Japan is een land dat tot de verbeelding spreekt. In de serie Licht op Japan worden uiteenlopende aspecten van de Japans...
164 downloads
658 Views
7MB Size
Report
This content was uploaded by our users and we assume good faith they have the permission to share this book. If you own the copyright to this book and it is wrongfully on our website, we offer a simple DMCA procedure to remove your content from our site. Start by pressing the button below!
Report copyright / DMCA form
Japan is een land dat tot de verbeelding spreekt. In de serie Licht op Japan worden uiteenlopende aspecten van de Japanse cultuur en historie onder de loep genomen. Gerenommeerde Nederlandse en Vlaamse japanologen beschrijven op toegankelijke en aansprekende wijze facetten van de cultuur en de geschiedenis van dit land waarover vaak nog maar weinig bekend is. Tot het einde van de negentiende eeuw was Japan een klein, afgelegen eilandenrijk in de luwte van het Aziatische vasteland, waarvoor niemand veel belangstelling had en waarvan men in de rest van de wereld niets of weinig wist. Het feit dat Japan nu een belangrijke rol op het wereldtoneel speelt, maakt dat de Japanse geschiedenis voor ons belangrijk is geworden. In de periode die dit boek behandelt (300 v.C.-1868) is de basis gelegd voor Japans huidige ontwikkeling. De verwevenheid met de Oost-Aziatische cultuur, het uitgesproken aristocratische karakter van de maatschappij en de uitzonderlijke relatie tussen keizer en shøgun, waarin feitelijke macht en legitimering van die macht waren gesplitst, zijn onderwerp van deze beknopte inleiding in de Japanse geschiedenis.
Keizers en Shøgun W.J. Boot
Keizers en Shøgun
Keizers en Shøgun Een geschiedenis van Japan tot 1868
W.J. Boot is hoogleraar Taal en Cultuur van Japan aan de Universiteit van Leiden.
w.j. boot www.aup.nl
omslag Boot 2009.indd 1
24-9-09 14:45
K EIZERS EN SHØGUN Een geschiedenis van Japan tot 1868
Boot 2009 DEF.indd 1
24-9-09 14:42
Hoofdredactie: Erika de Poorter
De reeks verschijnt onder auspiciën van het Nederlands Genootschap voor Japanse Studiën en wordt financieel mogelijk gemaakt door de Stichting Isaac Alfred Ailion Foundation.
Boot 2009 DEF.indd 2
24-9-09 14:42
K E I ZERS EN SHØGUN Een geschiedenis van Japan tot 1868
W.J. Boot
Boot 2009 DEF.indd 3
24-9-09 14:42
Omslagillustratie: Mikado. Uit: Von Siebold, Nippon, Tafelband I, T-134 Ontwerp omslag en binnenwerk: Magenta Ontwerpers, Amsterdam
ISBN 9789053565308 E-ISBN 9789048511631 Nugi 641 © Salomé – Amsterdam University Press Eerste druk, 2001 Tweede druk, 2009 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een ge automatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 jº het Besluit van 20 juni 1974, St.b. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 882, 1180 AW Amstelveen). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
Boot 2009 DEF.indd 4
24-9-09 14:42
Inhoudsopgave 8
Transcriptie en kalender
9
Voorwoord
11
Inleiding
14 14 17 19
De eerste bewoners De Jømon-periode (ca. 10.000 – ca. 300 v.C.) De Yayoi-periode (ca. 300 v.C. – ca. 300 n.C.) De Kofun-periode
22 26
Het ontstaan van het keizerrijk Hervormingen
29
De Nara-periode: 710-794
35 36 36 39 41 44
De Heian-periode: 794-1192 De privatisering van de staat De macht van Fujiwara De exploitatie van het land De opkomst van de krijgers De strijd tussen de Taira en de Minamoto
48 48 50 52 53 54
De Kamakura-periode: 1192-1333 Het eerste shogunaat en de organisatie van de bakufu Verzet van het keizershuis Gevaar uit het buitenland Financiële perikelen van de vazallen Een staatsgreep
58 58 60 60 63 64
De Muromachi-periode: 1338-1573 De organisatie van de bakufu De strijd tussen het Noordelijke en het Zuidelijke Hof De relatie met China Oorlog en troebelen De Periode der Strijdende Staten
Boot 2009 DEF.indd 5
24-9-09 14:42
67 67 71
De Azuchi-Momoyama-periode: 1568-1600 Op weg naar eenheid: Oda Nobunaga Hideyoshi neemt het heft in handen
81 81 85 91 93 97 98 102 107
De Edo-periode: 1600-1868 Hideyoshi’s opvolging De organisatie van de bakufu Wisselingen van de wacht Japan en de rest van de wereld Christenvervolgingen De bakufu bedreigd De val van de bakufu Epiloog
1 09 109 113 114
Appendices Appendix I: Lijst van Japanse keizers Appendix II: Lijst van Japanse shog¡n Appendix III: Lijst van shikken
115
Aanbevolen literatuur
117
Illustratieverantwoording
119
Register
Boot 2009 DEF.indd 6
24-9-09 14:42
Portret van Tokugawa Ieyasu (schildering begin zeventiende eeuw)
7
Boot 2009 DEF.indd 7
24-9-09 14:42
Transcriptie en kalender Het Japans is in dit boek getranscribeerd volgens de Hepburn-transcriptie. De hoofdregel voor deze transcriptie is: klinkers worden uitgesproken zoals in het Italiaans, medeklinkers zoals in het Engels. De klinkers kunnen kort of lang zijn; de lange ‘a’, ‘o’ en ‘u’ worden aangegeven door een lengtestreepje (macron) boven de klinker, de lange ‘e’ door ‘ei’, en de lange ‘i’ door ‘ii’. Een ‘n’ vóór ‘m’, ‘b’ of ‘p’ wordt uitgesproken als een ‘m’. Het Koreaans is getranscribeerd volgens de McCune-Reischauer-transcriptie, en het Chinees volgens de thans algemeen gebruikelijke pinyin-transcriptie. Tot 1873 volgde Japan de Chinese maankalender. Wanneer er gesproken wordt van ‘de vijfde maand’, wordt de maand volgens de maankalender bedoeld. Dateringen waarin de naam van de maand genoemd wordt, zijn volgens de Juliaanse, respectievelijk Gregoriaanse kalender. Aangezien de maankalender gemiddeld een maand achterliep bij de Europese kalender, correspondeert de vijfde maand niet met mei, maar veeleer met juni, hoewel er per jaar aanmerkelijke verschillen kunnen zijn. Er bestaat in Japan geen jaartelling vanaf een vast beginpunt, zoals het geval is in de Christelijke, Joodse of Islamitische jaartelling. Ook hierin volgt Japan het Chinese voorbeeld. Tot 645 worden jaren geteld als het zoveelste jaar van de regering van keizer die-en-die (bijvoorbeeld Suiko 16), na 645 als het zoveelste jaar van die-en-die jaarperiode (bijvoorbeeld Keichø 5). Een jaarperiode wordt afgekondigd door het keizerlijke hof, en is geldig tot een volgende jaarperiode wordt afgekondigd. Het jaar waarin de nieuwe jaarperiode is afgekondigd, wordt achteraf in zijn geheel beschouwd als jaar 1 van de betreffende jaarperiode, ook al heeft de wisseling bij wijze van spreken in de twaalfde maand plaatsgevonden. Vanaf 1868 vallen jaarperioden samen met de regeringsperiode van een keizer; daarvoor niet.
8
Boot 2009 DEF.indd 8
24-9-09 14:42
Voorwoord In de wereld van vandaag is Japan een belangrijk land. Het is ook een land met een lange geschiedenis en een hoogstaande cultuur. Deze drie dingen hangen samen: Japan zou nooit een hoogstaande cultuur voort hebben kunnen brengen als het geen lange geschiedenis had gehad, het zou geen vooraanstaand land hebben kunnen worden als het geen hoogstaande cultuur had bezeten, en hoe Japan zich in de wereld van vandaag gedraagt, wordt bepaald door zijn geschiedenis en cultuur. Japan is in de tweede helft van de zestiende eeuw in het blikveld van de Europeanen gekomen, maar pas aan het einde van de negentiende eeuw is het land een rol van betekenis gaan spelen op het wereldtoneel. Daarvoor was Japan een klein, afgelegen eilandenrijk in de luwte van het Aziatische vasteland, waarvoor niemand veel belangstelling had en waar weinig tot niets over bekend was. In de omstandigheden van toen was dat te billijken, maar nu niet meer, want in die periode is de basis gelegd die Japans huidige ontwikkeling mogelijk heeft gemaakt. Het feit dat Japan nu voor ons belangrijk is, betekent, dat ook de Japanse geschiedenis nu voor ons belangrijk is geworden. Een gedeeld heden schept een gedeeld verleden. Er is een tweede reden, van meer wetenschappelijke aard, waarom de Japanse geschiedenis onze belangstelling verdient. Door zijn relatieve isolatie heeft Japan geen last gehad van invallen, veroveringen, overheersing door vreemde dynastieën of gedwongen bekeringen tot vreemde religies. Hierdoor is het mogelijk in Japan bepaalde ontwikkelingen, die zich ook elders hebben voorgedaan, bijvoorbeeld staatsvorming, feodalisme, urbanisatie, bevolkingsgroei en dergelijke, als het ware in vitro te bestuderen, wat bijdraagt tot een beter inzicht in de aard van deze universele processen. Op het ogenblik wordt nog te vaak gegeneraliseerd op basis van aan de Europese geschiedenis ontleende gegevens. De Japanse geschiedenis kan dienen als nuttig correctief. Dit boek kan natuurlijk niet meer zijn dan een eerste aanzet voor de lezer om zich verder in de Japanse geschiedenis te verdiepen. De lezer die dat doet, zal merken, dat ik de religieuze en culturele ontwikkelingen niet heb behandeld. Ik heb me beperkt tot het klassieke thema: wie had de macht, waar, wanneer. Gezien de omvang van het boek was het onvermijdelijk, dat een keuze gemaakt zou worden. Dat ik deze keuze gemaakt heb, hangt samen met mijn eigen interesses, en met een zekere onwil om
9
Boot 2009 DEF.indd 9
24-9-09 14:42
keizers en shøgun te degraderen tot slippendragers van een nieuwe versvorm, of tot houtdragers en waterhalers van de boeddhistische clerus. Op vrijwel alle gebieden die ik in dit boek aansnijd, ben ik geen specialist, en mijn dank aan eerdere auteurs is navenant groot. Het formaat brengt met zich mee, dat er geen noten zijn waarin ik kan specificeren, wat ik aan wie ontleend heb, maar via de literatuurlijst heb ik getracht daar toch enig inzicht in te bieden.
