turken veel hogere geldbedragen liet betalen voor verblijfsvergunningen dan EU-burgers. De mogelijkheid dat Nederland nu de gedupeerde Turken in Nederland miljoenen euro’s aan schadevergoeding moet betalen lijkt reëel. Hiermee lijkt Turkije door haar economische vooruitgang en juridische vrijstellingen via de achterdeur de Europese Unie toch binnengekomen te zijn.
~ 259 ~
~ 260 ~
De Israëlische connectie
Na een kortstondig akkefietje met Israël heeft Turkije al snel weer de oude proIsraëlische koers opgepakt die het Anatolische land de laatste halve eeuw voert. Dit werd duidelijk toen een Turks-Joods exhibitie werd georganiseerd op de Georgia State University (Staatsuniversiteit van Georgia) gedurende de maand van oktober in 2009. Al snel daarna werd een deal ondertekend waarbij Turkije Israëlische tanks afnam, alhoewel ook dit eerst onzeker was. Uiteindelijk werd zelfs de gezamenlijke militaire oefening tussen Turkije en Israël ook gewoon doorgezet in de eerste dagen van november. Deze toenadering van Turkije en Israël zal door sommigen nu gezien worden als een ‘plotselinge ommekeer’. Echter, insiders (zoals dr. Alon Ben-Meir) weten natuurlijk allang dat de internationale betrekkingen tussen Turkije en Israël al jarenlang een haat-liefde-relatie is, maar over een lange periode altijd meer liefde herbergt dan haat. Nog los van de economische en diplomatieke voordelen die beide landen genieten door hun betrekkingen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de rijke Joodse historie die in İstanbul altijd op de voorgrond wordt geschoven door Turkije. Het is ook niet geheel onterecht dat de meeste Turken meestal erg trots zijn op de Joodse sporen in İstanbul, het staat symbool voor de eeuwenoude historische band tussen beide volkeren. Dit werd ook vermeld door de Joodse lobbygroepen in Amerika die zelfs spraken van “een onmogelijkheid dat de eeuwenoude Turks-Joodse betrekkingen verstoord zouden worden door actuele politieke ontwikkelingen”. Deze houding wordt doorgaans ook aangehouden in de Turkse media, waar de houding tegenover de Joodse minderheid in Turkije altijd veel aandacht krijgt. Tevens worden antisemitische uitspraken zwaar bestraft door de rechterlijke macht, iets wat zelfs Erdoğan niet kan voorkomen (daar de rechterlijke macht in Turkije veelal in handen van de anti-islamisten en/of de Republikeinse CHP is). Deze sterke historische en culturele band wordt door tal van historici in stand gehouden, zo zet de Joodse historicus Shelomo Alfassa zich al jaren in om de wereld kenbaar te maken hoe “Turken de Joden hebben gered van genocide”. Nu, waar kwam het Turks-Joodse conflict van de afgelopen paar maanden dan vandaan? Was het te wijten aan Erdoğan en zijn islamistische AKP? Of lag er iets anders aan ten grondslag? Alhoewel Erdoğan felle kritiek heeft geuit op Israël, lijkt dit meer voortgekomen te zijn uit populisme om zo veel mogelijk stemmen binnen te halen in Turkije en om de banden met de Arabische landen aan te halen. In beginsel lijkt Erdoğan niet te handelen uit antisemitische beweegredenen, alhoewel zijn Iraans bezoek aan ~ 261 ~
Ahmedinejad wel moeilijk te verdedigen valt. Een andere optie zou kunnen zijn dat Turkije met zijn ogenschijnlijke anti-Israëlische houding geprobeerd heeft neutraler over te komen in de ogen van Syrië. Tenslotte is Israël van oudsher een loyale bondgenoot van Turkije en Syrië daarentegen een land dat nog altijd claims heeft op de zuidoostelijke provincie Alexandrette in Turkije. Door aan de oppervlakte een antiIsraëlisch en pro-Syrisch optreden (denk hierbij aan de openstelling van de TurksSyrische grens) te bewerkstelligen, is Turkije er namelijk in geslaagd om door alle partijen geaccepteerd te worden als bemiddelaar in het conflict tussen Israël en Syrië. Deze optie lijkt reëler en plausibeler, vooral omdat Turkije en Israël meer overeenkomsten hebben met elkaar dan met welk ander land in de regio. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de Israëlische investering van ruim $500 miljoen in de Turkse bankensector en de oprichting van de eerste particuliere energiecentrale ooit, wat natuurlijk een Turks-Israëlisch project was. Israëlisch minister van Industrie, Handel en Werkgelegenheid Benjamin Ben Eliezer heeft tijdens zijn bezoek aan Turkije al toegezegd de betrekkingen zo snel mogelijk weer op het oude niveau te willen krijgen, dit zal ook niet lang duren aangezien de Turkse minister van Buitenlandse Zaken Ahmet Davutoğlu reageerde door te stellen: “De crisis tussen onze landen is voorbij.” Wel zal Israël even moeten wennen aan de nieuwe rol die Turkije zich heeft aangemeten in de regio, het Anatolische land wil namelijk niet langer passief toekijken naar de problematiek in het Midden-Oosten.
~ 262 ~
Het Armeens-Azerbeidzjaans Azerbeidzjaans probleem
Het twistpunt tussen de Kaukasische landen Armenië en Azerbeidzjan lijkt eindelijk een oplossing te hebben gevonden. Volgens de Azerbeidzjaanse president İlham İ Aliyev en de Turkse parlementariër Aladdin Büyükkaya is er een overeenkomst getroffen met Armenië. Het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan over grondgebied ontaardde in 1992 tot een gewapende strijd tussen beide landen. Omdat Armenië de steun van Rusland achter zich kreeg, verpletterde het Armeense leger (voorzien van Russische technologie) de Azerbeidzjanen. Azerbeidzjan dacht in geval van een grootschalige oorlog de steun van haar culturele en linguïstische broederstaat Turkije te ontvangen, maar vergiste zich hierin. Alhoewel Turkije en Azerbeidzjan inderdaad beide Turkstalige landen zijn, durfde Turkije het niet aan om in 1992 openlijk de kant van Azerbeidzjan te kiezen uit vrees voor een grootschalige oorlog met Rusland. Hierdoor werden vrijwel alle zuidwestelijke provincies van Azerbeidzjan bezet door Armenië, zonder dat het Azerbeidzjaans leger weerstand kon bieden. De verwachtte hulp van Turkije bleef uit en Azerbeidzjan werd in 1994 gedwongen om een wapenstilstand te tekenen met Armenië. Om verdere vernedering en verlies van grondgebied te voorkomen, stemde Azerbeidzjan toe met het wapenstilstand. Hierna werd de balans opgemaakt en bleek de situatie nog desastreuzer dan aanvankelijk werd gedacht: ruim 24% van Azerbeidzjan was bezet en bijna 1 miljoen Azerbeidzjaanse vluchtelingen moesten de bezette gebieden verlaten. Tot op heden is de situatie nog nagenoeg hetzelfde, met als verschil dat Azerbeidzjan inmiddels geprofiteerd heeft van de economische situatie in de Kaukasus.