10
Boot 2009 DEF.indd 10
24-9-09 14:42
Inleiding De eerste belangrijke caesuur in de Japanse geschiedenis ligt twee, drie eeuwen voor het begin van onze tijdrekening. In deze periode steekt een relatief grote groep immigranten met een eigen, neolithische cultuur van het continent over naar Japan en geeft daar de stoot tot de ontwikkeling van een gelaagde maatschappij. De volgende caesuur ligt tussen 550 en 650 n.C., wanneer het boeddhisme wordt geïntroduceerd, de Chinese cultuur grootscheeps wordt overgenomen, en de basis wordt gelegd van een gecentraliseerd keizerrijk naar Chinees model. De derde ligt tussen 1100 en 1200, wanneer de krijgersklasse aan de macht komt en de feodalisering van Japan begint, en de laatste tussen 1850 en 1900, wanneer Japan gedwongen wordt zich open te stellen voor het westen, op grote schaal elementen van de Europese cultuur overneemt, en een moderne natiestaat sticht. Een minder belangrijke caesuur ligt rond 1600. In deze tijd kwam een einde aan ruim een eeuw van oorlog en chaos, en werd het derde shogunaat (bakufu) gesticht. In de gebruikelijke periodisering wordt de periode die toen begon en tot 1868 voortduurde, de Vroeg-Moderne Tijd (kinsei) genoemd. De periodes daarvoor heten Oudheid (kodai; van het begin der tijden tot 1192) en Middeleeuwen (ch¡sei; van 1192 tot 1600). De periode vanaf 1868 heet Moderne Tijd (kindai). Omdat het vooroordeel wereldwijd wordt gedeeld dat er meer geschiedenis is naarmate men de eigen tijd dichter nadert, wordt de Moderne Tijd vaak onderscheiden in de periode voor, en de periode na de Tweede Wereldoorlog; deze laatste periode wordt dan de Huidige Tijd (gendai) genoemd. In dit boek zullen wij ons beperken tot de kodai, ch¡sei, en kinsei – de pre-moderne periode. Voor de gehele Japanse geschiedenis geldt, dat historisch en cultureel gezien de banden met het Koreaanse schiereiland en het Chinese vasteland van groot belang zijn geweest. Dat gold al in de prehistorische periode, en dat geldt eens te meer wanneer wij in de historische periode zijn aangeland. Hoe origineel de Japanse cultuur en samenleving in sommige opzichten ook zijn, zij zijn uiteindelijk toch variaties binnen het grotere geheel van de Oost-Aziatische cultuursfeer, en het centrum daarvan lag in China. Degenen die alleen het moderne, verwesterde Japan van de laatste veertig jaar kennen, zijn geneigd dit te vergeten, maar de westerse invloeden zijn hooguit een eeuw oud, en zij zijn gerecipieerd in een context die door de Chinese cultuur was bepaald. 11
Boot 2009 DEF.indd 11
24-9-09 14:42
Het tegenwoordige Japan
Een volgende continuïteit is, dat Japan tot halverwege de negentiende eeuw een typisch aristocratische maatschappij is geweest. Geboorte en afkomst waren allesbepalend; capaciteiten en talent legden nauwelijks gewicht in de schaal. Elke functie en elk beroep had de neiging om binnen de kortste keren erfelijk te worden binnen bepaalde families. Waar talent echt niet gemist kon worden, was adoptie het middel om het systeem overeind te houden. Alleen in de chaos van de zestiende eeuw kwam het voor dat iemand zonder stamboom een leidende positie kon bereiken, maar ook in die tijd gold, dat wie geslaagd was, zich ijlings een stamboom aanmat, hoe spurieus die soms ook was. Pas na de Meiji-restauratie, die het begin van de moderne tijd markeert, is naar Chinees voorbeeld het nog steeds bestaande meritocratische stelsel ingevoerd. Sindsdien worden consequente pogingen ondernomen om talent te ontdekken en op te leiden, en om alle verantwoordelijke functies in de staat en het bedrijfsleven te laten vervullen door meritocraten, die zich door middel van een universitaire opleiding en examens hebben gekwalificeerd. Een derde continuïteit is de keizer. Die is er sinds het begin van de historische periode geweest, maar heeft slechts zelden zelf direct het bestuur over het land uitgeoefend. Historisch gezien was de belangrijkste functie van de keizer, dat hij de gezagsuitoefening door anderen, bijvoorbeeld door de shøgun, legitimeerde. ‘De Geestelijke 12
Boot 2009 DEF.indd 12
24-9-09 14:42
keizer en de wereldlijke keizer’ is de manier waarop de Nederlanders in de zeventiende eeuw de relatie tussen keizer en shøgun beschrijven, kennelijk naar het voorbeeld van de paus en de keizer van het Heilige Roomse Rijk. Legitimering door de keizer was belangrijk en werd door elke ambitieuze politicus of militair gezocht. Zij betekende het verschil tussen de status van een machtshongerige opstandeling die door elk weldenkend mens geschuwd werd en met schande overladen de geschiedenis in zou gaan, en de status van steunpilaar des staats, wiens gezag door een ieder moest worden geëerbiedigd. Deze dubbele structuur, waarin feitelijke macht en legitimering van die macht waren gesplitst, gaf een flexibiliteit aan het Japanse politieke bestel die machtswisselingen relatief gemakkelijk hun beslag liet krijgen. Zij verklaart ook, hoe het Japanse keizershuis het langst-regerende vorstenhuis ter wereld heeft kunnen worden, met een stamboom die teruggaat tot in de zesde eeuw. Als ik het over ‘Japan’ heb, heb ik het soms over het huidige Japanse grondgebied, en soms over de Japanse staat of het gebied waar de Japanse staat over heerste. Het draaipunt ligt rond 600. Daarvoor is Japan een geografisch begrip, daarna is Japan een staat, die langzaam maar zeker vanuit een kerngebied in Midden-Japan zijn macht uitbreidt tot hij tegen het eind van de negentiende eeuw zijn huidige grondgebied geheel heeft gevuld. Dit boek bevat geen geschiedenis van oude barbaarse volkeren als de Kumaso, Hayato of Emishi, geen geschiedenis van de Ainu, en geen van Okinawa. Deze volkeren of, in het geval van Okinawa, deze staat, worden slechts genoemd in zoverre als zij met de Japanse staat in aanraking kwamen, casu quo, door de Japanse staat werden onderdrukt en veroverd. Het is niet consequent, maar wel gebruikelijk. De lezer zal er, naar ik aanneem, geen problemen mee hebben.
W.J. Boot
13
Boot 2009 DEF.indd 13
24-9-09 14:42
De eerste bewoners De eerste bewoners van de Japanse eilanden kwamen ongetwijfeld van het vaste land. De vraag is, wanneer. De veronderstelling dat deze migraties zullen zijn samengevallen met de ijstijden, ligt voor de hand. De kustlijn was toen aanzienlijk lager dan nu; de Gele Zee, de Japanse Binnenzee, en de zeeëngten in het noorden (tussen het vaste land en Sachalin, en tussen Sachalin en Hokkaidø), waren droog gevallen en de zeestraten tussen Korea en Ky¡sh¡, en tussen Hokkaidø en Honsh¡ waren aanzienlijk smaller. Het was onder die omstandigheden relatief gemakkelijk al jagend en zwervend in Japan aan te komen. IJstijden hebben zich voorgedaan rond 70.000 v.C., 50.000 v.C., 35.000 v.C., en 16.000 v.C. Recente archeologische vondsten hebben in elk geval een duidelijk grens gelegd voor het begin van menselijke bewoning, en daarmee voor het begin van de Oude Steentijd (Paleolithicum) op de Japanse eilanden. Het zijn kennelijk door mensen gebruikte stenen voorwerpen en één bewerkte houten plank, die gedateerd kunnen worden tussen 52.000 v.C. (de plank) en 38.000 v.C. (stenen schrapers). Sommige archeologen claimen vondsten gedaan te hebben die misschien wel 400.000 jaar oud zouden zijn, maar deze dateringen worden door velen van hun collegae in twijfel getrokken. De archeologie is in Japan een bloeiend bedrijf, dus wie weet, welke vondsten er binnenkort gedaan zullen worden die de oudere dateringen weer iets aanvaardbaarder maken, maar dat de Japanse eilanden uiterlijk vanaf de periode van de tweede ijstijd door mensen bewoond zijn, staat in elk geval vast.
De Jømon-periode (ca. 10.000 - ca. 300 v.C.) Een volgende datering die algemeen geaccepteerd wordt, is ca. 10.000 v.C., toen de overgang van het Laat-Paleolithicum naar een vroeg Neolithicum plaatsvond. In Japan wordt deze overgang niet gemarkeerd door het begin van de landbouw, maar door de productie van aardewerk. Het aardewerk dat kenmerkend is voor de periode die nu begint, is versierd met een ‘touwpatroon’; men bracht dit aan door voor het bakken een touw in de zachte klei te drukken. Het Japans voor ‘touwpatroon’ is jømon; vandaar dat de cultuur de Jømon-cultuur, en de periode de Jømon-periode wordt genoemd. De Jømon-cultuur was over geheel Japan verspreid, met inbegrip van Hokkaidø en de Ry¡ky¡-archipel. Ditzelfde gold ook voor de dragers van deze cultuur, die etnisch 14
Boot 2009 DEF.indd 14
24-9-09 14:42
ezien een apart type vormden dat nog de meeste verwantschap vertoont met de latere g Ainu. Een sedentaire levensstijl
Klimatologische veranderingen na de laatste ijstijd leidden tot veranderingen in de manier waarop de bewoners van de Japanse eilanden in hun voedsel voorzagen. In plaats van de jacht op de grote herbivoren die op de toendra’s en steppen leefden, kwam de jacht op kleinere, in een bosachtige omgeving levende dieren zoals herten en evers. Daarnaast verzamelden de bewoners noten en vruchten. Deze ontwikkeling maakte op haar beurt een meer sedentaire levensstijl mogelijk. Men vestigde zich vooral langs de kusten, waar het dieet eenvoudig kon worden aangevuld met schaaldieren en vis. Grote heuvels van lege schelpen markeren de kustlijn zoals die liep van ca. 6500 tot ca. 2500 v.C., toen temperatuur en waterstand hun hoogste punt hadden bereikt. De grootste bevolkingsconcentraties bevonden zich in Oost-Japan, langs de kust van de Stille Oceaan, met de Kantø-vlakte als belangrijkste vestigingsplaats. Het westen van Japan was dun bevolkt. Men moet zich overigens geen overdreven voorstelling
De Japanse Eilanden in de Prehistorische Periode
15
Boot 2009 DEF.indd 15
24-9-09 14:42
Dog¡ (beeldje uit de Jømon-periode)
maken van de omvang van de bevolking van de Japanse eilanden als geheel; berekeningen op basis van het aantal bekende nederzettingen geven aan, dat er tijdens de Jømonperiode nooit meer dan enige honderdduizenden mensen hebben gewoond. Sociale structuur
Bepaalde vondsten zoals kleine beeldjes van aardewerk en fallus-vormige stenen, wijzen op een religieus en ritueel leven, maar er zijn geen aanwijzingen dat er in de Jømon-periode al sprake was van hiërarchische (stam)verbanden die geleid werden door een opperhoofd. De zekerste indicatie van een dergelijke gelaagde sociale structuur zijn speciale begrafenisrituelen en rijke grafgiften, en die zijn in Japan voor deze periode niet aangetroffen. Archeologische vondsten tonen wel aan, dat er interregionale handelsnetwerken bestonden, zelfs over de Japanse Alpen heen. Dit kan worden afgeleid uit de verspreiding van voorwerpen van jade en obsidiaan. Daarnaast werd er, zij het op beperkte schaal, reeds vanaf de Vroege Jømon-periode (ca. 5.000 v.C.) landbouw bedreven. De belangrijke cultuurgranen van het vaste land – gierst, rijst en gerst – zijn echter pas aangetroffen in vindplaatsen van de Late en de Finale Jømon-periode (ca. 2000-300 v.C.). Veeteelt kwam helemaal niet voor; het enige gedomesticeerde dier was de hond. 16
Boot 2009 DEF.indd 16
24-9-09 14:42
De Yayoi-periode (ca. 300 v.C. - ca. 300 n.C.) Tussen 300 en 250 v.C. veranderde de bevolking drastisch van samenstelling. Immigranten, afkomstig van het Koreaanse schiereiland, kwamen aan op West-Ky¡sh¡ en brachten een nieuwe cultuur met zich mee: de Yayoi-cultuur. ‘Yayoi’ is de naam van een wijk in Tøkyø, waar de eerste vondsten gedaan werden van het aardewerk dat voor deze periode karakteristiek is. Het aardewerk, en daarmee de periode, zijn naar deze wijk vernoemd. Qua type week de Yayoi-mens af van de dragers van de Jømon-cultuur: hij was langer, slanker, en had duidelijk Mongoolse trekken. De huidige Japanse bevolking is voortgekomen uit een vermenging van deze beide typen, waarbij het Yayoi-type het sterkst vertegenwoordigd is op Ky¡sh¡ en in de Kansai, en het Jømon-type in het noordoosten. De innovaties die de Yayoi-cultuur met zich meebracht, waren de natte rijstbouw, metaalbewerking (brons; later ijzer) en het pottenbakkerswiel. De cultuur verspreidde zich geleidelijk over het grootste gedeelte van Japan. Beginnend vanuit Noord-Ky¡sh¡ bereikte de natte rijstbouw rond 100 v.C. Midden-Japan (de omgeving van de huidige steden Nara, Kyøto en Øsaka) en tweehonderd jaar later Noordoost-Japan. Alleen op Hokkaidø bleef de Jømon-cultuur tot in de achtste eeuw voortbestaan. De bevolking veranderde niet alleen van samenstelling, zij nam ook flink toe, tot ruim één miljoen tegen het einde van de Yayoi-periode. Een belangrijke bijdrage aan deze bevolkingsgroei werd geleverd door een constante stroom van immigranten vanaf het vaste land. Geschat wordt, dat in de duizend jaar tussen het begin van de derde eeuw v.C. en het begin van de achtste eeuw meer dan 1,2 miljoen mensen in Japan gearriveerd zijn. Een gelaagde maatschappij
De Yayoi-cultuur was net zo min een eenheid als de Jømoncultuur dat was geweest. Er bestonden aanzienlijke regionale verschillen, bijvoorbeeld in de mate waarin de rijstbouw de teelt van andere granen overheerste, in de vorm en decoratie van het aardewerk, in het gebruik van bronzen voorwerpen, en in begrafenisgebruiken. Interessant is, dat in al deze opzichten het oosten van Japan behoudender was dan het westen. Eén oorzaak zal geweest zijn, dat West-Japan in de Jømon-periode dunner bevolkt was geweest dan de het oosten, en de dragers van de Yayoi-cultuur zich daar dus gemakkelijker konden vestigen. De Yayoi-cultuur was ook qua politieke organisatie minder primitief dan de Jømon-cultuur. Er werden permanente vestigingen gebouwd, omgeven door een gracht en een palissade en overheerst door, naar de dikte van de palen te oordelen hoge gebouwen – wachttorens, volgens sommigen. Er was duidelijk sprake van een gelaagde maatschappij; in een Chinese kroniek van het einde van de derde eeuw, de Weizhi (Geschiedenis van de Wei-dynastie; 220-265), wordt vermeld, dat er meer dan honderd staatjes waren in Land van Wa (‘Wa’ was de Chinese benaming voor de Japanse archipel als geheel), met dertig waarvan China diplomatieke contacten onderhield. 17
Boot 2009 DEF.indd 17
24-9-09 14:42
De meeste van deze rijkjes blijken onderhorig te zijn aan ‘de Koningin’, die haar hoofdstad heeft in het land Yamatai. De Weizhi beschrijft de weg daarheen (jammer genoeg op zo een manier dat nog niemand hem na heeft kunnen reizen), en somt de nederzettingen op die aan de route liggen. De bevolking van deze nederzettingen varieert van goed duizend families op het eilandje Tsushima, halverwege het Koreaanse schiereiland en Ky¡sh¡, tot wel zeventigduizend families in de hoofdstad van de koningin. Na wat bijzonderheden gegeven te hebben over zeden en gewoontes (de mannen tatoeëren zich; de vrouwen zijn zedig) en lokale producten (parels, groene jade, cinnaber), vervolgt de tekst met het verhaal over de koningin. Zeventig, tachtig jaar lang had een koning geregeerd over het land, maar dat was uitgelopen op een onderlinge strijd die zich vele jaren had voortgesleept. Om daar een einde aan te maken, had men gezamenlijk besloten een koningin te benoemen. Men koos ene Pimiko (Himeko), ‘die de geesten diende en het volk goed kon misleiden’. Zij woonde in een groot paleiscomplex, verzorgd door duizend slavinnen; slechts één man had toegang tot haar, die haar voorzag van eten en drinken, en haar woorden overbracht. Toen zij overleed, werd zij begraven in een grafheuvel met een doorsnede van meer dan honderd passen, en meer dan honderd slaven werden met haar begraven. Men stelde weer een koning aan, maar het land gehoorzaamde hem niet en er volgde een bloedbad. Daarop besloot men opnieuw een koningin aan te stellen; de keus viel op Toyo, een meisje van dertien jaar uit Pimiko’s familie. Hier breekt het verhaal af. Het is in sommige opzichten een sprookje in Chinese stijl, maar het is op een plaats stevig in de historische werkelijkheid verankerd. In 239, zo vertelt de tekst, stuurt Pimiko een eerste gezantschap naar de keizer van de Wei; er zouden er tot 247 nog twee volgen. De keizer is blij verrast, toont zich erkentelijk voor haar geschenken, en geeft eigen geschenken terug, onder andere honderd bronzen
Spiegel
18
Boot 2009 DEF.indd 18
24-9-09 14:42
spiegels. Deze bronzen spiegels, althans Chinese spiegels van een speciaal model die in deze jaren gedateerd zijn, worden in geheel West- en Midden-Japan in grafheuvels gevonden. Wat of wie Pimiko en Toyo ook precies geweest mogen zijn, dat er in deze tijd een geordend staatsverband bestond dat relaties onderhield met China, is zeker.
De Kofun-periode Het culturele zwaartepunt van de Yayoi-cultuur was rond 250 n.C. komen te liggen in de vlakte van Yamato (Kansai). Rond 300 begint hier de overgang van de Yayoi- naar de Kofun-periode. De periode wordt Kofun-periode genoemd, omdat in die tijd belangrijke doden in een grafheuvel (kofun) werden begraven. Het gebruik was afkomstig uit China en via Korea Japan binnengekomen, waar het het eerst aansloeg in de landstreek Yamato. Vandaar verspreidde het zich naar het westen – de streek langs de Japanse Binnenzee, gedeelten van Ky¡sh¡ – en naar het oosten, vooral naar het gebied aan de noordelijke rand van de Kantø-vlakte. Al met al zijn er ruim tienduizend grafheuvels bekend. Een aantal daarvan zijn gigantische bouwwerken, die getuigen van de macht en de rijkdom van de erin begraven vorsten en van een hoogontwikkelde sociale organisatie. Wat vertellen de archeologische vondsten? De grafheuvels bevatten grafgiften die de hoge status van de overledene onderstrepen. Belangrijke grafgiften waren de bronzen spiegels, die vanaf het begin van de vierde eeuw ook in Japan werden gegoten, en sieraden van jade, jaspis, en dergelijk gesteente. Een ander statusverhogend materiaal was ijzer; vanaf de late vierde eeuw werden ijzeren wapens en harnassen als grafgift gebruikt. Blijkens de grafvondsten onderhield de Japanse elite intensieve contacten met Korea: vele voorwerpen hebben hun pendant in Korea en ook de grafschilderingen laten Koreaanse invloed zien. Een parallel met Korea is het toenemende belang van ruiters, dat uit de grafvondsten blijkt. Harnassen en uitrustingsstukken voor paarden, die dateren uit de tweede helft van de vijfde eeuw en later, komen overeen met vondsten die gedaan worden op het Koreaanse schiereiland. Aan Koreaanse kant beperken de archeologische bewijzen voor contacten met Japan zich vooralsnog tot een zeventandig zwaard uit 369, en een uit 414 daterende stèle van Koning Køkaido van Koguryo˘. Het zwaard draagt een inscriptie waarin de koning en de kroonprins van de staat Paekche zeggen ‘te hopen op het voortduren van de goede relaties met de koning van Wa’, en in de inscriptie op de stèle wordt melding gemaakt van een strijd met ‘het leger van Wa’. Het karakter Wa zou een aanduiding van Japan moeten zijn en bewijzen, dat in elk geval twee van de drie staatjes op het Koreaanse schiereiland, het in het zuid-westen gelegen Paekche en het noordelijke Ko guryo˘, relaties hebben onderhouden met Japanse machthebbers. Aardewerk
Wat de archeologische vondsten ook duidelijk maken, is dat er een grootscheepse immigratie van Koreaanse handwerkslieden heeft plaatsgevonden. Het meest sprekende voorbeeld is de aardewerk-typologie. Het aardewerk van de Kofun-periode 19
Boot 2009 DEF.indd 19
24-9-09 14:42
wordt in twee soorten onderscheiden, Suebe en Hajibe. Suebe-aardewerk werd in geheel West-Japan vervaardigd. Het is grijs aardewerk, dun en licht, op een pottenbakkerswiel gedraaid en bij hoge temperaturen gebakken. De productie begon op Ky¡sh¡ en verspreidde zich vandaar (eind vierde, begin vijfde eeuw) naar de Kansai, waar het tot in de achtste eeuw werd vervaardigd. Typologisch en technisch lijkt het Suebe-aardewerk als twee druppels water op wat tezelfdertijd in Korea gemaakt werd, zij het dat het Japanse pas relatief laat, vanaf de zevende eeuw, werd geglazuurd. Het aardewerk is in hoge mate gestandaardiseerd, wat wijst op het bestaan van een soort van gilde dat zijn producten her en der in Japan vervaardigde. Haniwa Het andere aardewerk, Hajibe, is rood en vormt een natuurlijke voorzetting van het aardewerk van de late Yayoi-tijd. Het verspreidde zich vanuit de Kansai over Japan, en de productie bereikte haar hoogtepunt in de vijfde eeuw. Het wordt in kleinere aantallen aangetroffen dan het Suebe-aardewerk, maar het verspreidingsgebied is groter: in de achtste eeuw komt het zelfs in Hokkaidø voor. Het belangrijkste voortbrengsel van de Hajibe-traditie is de haniwa. Oorspronkelijk waren dat eenvoudige cilinders van gebakken klei, maar wel dra werden er ook beelden gemaakt van mensen, dieren, huizen en gebruiksvoorwerpen. In de zesde eeuw zien wij zelfs haniwa die volledig geharnaste krijgers en fraai opgetuigde paarden uitbeelden. Haniwa werden opgesteld rond en op de grafheuvels. Zeventandig zwaard De overeenkomst met China is frappant, dus het gebruik zal ongetwijfeld door het Chinese voorbeeld zijn geïnspireerd, maar in Japan kreeg het, net als de bouw van de grafheuvels, het eerst voet aan de grond in de Kansai. Vandaar verspreidde het zich naar West- en Oost-Japan. In West-Honsh¡ en in Ky¡sh¡ waren haniwa relatief zeldzaam, maar in het noorden van de Kantø worden zij in grote aantallen gevonden. Het vervaardigen van haniwa bleef daar ook langer in zwang dan in de Kansai, waar het aan het einde van de zesde eeuw alweer uit de mode begon te geraken.
20
Boot 2009 DEF.indd 20
24-9-09 14:42
Archeologie en geschiedenis
Het archeologische materiaal van de Yayoi- en Kofun-periodes bewijst, dat er banden bestonden met Korea en China, en toont aan hoe belangrijk die banden waren. Het probleem is, hoe deze archeologische gegevens te rijmen vallen met wat er in de oudste geschreven bronnen als geschiedenis staat opgetekend. Een sprekend, en nog steeds heikel, voorbeeld zijn de relaties met Korea. In de oudste kronieken wordt het voorgesteld alsof Japan daar een kolonie had, Mimana geheten, die in 369 zou zijn gesticht. Door de stichting van deze kolonie raakte Japan betrokken in de strijd tussen de Koreaanse staatjes. In 391 voerde het strijd met Paekche en met het in de zuidoost-hoek van het schiereiland gelegen Silla, en in 404 volgde een oorlog met Koguryo˘. Een eeuw later, in 512, werden vier districten van Mimana afgestaan aan Paekche, dat toen Japans bondgenoot was, en in 562 werd het gehele gebied veroverd door Silla. Haniwa van man in harnas Dit verhaal wordt in de bronnen omstandig verteld, met naam en toenaam van de bevelvoerende generaals en met verslagen van de deliberaties aan het hof. De enige archeologische vondsten echter die als bewijs voor deze twee eeuwen durende Japanse aanwezigheid in Korea zouden kunnen gelden, zijn de stèle en het zwaard, en de overeenkomsten in grafvondsten tussen Kaya en Japan waarover hierboven is gesproken. De Chinese kronieken bieden enig soelaas. In de Geschiedenis van de Song-dynastie (Song-shi) worden voor de periode van 421 tot 478 de namen genoemd van vijf heersers van Wa, die gezantschappen naar de keizer hadden gestuurd. Wat zij wilden, waren titels. Twee van deze titels gaf de keizer grif: ‘GrootGeneraal die het Oosten Pacificeert’ en ‘Koning van het Land Wa’. Over een derde titel deed hij moeilijker: ‘Keizerlijk Opperbevelhebber van de Zes Landen Wa, Paekche, Silla, Mimana, Chinhan en Ma han.’ Toch werd ook deze titel wel gegeven, onder andere aan de laatste heerser van de reeks, die in een lange brief aankondigde van plan te zijn Koguryo˘ aan te vallen. Het is onmogelijk de in de Chinese kroniek genoemde heersers te identificeren met personen die in de Japanse bronnen worden genoemd, maar de vermeldingen maken het wel waarschijnlijker, dat een staat op de Japanse eilanden militair en politiek betrokken was bij de strijd op het Koreaanse schiereiland.