~ 263 ~
Waar Armenië altijd een sterk militair budget moest ophoesten om de bezetting vol te houden, was Azerbeidzjan vrij om meer te investeren in olie- en aardgasexpedities. Dit heeft ertoe geleid dat er vele nieuwe olie- en aardgasvelden zijn gevonden in Azerbeidzjan. Een verdrag met Turkije heeft er vervolgens toe geleid dat Armenië door zowel Turkije als Azerbeidzjan werd geboycot. Turkije moest als genoegdoening voor het niet participeren in de oorlog wel overgaan tot een volledig boycot van Armenië om zo Azerbeidzjan niet te veel voor het hoofd te stoten. Ook hielp Turkije Azerbeidzjan om de nieuwe olie- en aardgasvelden de wereld in te helpen, door de aanleg van de BakuTiblisi-Ceyhan-pijpleiding werd Armenië geheel uitgesloten van handel in de Kaukasus. Dit omdat de pijpleiding ook door Georgië ging, een land dat zelf ook een anti-Russisch beleid voerde. Omdat Armenië en Rusland elkaar onvoorwaardelijk steunden, kwamen Georgië en Azerbeidzjan nader tot elkaar met de aanleg van de Baku-Tiblisi-Ceyhanpijpleiding. Zo stroomden de olie- en aardgasinkomsten binnen voor alle Kaukasische landen behalve Armenië. In een mum van tijd werd Armenië één van de armste landen van de regio, terwijl Azerbeidzjan juist één van de rijkste landen van de regio werd. Terwijl de bezetting van ongeveer 24% van Azerbeidzjan een grote tol eiste van de Armeense economie, kon Azerbeidzjan het nieuw verworven geld massaal investeren in de militaire sector. Omdat Azerbeidzjan na het wapenstilstandsverdrag van 1994 nooit een officieel vredesverdrag heeft ondertekend met Armenië, verkeert het officieel nog steeds in staat van oorlog met Armenië. Het agressieve taalgebruik van Azerbeidzjan en de nieuwe schermutselingen van eind 2009 (5 Armeense soldaten dood en nog eens 3 zwaargewond tegenover 1 lichtgewonde Azerbeidzjaanse soldaat) moeten er ongetwijfeld toe bijgedragen hebben dat Armenië haast maakte met het ondertekenen van het Turks-Armeense protocol. Tenslotte zou Armenië een economisch impuls krijgen indien Turkije haar grenzen weer zou openstellen voor Armeens import en/of export. Toen Turkije vervolgens duidelijk maakte dat Armenië de bezetting van Azerbeidzjan moest opgeven om een normale verstandhouding met Turkije te realiseren, dacht Armenië de steun van Rusland nog altijd achter zich te hebben. Dit bleek echter totaal anders. Doorhebbend dat Armenië geen ander keus had dan zich pro-Russisch te moeten opstellen, probeerde Rusland ditmaal het olierijke Azerbeidzjan voor zich te winnen. Met Azerbeidzjan, ondanks het verlies van 24% van haar grondgebied aan Armenië toch het grootste land op de Kaukasus, zou Rusland namelijk het bevolkingrijkste en economisch machtigste land aan haar zijde winnen. Zodoende zou Rusland ook nog een mogelijk Turks-Azerbeidzjaans overwicht op de Kaukasus kunnen voorkomen. Met twee significante gasleveringsovereenkomsten tussen Azerbeidzjan en Rusland in de afgelopen periode (respectievelijk april en juni 2009), lijkt Azerbeidzjan de toenadering van Rusland te accepteren. Mede omdat het Turkije wil straffen voor de toenadering tot Armenië. Armenië op haar beurt lijkt door te hebben dat zij het er slechts voor staat; tenslotte heeft Azerbeidzjan een sterke economie die leunt op de olie~ 264 ~
en aardgasopbrengsten terwijl Rusland en Turkije momenteel regionale grootmachten zijn. Ook in Armenië zelf is er nu een discussie ontstaan over het Armeense beleid, dat teveel gericht zou zijn op het hedendaags en geen lange termijn doelstellingen heeft met haar buurlanden. Dit doorhebbend lijkt Armenië nu bereid om concessies te doen tegenover Azerbeidzjan. In dat kader meldt het Centrum voor Euraziatische Studies (in de oorspronkelijke taal afgekort tot AVIM) dat de Azerbeidzjaanse president İlham Aliyev het volgende heeft verklaard: “Armenië heeft toegestemd om de vijf Azeri [Azerbeidzjaanse red.] gebieden die het al 15 jaar lang bezet, te verlaten. Hierna zal er een vredesovereenkomst ondertekend worden omtrent Karabağ [de grootste bezette provincie waar alles in feite om draait red.]. Maar Karabağ zal zeker niet onafhankelijk worden, zoals Armenië wil, noch zal er een corridor tussen Armenië en Karabağ aangelegd worden. Het kan hoogstens een autonome provincie binnen Azerbeidzjan zijn. Na terugtrekking uit de eerste vijf Azeri gebieden, heeft Armenië vijf jaar om zich ook uit de overige twee gebieden Kelbeçer en Leçin terug te trekken.”
~ 265 ~
~ 266 ~
Turkije en Nabucco
Met het Nabucco-project heeft Turkije haar eerste internationale multilaterale overeenkomst in jaren tot een goed eind gebracht, veel experts verwachten nu dat Turkije door dit project eindelijk haar Centraalaziatische ambities kan waarmaken. Maar hier blijft het niet bij, naast de geopolitieke winst die Turkije hoopt te boeken, zal er ook een simpele economische winst zijn. Naar schatting zal Turkije op jaarlijkse basis ongeveer 450 miljoen euro winst ontvangen voor het gebruik van Nabucco. Hier komt nog de jaarlijkse profijt van andere energieprojecten zoals de Turks-Russische ‘South Stream’ en de Turks-Azerbeidzjaanse ‘Baku-Tbilisi-Ceyhan Oliepijpleiding’. Om de Roemeens-Turkse samenwerking en de Turkse Zwarte Zee-projecten die ook dankzij Nabucco verder uitgebreid wordt niet te vergeten.
Voor Europa heeft Nabucco een ander doeleind, door de aanleg van het 3300 kilometer lange pijpleiding zal Europa niet langer afhankelijk zijn van Rusland voor haar energie. De pijpleiding zal namelijk voornamelijk gevuld worden door de vrij nieuwe staten Azerbeidzjan en Turkmenistan. Hiermee zal ook de machtspositie van Rusland uitgehold worden, omdat beide landen nog steeds in de Russische invloedssfeer verkeren. Met de aanleg van de Nabucco-pijpleiding zullen deze landen uit de Russische ijzeren grip geraken. Turkije hoopt hiermee haar culturele en linguïstische verwanten (Azerbeidzjanen, Turkmenen en Turken spreken een gelijkende taal, vergelijkbaar met Nederlands en Vlaams) sterker naar zich toe te trekken om zo een nieuw machtsblok in Centraal Azië te kunnen vormen. Het is dan ook niet toevallig dat Turkmenistan, net als Turkije, momenteel rijzende is in de regionale machtsverhoudingen van Centraal Azië. Dit gebeurt overigens op een ~ 267 ~
gelijkende manier zoals de Turken dat hebben gedaan. Turkije begon haar regionale machtspositie namelijk ook door een waterproject, waardoor de overige landen in de regio afhankelijk van haar werden voor de toevoer van water. Turkije weigert op dit moment meer water naar Irak en Syrië door te sluizen, het geeft ze precies genoeg. Om eventueel meer water te kunnen ontvangen, zal het in de nabije toekomst een diplomatieke wederdienst kunnen verzoeken. Turkije kan dit doen omdat vrijwel alle Middenoosterse rivieren hun bron in Anatolië hebben. Turkmenistan doet dit dunnetjes over ten opzichte van Oezbekistan in Centraal Azië. Ook de vele aardgasbronnen die Turkmenistan rijk is, dragen bij aan het Turkmeense succes. Een Turkmeens-Chinees aardgasleiding staat bijvoorbeeld in de kinderschoenen, maar zal vrijwel zeker aangelegd worden. Met Nabucco probeert Turkije ook haar macht in Irak uit te breiden om zodoende ook de gas- en olievelden aldaar te kunnen bereiken. Hiervoor schroomt Turkije niet terug om samen te werken met de Koerden in Irak, om zo ook te profiteren van de olievelden in het autonome Noord-Irakese Koerdistan. Maar het grootste succes lijkt Turkije te boeken met hun noordelijke buurland Azerbeidzjan. Azerbeidzjan is het dichtstbijzijnde Turkstalige land van Turkije, via Azerbeidzjan zou een Kaspische pijpleiding naar de twee grootste Turkstalige landen Kazachstan en Turkmenistan tot de mogelijkheden behoren. Een eventueel andere mogelijkheid om de banden met de Turkstalige landen in Centraal Azië aan te halen, is de kennis van waterexploitatie te gebruiken als bindmiddel. Tenslotte is Turkije de kern van alle Anatolische en Middenoosterse rivieren en heeft het door middel van damwerken hier immens van geprofiteerd. Deze kennis en ervaring zou men nu kunnen implementeren in Centraal Azië (het betreft hier vooral de Turkstalige landen Kirgizië, Kazachstan, Oezbekistan, Turkmenistan en in mindere mate Tajikistan), waar men door slecht onderhouden irrigatiesystemen in grote problemen is gekomen wat betreft de agricultuur. De welwillendheid van deze landen om mee te werken aan een Turks-georiënteerd samenwerkingsverband zou verklaard kunnen worden aan de hand van enkele factoren. Ten eerste lijkt het nationalisme (of Pan-Turkisme) een rol te spelen, veel Turkse of Turkstalige groepen prefereren een Turkstalige unie van culturele en linguïstische landen. Maar het feit dat de voormalige sovjetstaten nu eindelijk eens verlost willen raken van de Russische invloed in hun land en daartoe het nieuwe, frisse, economisch opkomende Turkije gebruiken, zal niemand verbazen. Turkije lijkt hier ook geen moeite mee te hebben, omdat het sterk gelooft in de eigen economie en ook het volste vertrouwen heeft dat de culturele en linguïstische band tussen de landen verder uitgebreid kan worden. De Turkse economie maakt inderdaad grote sprongen, zo is de economische groei tussen 3 januari 2005 en 27 november 2009 maar liefst +25,8%.
~ 268 ~
De Turkse economie en cultuur wordt nog altijd als een voorbeeld gezien in de overige Turkstalige landen, dit is ook niet geheel onterecht. Op economisch gebied staat Turkije er verreweg het best voor, vooral met de recente ontwikkelingen. Zo is de Turkse inflatie het laagst in de laatste 39 jaar, een grootse prestatie aldus economische experts. Maar niet alleen Centraal Azië behoort tot de mogelijkheden; nieuwe afzetmarkten zoals Costa Rica maar ook de olierijke Arabische staatjes staan klaar om te flirten met het nieuwe opkomende Turkije. Zo heeft Katar al voorgesteld een gaspijpleiding aan te leggen tussen beide landen en wordt dit voorstel momenteel intensief besproken. Turkije is zich ervan bewust dat de islamitische wereld momenteel opkijkt naar Ankara, in dat kader profileert Turkije zich ook als onafhankelijke derde om problemen tussen het oosten en het westen op te lossen. Zo heeft Turkije onlangs bekend gemaakt dat het bereid zou zijn om Iraans uranium op Turks grondgebied te bewaren, om zo de IraansAmerikaanse impasse over de eventuele ontwikkeling van nucleaire wapens weer op de been te helpen. Zo blijkt dat Turkije zich steeds meer en meer wil opwerpen als de regionale politiemacht, een rol die het eigenlijk al jaren ambieerde maar nu pas kan realiseren door haar groeiende economische kracht.