Boot 2009 DEF.indd 21
24-9-09 14:42
Het ontstaan van het keizerrijk Japan begon te schrijven in de loop van de zesde eeuw. Het schrift werd geïntroduceerd vanuit Korea, en het zullen in eerste instantie immigranten van het vasteland geweest zijn die als klerken optraden. Zij bedachten de aanpassingen die het mogelijk maakten met behulp van de Chinese ideogrammen Japanse klanken weer te geven. Het schrift stelde de Japanse elite in staat vast te leggen wat zij belangrijk vond, en dat blijken, in een latere formulering, vooral ‘keizersannalen en verhalen van vroeger’ geweest te zijn: mythen, legenden, genealogieën, en heldendaden van het voorgeslacht. Deze teksten zijn uiteindelijk (zij het zeker niet volledig of onveranderd) opgenomen in de oudste Japans kronieken Kojiki (712) en Nihon shoki (720). De Yamato-clan
Kojiki en Nihon shoki geven een beeld van Japan zoals het eruit zag aan het einde van de Kofun-periode. De maatschappij was georganiseerd in aristocratische clans (uji) en erfelijke corporaties (be). Zowel de uji als de be werden bijeengehouden door reële of veronderstelde relaties van bloedverwantschap. De macht lag in handen van een coalitie van aristocratische clans die gevestigd waren in de landstreek Yamato. De belangrijkste van hen wordt de Yamato-clan genoemd. Daaromheen was een aantal andere clans gegroepeerd die hun afstamming terugvoerden op goden die tezamen met de goddelijke voorvader van de Yamato-clan ‘van de Hoge Velden des Hemels waren afgedaald’, of op vroegere leiders van de Yamato-clan. De rijkdom van de clans bestond uit mensen en land. De mensen waren georganiseerd in de be, die in het leven waren geroepen ter vervulling van één bepaalde taak, met de uitvoering waarvan alle leden van de be erfelijk waren belast. De taak van een be kon variëren van het vervaardigen van aardewerk (Suebe, Hajibe) of het reciteren van oude mythen en legenden van de clan (Kataribe) tot het bebouwen van het land of de visvangst. Het landbezit bestond uit her en der verspreide domeinen, die werden bewerkt door ter plaatse daartoe ingestelde be. De Yamato-coalitie was, meestal als bondgenoot van Paekche, betrokken bij de oorlogen op het Koreaanse schiereiland tussen de staatjes Silla, Paekche en Koguryo˘. De kronieken beschrijven althans een voortdurend va-et-vient van gezanten en bevelhebbers, en de uitzending van Japanse legers. Het was in het kader van deze contacten, dat in 551 de koning van Paekche een Boeddha-beeld van goud en koper schonk aan 22
Boot 2009 DEF.indd 22
24-9-09 14:42
Kinmei, de leider van de Yamato-clan. Hij deed zijn geschenk vergezeld gaan van wat soetra’s en van een brief waarin hij het boeddhisme van harte aanbeval. Kinmei legde aan zijn belangrijkste ‘ministers’ de vraag voor, of het beeld moest worden vereerd. De meningen waren verdeeld. Soga no Iname (data onbekend), was voor: ‘Alle landen in het westen vereren hem zonder uitzondering. Zou alleen Japan hem de rug toekeren?’ De leiders van de clans Mononobe en Nakatomi verzetten zich echter, en uitten de vrees, dat het vereren van deze buitenlandse godheid de toorn zou opwekken van de Japanse goden. Kinmei besloot hierop het beeld aan Iname te geven, die het bij wijze van experiment privé mocht vereren. Verheugd nam Iname het beeld in ontvangst en richtte een van zijn huizen in als tempel. Ondanks dit verstandige compromis had de introductie van boeddhisme kennelijk toch een tweespalt veroorzaakt in de coalitie, want vele jaren later, in 585, zien wij de leiders van de Mononobe en Nakatomi voor keizer Bidatsu betogen, dat de epidemieën ‘die het land sinds de regering van Kinmei teisteren en het volk dreigen uit te roeien’, wel het gevolg moeten zijn van de verering van de Boeddha door de Soga. Bida tsu liet zich overtuigen en beval dat er een einde gemaakt moest worden aan de boeddhistische religie. Nog dezelfde maand ging Mononobe no Moriya (data onbekend) naar de tempel toe en stak die in brand. Wat er restte van het beeld, werd in het kanaal van Naniwa gegooid.
Kroonprins Shøtoku
23
Boot 2009 DEF.indd 23
24-9-09 14:42
De macht van de Soga In 587 volgde de ontknoping. In dit jaar werd de beslissende slag tussen de voor- en tegenstanders van het boeddhisme geleverd; de voorstanders, onder leiding van Soga no Umako (overl. 626), wonnen. Umako greep zijn kans en begon met de uitvoering van een ambitieus hervormingsprogramma. Hij werd bijgestaan door een lid van de Yamato-clan, de nog jonge maar geniale kroonprins Shøtoku (574622). De maatregelen en initiatieven die het tweetal nam, waren gericht op het versterken van de positie van de Yamato-clan ten koste van de overige clans; het hoofd van de Yamato-clan moest een autocratische heerser worden, de evenknie van de koningen van de Koreaanse staatjes en de Chinese keizers. Een van de maatregelen van de hervormers was het instellen van een systeem van hofrangen (603). De traditionele, op erfelijke titels gebaseerde hiërarchie van de aristocratische clans moest doorbroken worden: voortaan zou men zijn positie niet aan zijn voorouders, maar uitsluitend aan zijn vorst te danken hebben. Het sluitstuk van de hervormingen was de uitwisseling van gezantschappen met China, dat na eeuwen van verdeeldheid in 589 herenigd was door de Sui-dynastie (581618). Er waren redenen te over voor het zenden van gezantschappen: het verhoogde de status van de Yamato-clan, voor de nagestreefde moderniseringen was Chinese kennis onontbeerlijk, en om het boeddhisme in Japan op poten te zetten, moesten Japanse monniken in China gaan studeren en Chinese monniken werden uitgenodigd. Bovendien had de Sui-dynastie zich gemengd in de oorlogen in Korea, waarin ook Japan betrokken was. Het eerste gezantschap werd in 607 naar China gezonden. Het was een jaar later al weer terug, met een tegengezantschap van de Sui bij zich, dat nog in hetzelfde jaar weer naar China terugreisde, begeleid door een tweede Japans gezantschap.
Høry¡ji (tempel gesticht door kroonprins Shøtoku)
Boot 2009 DEF.indd 24
24-9-09 14:42
De keizer Het Japanse woord dat wij met ‘keizer’ vertalen is tennø. Elke andere
keizer, ook die van China, heet in het Japans officieel køtei. Het woord tennø is in 608 bedacht door kroonprins Shøtoku, die in het kader van zijn diplomatieke briefwisseling met de keizer van de Sui-dynastie een term nodig had die duidelijk maakte, dat de heerser van Japan de gelijke was van de keizer van China – een behoefte waar het Chinese vocabulaire niet in voorzag. In deze zin is Shøtoku’s tante Suiko de eerste die met recht ‘keizerin’ genoemd kan worden; in het geval van haar tweeëndertig voorgangers is het een anachronisme. Andere woorden voor ‘keizer’ zijn økimi en mikado. Het eerste betekent ‘grote vorst’, maar de term devalueert al snel. Vanaf de zevende, achtste eeuw wordt hij al algemeen gebruikt als een titel voor keizerlijke prinsen en prinsessen. Mikado betekent ‘verheven poort’, maar wordt overdrachtelijke gebruikt voor ‘keizerlijk paleis’ en voor de bewoner van dat paleis, de ‘keizer’. Het was voor gewone Japanners de gangbare term; vandaar, dat ons spelletje tric-trac en de operette van Gilbert en Sullivan beide ‘Mikado’ heten. Naast deze twee Japanse woorden bestaat er ook nog een woord van Chinese origine, tenshi, dat ‘zoon des hemels’ betekent. Die term werd overigens ook door de keizer van China gebezigd. De namen waaronder de keizers in de keizerslijst (zie Appendix I) zijn op genomen, zoals Jinmu, Kinmei, Bidatsu of Suiko, zijn posthume namen. Het gebruik van posthume namen is rond 780 eeuw uit China overgenomen. De namen van alle eerdere keizers tot en met Kønin zijn toen alsnog vastgesteld. De posthume naam is bedoeld om over overleden keizers te kunnen praten zonder het taboe van hun echte naam te schenden. Dit taboe geldt nog steeds. Japanners spreken niet over Hirohito, maar over Shøwa-tennø, want Shøwa (1926-1988) is de naam van zijn regeringsperiode geweest en na zijn overlijden zijn posthume naam geworden. Wanneer een keizer dezelfde posthume naam krijgt toebedeeld als een voorganger, komt er het voorvoegsel Go-, ‘de latere’, voor zijn naam. Bijvoorbeeld Go-Daigo naast Daigo, Go-Hanazono naast Hanazono. Geen naam is meer dan een keer herhaald. De keizerlijke clan is de enige clan (familie) in Japan die geen clan- of familienaam heeft. Indien leden van de keizerlijke clan om welke reden dan ook uit de clan werden gezet, kregen zij een clan-naam toegewezen. De gebruikelijkste clan-namen waren in zulke gevallen Tachibana, Taira of Minamoto.
Een staatsgreep Het tweede gezantschap naar de Sui had een groot aantal Japanse studenten bij zich, die in China zouden blijven studeren. De kennis die zij daar opdeden, was nieuw en soms brisant, zoals blijkt uit het voorbeeld van Minabuchi no Jøan (data onbekend). 25
Boot 2009 DEF.indd 25
24-9-09 14:42
Jøan, die van 608 tot 640 in China verbleef en dus de val van de Sui- en de stichting van de Tang-dynastie (618-907) had meegemaakt, werd na zijn terugkeer de leraar van de twee beroemdste samenzweerders uit de Japanse geschiedenis, prins Naka no Øe (de latere keizer Tenji) en Nakatomi no Kamatari (614-669). “Uit vrees dat hun frequente ontmoetingen anders argwaan zouden wekken,” zegt de kroniek, “namen zij de gele boekrollen ter hand en bestudeerden zij persoonlijk de leer van Confucius bij Meester Minabuchi.” Wij mogen aannemen, dat zij de lessen niet enkel als excuus gebruikt zullen hebben om hun samenzwering op touw te zetten, maar dat zij ook veel van Jøan’s in China opgedane inzichten zullen hebben opgestoken. Prins Naka no Øe en Nakatomi no Kamatari voerden in 645 de staatsgreep uit die een einde maakte aan de macht van de Soga. De belangrijkste Soga werden gedood en hun aanhangers werden uitgerangeerd, een van hun eigen medestanders, prins Karu, werd als keizer Køtoku op de troon gezet, en voor het eerst in de Japanse geschiedenis werd, naar Chinees voorbeeld, een jaarperiode afgekondigd. Die kreeg, zoals te doen gebruikelijk was, een programmatische naam: Taika, Grote Verandering. Wat er zou gaan veranderen, werd in de eerste maand van het volgende jaar bekend gemaakt in een lang keizerlijk edict. Inhoudelijk lag het hervormingsprogramma geheel in het verlengde van het beleid van kroonprins Shøtoku en Soga no Umako: het vestigen van een gecentraliseerde keizerlijke autocratie, naar Chinees model, en met gebruikmaking van het gehele bureaucratische instrumentarium dat in China was ontwikkeld.
Hervormingen De meeste van de voorgenomen hervormingen werden in de tweede helft van de zevende eeuw doorgevoerd. Prins Naka no Øe, die in 661 als keizer Tenji de troon besteeg, hield dertig jaar lang de leiding stevig in handen. Na zijn dood in 672 werd zijn rol overgenomen door zijn jongere broer keizer Tenmu, die op zijn beurt werd opgevolgd door zijn vrouw (tevens Tenji’s dochter) keizerin Jitø. Het was dus een kleine, hechte groep binnen de keizerlijke familie die verantwoordelijk was voor de uitvoering van het hervormingsprogramma. Het bestel dat zij oprichtten, is tot diep in de negentiende eeuw de norm gebleven, hoezeer de praktijk soms ook afweek. Toen in 1868 een nieuwe groep van ambitieuze hervormers het laatste shogunaat ten val had gebracht, was ‘herstel van het directe keizerlijk bewind’ het doel dat zij wilden bereiken. In 1885 werd naar westers voorbeeld een kabinet van ministers ingesteld, maar tot dan toe was de organisatie en de nomenclatuur van het keizerlijke bewind grotendeels gebaseerd op wat Tenji, Tenmu en Jitø hadden opgebouwd. De belangrijkste hervormingen waren: 1. Het oprichten van een centrale en provinciale bureaucratie naar Chinees model, met het daarbij behorende hiërarchische systeem van functies en rangen en een daaraan gekoppelde salariëring. 26
Boot 2009 DEF.indd 26
24-9-09 14:42
2.
3. 4.
5. 6. 7.
Het afkondigen van wetten en reglementen waarin niet alleen strafrechtelijke bepalingen waren neergelegd, maar ook de instellingen van de bureaucratie, de volmachten en taken van de verschillende ministeries en diensten, et cetera werden gedefinieerd. Het afschaffen van het privé-bezit van land en horigen: alle land behoorde toe aan de keizer, en iedereen was ’s keizers onderdaan. Het aanleggen van bevolkingsregisters. De eenheid voor deze registers was de ko. Hoewel dit gewoonlijk vertaald wordt met ‘familie’, waren de ko zo ingedeeld, dat elke ko vier tei, volwassen mannen, telde, van wie er een dienstplichtig was. De ko was, kortom, een fiscale eenheid, geen natuurlijke familie. Het periodiek (‘om de zes jaar’, schreef de wet voor) herverdelen van het beschikbare rijstbouwland over de boeren op grond van de bevolkingsregisters. Het instellen van een landelijk, uniform systeem van belastingen en corvees. Het instellen van een dienstplichtleger; dienstplicht was een speciaal corvee.