~ 269 ~
~ 270 ~
Turkije en de Europese Unie
Als het aan de Turkse president Abdullah Gül ligt, is het nog lang niet zeker of Turkije wel bij de Europese Unie wil. Gül vergeleek de Turkse situatie met Noorwegen, waar men ook aan alle toetredingsvoorwaarden voldeed maar door een volksreferendum toch afzag van lidmaatschap. Dit omdat na het referendum bleek dat vrijwel niemand in Noorwegen lid wilde worden van de Europese Unie. Dit kan Gül zeggen omdat de Turkse economie boekdelen spreekt, zoals eerder ook Şenay Özdemir al uiteenzette in haar betoog. Ondertussen gaan de besprekingen tussen Turkije en de Europese Unie nog steeds onverminderd door. Zo heeft het Europlees Parlement op 26 november 2009 toegestemd met de uitbreiding van de Europese Unie; Turkije, IJsland en Servië. Daarbij was het de Europese afgevaardigden niet ontgaan hoeveel Turkije had gedaan om nader tot Cyprus te komen. Juist om deze reden werd Turkije ontzien rondom de kwestie van Cyprus. Alhoewel de politieke leiders van de Europese Unie Turkije er graag bij willen hebben om geopolitieke en strategische redenen, is er grote weerstand van de burgerbevolking. Met name de acht landen Duitsland, Frankrijk, Denemarken, Oostenrijk, Luxemburg, Nederland, Griekenland en Zuid-Cyprus lijken de fanatiekste tegenstanders te hebben onder hun stemgerechtigden. Hierbij hebben de regeringen van Griekenland en ZuidCyprus zich al uitgesproken voor een EU-lidmaatschap van Turkije. In Duitsland, Oostenrijk en Nederland probeert Turkije via uitwisselingsprojecten toch, in ieder geval de politieke, steun te winnen. Zo gaan er periodiek al Duitse en Nederlandse Mobiele Eenheid-agenten (ME) naar İstanbul om daar onderwezen te worden door Turkse politieagenten, welke door hun ervaringen kundiger zijn dan hun Europese collega’s. De Duitsers hebben al toegegeven dat ze er veel aan gehad hebben, vooral tijdens de recente rellen tussen neo-nazi’s en extreemlinkse demonstranten in Hamburg. Ook zijn er demonstraties van de Turkse luchtmacht geweest in Nederland. Dit gaat in Nederland wat moeizamer omdat de PVV van Wilders met 27 zetels vaste voet begint te krijgen in de politiek en een strikt anti-Turks Europees beleid voert. Aan de andere kant is de meest pro-Turkse politieke partij D66 erin geslaagd de derde grote partij te worden van Nederland. Dit, tezamen met de grote (lobbyende) Turkse minderheid in Nederland, geeft de Turken toch hoop dat ook Nederland uiteindelijk overstag zal gaan en Turkije in de Europese Unie zal verwelkomen. Het aspect dat landen met aanzienlijke Turkse minderheden zoals Bulgarije al in de Europese Unie zitten, zal bij een eventueel volksreferendum ook nog wel eens in het voordeel van ~ 271 ~
Turkije kunnen uitpakken. Een speciale troef heeft Turkije nog met de steeds groter wordende groep Nederlanders in Turkije, zo wonen er momenteel meer dan 19.000 Nederlanders in Turkije (nog los van de Nederlandse Turken in Turkije). Velen daarvan zijn gepensioneerde hoogopgeleiden die nu willen genieten van een zomerhuisje, maar nog wel contacten hebben met de politieke top in Nederland. Turkije lijkt de recente ontwikkelingen ook vooral te danken aan het Zweedse voorzitterschap van de Europese Unie. Het Zweedse voorzitterschap dat begon op 1 juli 2009 bleek een welkome verademing voor de Turken, die na enkele kritische voorzitterlanden nu eindelijk eens gesteund werden. Zo weigerde Zweden om de Armeense kwestie van 1915 aan bod te laten komen en meldde de Zweedse minister van Buitenlandse Zaken Carl Bildt dat “Zweden het ook niet erkent als een genocide”. Maar ook het komende voorzitterschap van Spanje zal Turkije geen windeieren leggen. De Spaanse minister van Buitenlandse Zaken heeft al verklaard dat de Turkse toetreding tot de Europese Unie “een topprioriteit” zal krijgen tijdens het EU-voorzitterschap van zijn land. Met Spanje heeft Turkije onlangs de Alliance of Civilization (AoC), oftewel de ‘Alliantie van Beschavingen’, opgericht. Deze organisatie is in 2005 opgericht en heeft, als onderdeel van de Verenigde Naties, als doel om de Mediterrane culturen en beschavingen nader tot elkaar te brengen. Het is vooral bedoeld als bindmiddel tussen de Zuid-Europese christenen en de Turkse moslims. Het lijkt erop dat Turkije ook met de komende EU-voorzitter een beentje voor heeft. Het zou dan ook goed kunnen dat het voorzitterschap van Zweden en Spanje de Turken dermate veel zelfvertrouwen heeft gegeven (tezamen met de groeiende Turkse economie), dat ze nu zelf ook eisen durven te stellen. Zo wilden ze liever geen delegatie met Wilders op bezoek en konden ze daarbij verwijzen naar Engeland, hiermee bleek indirect dat Turkije zich (op economisch en geopolitiek vlak) ook steeds meer rekent tot Europa. Want zoals dr. Sedat Laçiner in zijn boek ‘The European Union with Turkey’ verklaart is het voornaamste doel van Turkije nog altijd Europa. Laçiner: “Turkije wil zich inzetten voor een ‘Groter Europa’ in plaats van een ‘Groter Midden-Oosten’.” Hiermee doelt Laçiner op het feit dat Turkije momenteel goede relaties aanknoopt met het Midden-Oosten, maar dat vooral Europa hiervan zal profiteren. Hiermee verwijst Laçiner naar de energiebronnen die Europa nodig heeft uit die gebieden, bij rust en stabiliteit is dus vooral Europa gebaat. Ook andere experts zoals Parag Khanna, directeur van Global Governance Initiative, claimen dat Turkije in feite al tot het Europese blok behoort. Zonder Turkije zou Europa namelijk afgesneden zijn van haar energiebronnen (denk aan Nabucco). Khanna gaat zelfs nog verder door te stellen dat “Turkije niet lid hoeft te worden van de Europese Unie, omdat het al lid is van het EuroTurks Rijk.”
~ 272 ~
Patstelling rondom Karabağ
Na eerder al begrepen te hebben te hebben dat het eisen van materiele compensatie en grondgebied van Turkije niet realistisch is, lijkt Armenië nu ook onder druk van Rusland en Amerika begrepen te hebben dat het de bezetting van de Azerbeidzjaanse provincie Karabağ niet eeuwig kan volhouden. Net als met Turkije, toen de Russische Maksim Shevshenko stelde dat “Turkije te machtig is om druk op ze uit te oefenen om de Armeense Genocide te laten accepteren.” en directeur van het Kaukasus Instituut Alexander Isgandaryan vermeldde dat “Turkije belangrijker voor Armenië is, dan andersom”, stellen ook nu weer verschillende experts dat Armenië moet inbinden tegenover Azerbeidzjan. De Amerikaan Vladimir Socor van de Jamestown University U was het felst met zijn stelling dat “de Turks-Armeense Turks Armeense betrekkingen pas hersteld moeten worden als Armenië zich terugtrekt van de bezette gebieden.” Het is tevens ook niet in de laatste plaats omdat de Azerbeidzjaanse president Aliyev zich in steeds eds hardere taal uitspreekt om koste wat het kost de territoriale eenheid van Azerbeidzjan te herstellen. Door de massale militaire investeringen is Azerbeidzjan Armenië inmiddels voorbij gestreefd als militaire grootmacht en dit wil Aliyev op elke mogelijk k manier duidelijk maken aan Armenië Armeni om zo een extra stok achter de deur te hebben. Zo stelde Aliyev dat “Azerbeidzjan het sterkste leger in de regio heeft waarmee het hun recht op soevereiniteit en territoriale eenheid desnoods met geweld kan afdwingen in overeenstemming met de internationale regelgeving.” Volgens Aliyev is de Armeens-Azerbeidzjaanse Azerbeidzjaanse oorlog nog “lang niet voorbij” (dit klopt officieel ook omdat er nog geen vredesverdrag is ondertekend) en geeft internationale regelgeving bezette landen het recht om hun bezetter desnoods met geweld te verjagen. Armenië reageerde door te dreigen de onafhankelijkheid van de Azerbeidzjaanse provincie Karabağ uit te roepen.