De hervormingsmaatregelen hingen logisch samen. De kern was de oprichting van een centrale en provinciale bureaucratie. Aangezien geen bureaucratie kan werken zonder reglementen en voorschriften, kwamen die er, in de vorm van wetboeken die min of meer onveranderd van de Chinese Tang-dynastie werden overgenomen. Om de bureaucratie te kunnen betalen, moest belasting worden geheven. Voor het heffen van de belastingen was een fiscale basis nodig; om die te creëren werden het land en de bevolking – tot nog toe het eigendom van de aristocratische clans – geconfisqueerd. De Japanse economie was nog uiterst primitief. Het innen van belastingen in geld was niet mogelijk. Men koos dus – ook weer in navolging van China – voor een stelsel van belastingen en corvees dat staat en hof direct toegang gaven tot wat zij nodig hadden: voedsel, textiel, en mankracht. Voedsel werd opgebracht door de grondbelasting, die bestond uit een bepaald percentage van de oogst (rijst, eventueel ook andere granen). Om er zeker van te zijn dat al het beschikbare land bebouwd zou worden, streefde de regering een gelijkmatige verdeling van de boerenbevolking over het land na. Dit impliceerde, dat er bevolkingsregisters moesten worden aangelegd waarin werd bijgehouden welke families er waren, en uit hoeveel leden (‘monden’ was de fiscale term) die familie bestond. Op grond van deze bevolkingsregisters werd het beschikbare rijstbouwland dan periodiek onder de boerenfamilies herverdeeld. De basis voor een toewijzing was het aantal monden waaruit de familie bestond. Verder moest elke familie naar rato van het aantal monden een belasting in natura afdragen. Deze werd meestal voldaan in rollen zelf geweven textiel, maar kon ook uit lokale producten bestaan, zoals vis, zout, et cetera. De familie was ook verantwoordelijk voor de vervulling van de corveediensten. Deze werden onderscheiden in: 1. de verplichting om jaarlijks zestig dagen te dienen in de provinciale hoofdstad (zøyø) 2. de verplichting om jaarlijks tien dagen te dienen in de keizerlijke hoofdstad (saieki) 27
Boot 2009 DEF.indd 27
24-9-09 14:42
3. de militaire dienstplicht (heishiyaku). De saieki kon meestal worden afgekocht met nog meer rollen textiel, want het was niet erg praktisch grote groepen mensen lange reizen naar de hoofdstad te laten maken. De dienstplicht werd ook niet door alle gezonde mannen van tussen de 20 en de 60 jaar vervuld, maar slechts door een op de vier (later een op de drie). Die waren dan wel het haasje. Zij waren allemaal verplicht jaarlijks enige tientallen dagen te oefenen. Degenen van hen die in de hoofdstedelijke garderegimenten werden opgenomen, moesten één jaar dienen in de hoofdstad, en de dienstplicht van de soldaten die in de grensbewakingstroepen terecht kwamen, die vooral op Ky¡sh¡ waren gelegerd, duurde drie jaar. De taken die men in het kader van de andere corvees vervulde, waren bijvoorbeeld het onderhoud van wegen, bruggen en overheidsgebouwen, het ontginnen van nieuw bouwland, en het transport van de belastingopbrengsten. Boeren en aristocraten De boerenfamilies waren door al deze veranderingen niet veel beter of slechter af, maar de aristocratische clans hadden door de Taika-hervormingen een flinke veer moeten laten. Niet alleen werden zij onteigend, ook raakten zij hun erfelijke privileges kwijt. Een compromis was noodzakelijk, en werd gevonden door de leden van de aristocratische clans te benoemen in hoge functies in de bureaucratie, zodat zij in elk geval hun status van voor de hervormingen konden behouden. Bij werk behoort een salaris. Hun salaris kregen de bureaucraten in de vorm van de zogenaamde eetlenen. In concreto betekende dit, dat hun een aantal exact gelokaliseerde boerenfamilies werd toegewezen. Wat deze families (drieduizend voor de hoogste functie) jaarlijks opbrachten aan belasting en afgekochte corveeverplichtingen, konden de leden van een aristocratische clan als hun eigen inkomen beschouwen. Eetlenen werden toegekend op basis van de bureaucratische functie die een aristocraat vervulde, van de hofrang waarin hij was bevorderd, en van de verdiensten die hijzelf of zijn voorouders jegens staat en keizer hadden gehad. Uiteraard profiteerden sommige clans van deze ruil, en pakte hij onvoordelig uit voor de clans die zich bij de staatsgreep afzijdig hadden gehouden of aan de verkeerde kant hadden gestaan. De clan die er – na de keizerlijke clan – het beste afkwam, was de nieuw gestichte clan Fujiwara. Dat waren de afstammelingen van Nakatomi no Kamatari, die in 669, op zijn sterfbed, van de keizer de nieuwe clannaam Fujiwara had ontvangen. Het waren vooral de omvangrijke toekenningen van eetlenen op grond van verdienste, die deze clan zo sterk maakten. Deze categorie van ‘eetlenen’ was tot op zekere hoogte erfelijk, en vormde zo een solidere basis voor het behoud van de status van de clan dan de toekenningen op grond van functie en rang, die immers intrinsiek tijdelijk en persoonsgebonden waren.
28
Boot 2009 DEF.indd 28
24-9-09 14:42
De Nara-periode: 710 -794 In de Nara-periode was Japan nog op zoek naar een eigen vorm. Dat geeft de periode iets tweeslachtigs. Aan de ene kant werd de lijn van de Taika-hervorming krachtig voortgezet, wat zich onder andere uitte in de bouw van een permanente hoofdstad en het onderhouden van intensieve contacten met China. Aan de andere kant werden er maatregelen genomen die lijnrecht tegen de fundamenteelste principes van de Taikahervormingen ingingen, en erop wijzen dat Japan toch aristocratischer gebleven was dan het zelf-gekozen bureaucratische model zou doen vermoeden. Nara en Naniwa
Men kan moeilijk een bureaucratisch apparaat hebben zonder een vaste zetel van de regering. Bovendien is de hoofdstad een essentieel onderdeel van de Oost-Aziatische keizerlijke ideologie. Vanaf het begin van de Taika-hervormingen werden dan ook hoofdsteden gesticht: keizer Køtoku vestigde de zijne in Naniwa, Tenji in Øtsu, Tenmu in Kiyomihara, keizerin Jitø de hare in Fujiwara, en keizerin Genmei de hare in Heizei, beter bekend als Nara. Van al deze hoofdsteden kan Naniwa nog de meeste aanspraak maken op het predikaat permanent. De stad is enige jaren lang de keizerlijke residentie geweest, en heeft tot aan het einde van de achtste eeuw als een tweede hoofdstad gefungeerd. Maar de stad die door de geschiedenis als eerste hoofdstad is aangewezen, en die als eerste Japanse stad haar naam aan een historische periode gaf, was Nara. Nara werd in 710 betrokken, en bleef de hoofdstad tot 784. Nara was aangelegd volgens het gangbare model van de Chinese hoofdstad: rechthoekig, met een raster van straten die van oost naar west en van noord naar zuid liepen en met het keizerlijke paleis en alle regeringsbureaus als één, apart ommuurd, complex in het midden aan de noordkant. Het belangrijkste verschil met de Chinese steden was dat de stad zelf niet was ommuurd. De afmetingen van de stad waren 4,8 x 4,3 km, maar dit gebied kan nauwelijks helemaal volgebouwd zijn geweest. De bevolking van de stad wordt geschat op maximaal 100.000, op een bevolking van Japan als geheel van circa 5,7 miljoen. De grote compilaties In de eerste jaren van de Nara-periode werd een viertal belangrijke compilaties gemaakt, die direct met de inrichting van de bureaucratie te maken hadden. De twee historische kronieken, Kojiki (712) en Nihon shoki (720), zijn al genoemd. 29
Boot 2009 DEF.indd 29
24-9-09 14:42
De andere twee belangrijke compilaties zijn de Fudoki en de Yørø-codex. De Fudoki vertelden het centrale bestuur alles wat het weten wilde over de provincies: geografie en bestuurlijke inrichting, lokale voortbrengselen, de kwaliteit van de landbouwgrond, en plaatselijke mythen en legenden. Zij werden per provincie gecompileerd door de provinciale besturen, die daar in 713 opdracht toe gekregen hadden. De Yørø-codex is de definitieve herziening van eerdere wetboeken, en kwam in 718 tot stand. Stuk voor stuk bevatten deze teksten essentiële informatie voor de beginnende bureaucratie. Kojiki en Nihon shoki bevatten onder andere de mythen en legendes van de stichting van het rijk. Beide teksten laten de regerende Yamato-clan afstammen van een zekere keizer Jinmu, die op zijn veroveringstocht vanuit Zuidoost-Ky¡sh¡ via de Binnenzee in Yamato was aangekomen. Hier had hij te Kashiwabara zijn paleis gebouwd, en had hij in 660 v.C. de troon bestegen: de traditionele stichtingsdatum van de Japanse staat. Deze Jinmu was een kleinzoon van de god Ninigi no mikoto, die op zijn beurt de kleinzoon was van de hoofdgod van het pantheon, de zonnegodin Amaterasu ømikami. Op haar bevel was Ninigi van ‘de Hoge Velden des Hemels’ afgedaald naar de aarde (lees: Japan) om die tot in lengte van dagen te regeren. ‘Hij en zijn nageslacht’, zo had de instructie van Amaterasu geluid. De keizers regeerden dus over Japan krachtens een dubbele verovering (die van Ninigi van de aarde en die van Jinmu van Yamato), een goddelijke afstamming (van de zonnegodin), en een hemelse investituur (door de zonnegodin). Deze keizerlijke ideologie, die in de zevende eeuw is ontwikkeld en in de achtste eeuw werd geboekstaafd, is tot de Tweede Wereldoorlog ongewijzigd gebleven. Inbreuken op de Taika-hervormingen
Dit is de ene kant van de zaak: een versterking van de macht van de staat en de keizer. Andere maatregelen, die in dezelfde periode genomen worden, hebben een tegengestelde tendens, en lijken eer de aristocraten ten goede te komen. Dat geldt in eerste instantie voor wetgeving met betrekking tot landbezit. Al vrij vroeg, in 723, werd een wet afgekondigd die afweek van het principe dat alle land aan de keizer toebehoorde. De wet hield in, dat particulieren die geïnvesteerd hadden in de ontginning van nieuw rijstland, toestemming kregen om dit land gedurende drie generaties in eigendom te houden. Toen dit geen voldoende stimulans bleek te zijn om particulieren tot investeringen te bewegen, werd een volgende wet afgekondigd, die nieuw ontgonnen land in permanent en volledig eigendom gaf aan de ontginner (743). Beide wetten waren bedoeld als een premie op investeringen waarvan de regering uiteindelijk ook de vruchten plukte, want over dit land moest wel grondbelasting worden afgedragen. Degenen die er het meest van profiteerden, waren echter de investeerders zelf, de aristocratische clans en de grote tempels en kloosters in de hoofdstad. Een tweede principe dat werd opgegeven, was de algemene dienstplicht. Volgens de Taika-hervormingen was militaire dienst een vorm van corvee. In het begin van de Nara-periode hadden de dienstplichtlegers zich goed van hun taak gekweten in 30
Boot 2009 DEF.indd 30
24-9-09 14:42
De provincies van Japan
31
Boot 2009 DEF.indd 31
24-9-09 14:42
01 02 03 04 05 06 07 08 09 10 11 12 13 14 15 16 17
Chikuzen Buzen Bungo Chikugo Hizen Higo Hy¡ga Øsumi Satsuma Nagato Suø Iwami Aki Izumo Bingo Bitch¡ Høki
18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34
Mimasaka Bizen Harima Inaba Tajima Tango Tanba Settsu Izumi Kawachi Yamashiro Kii Yamato Ise Shima Iga Ømi 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51
Wakasa Echizen Mino Owari Mikawa Tøtømi Suruga Shinano Hida Kaga Etch¡ Noto Echigo Køzuke Musashi Kai Sagami 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68
Izu Awa Kazusa Shimøsa Hitachi Shimotsuke Mutsu Dewa Tosa Iyo Awa Sanuki Awaji Iki Tsushima Oki Sado