~ 273 ~
Het Azerbeidzjaanse wrok ligt namelijk diep bij de Azerbeidzjanen, ook voor de oorlog van 1992 kregen de Azerbeidzjanen een grote klap te verduren van de Armeniërs. Terwijl de Anatolische Armeniërs in 1915 gereloceerd werden door de Osmaanse Turken om verdere opstanden te voorkomen, werden de Kaukasische Armeniërs grotendeels met rust gelaten. Hierdoor konden ze in alle rust hun opstand verder uitwerken om zo een vrij homogeen gebied te creëren in de Kaukasus. Bij deze etnische zuiveringen moesten 73.727 Azerbeidzjanen het ontgelden en ook dit is Azerbeidzjan nog niet vergeten. Door deze twee grote nederlagen ligt de rivaliteit en haat diep bij de Azerbeidzjanen. Dit heeft ze er alsnog niet van weerhouden om naast hun agressieve houding ook de diplomatie een kans te geven. Zo heeft Azerbeidzjan al verklaard dat het wellicht de Armeens-Azerbeidzjaanse grens opent, indien Armenië zo snel mogelijk de eerdergenoemde bezette Azerbeidzjaanse gebieden verlaat. Ook is de Staatsuniversiteit van Baku in de Azerbeidzjaanse hoofdstad Baku begonnen met het onderwijs van de Armeense taal en zal er binnenkort een Armeens televisiezender geopend worden in Azerbeidzjan. Aan Armeense kant echter wordt er wisselvallig gereageerd op de berichten, eerst werd er toegegeven dat de bezetting opgegeven zou worden om vervolgens erop terug te komen. Volgens Mubariz Ahmadoglu komt dit omdat de Armeense publieke opinie fel tegen terugtrekking is, volgens dezelfde politieke expert zal Armenië dan ook nooit terugtrekken omdat het zo een interne crisis zal veroorzaken. Maar ook Turkije kampt met een potentiële interne crisis, volgens oud-president Süleyman Demirel sloot hij destijds de grenzen met Armenië voor een reden. “Toen ik minister-president van Turkije was, erkende ik namens Turkije als eerst in de wereld Armenië als een onafhankelijk staat.”, aldus Demirel. In die tijd was de rest van de wereld nog terughoudend om Armenië te erkennen, uit angst voor slechte betrekkingen met de Sovjet-Unie. Maar toen Armenië meteen daarop Azerbeidzjan aanviel en meer dan 20% van Azerbeidzjan’s grondgebied bezet hield, veranderde ook de toon van Turkije. Het sloot de grens met Armenië om duidelijk te maken dat het geen agressor duldde aan haar grenzen. Demirel gaat verder: “Ik heb destijds aan Azerbeidzjan beloofd dat de grenzen pas weer geopend zouden worden als het probleem opgelost zou zijn. Is de bezetting voorbij? Is het probleem opgelost?” Hiermee lijkt Demirel een groot gedeelte van de Turkse en Azerbeidzjaanse oppositie te verwoorden. Desondanks meldde de Amerikaanse diplomaat Matthew Bryza van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, dat Armenië en Azerbeidzjan op het punt staan een overeenkomst te tekenen wat de oplossing zal zijn voor het conflict. Dat dit dezelfde overeenkomst is, waar de Azerbeidzjaanse president Aliyev eerder al op wees, lijkt voor de hand te liggen.
~ 274 ~
Ook in de internationale gemeenschap hebben Japan en Oezbekistan eerder al druk uitgeoefend op Armenië om zich terug te trekken uit Azerbeidzjan.
~ 275 ~
~ 276 ~
Het PKK-conflict
Het PKK-conflict en de oplossing ervan lijkt in Turkije een vogelvlucht genomen te hebben met de beslissingen die de laatste tijd genomen zijn in het Turkse parlement. In de laatste maanden zijn er in het kader van het tonen van goodwill vele concessies gedaan aan de Koerdische minderheid in Turkije (ongeveer 5 tot 8 miljoen; grofweg tussen de 7 en 11%). Zo is er een Koerdisch televisiezender geopend door de Turkse staat genaamd TRT6, welke op den duur ook Arabisch en Perzische uitzendingen zal vertonen. Ook is de rechtgeving met betrekking tot strafrechtprocedures wat verzacht en worden de rechters bijgeschoold. Hiernaast zal de Artuklu Universiteit in Mardin de eerste ‘Koerdologie’-departement van Turkije (en de wereld) oprichten in 2010. Deze ‘Koerdische Taal en Literatuur’-departement zal vallen binnen de faculteit Letteren, tezamen met Assyrisch, Arabisch, Armeens, Hebreeuws, Aramees en Perzisch. Ook zijn er universiteiten die begonnen zijn met een Koerdische site; de eerste was de Hakkari Universiteit in Zuidoost-Turkije. Het onderwerp van de site is ‘de Koerdische vrouw’, verwijzend naar een conferentie op die universiteit op 25-27 september 2009 over de Koerdische vrouw. Als laatst mochten veel Koerdische dorpen hun Turkse naam inwisselen voor hun historische Koerdische naam. Maar ook de Koerden in Irak hebben een bot gekregen van Turkije in de vorm van overeenkomsten voor het leveren van water, energie en handel aan Irak.
In reactie op deze positieve ontwikkelingen is er alweer een groep PKK-strijders die zich overgegeven hebben aan Turkije, na de eerste groep van 34 gaat het ditmaal om 8 PKKterroristen. Omdat de eerste overgave zoveel commotie veroorzaakte, is de tweede ~ 277 ~
groep grotendeels verzwegen in verschillende media. Dit lijkt gewerkt te hebben, want al snel na de tweede overgave ging Turkije gestaag door met de hervormingen. Zo is er een nieuw plan uitgestippeld om de Koerdische culturele rechten te preserveren. De oplossing van het PKK-conflict lijkt dus dichtbij, dit lijkt vooral te zijn door de gebeurtenissen in Noord-Irak. Met de komende terugtrekking van de Amerikaanse troepen uit Irak, zal er een tijdelijk machtsvacuüm ontstaan. De Amerikanen hebben liever dat dit wordt ingevuld door de Turken, als het enige stabiele land in de regio, en hebben daarbij de hoop dat deze toenadering tot Turkije ervoor zal zorgen dat een verdere Turkse verwijdering van het westen voorkomen kan worden. De nieuwe diplomatieke betrekkingen tussen Syrië, Iran en Turkije baren namelijk veel kopzorgen in het westen. Ook is Amerika bang dat Turkije Noord-Irak zal binnenvallen, volgens de Think Thank Rand Corporation zal dit gebeuren als er geen duidelijke afspraken gemaakt worden tussen Amerika en Turkije na het vertrek van de Amerikaanse troepen. Het zou dus goed mogelijk kunnen zijn dat de Noord-Iraakse Koerden daarom druk uitoefenen op de Turkse Koerden om de PKK in ieder geval buiten Noord-Irak te houden. De Noord-Irakese Koerden hebben namelijk andere plannen met de olierijke regio; plannen die vooral te maken hebben met een financiële opsteker voor de Koerdische bewoners ervan. Dat een eventueel onafhankelijkheid veel minder van belang is geworden bleek al nadat de Iraaks-Koerdische leider Barzani sprak van “een aansluiting bij Turkije”. De andere Iraaks-Koerdische leider Talabani had eerder al sterke kritiek geuit op de PKK. Beide uitspraken werden slecht ontvangen door de Turks-Koerdische PKK, dat zich juist inzet om een onafhankelijk land te realiseren voor alle Koerden. De recente uitspraak van PKK-terroristenleider Cemal Bayık galmt nog na: “Of de Koerden worden onafhankelijk, of ze zullen niet meer leven.” Dit illustreert meteen ook de interne Koerdische strijd, verreweg de meeste slachtoffers van de PKK betreffen mede-Koerden die het niet eens zijn met de doelen en/of werkwijze van de terreurorganisatie. In Turkije ging het veelal om Turks-Koerdische dorpswachters die hun dorp trachtten te beschermen tegen PKK-aanvallen, waarbij de lokale bevolking gedwongen werd om geld en goederen af te staan aan de terreurorganisatie. Ook waren er in het verleden meermaals grootschalige oorlogen tussen de Turks-Koerdische PKK, de Iraaks-Koerdische KDP van oprichter Barzani en de Iraaks-Koerdische PUK van oprichter Talabani. Deze onderlinge conflicten hebben deels te maken met de tribale verschillen die de verscheidene Koerdische stammen met elkander hebben, maar ook met de individuele machten van Talabani (PUK), Barzani (KDP) en Öcalan/Karayılan (PKK). Geen van de drie wil namelijk de eventuele leiderschap over alle Koerden delen, vooral als het mogelijke presidentschap van een nader in de toekomst uit te roepen Koerdistan op het spel staat. Wat de drie echter vergeten is de enorme diversiteit onder Koerdische stammen, waardoor eenheid per definitie onmogelijk is. De Koerdische stammen (in het Turks: ~ 278 ~
‘aşiret’) hebben per stam verschillende dialecten en godsdiensten, denk hierbij aan de Kırmancı-sprekende soennitische Koerden uit Turkije, de alevietische Zaza-sprekers uit Turkije (alhoewel zij zichzelf niet tot ‘Koerden’ rekenen), de sjiitische Sorani-sprekende Koerden in Iran/Irak en de Gorani-sprekende Koerden in Irak die Yezidi (een oud volksreligie) zijn. Hiernaast zijn er ook nog de Pahlavani, Dimili, Badini, Hewrami en/of Hawramani Koerden. Allen spreken een dermate verschillend dialect, dat het onderling moeilijk of helemaal niet verstaanbaar is. Koerden zijn dus zeer zeker geen homogeen volk met dezelfde doelen voor ogen, wat ook goed naar voren komt in de talrijke Koerdische organisaties (zoals PKK, PUK etc.) die allemaal andere Koerdische stammen vertegenwoordigen en dus andere uitgangspunten hebben. Hun voornaamste concurrenten blijken dan de overige Koerdische stammen te zijn.