diverse campagnes die werden gevoerd ter pacificatie van in Japan wonende barbaren. In 720 had Øtomo no Tabito (665-731), gouverneur van Ky¡sh¡, een veldtocht ondernomen tegen de Hayato, die definitief werden onderworpen. De enige barbaren die toen nog overbleven, waren de Emishi in het noorden. Met hen had het Yamato-hof meer moeilijkheden. In 724 werd in Mutsu campagne gevoerd door Fujiwara no Umakai (694-737), en in 737 waren er gevechten bij Taga, in de omgeving van het huidige Sendai. Daarna was het enige tijd rustig geweest. Vanaf 774 pleegden de Emishi echter weer regelmatig invallen in Japans gebied, vooral in de Kantø. Nu voldeden de legers van dienstplichtigen kennelijk niet meer, want in 792 schafte keizer Kanmu in vrijwel alle provincies de algemene dienstplicht af. Alleen in de grensprovincies was klaarblijkelijk nog behoefte aan troepen van een redelijke omvang die als garnizoen konden dienen, want daar werd de dienstplicht voorlopig nog gehandhaafd. In de rest van het land, en ook in de lopende campagnes tegen de Emi shi, werd gebruikgemaakt van kleine, wendbare legers van bereden boogschutters, die al van oudsher, buiten de normale dienstplicht om, gerekruteerd waren uit de families van de lagere adel en provinciale notabelen. Met deze legers dwong Sakanoue no Tamuramaro (758-811) in zijn campagnes van 794, 797, 801, en 804 de Emishi tot onderwerping. Clans, keizershuis en boeddhistische clerus
Politiek gezien werd de periode beheerst door de strijd om de macht tussen de adellijke clans, het keizershuis, en de boeddhistische clerus. De winnende zet in deze strijd werd weldra het op de troon plaatsen van een keizer die de eigen factie gunstig gezind was. Aanvankelijk hadden de Fujiwara de overhand. Zij werden geleid door Fujiwara no Fuhito (659-720), die de zoon was van Fujiwara no Kamatari, keizer Tenji’s oude bondgenoot. Mede geholpen door zijn naam en afkomst, maakte Fuhito een fraaie ambtelijke carrière, die in 708 bekroond met zijn benoeming tot Minister ter Rechter Zijde (udaijin: de op twee na hoogste functie in de ambtelijke hiërarchie). Hij versterkte zijn positie en zijn invloed op het keizershuis door de huwelijken die hij zijn dochters liet sluiten: de ene trouwde keizer Monmu en de andere diens zoon, keizer Shømu. Deze Fujiwara-dames verkeerden in een goede positie om iets moois te doen voor hun broers en neven, zeker toen Shømu in 749 afstand deed van de troon ten gunste van zijn dochter keizerin Køken. Haar favoriet was een kleinzoon van Fuhito, Fujiwara no Nakamaro (706-764). Nakamaro overreedde zijn nicht om een hem goedgezinde prins als haar troonopvolger aan te wijzen, en toen Køken in 758 afstand deed ten gunste van zijn protégé, kreeg Nakamaro alle macht in handen. Hij werd benoemd tot Minister ter Rechter Zijde, later zelfs tot Opperminister (dajødaijin: de hoogste ambtelijke functie). De ex-keizerin was na haar troonsafstand geheel in de ban geraakt van de boeddhistische priester Døkyø (?-772). Nakamaro zag Døkyø’s groeiende invloed vanzelfsprekend met lede ogen aan en trachtte hem uit de weg te laten ruimen. De aanslag mislukte echter, en niet Døkyø, maar Nakamaro en zijn naaste familie werden ter dood gebracht. Køken besloot hierop de troon opnieuw te bestijgen, en benoemde Døkyø 32
Boot 2009 DEF.indd 32
24-9-09 14:42
tot Opperminister. Gedurende de zes jaren van haar tweede bewind, was Døkyø (een priester!) de machtigste man aan het hof. (Om de zaken eenvoudig te houden heeft Køken als posthume naam voor haar tweede regeringsperiode de naam Shøtoku gekregen.) Na de dood van zijn beschermvrouwe Shøtoku in 770 werd Døkyø direct verbannen. De nieuwe sterke man, Fujiwara no Momokawa (732-779), zette een kleinzoon van keizer Tenji op de troon. Deze werd in 781 opgevolgd door zijn zoon, keizer Kanmu, die een krachtig en zelfstandig heerser was, maar wel trouwde met een dochter van Momokawa, en zich bij liet staan door een andere Fujiwara, Tanetsugu (737785). Dit spel van huwelijken met de keizerlijke familie hebben de Fujiwara tot in de twintigste eeuw voortgezet. Het spel was niet origineel; ook de Soga hadden het gespeeld, en later zouden anderen het proberen, maar geen enkele andere familie in Japan heeft het met zoveel succes gedaan als de Fujiwara. Naast de aristocratische clans was er de boeddhistische clerus, die als een aparte partij meespeelde in de voortdurende machtsstrijd aan het hof. Vanuit het keizershuis gezien, was een voordeel van de priesters, dat zij, in tegenstelling tot de aristocraten, niet verdacht konden worden van dynastieke aspiraties. De gedachte ligt derhalve voor de hand, dat sommige keizers, met name Shømu en zijn dochter Køken/Shøtoku, bewust getracht hebben de boeddhistische clerus als een tegenwicht te gebruiken tegen de adellijke clans. Als groep hadden de priesters twee dingen te bieden: heil voor de gelovigen, en hun diensten als goed opgeleide intellectuelen. Zij hadden ook een duidelijk belang: donaties voor hun tempels. Die kregen zij, zowel van de keizers als van de adel. Zo stichtte keizer Shømu in 745 de Tødaiji en wijdde hij daar in 752 het gigantische bronzen beeld van Boeddha Vairocana in. De Fujiwara spendeerden grote sommen aan een andere tempel in Nara, de Køfukuji, die zij als hun familietempel beschouwden. Deze tempel vormde één complex met de Kasuga Schrijn waar hun goddelijke voorouder Koyane no Mikoto werd vereerd, die in het gevolg van de goddelijke voorvader van het keizershuis van de Hoge Velden des Hemels naar de aarde was afgedaald. Een nieuwe hoofdstad
In 784 besloot keizer Kanmu de hoofdstad te verplaatsen naar Nagaoka. Speculaties over de vraag waarom hij daartoe besloot zijn legio, bijvoorbeeld dat hij zich wilde onttrekken aan de sterk gegroeide macht van de clerus, maar de enige reden die in de bronnen wordt genoemd, is ‘het gemak voor het verkeer over water en over land’. Zijn vertrouweling Fujiwara no Tanetsugu werd belast met de bouw van de nieuwe hoofdstad, en al in de elfde maand van dat jaar kan keizer Kanmu daarheen verhuizen. In de negende maand van het volgende jaar wordt Tanetsugu, terwijl hij ‘bij fakkellicht de arbeiders aanspoorde’, dodelijk gewond door twee pijlen. Achter deze aanslag blijkt een samenzwering schuil te gaan, waarin Kanmu’s jongere broer en beoogde opvolger, kroonprins Sawara, betrokken is. De meeste samenzweerders worden geëxecuteerd, maar Sawara wordt verbannen. Onderweg naar zijn ballingsoord komt 33
Boot 2009 DEF.indd 33
24-9-09 14:42
Sawara te overlijden, en daarmee begint het volgende bedrijf van het drama. Vanaf 788 doet zich een reeks van onverklaarbare sterfgevallen voor in de keizerlijke familie, en ten laatste wordt ook de nieuwe kroonprins ziek. Er wordt gewicheld om de oorzaak van de rampspoed te achterhalen. De wichelaars (een officieel bureau in de keizerlijke bureaucratie) stellen vast, dat de oorzaak de wrokkende geest van kroonprins Sawara is, die kwaad is omdat Sawara’s graf is geschonden. De vereiste maatregelen om zijn geest te kalmeren worden getroffen, maar toch hebben deze gebeurtenissen Nagaoka een minder aantrekkelijke plaats gemaakt. In de eerste maand van 793 valt derhalve het besluit om Nagaoka op te geven en een tiental kilometers naar het noorden een nieuwe hoofdstad te bouwen. Dat wordt het huidige Kyøto, dat bijna duizend jaar lang de keizerlijke residentie zal blijven.
34
Boot 2009 DEF.indd 34
24-9-09 14:42
De Heian-periode: 794 -1192 De Heian-periode is vernoemd naar de nieuwe hoofdstad Heian-kyø, omdat in de perceptie van latere historici daar tot 1192 het centrum van de macht gelegen was. Het is de periode van de klassieke hofcultuur, beschreven in klassieke literaire werken als Genji monogatari (Het Verhaal van Prins Genji) en Makura no søshi (Het hoofdkussenboek). De toon wordt gezet door vrouwen, de liefde lijkt het meest geliefde tijdverdrijf geweest te zijn en dichten de hoogste vorm van communicatie. De geschiedenis van deze periode, passend tot ons gekomen in de vorm van in het Japans geschreven romans zoals Eiga monogatari en Økagami en niet meer in het mannelijke genre van de Chinese kroniek, leest als een opeenvolging van intriges en tot incident opgedirkte niemendalletjes, passionerend alleen voor aristocraten voor wie de grens van de hoofdstad de grens van de wereld was. Dit kan natuurlijk nooit meer dan één aspect van deze periode geweest zijn. Als er enkel verwijfde aristocraten hadden rondgelopen, had het bestel geen vierhonderd jaar kunnen bestaan. De brille van het hofleven dreigt ons soms het zicht te ontnemen op wat er verder gebeurde. Wanneer men in algemene termen tracht te beschrijven wat er verder gebeurde, komt men al snel uit op de formule, dat de Heian-periode de periode was waarin Japan in zichzelf keerde en de staat werd geprivatiseerd. Het eerste blijkt bij voorbeeld uit de geringe interesse voor contacten met China. In de Nara-periode was het ene na het andere gezantschap naar China gestuurd, en hadden vele Japanners in China gestudeerd. In de Heian-periode wordt dat anders. Na 838 zijn er geen officiële gezantschappen meer naar China gezonden. De Japanse regering stelde zich tevreden met de ontvangst van gezantschappen uit Silla en uit de Mantsjoerijse staat Bohai. Dat betekende overigens niet, dat er helemaal geen contacten meer waren met China. Het tegendeel is het geval. De activiteiten van zeerovers, de biografieën van monniken en de catalogi van bibliotheken tonen onafhankelijk van elkaar aan, dat de handel met China autonoom doorgroeide en dat velen hun weg naar China wel degelijk vonden. Wat was weggevallen, was het diplomatieke verkeer.
35
Boot 2009 DEF.indd 35
24-9-09 14:42
De privatisering van de staat De privatisering van de staat was een geleidelijk proces. Allengs splitste de staat zich op in een aantal elkaar beconcurrerende, verticaal georganiseerde facties. Elke factie werd geleid door een vooraanstaande aristocratische familie aan het hof en liep dwars door de centrale en provinciale bureaucratie heen. Gezamenlijk maar niet vereend zetten deze facties het bestuur en de economie van het land naar hun hand. Het bureaucratische systeem van de Taika-hervormingen, met al zijn functies, rangen, ministeries, diensten en bureaus, bleef bestaan, maar benoemingen in functies en rangen betekenden niet, zoals vroeger, inkomen en macht, maar dienden veeleer om de status te bevestigen die een aristocraat vanwege zijn geboorte al bezat. De belangrijkste factor die dit systeem instandhield, was het uitgesproken aristocratische waardebesef dat de gehele maatschappij doortrok. Het sprak voor iedereen vanzelf, dat keizer en hofadel – deze ‘mensen van boven de wolken’ (unjø no kata) zoals de Japanse frase luidt – het hoogste gezag bezaten. De hofadel bezat een religieus en cultureel charisma waar hij nog vele, vele eeuwen op kon blijven teren. Familiebelang en staatsbelang De hoofdstedelijke politiek kan beschreven worden als een conflict tussen familiebelang en staatsbelang, dat zich zowel binnen het keizershuis als binnen de aristocratische clans voordoet. Degenen die de hoogste status en het grootste aanzien genoten, en daardoor ook het verst konden gaan in het behartigen van de belangen van hun clan, waren de Fujiwara en de keizerlijke familie. Dit zijn dan ook de enige aristocratische clans die hun positie hebben weten te behouden. Alle andere clans, behalve de Taira en de Minamoto, die eigenlijk afstammelingen zijn van het keizershuis (zie kader), zijn aan het einde van de Heian-tijd van het toneel verdwenen.