Het is dus voor de hand liggend dat Barzani met zijn voorstel om een soort deelrepubliek van Turkije te worden, een puntje voor hoopt te scoren op Talabani en de PKK. Ook is Barzani niet vergeten dat het Turkije was, dat in de Golfoorlog van 19901991 een grote stroom Koerden op de vlucht voor Saddam opving. De destijds Turkse president Turgut Özal (zelf van Koerdische komaf) zorgde er, volgens Koerdoloog prof. dr. Martin van Bruinessen, voor dat het Iraaks leger gestopt werd en Noord-Irak gestabiliseerd werd zodat de Iraaks-Koerdische vluchtelingen terugkonden naar hun woongebied.
~ 279 ~
Turkije op haar beurt lijkt via een slim verdeel-en-heers-politiek haar drie voornaamste doelstellingen te willen realiseren. Ten eerste wil Turkije haar linguïstische en culturele broeders in Noord-Irak beschermen; de Noord-Irakese Turkmenen roepen namelijk al vele jaren dat ze onderdrukt en geassimileerd worden door de Koerden. Dit komt vooral doordat de culturele hoofdstad van de Turkmenen, te weten Kerkük, tevens de olierijkste stad in de regio is. Om deze stad in te kunnen lijven bij het autonome gebied van het Noord-Irakese Koerdistan, moet men het Turkmeense karakter van de stad veranderen. Hiermee wordt ook meteen het tweede aspect duidelijk. Indien Turkije het Turkmeense karakter van Kerkük kan preserveren, kan het zo toegang hebben tot de vele oliebronnen die de stad rijk is. Hiernaast wil Turkije door vriendschappelijke banden aan te knopen met de Irakese Koerden ook toegang tot de gasbronnen en olievelden in Erbil en Khalakan. Om dit te kunnen verwezenlijken moet Turkije echter haar derde doel kunnen realiseren om zo sabotage en terreuraanslagen aan de olievelden te kunnen voorkomen, dit hoopt zij te bereiken door de PKK met democratische middelen een halt toe te kunnen roepen.
~ 280 ~
Een saillant detail hierbij is dat het toekennen van culturele rechten voor de Koerden tevens een Europese Unie-lidmaatschap dichterbij brengt voor de Turken. Het aloude ‘twee vliegen in één klap’ lijkt hiermee aan de orde.
~ 281 ~
~ 282 ~
Turkije herontdekt haar geschiedenis
De huidige Turkse economie is rijzende en dit heeft Turkije dermate veel zelfvertrouwen gegeven dat het ook historisch gezien zelfverzekerd optreedt. Een lange tijd was het in Turkije erg gewoon om veel aandacht aan de Turks-islamitische geschiedenis te schenken en wat minder aan de pre-islamitische archeologie. Hier lijkt nu verandering in te komen, Turkije heeft haar Anatolische wortels omarmd. In het kader van economische ontwikkeling schieten de bouwprojecten als paddestoelen uit de grond in Turkije, het proces wordt echter stilgezet als er archeologische vondsten in gevaar gebracht worden. Dit is een groot verschil met een andere economische grootmacht, China, waar de economische ontwikkelingen boven alles gesteld wordt. De doorgedrukte evaluatie van de Chinese Yuan tegenover de natuurlijke loop van de Turkse Lira, zal volgens economisten verkeerd uitpakken voor de staatsgedirigeerde Chinese economie. İstanbul zou, volgens Christopher Emsden, Gabriele Parussini en Joy Shaw van de Dow Jones Newswires, zo maar eens het nieuwe ‘Plaza’ kunnen worden. Deze langzame maar gestage ontwikkelingen kunnen het best uitgelegd worden aan de hand van de bouwprojecten in İstanbul. Het nieuwe Marmaray Project zal Europa en Azie per spoor aan elkaar moeten verbinden, alsmede de transportmogelijkheden in İstanbul aanzienlijk moeten verbeteren. Het project is echter vertraagd na de vondst van een 1700 jaar oude Byzantijnse haven uit 300 n.C., welke momenteel door Turkse archeologen uitgegraven wordt. Maar ook elders in het land is er een hernieuwd voornemen om ook de pre-islamitische en in beginsel niet-Turkse archeologische vondsten te preserveren. Zo is er in Antalya een minstens 1500 jaar oude synagoge gevonden, welke ook met veel media-aandacht uitgegraven wordt. Deze Joodse ruïne is in september 2009 ontdekt door een team Turkse archeologen van de Akdeniz Universiteit in Antalya onder leiding van prof. dr. Nevzat Çevik en lijkt volgens schatting uit de derde eeuw na Christus te stammen. Naast İstanbul en Antalya zijn er recent ook prachtige vondsten in het zuidoosten van Turkije gedaan. In Kahramanmaraş is er een 16.000 jaar oud beeld van een moedergodin gevonden. Volgens de onderzoeksleider van een team archeologen dr. Cevdet Merih Erek (Gazi Universiteit in Ankara) is het pas de derde grootschalige grotexcavatie in Turkije. De vondst is extra belangrijk omdat men tot op heden dacht dat dit soort beelden uit grofweg 5000 v.C. kwamen, nu blijkt het dus veel ouder te zijn. Een gelijkend vondst werd in augustus 2009 gedaan in de zuidelijke Turkse stad Mersin, waar een 8000 jaar oud skelet werd gevonden in de Neolithische nederzetting ~ 283 ~
Yumuktepe Höyük. Alhoewel de eerste opgravingen van Yumuktepe Höyük al in 1936 begonnen onder de Britse archeoloog John Garstang, lag het project lange tijd stil totdat de Italiaanse prof. dr. Isabella Caneva (Universiteit van Lecce) het nieuw leven inblies in 1993. Het balletje ging pas echt rollen toen de Turkse Mimar Sinan Universiteit der Kunsten ook een team losliet op het project. Dit lijkt illustratief voor de immense aandacht die de pre-islamitische historie in Anatolië momenteel geniet van de Turken. Een mogelijke reden kan hiervoor zijn dat de Turken nog steeds in hun maag zitten met de vele historische werken die in de nadagen van het Osmaanse Rijk vervreemd zijn door de Europese mogendheden. Omdat dergelijke praktijken veelal gezien worden als ‘zwak bestuurlijk optreden’ en in de internationale gemeenschap weinig kritiek opleveren op de landen die de artefacten meenemen, wil Turkije dergelijke situaties vermijden door zelf haar rijke historische gronden uit te graven op zoek naar archeologische vondsten. Het voorbeeld van de toe-eigening van het Turkse Pergamon Altaar (ook wel: Bergama Tempel uit ongeveer 200 v.C.) door Duitse archeologen tijdens de ineenstorting van het Osmaanse Rijk ligt namelijk nog vers in het geheugen van de Turken. Uiteraard nog los van het gemis in de portemonnee, want het Bergama Museum in Berlijn ontvangt jaarlijks ongeveer één miljoen betalende bezoekers. Het Bergama Museum is namelijk het bestbezochte museum van Berlijn en Duitsland. Met een entree van €10,- zou dit een jaarlijks inkomen van 10 miljoen betekenen, al meer dan 100 jaar lang. Het Altaar werd in 1870 per toeval ontdekt door de spoorweg-ingenieur Carl Humann, die bezig was met de aanleg van een treinspoor. Toen hij in 1878 begon met de uitgravingen, had hij toestemming gekregen van het Osmaanse Rijk. Naar alle waarschijnlijkheid had hij in de tussenliggende periode al vele vondsten doorgesluisd naar Berlijn, waar het vanaf 1901 werd tentoongesteld in het Bergama Museum. Nu Turkije echter haar zelfvertrouwen terug heeft, met het oog op haar economische groei in de laatste jaren, is het naast de intensieve opgravingen in Anatolië ook een campagne begonnen om alle Anatolische artefacten in het buitenland terug te krijgen. In de periode 2000-2008 heeft Turkije al meer dan 2000 voorwerpen teruggekregen, vaak ook nog met een schadevergoeding van het desbetreffende land. Deze politieke druk die Turkije uitoefent om de historische voorwerpen terug te krijgen richt zich momenteel vooral op Rusland (die Turks-Trojaanse voorwerpen uit Duitsland heeft meegenomen na de Tweede Wereldoorlog) en Duitsland (Bergama/Pergamon).
~ 284 ~
De Turks-Armeense onderzoekscommissie
In navolging van het protocol dat Turkije en Armenië onlangs hebben ondertekend, zal er nu een internationaal onderzoekscommissie opgericht moeten worden om de gebeurtenissen van 1915 te beoordelen. Volgens Armenië ging het om een ‘genocide’ (oftewel een systematisch en vooropgezet plan om alle Armeniërs van de aardbodem te vagen), terwijl de Turken het houden op een burgeroorlog tussen Armeense rebellen en Osmaanse soldaten. De instemming van Armenië om een dergelijk commissie in te stellen, kwam niet makkelijk tot stand. De Turken bleven echter onvermurwbaar in hun houding en zagen zich daarin gesteund door verschillende internationale organisaties, waaronder de drie grootste organen: de Verenigde Naties, het Europees Parlement en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa. Turkije is dan ook verrukt met de oprichting van een dergelijk commissie en zegt zich hoe dan ook aan te sluiten bij de conclusies van dit onderzoek. Armenië daarentegen ziet het als een nederlaag omdat “Armenië met instemming van een dergelijk commissie eigenlijk toegeeft dat er een kans is dat het geen genocide was.”, aldus de Armeense historicus Prof. Dr. Richard Hovannisian. De vraag is nu wie er plaats kan nemen in de commissie. Het zal vanzelfsprekend zijn dat Turkije vooral historici met een specialiteit in Turkije en/of het Osmaanse Rijk zal voorstellen, omdat die historici veelal niet spreken van een ‘genocide’ (denk hierbij aan de Franse Prof. Dr. Paul Dumont en de Duitse Prof. Dr. Eberhard Jäckel). Veel hoogleraren (zoals Prof. Dr. Justin McCarthy en Prof. Dr. Guenter Lewy) uit die sector gebruiken dan ook de beladen sociaal-juridische term ‘genocide’ niet in hun publicaties, vaak ook nog met een uitgebreide uitleg dat het niet ging om een “georganiseerde van bovenaf opgelegde poging tot uitroeiing”. Zo ook de Nederlandse historici: voormalig VVD-parlementariër Drs. Arend Jan Boekestijn, voormalig GroenLinksEuroparlementariër Drs. Joost Lagendijk en PvdA-Europarlementariër Drs. Jan Marinus Wiersma, alsmede de Vlamingen Drs. Antoon Gailly en Drs. Luc Vervloet. Het moge echter duidelijk zijn dat Armenië deze historici zal blokkeren met haar vetorecht en zelf vooral historici met een specialiteit in genocide studies zal opvoeren, zoals Dr. Ton Zwaan. Deze onderzoekers accepteren het namelijk veelal wel als een ‘genocide’. Ook hier lijkt een dubieus motivatie ten grondslag te liggen aan de acceptatie van de term ‘genocide’. Historici met een specialiteit in Turkije en/of het Osmaanse Rijk hebben er namelijk alle baat bij om hun eigen vakgebied niet te negatief te laten overkomen, omdat anders het werven van fondsen en subsidies moeilijker wordt. Voor genocidenonderzoekers is het weer gunstiger om zoveel mogelijk gebeurtenissen uit de ~ 285 ~
geschiedenis als een ‘genocide’ te bestempelen, omdat hiermee het vakgebied en de te onderzoeken onderwerpen breder worden. Een breed onderzoeksveld betekent in praktijk veelal meer subsidiegeld voor de onderzoeker, omdat het onderwerp nu eenmaal groter is en dus meer tijd zal vergen. Dit gezegd te hebben zal Armenië vooral ook proberen om Amerikaans-Armeense onderzoekers zoals Prof. Dr. Vahakn Dadrian, Prof. Dr. Richard Hovhannisian, Dr. Peter Balakian en Dr. Kevork Hintlian in de commissie te krijgen. Turkije zal waarschijnlijk hetzelfde doen door Prof. Dr. Kemal Karpat, Prof. Dr. Halil İnalcık, Prof. Dr. Metin Tamkoç en Prof. Dr. Metin Kunt voor te stellen, aangezien dit op hun beurt AmerikaansTurkse onderzoekers zijn. Armenië zal hierop waarschijnlijk ook de Turkse Dr. Taner Akçam, Dr. Halil Berktay en de Nederlands-Turkse Dr. Uğur Ümit Üngör noemen. Dit zijn namelijk Turkse onderzoekers die de term ‘genocide’ erkennen. Maar ook Turkije kan zo een pot aan namen opentrekken, denk bijvoorbeeld aan Prof. Dr. Aleksandr Artsrunovich Lalayan, de Assyrisch-Armeense Edward Tashji, Levon Panos Dabağyan en de in Nederland wonende Turkoloog Drs. Kitapjiian. Alhoewel deze namen niet zo bekend zijn als hun Turkse tegenstanders, hebben ze wel degelijk uitlatingen dat “er geen sprake is van een genocide.” Hiervoor zijn ze meestal ook verguisd, bedreigd en aangeklaagd in Armenië. Ook dit zou Turkije kunnen doen; het naar voren schuiven van historici die in Armenië of door Armeniërs aangeklaagd zijn voor het “tegenspreken van de genocide”. Een dergelijke wet is er namelijk in Frankrijk, Zwitserland en volgens een recent ingediend wetsvoorstel van de ChristenUnie binnenkort ook in Nederland. Zo is in Armenië Dr. Aybars Görgülü aangeklaagd, in Zwitserland Dr. Perinçek en Prof. Dr. Yusuf Halaçoğlu, in Frankrijk Prof. Dr. Bernard Lewis zelfs schuldig bevonden en onthield in Nederland de vrouwelijke hooglerares Prof. Dr. Birsen Karaca zich van elk soort commentaar wegens mogelijke vervolging door het onlangs indiende wetsvoorstel van de ChristenUnie. Het zal voor zich spreken dat Armenië niet op sympathie van deze onderzoekers kan rekenen. Aan de andere kant kan Armenië ook dergelijke namen naar voren schuiven; in Turkije zijn bijvoorbeeld Orhan Pamuk, Hrant Dink en Elif Şafak aangeklaagd en vrijgesproken voor “het benoemen van de Armeense genocide”. Een belangrijk verschil hierbij is dat veel zaken in Turkije al binnen enkele weken geseponeerd werden, maar dat de Amerikaanse Prof. Dr. Bernard Lewis in Frankrijk als één van weinige veroordeeld werd. Dat dit extra pijnlijk is voor de toonaangevende hoogleraar en voormalige MiddenOosten-adviseur van George W. Bush, blijkt uit het bedrag dat hij moest ophoesten van de Franse rechtbank en de Armeense aanklagers: 1 Franse Frank aan schadevergoeding aan de Armeniërs, 20.000 Frank om een paginalange advertentie in het toonaangevende dagblad Le Monde te plaatsten met zijn excuses, 10.000 Frank aan het Forum of Armenian Associations in France, 4000 Frank aan het International League Against ~ 286 ~
Racism and anti-Semitism alsmede alle proces-, advocaat- en rechtskosten van zowel de aanklagers als van zichzelf. Alhoewel Lewis in Amerika kon rekenen op de steun van zijn collega’s, zal zijn deelname aan de commissie niet te verdedigen zijn wegens een eventueel wrok dat hij zou kunnen koesteren. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor Prof. Dr. Stanford Shaw en Samuel Weems, welke beide aanslagen van Armeense fanatiekelingen hebben overleefd. Vooral de Amerikaanse hoogleraar in Turkse en Osmaanse Geschiedenis Shaw heeft met een molotovcocktail en bomaanslag op zijn privé-adres veel geleden.
Voorts zal Turkije ook zeker de Engelse en Zweedse kaart proberen te spelen, daar deze twee landen nog altijd de term ‘genocide’ niet erkennen. Zo meldde de Zweedse minister van Buitenlandse Zaken Carl Bildt enkele maanden geleden nog openhartig: “De erkenning van de Armeense Genocide kan geen voorwaarde zijn voor Turkse toetreding tot de Europese Unie, daar Zweden het ook niet erkent.” Dat Turkije dus Zweedse (onder andere Dr. Bertil Dunér) en Engelse historici (o.a. Prof. Dr. Norman Stone en Prof. Dr. Hew Strachan) zal aanraden om commissielid te worden, ligt voor de hand. Voor Armenië zal het nog moeilijker worden als Emeritus Hoogleraar in Osmaanse en Turkse Studies Prof. Dr. Heath Lowry (Princeton Universiteit in Amerika) ook aan bod zal komen, omdat het juist Lowry was die één van de belangrijkste ooggetuigenverklaringen uit die tijd ontmaskerde alszijnde een fabricatie. In zijn boek ‘The Story Behind Ambassador Morghentau’s Story’ liet hij namelijk overtuigend zijn dat het in 1918 geschreven boek ‘Ambassador Morghentau’s Story’ onterecht toegeschreven was aan de Amerikaanse ambassadeur in İstanbul. Een ander omstreden primaire bron is de vermaarde zin van Adolf Hitler. Dr. Leon Picon, Prof. Dr. Heath W. Lowry en de Israëlische historicus Dr. Tom Segev stellen echter dat Hitler dit nooit heeft gezegd. Het zal dus nog een hels karwei zijn om historici te vinden die door zowel Turkije als Armenië goedgekeurd zullen worden. Het zou dus zomaar kunnen dat minder bekende historici (zoals de Nederlanders Dr. René Bakker en Drs. Eelko Y. Hooijmaaijers) zullen worden voorgedragen, daar zij nog geen sterk uitgesproken mening hebben over de Armeense kwestie.