De macht van de Fujiwara Zoals wij al hebben gezien, was de macht van de Fujiwara gebaseerd op het uithuwelijken van Fujiwara-dochters aan keizerlijke prinsen. De vader of broer kon dan als regent regeren namens zijn keizerlijke schoonzoon, neef, of kleinzoon, wat hem een unieke mogelijkheid gaf om het staatsapparaat ten eigen bate te gebruiken. De man die de Fujiwara in dit opzicht een beslissende voorsprong gaf op de concurrentie, was Fujiwara no Yoshifusa (804-872). Door handig te intrigeren wist hij de verbanning te bewerkstelligen van leden van de clans Øtomo en Tachibana, en wist hij zijn neef en schoonzoon Montoku tot troonopvolger benoemd te krijgen. Onder Montoku bracht Yoshifusa het tot Opperminister. In 858, toen zijn kleinzoon als keizer Seiwa de troon besteeg, liet hij zich bovendien benoemen tot diens regent. Dit was de eerste keer, dat iemand die geen lid was van het keizershuis, optrad als keizerlijk regent (sesshø: regent voor een minderjarige keizer). Na Seiwa’s troonsafstand in 876 werd Yoshifusa’s zoon Fujiwara no Mototsune (836-891) regent voor zijn neef keizer Yøzei, 36
Boot 2009 DEF.indd 36
24-9-09 14:42
maar Yøzei beviel hem kennelijk niet, want acht jaar later dwingt hij hem tot aftreden. De nieuwe keizer, die op deze manier dankzij Mototsune de troon heeft kunnen bestijgen, uit zijn dankbaarheid door te bevelen, dat alle zaken, groot en klein, eerst aan Mototsune voorgelegd moeten worden. Mototsune wordt daarmee opnieuw regent, maar nu van een meerderjarige keizer (kanpaku). Hij blijft deze zelfde functie vervullen onder keizer Uda, die eveneens zijn benoeming aan Mototsune te danken heeft. Nadat Mototsune gestorven was, probeerde Keizer Uda zich aan de macht van de Fujiwara te onttrekken. Hij weigerde Mototsune’s zoon Tokihira (871-909) tot regent te benoemen en bevorderde anderen, die niet tot de Fujiwara-clan behoorden, tot hoge functies. Zijn belangrijkste protégé was de geleerde literator Sugawara no Michizane (845-903), die onder Uda een pijlsnelle ambtelijke carrière maakte. Tegenstanders van Michizane dachten hem kwijt te kunnen raken door hem in 894 te laten benoemen tot gezant naar de Tang. Vanwege de onzekere toestand in China stelde Michizane echter voor het gezantschap af te gelasten. Hij kreeg zijn zin, kon in Japan blijven, en werd onder Uda’s opvolger, keizer Daigo, in 899 bevorderd tot Minister ter Rechter Zijde. Desondanks hield de Fujiwara-clan zijn macht aan het hof in stand. De nieuwe leider van de Fujiwara, Tokihira, die als Minister ter Linker Zijde (sadaijin: de op een na hoogste ambtelijke functie) Michizane’s meerdere was, wierp zich in de strijd met de beproefde wapens van intriges en achterklap. Michizane werd verweten, dat hij zijn dochter met een broer van de keizer had laten trouwen, en nu van plan zou zijn om die schoonzoon op de troon te plaatsen. De pot verwijt de ketel, zou men zeggen, maar toch slaagde Tokihira erin Michizane’s positie onhoudbaar te maken. Ondanks de steun van ex-keizer Uda moest Michizane zich in 901 de benoeming tot Gouverneur van Dazaifu laten welgevallen. Dat was niet alleen een forse demotie, hij moest er bovendien voor naar Ky¡sh¡, ver weg van de hoofdstad. Michizane ging en overleed in zijn ballingsoord, ziek en vol frustratie. Maar dat was voor het hof nog geen definitief afscheid. Een reeks van ongelukken en sterfgevallen in de keizerlijke familie en de Fujiwara-clan werden aan de wrokkende geest van Michizane geweten. Om die tot rust te brengen werd Michizane postuum tot Opperminister bevorderd. Ook stichtte men in de hoofdstad een schrijn, de Kitano Tenmang¡, waar hij als god werd vereerd. Hij is nog steeds, als god der literatuur, een der populairste goden van Japan. Op de korte termijn hadden Uda’s pogingen om het keizershuis aan de macht van de Fujiwara te onttrekken enig succes gehad. Mede vanwege Tokihira’s vroege dood kon Daigo, niet gehinderd door een regent, een persoonlijk bewind uitoefenen. Maar toen hij na zijn dood in 930 werd opgevolgd door zijn minderjarige zoon keizer Suzaku, verwierf Fujiwara no Tadahira (880-949) het regentschap, welke functie hij, tezamen met die van Opperminister, tot zijn dood toe bekleedde. Suzaku’s opvolger Keizer Murakami regeerde vanaf 949 zonder regent (de Fujiwara moesten genoegen nemen met enkel de functie van Opperminister), maar bij de troonsbestijging van zijn opvolger Reizei werd er weer een Fujiwara tot regent benoemd. Sindsdien is tot 1868 vrijwel zonder onderbrekingen een Fujiwara keizerlijk regent geweest. 37
Boot 2009 DEF.indd 37
24-9-09 14:42
Toen op deze manier de suprematie van de Fujiwara eenmaal gevestigd was, werden zowel het ambt van regent als de ambten binnen de bureaucratie van ondergeschikt belang. Het zwaartepunt van de politieke macht en besluitvorming lag niet meer in de keizerlijke bureaucratie, maar in de clan Fujiwara zelf. De grootste Fujiwara van allemaal, Michinaga (966-1027), was schoon- en/of grootvader van verschillende keizers en de onbetwiste leider van zijn clan. Toch vervulde hij de functie van regent slechts een jaar (1016-1017) en die van Opperminister van 1017 tot 1019. Kennelijk had Michinaga deze functies niet meer nodig om zijn macht te formaliseren, en kon hij besturen zonder gebruik te maken van de keizerlijke bureaucratie. Het centrum van de macht was komen te liggen in de huiskanselarij van de Fujiwara. Het keizershuis slaat terug
Zoals uit het voorgaande blijkt, was de relatie tussen Fujiwara en keizershuis symbiotisch. De Fujiwara hadden hun overwicht op de andere clans te danken aan hun familiebanden met het keizershuis. Het keizershuis had dus in principe altijd de mogelijkheid om het initiatief te herkrijgen. Dat gebeurde uiteindelijk ook, in de tweede helft van de elfde eeuw, onder keizer Go-Sanjø. Hij was al volwassen toen hij de troon besteeg, zijn moeder was geen Fujiwara, en hij had zijn benoeming niet aan een Fujiwara te danken. Dit gaf hem de kans om zich wat onafhankelijker op te stellen dan zijn voorgangers. Go-Sanjø wierp zich op als de verdediger van de belangen van de staat tegenover de particuliere belangen van zijn onderdanen. In dat kader moeten wij zijn edict van 1069 plaatsen waarin hij maatregelen afkondigde die bedoeld waren om het grootgrondbezit in te perken. Het edict hield in, dat alle particuliere domeinen (shøen) die sinds 1045 geïncorporeerd waren, verbeurdverklaard werden, en dat er een nieuw bureau werd ingesteld dat de geldigheid van de eigendomsbewijzen van alle oudere domeinen moest onderzoeken. Go-Sanjø had zijn casus goed gekozen. Optreden tegen het groeiende grootgrondbezit stond in een traditie van ruim anderhalve eeuw oud; daar kon dus weinig tegen in worden gebracht. Hoewel zijn maatregelen in eerste instantie gericht geweest zullen zijn tegen de landerijen van de Fujiwara, werd dat nergens met zoveel woorden gezegd. Wat vooral gestoken zal hebben, was, dat hij de maatregelen liet uitvoeren door een nieuw bureau, waarin hij zonder rekening te houden met bureaucratische precedenten zijn eigen mensen kon benoemen. Het was Go-Sanjø’s opvolger Shirakawa die er ten slotte in slaagde de vrijheid van handelen voor het keizershuis te herwinnen. Dit bereikte hij door het keizershuis als aristocratische clan los te koppelen van de keizer als hoofd van de staat. Stap één was, dat hij afstand deed van de troon en zich liet opvolgen door zijn nog jonge zoon Horikawa. Nu was afstand doen van de troon op zichzelf niets nieuws; dat was in de voorafgaande eeuwen al vele malen eerder voorgekomen. Maar Shirakawa gaf er een eigen draai aan – stap twee. Hij trok zich niet terug uit de wereld om voor zijn zielenheil te bidden; ook stond hij zijn zoon niet met raad en daad ter zijde. Wél ontplooide hij schaamteloos zijn eigen macht, waaraan hij ook die van de keizer ondergeschikt 38
Boot 2009 DEF.indd 38
24-9-09 14:42
maakte. Zoals de Fujiwara hun huiskanselarij hadden, zo richtte ook Shirakawa zijn eigen kanselarij op; hij hield er zelfs een eigen legertje van bewapende krijgers op na. Hij gebruikte deze organisatie niet om het land te regeren, maar om de belangen van de keizerlijke clan te behartigen. De dubbele structuur, waarin een afgetreden keizer de belangen van de clan behartigde, terwijl zijn zoon optrad als staatshoofd, werd door Shirakawa’s opvolgers nagevolgd. Gedurende anderhalve eeuw stelde dit het keizershuis in staat om zich aan de greep van de Fujiwara te ontworstelen en voor zijn eigen belangen op te komen. De inzet was in de eerste plaats de macht en rijkdom van de clan, dat wil zeggen zijn aandeel in de exploitatie van het land.
De exploitatie van het land De inzet van het spel waren de inkomsten uit de provincies, en de knikkers waarmee gespeeld werd, waren de particuliere domeinen, de shøen. Grootgrondbezit was begonnen in de Nara-periode, nadat het bij wet was toegestaan dat de ontginner zijn nieuwontgonnen land in volledig, vervreemdbaar eigendom kreeg. Van deze wet werd gebruik gemaakt door een ieder die over de benodigde middelen beschikte. In de praktijk waren dat de adellijke clans en de grote kloosters en Shintø-schrijnen. De landerijen waren niet vrijgesteld van grondbelasting, en de arbeiders die hen bewerkten, moesten worden betaald. Dat het toch aantrekkelijk was om in deze ontginningen te investeren, betekent dat er een overschot aan arbeidskrachten bestond waarvoor nieuwe grond ontgonnen moest worden en dat, omgekeerd, beschikbaar was om deze grond te bewerken. Het principe van deze particuliere domeinen, de shøen, werd door de keizerlijke regering nooit aangevochten. Wel werd er geregeld opgetreden tegen misbruik en gewaakt tegen een al te onstuimige groei. Het eerste edict tegen de groei van particulier landbezit dateert van 902 en is uitgevaardigd door keizer Daigo en Fujiwara no Tokihira. Het werd vijf keer herhaald, tot er in 1045 en 1069 nieuwe edicten kwamen, met gewijzigde bepalingen. Dat van 1069 is het edict van Go-Sanjø. Ook daarna volgden er nog vele edicten van dezelfde strekking; het laatste dateert van 1225. Echt helpen deden deze oekazes niet; de groei ging door. Twee ontwikkelingen waren daar debet aan. Ten eerste veranderden in de loop van de tiende eeuw de shøen zelf van karakter. De groei was niet langer te danken aan de ontginning van nieuwe grond, maar aan commendatie. In een situatie waarin shøen en staatsland naast elkaar bestonden, kon het gebeuren dat bezitters of bewerkers van een al in cultuur gebracht stuk land er voordeel bij dachten te hebben, als zij hun land ‘opdroegen’ (‘commendeerden’) aan een shøen-eigenaar, zodat hun land deel zou gaan uitmaken van diens shøen of, als het een groot stuk land was, als een aparte shøen zou worden geïncorporeerd. Van belang is, dat zij hun land niet verkochten. Kennelijk wilden zij het dus zelf blijven bewerken en exploiteren. 39
Boot 2009 DEF.indd 39
24-9-09 14:42
Kaart van een shøen
In de praktijk was commendatie vaak het gevolg van pressie van machtige shøeneigenaren die hun bezit wilden uitbreiden, of van de afpersingen door corrupt personeel van het provinciale bestuur waartegen de aanbieders bescherming zochten in de shøen. Degene aan wie zij hun land ‘opdroegen’, moest dus machtig genoeg zijn om die bescherming te kunnen bieden. Het gezonde verstand zegt, dat commendatie voor de aanbieders alleen zinvol was, indien zij in de shøen minder kwijt zouden zijn aan pacht en herendiensten, dan voorheen aan belastingen en corvees. Dit laatste was inderdaad tot de mogelijkheden gaan behoren vanwege een tweede ontwikkeling. Vrijstelling van belastingen kwamen al voor in de achtste eeuw, en vrijstelling van corveetaken vanaf de tiende. Beide privileges waren lang beperkt gebleven tot de shøen van religieuze instellingen, maar in de loop van de elfde eeuw begonnen ook seculiere eigenaars er met succes bij de regering op aan te dringen, dat hun voor hun shøen eveneens dergelijke vrijstellingen werden verleend. De eisen die nu aan de shøen-bezitters werden gesteld, waren, dat zij beschikten over connecties op provinciaal en hoofdstedelijk niveau om de kadastrale status van 40
Boot 2009 DEF.indd 40
24-9-09 14:42
het gecommendeerde land gewijzigd te krijgen van staatsland naar shøen, en dat zij de gewenste vrijstellingen konden regelen en de gevraagde bescherming konden bieden. Het waren wederom de aristocratische clans, namelijk het keizershuis en de Fujiwara, en verder de grote tempels en schrijnen die over deze connecties beschikten. Vandaar, dat vele lagere, provinciale grootgrondbezitters hun land, ja zelfs hele shøen aan hen opdroegen. Commendatie kon plaatsvinden op meerdere niveaus; dat was zelfs meer regel dan uitzondering. Het gevolg was, dat een en dezelfde shøen meerdere eigenaars en bezitters kon hebben. Dat leidde echter niet tot een opsplitsing van het gebied, maar tot een opsplitsing van de rechten die alle betrokkenen – van de boer die het land bewerkte tot de hoogste patroon in de hoofdstad – konden doen gelden op de opbrengsten van de shøen en, naar analogie van de corvees, op de arbeidskracht van zijn bewoners. Deze rechten, shiki geheten, konden, als waren het aandelen, worden nagelaten, opgesplitst, geschonken en verkocht. Dat dit systeem van particulier landeigendom het failliet betekende van het bij de Taika-hervormingen ingezette beleid, is duidelijk. Eveneens is duidelijk dat de Fujiwara en het keizershuis hier van harte aan hebben meegewerkt.