~ 287 ~
Nawoord
Ter afsluiting van dit boek heb ik als laatste artikelen gekozen voor 14 artikelen die ik oorspronkelijk had geschreven als bijdrage aan het digitale nieuwspoort ‘De Dagelijkse Standaard’. Deze artikelen heeft u, als het goed is, net gelezen en deze zijn op een chronologische volgorde geplaatst, precies zoals ze digitaal gepubliceerd werden op DDS. Het betreft de volgende artikelen: 1. ‘Het buitenlandse beleid van Turkije’ (17-10-2009, voorpagina); 2. ‘Turkije en de PKK’ (22-10-2009, voorpagina); 3. ‘Turkije versus Syrië-Libanon-Irak’ (25-10-2009); 4. ‘Turkije in rep en roer’ (03-11-2009); 5. ‘Tweeslacht in de media’ (05-11-2009); 6. ‘De opkomst van Turkije als economisch grootmacht’ (09-11-2009); 7. ‘De Israëlische connectie’ (25-11-2009, voorpagina); 8. ‘Het Armeens-Azerbeidzjaans probleem’ (08-12-2009); 9. ‘Turkije en Nabucco’ (09-12-2009); 10. ‘Turkije en de Europese Unie’ (10-12-2009); 11. ‘Patstelling rondom Karabağ’ (11-12-2009); 12. ‘Het PKK-conflict’ (12-12-2009); 13. ‘Turkije herontdekt haar geschiedenis’ (13-12-2009); 14. ‘De Turks-Armeense onderzoekscommissie’ (14-12-2009). Met de artikelen ‘Patstelling rondom Karabağ’ en ‘De Turks-Armeense onderzoekscommissie’ ontstond er een situatie waarbij de hoofdredacteur en oprichter van DDS het nodig vond om zich te bemoeien met de inhoud van mijn in de toekomst te schrijven artikelen. Dit escaleerde uiteindelijk toen hij mijn artikel ‘De Turks-Armeense onderzoekscommissie’ censureerde en aanpaste zonder mijn toestemming, hierbij maakte hij ook publiekelijk een schoffelijk commentaar dat ik “mijn excuses diende aan te bieden”. Ontevreden met deze situatie besloot ik per direct te stoppen met mijn bijdrage aan DDS, mijn frustratie meldde ik aan een kleine kring van naasten. Eén daarvan besloot het verhaal door te geven aan een journalist, die zijn fantasie de vrije loop liet gaan en een artikel produceerde waarin de inhoud voor 80% uit regelrechte leugens bestond. Het meest frappante was nog dat die journalist mij, de dag dat zijn artikel werd gepubliceerd, belde om te vertellen dat “hij het verhaal wat aangepast had, maar dat ik hem beslist niet in het openbaar moest uitmaken voor ‘leugenaar’”. Toen ik tegensputterde en vroeg wat hij dan toegevoegd had aan het verhaal, draaide hij om de hete brij en hing op. Op dat moment was ik nog niet op de hoogte van het feit dat zijn artikel al gepubliceerd was en zelfs op de voorpagina van de krant stond. Nog erger was het feit dat de desbetreffende krant de gehele dag, vanaf ’s ochtends vroeg, vrijwel overal te koop was, maar dat de journalist mij pas laat in de middag ervan op de hoogte stelde.
~ 288 ~
Toen ook de hoofdredacteur van DDS zich ermee bemoeide door in de media te stellen dat het artikel afkomstig was van “de nationalistische Turkse media”, besloot ik tot een zwijgactie. Het was namelijk een individuele actie van een journalist, een man die overigens vaker dit soort ongein had gepleegd en zelfs hierom bekend stond. Het is dan ook een zeer slechte zaak om door middel van vooroordelen en veralgemenisering de gehele Turkse media hiervoor aansprakelijk te stellen, wat de hoofdredacteur in kwestie deed. Dit was zeer kort door de bocht en ik wenste niet mee te doen aan deze openbare en publieke moddergooi-partij. Zelfs niet toen de integriteitsloze journalist mij belde, en toen ik niet opnam, enkele sms’jes stuurde om het vuur wat aan te wakkeren met de woorden: “Weet je wat ze allemaal over jou hebben gezegd tegen mij?! Als ik jou was, zou ik het allemaal niet pikken en de aanval op ze openen door publiekelijk op ze te reageren!”. Hierop besloot ik enkele dagen lang mijn telefoon uit te schakelen en mijn emails niet te controlen. Ik wenste namelijk op geen enkele manier deel uit te maken van een ordinaire woordenwisseling, vooral niet één in het openbaar. Ik ben namelijk een wetenschapper die zijn werk objectief doet, daarbij ben ik niet gediend van censuur maar ook niet van populistisch journalistenwerk. Het is jammer dat ik door beide heren gebruikt ben om in het nieuws te komen. Dit zal de eerste en tevens laatste keer zijn dat ik commentaar zal leveren op de situatie. De Dagelijkse Standaard heeft inmiddels al mijn artikelen verwijderd van hun digitaal archief; het waarom is mij een raadsel. Vooral omdat ik er nooit om gevraagd heb. En met de journalist wens ik geen contact meer te hebben, gelukkig heb ik al sinds het incident ook geen contact meer met hem gehad. Hiermee is de kous af wat mij betreft, ik beroep mij in het hiernamaals weer op mijn recht tot zwijgen.
~ 289 ~
Bibliografie Boeken 1. Akçam, Taner, A Shameful Act (New York, 2006) 2. Akgün, Sibel, Askeri Açıdan Kıbrıs Barış Harekatının Oluşumu, Gelişmesi ve Sonuçlar (Ankara, 2007) 3. Andrews, Alford Peter, Türkiye'de Etnik Gruplar (İstanbul, 1999; vertaald uit het originele Engels door Mustafa Küpüşoğlu) 4. Boom, Henk, De Grens (Hengelo, 2007) 5. Borowiec, Andrew, Cyprus: A troubled island (Greenwood, 2000) 6. Fletcher, Richard, The conversion of Europa. From paganism to Christianity, 371-1386 AD (Londen, 1997) 7. Flint, Valerie, The Rise of Magic in Early Medieval Europe (Oxford, 1991) 8. Heringa, Jan, De eer en hoogheid van de staat (Groningen, 1961) 9. Hobsbawm, Eric, The Age of Extremes: The Short Twentieth Century 1914-1991 (Londen, 1994) 10. Lalayan, Aleksandr A., The Counter Revolutionary Role Of The Dashnagzoutiun Party (İstanbul, 2007) 11. Mahbubani, Kishore, De eeuw van Azië (Amsterdam, 2008) 12. Mango, Andrew, Atatürk: The Biography of the Founder of Modern Turkey (Cambridge, 1999) 13. McCarthy, Justin, The Armenian Rebellion at Van (Utah University Press, 2006) 14. McKitterick, Rosamond ed., The Early Middle Ages, Short Oxford History of Europe (Oxford, 2001) 15. Parker, Geoffrey, Spain and the Netherlands 1559-1659 (Glasgow, 1979) 16. Rau, Reinhold, Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte (Darmstadt, 1960) 17. Resiman, Arnold, Turkey's Modernization: Refugees from Nazism and Ataturk's Vision (NAP, 2006) 18. Said, Edward, Orientalism (Londen, 2003) 19. Salt, Jeremy, The Unmaking of the Middle East: A History of Western Disorder in Arab Lands (University of California Press, 2008) 20. Shaw, Stanford J., History of the Ottoman Empire and Modern Turkey, 2 vol. (Cambridge, 1977) 21. Story, Joanna ed., Charlemagne, Empire and Society (Manchester, 2005) 22. Thorpe, Lewis, Einhard and Notker the Stammerer: Two Lives of Charlemagne (Baltimore, 1969) 23. Toynbee, Arnold, Hatıralar: Tanıdıklarım (Klasik 2005; vertaald uit het originele Engelsgeschreven ‘Choose Life: A Dialogue - Echoes And Reflections’; Londen, 1966) 24. Toynbee, Arnold, The Western Question in Greece and Turkey: A Study in the Contact of Civilizations (Constable, 1922) 25. Van Den Oord, Ad, Allochtonen van nu & de oorlog van toen (Utrecht, 2004) 26. Wallraff, Günter, Ganz Unten (Köln, 1985) 27. Wallraff, Günter, Ik, Ali (Amsterdam, 1986) 28. Wood, Ian, The missionary life. Saints and the evangelisation of Europe 400-1050 (Londen, 2001)
~ 290 ~
Artikelen 1. Abdullah Kadızade, ‘1612'de Osmanlı Devleti İle Hollanda Cumhuriyeti Arasında Yapılan Kapitülasyon Andlaşmasının Sadeleştirilmiş metni’ (Het herziene verdrag van de overeengekomen capitulatie tussen de Republiek der Nederlanden en het Osmaanse Rijk in 1612), Akademi Maandblad, volume 4 (İstanbul, 2000) 2. Alan Simons, ‘Turkey And The Holocaust: How Turkey saved Jewish lives’ (online boekrecentie op: JIN, 02-09-2009) 3. Mayke de Jong, ‘Bonifatius: een Angelsaksische priester-monnik en het Frankische hof’, in: Tijdschrift voor Middeleeuwse Studies (Millennium, 19/1/2005) 4. Rosamond McKitterick, ‘The Carolingian Renaissance’, in: Joanna Story ed., Charlemagne: Empire and Society (Manchester, 2005) 5. Stanford J. Shaw, ‘Turkey And The Jews Of Europe During World War II’ (online gepubliceerd op Sefarad, 2001) 6. Theo van den Hoogen, ‘EU: dupeer de Turks-Cyprioten niet weer!’ (Trouw, 2004) 7. Theo van den Hooghen, ‘Cyprus: de Turkse kant van het verhaal’ (Trouw, 2003)
Krantenartikelen 1. ‘Akritas Plan’, in: Patris, 21-04-1966 2. ‘Allochtoon meer Nederlander in 'witte' wijk’, in: De Pers, 27-01-2009 3. ‘Asıl değişmesi gereken...’ (‘Wat eigenlijk moet veranderen...’), in: Yeni Şafak Dagblad, 2905-2003 4. ‘Balkenende tempert verwachtingen over crisismaatregelen’, in: NRC, 21-03-2009 5. ‘Blöf yapmıyorum’ (‘Ik bluf niet’), in: Star Gazete, 03-11-2009 6. ‘Boekestijn excuseert zich voor spleetogen’, in: Parool, 18-03-2009 7. ‘Boekestijn voor derde keer in fout’, in: BN De Stem, 19-11-2009 8. ‘Club uit Turkse voetbalcompetitie na spreekkoren’, op: Lokum.nl, 03-11-2009 9. ‘Excuses Boekestijn aan Rutte voor uitspraken’, in: NRC Handelsblad, 09-11-2008 10. ‘Het Koerdisch: een herleefde taal’, in: Umut Magazine, 20-03-2003 11. ‘Interview met Mahmut Tüncer’, in: Milliyet Dagblad, 01-11-2003 12. ‘İbadethane zenginiyiz’ (‘We zijn rijk aan gebedshuizen’), in: Hürriyet Dagblad, 11-012007 13. ‘Kroes hekelt EU-kritiek’, in: Spits Dagblad, 11 mei 2009 14. ‘Leden PKK geven zich over aan Turkije’, in: NRC, 20-10-2009 15. ‘Nederland heeft beste zorgstelsel van Europa’, in: Md Weekly, 27-11-2008 16. ‘Onrust in Ondiep door ‘relschoppers van buiten’’, in: NRC, 13-03-2007 17. ‘PKK-ontvoering was voor Nederlander een ander soort vakantie dan gepland’, in: Trouw, 18-11-1993 18. ‘Report: Kurdish Rebels Attack Turkish Army Base’, op: Foxnews.com, 21-10-2009 19. ‘Selahattin Ülkümen, ein „Gerechter unter den Völkern“.’, op: ulkumen-sarfati.de, 2004 20. ‘Turkey only ‘viable alternative’ for Iraqi Kurds, says ICG - Massoud Barzani’, in: Wadi/Zaman, 10-07-2009 21. ‘Turkey's largest and most expensive wind farm is due to start producing power in the next few weeks’, van: Edie Legal Resource Centre, 08-06-2009 22. ‘Turkije, Syrië en Irak houden watertop’, in: Trouw, 03-09-2009
~ 291 ~
23. ‘Türkiye'de İlk Kez Bir Türk Kilise Açtı’ (‘Voor het eerst heeft een Turk een kerk in Turkije geopend’), op: haberler.com, 30-08-2006 24. ‘US envoy to Middle East says Turkey key peace partner’, van: Reuters, 26-02-2009 25. ‘Utrecht onveiligste gemeente’, in: De Pers, 07-11-2008 26. ‘Verzet tegen Turkse toetreding EU’, op: nu.nl, 10-05-2009 27. ‘Voetbalclub dupe van Koerdisch plan Erdogan’, in: De Telegraaf, 02-11-2009 28. ‘Woonpositie allochtonen verbeterd’, in: De Pers, 27-01-2009
Archieven 1. ‘Bishop Daniel of Winchester Advises Boniface on the Method of Converting The Heathen’ (723-4 n.C.) 2. Bruno Krusch, Liber in Gloria Confessorum 2; MGH SRM i(2) (Hanover, 1885) 3. Notker, Gesta Karoli Magni (1867) in volume 4 van Bibliotheca rerum germanicarum 4. Osmaanse Archieven: verscheidene documenten, gedateerd tussen 1910-1922 5. Sedulius Scotus, On Christian Rulers (Binghampton, 1983) 6. Vijf brieven van Bonifatius (Online Medieval Sourcebook, Fordham University – New York)
Documenten 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Gemeente Utrecht, Bevolkingspublicatie 2007 Germany Trade and Invest, ‘Türkei ist Opfer des eigenes Erfolgs’ Jaarrapport Gemeente Utrecht (2008) Sociaal en Cultureel Planbureau, rapportage ‘Moslim in Nederland: islamitische organisaties in Nederland’ UN Document A/33/115 UN Document s/12722 VN-Resolutie 353 (21 juli 1974) VN-Resolutie 354 (24 juli 1974) Yusuf Türkoğlu, ICT in Turkey, in: IGEME - Export Promotion Center of Turkey (2008)
Uitzendingen 1. Anthony Thomas, Documentaire: ‘The Qur’an’, later ook nog uitgebracht als ‘Interpreting the Kuran’ (NGC, 2008) 2. Antonis Angastiniyotis, Documentaire: ‘Wreedheden tegen de Turks-Cyprioten en de keerzijde van de medaille’ (BRT, 2004) 3. Pauw & Witteman (07-05-2009) 4. TRT Nieuws (december 2008)
~ 292 ~
Ar mandSag Hi s t or i eenmeer :over pei nz i ngenv an eenhi s t or i c us Eenver zamel i ngvanal l epopul ai r e enwet ens chappel i j kear t i kel en overal l er handepol i t i ekeen maat s chappel i j keonder wer pen.
Dr s .Ar mandSagi sgebor enenget ogeni nUt r echtwaarhi ji n1984t erwer el dkwam. I n2008s t udeer dehi jafaandeUni ver s i t ei tUt r echti nGes chi edeni seni n2009 r onddehi jdemas t er opl ei di ngI nt er nat i onal eBet r ekki ngenaf .Daar naas tr onddehi j i n2008eenmi nor opl ei di ngTur kol ogi eaf .Des peci al i t ei tenbi j z onder ei nt er es s e vanAr mandSagi sdeTur ks eges chi edeni si ndemees tr ui mez i nvanhetwoor d.Van 2008t ot2010wasAr mandSagver bondenaanMus eum Tur ki j eNeder l andt eHoor n al shi s t or i cus ,waar nahi jop25j ar i gel eef t i j dhet‘ I ns t i t uutvoorTur ks eSt udi es ’ opr i cht t e.Ar mandSagi smoment eelbes t uur s voor z i t t ervanheti n2010opger i cht e i ns t i t uut ,waarhi jz i j nPh. D. onder z oekver r i chtoverdeBal kan( 19081923) ;i nhet bi j z onderdeBal kanOor l ogenvan19121913. Ooks chr i j f thi ji nhetTur ksvoorz i j nwekel i j ks ecol umn' Deact ual i t ei tvanEur opa' voordeni euws s i t eDi pl omat Haber . com. T evensheef thi jeenmaandel i j kscol umn, genaamd‘ Mi j nover pei nz i ngen’ i nPl at f or m Maandbl adwaarhi ji nhetNeder l ands z i j ns chr i j f kuns t enver t oont .Voor t ss chr i j f tAr mandSagvr i j weldagel i j kseenar t i kel omt r enti nt er nat i onal ebet r ekki ngenvoorhetni euws por t aal‘ Al l esI n Per s pect i ef . nl ’ ,waarhi jt evenswer kz aam i sal shoof dr edact eur . Ar mandSagheef tvoor alaandachtgekr egenvanwegeenkel evanz i j nar t i kel endi e i ndi tboekz i j ngebundel d.Dez ear t i kel enhebbenvoor albet r ekki ngopTur kspol i t i ekebet r ekki ngenenander eui t eenl opendez akenz oal shets t aanenval l envande r eger i ngs vor m democr at i ei nz i j nal gemeenhei d,des oaps er i ecul t uurenmeer . ‘ Hi s t or i eenmeer ;over pei nzi ngenvaneenhi s t or i cus ’i sz i j ndebuut boek.