De opkomst van de krijgers Naast de machtsstrijd aan het hof en de privatisering van het staatsland, was er nog een derde factor die de ontwikkelingen in de Heian-periode bepaalde. Deze derde factor was de opkomst van de krijgers (bushi of samurai). In 792 had keizer Kanmu voor het grootste deel van het land de militaire dienstplicht opgeheven. Daarvoor in de plaats kwam een veel kleinere, flexibeler krijgsmacht die gerekruteerd werd uit de provinciale notabelen en de lagere hofadel. Dat waren de mensen die van huis uit en op eigen kosten getraind waren in de wapenhandel. Zonder een dreiging vanaf het vaste land, en na de succesvolle onderdrukking van de Emishi in het begin van de negende eeuw, was dit kleine leger alles wat de staat nodig had voor de noodzakelijke politietaken en gardediensten. Het voordeel voor de staat was, dat het op deze manier niet meer nodig was toe te zien op de training van de soldaten of uitgebreide registers bij te houden van dienstplichtigen. Een nadeel was, dat deze soldaten telkens opnieuw geworven moesten worden, tegen een ad hoc overeen te komen beloning. Wat aanvankelijk verhinderde dat de krijgers een machtsfactor van betekenis te worden, was hun gebrek aan beschaving en hun gebrek aan organisatie. Het verhelpen van deze gebreken is een geleidelijk proces geweest, dat enige eeuwen in beslag nam. Maar toen het eenmaal zover was, hebben de krijgers Japan grondig veranderd. De negende eeuw
In de negende eeuw doen de krijgers vooral van zich horen als bereden hulptroepen, als escorte van transporten, als lijfwachten van adellijke families of als struikrovers. In de loop van deze zelfde eeuw moeten zich echter ook her en der in 41
Boot 2009 DEF.indd 41
24-9-09 14:42
het land coalities van krijgers hebben gevormd. De typische leiders van zulke coalities waren lokale notabelen. Zij bemanden als regel de lagere functies in het provinciale bestuur, maar dat waren wel sleutelposities in het bestel. Het waren mensen van de streek, maar zij onderscheidden zich van hun streekgenoten door hun ambtelijke aanstelling, die in de praktijk vaak erfelijk geworden was. Dankzij die aanstelling beschikten zij over volmachten en over connecties in de hoofdstad, die zij konden gebruiken om anderen aan zich te verplichten. Zo konden zij de krijgers van hun streek of provincie in grotere, coalitie-achtige verbanden organiseren. Dat zij anderzijds door deze netwerken op te bouwen hun waarde voor hun patroons in de hoofdstad vergrootten, spreekt vanzelf. De tiende eeuw Rond 935 bleek op dramatische wijze hoever deze coalitievorming al was voortgeschreden. In dat jaar blijkt een lokale potentaat in de Kantø, Taira no Ma sakado (?-940), in staat te zijn om legers in het veld te brengen van duizend ruiters of meer. Masakado is een lage ambtenaar in het provinciale bestuur van Shimøsa, en is op dat moment in een strijd gewikkeld met een aantal familieleden. In 939 werpt hij in alle provincies van de Kantø het lokale bestuur omver, verjaagt hij de gouverneurs en eigent hij zich hun ambtszegels toe. Hij zet de kroon op zijn opstand door zichzelf aan het einde van dat jaar tot keizer uit te roepen – de enige in de Japanse geschiedenis die dit ooit heeft gedaan. Het hof geeft het bevel de opstand neer te slaan en wijst een opperbevelhebber aan die de campagne tegen Masakado zal leiden. Maar de lokale coalities zijn slagvaardiger. Nog voordat er een leger geformeerd is, hebben twee andere lokale potentaten Masakado al verslagen en gedood. Tezelfdertijd komt in het gebied van de Binnenzee Fujiwara no Sumitomo (?941) in opstand. Hij is van huis uit ambtenaar van het provinciale bestuur van Iyo, maar heeft zich aan het hoofd gesteld van de zeerovers die actief zijn in de Binnenzee. Het hof, dat zich plotseling van twee kanten bedreigd ziet, brengt ook tegen Sumitomo een leger in het veld. Dit leger wordt geleid door Ono no Yoshifuru (884-968), een hoveling die naam gemaakt heeft als dichter en later nog vele jaren gouverneur van Dazaifu zal zijn. Yoshifuru verslaat in 941 Sumitomo’s vloot in een zeeslag bij Hakata; Sumitomo vlucht naar Iyo en wordt daar gearresteerd en gedood. Deze gebeurtenissen illustreren dat de organisatie van de krijgers aan het begin van de tiende eeuw een behoorlijk hoog peil had bereikt. Verder laten zij zien, dat de keizerlijke regering niet over eigen troepen beschikte. Het keizerlijke leger bestond uit dezelfde coalities van ad hoc geworven krijgers als dat van de opstandelingen. Het enige verschil was, dat de leiders van het keizerlijke leger door het hof waren gemandateerd en officiële titels mochten voeren. Hoewel deze titels door het hof als tijdelijk en persoonlijk waren bedoeld, werden zij binnen de kortste keren erfelijk in een bepaalde familie en verhoogden zij zo de status van die familie, en daarmee haar vermogen om als kern van een netwerk van krijgers op te treden. Een bevelhebber zoals Ono no Yoshifuru, die vanuit de hoofdstad werd uitge42
Boot 2009 DEF.indd 42
24-9-09 14:42
zonden om een campagne te leiden, moest maar zien hoe hij een aantal van dergelijke kleinere coalities en netwerken voor de duur van de campagne onder zich verenigde. De middelen die hij had om dat te bewerkstelligen, waren zijn keizerlijke opdracht, zijn charisma als lid van de hofadel, en de beloningen die hij in het vooruitzicht kon stellen. Die beloningen bestonden uit de erkenning door de keizerlijke regering van de status en vooral ook van het bezit van de krijgers, uit de toekenning van nieuwe landrechten en uit eerbewijzen zoals titels en ereambten. De elfde eeuw
In de loop van de elfde eeuw kwamen twee families naar voren, beide behorend tot de lagere hofadel, die zich specialiseerden in militaire campagnes en als makelaars van de macht provinciale krijgers en hoofdstedelijk opdrachtgevers bijeenbrachten. Zij heetten Taira en Minamoto. Zoals deze namen al aangeven, waren beide clans van keizerlijke afkomst, wat hun charisma in de provincie zal hebben vergroot. In de hoofdstad stonden zij echter laag in de pikorde. Dat verklaart, waarom zij zich moesten verlagen tot het krijgershandwerk en hun geluk moesten beproeven in de provincie. De Minamoto waren de eersten. Vier generaties hadden zij nodig om op te klimmen tot vertrouweling van de leidende Fujiwara. Het begon met de oudste zoon van de zesde zoon van keizer Seiwa, Minamoto no Tsunemoto (?-961), die als medewerker van Ono no Yoshifuru betrokken was geweest bij het neerslaan van de opstand van Sumitomo. Zijn zoon Mitsunaka (912-997) haalde een wit voetje bij de Fujiwara door hen met verraad en valse beschuldigingen ter zijde te staan in een voor hen belangrijke hofintrige (969), en zijn kleinzoon Yorinobu (968-1048) was een trouwe dienaar van de machtigste Fujiwara ooit, Michinaga. Hij maakte carrière in het provinciale bestuur in de Kantø, en maakte van de gelegenheid gebruik om de invloed en bezittingen van de Minamoto in Oost-Japan uit te breiden. De grote kans voor de Minamoto kwam in 1051. Toen kreeg de achterkleinzoon, Yorinobu’s zoon Minamoto no Yoriyoshi (988-1075), de opdracht een leger in het veld te brengen tegen een lokale potentaat in Mutsu, Abe no Yoritoki (?-1057), die weigerde belasting aan de hoofdstad af te dragen. In deze zogenoemde Eerste Negenjarige Oorlog (1051-1062) slaagden Yoriyoshi en zijn zoon Yoshiie (1039-1106) erin de Abe te verslaan. Hun belangrijkste bondgenoot was Kiyohara no Takenori (data onbekend) geweest – een man die veel macht had in de andere noordelijke provincie, Dewa. Na afloop van de negenjarige oorlog kreeg hij hier ook de zes districten van Mutsu bij. In 1083 leidden onderlinge strubbelingen tussen Takenori’s nakomelingen tot een interventie door Minamoto no Yoshiie, die het gebied pacificeerde en de Kiyohara verdreef. Deze campagne staat bekend als de Latere Driejarige Oorlog (1083-1087). Yoshiie gaf de provincies Mutsu en Dewa in beheer aan een andere bondgenoot, Fujiwara no Kiyohira (1056-1128), die het gebied bestuurde vanuit zijn residentie te Hiraizumi. Yoshiie had deze tweede oorlog gevoerd zonder een mandaat van het hof. Het feit dat hij een dergelijk mandaat niet los had kunnen krijgen, is een aanwijzing dat hij zijn steun aan het hof aan het verliezen was, i.c., dat zijn beschermers, de Fujiwara, het 43
Boot 2009 DEF.indd 43
24-9-09 14:42
aflegden tegen keizer Shirakawa. De consequentie was, dat hij zijn strijders op eigen kosten, dus uit eigen shøen moest belonen. Enige jaren later besliste het hof, dat bepaalde aan Yoshiie gecommendeerde en door hem geïncorporeerde shøen niet zouden worden erkend – opnieuw een indicatie van verlies aan invloed waar het telde. Wanneer in zijn laatste levensjaren ook nog twee van zijn zoons gewapende opstootjes veroorzaken, daalt het prestige van de Minamoto tot een dieptepunt. De opkomst van de Taira-krijgers lijkt welhaast spiegelbeeldig met het fortuin van de Minamoto verbonden te zijn. De eerste Taira die als militaire bevelhebber van zich deed spreken, was Taira no Masamori (data onbekend). Hij maakte in 1108 naam in een campagne die een einde maakte aan de plunderingen van Yoriie’s rebelse zoon Minamoto no Yoshichika (?-1108). De basis van zijn carrière had Masamori tien jaar eerder gelegd door rijstbouwland te doneren aan een van shøen-portefeuilles van keizer Shirakawa. De donatie leverde de Taira de steun op van het keizershuis, waar de Minamoto gesteund werden door de Fujiwara. Masamori maakte zich verder verdienstelijk door zeerovers te bestrijden in de Binnenzee. Zijn zoon Tadamori (1096-1153) trad in zijn voetsporen en voerde eveneens campagne tegen de zeerovers. Tadamori verwierf op deze manier grote invloed en vele bezittingen in West-Japan, en verkreeg bovendien een aandeel in de lucratieve handel met de Chinese Song-dynastie. Cumulatief betekenden deze gebeurtenissen, dat er twee netwerken ontstonden van coalities van krijgers. Het ene netwerk stond onder leiding van de Taira en het andere onder die van de Minamoto. Beide netwerken waren nog uiterst fluïde. Zij waren slechts gebaseerd op ad hoc arrangementen tussen individuele groepen krijgers en de leiders van de Taira of Minamoto. Veelzeggend is bijvoorbeeld, dat er uit deze periode nog geen getekende overeenkomsten of eden zijn gevonden waarin afspraken werden vastgelegd, of waarmee zij bekrachtigd werden. Dit was een zwakte van de coalities. Het aantal medestanders op wie men werkelijk kon vertrouwen, was gering; de meesten stonden altijd open voor een beter aanbod. Een tweede zwakte van de Taira en de Minamoto was, dat zij hun overwicht op de krijgers te danken hadden aan hun relaties met het hof. Dat gaf hun hun opdrachten en legitimeerde hun daden. In het aristocratische milieu van de hoofdstad genoten de krijgers echter weinig aanzien. Hun meerderen waren in staat om hen tegen elkaar uit te spelen, en ontzagen zich niet, dat ook metterdaad te doen.
De strijd tussen de Taira en de Minamoto De gelegenheid waarbij de rollen worden omgedraaid, zijn de Høgen-troebelen van 1156. Vanaf dit moment hebben de krijgers de macht, en hoezeer de hofadel zich hier eerst ook tegen verzet, tot 1868 zullen de krijgers de dienst uitmaken. De taak van de keizer zal zijn de voldongen feiten die op het slagveld worden bereikt, te legitimeren, terwijl de hofadel tot niet veel meer in staat is dan kleine intriges in de marge. De feitelijke toedracht was als volgt. Na de dood van ex-keizer Toba liepen zowel binnen de keizerlijke familie als binnen de hoofdtak van de Fujiwara de spanningen 44
Boot 2009 DEF.indd 44
24-9-09 14:42
hoog op. Aan de ene kant stonden de door Toba aangewezen nieuwe keizer Go-Shirakawa en de regent Fujiwara no Tadamichi (1097-1164), aan de andere hun broers, exkeizer Sutoku en Fujiwara no Yorinaga (1120-1156). De oorzaak van de onenigheid was in beide gevallen, wie de macht binnen de clan zou krijgen – wie keizer zou worden, en wie kanpaku. Om deze broedertwisten te beslechten namen beide partijen een gelegenheidscoalitie van Taira en Minamoto in de arm. Aan de kant van de keizer stonden Minamoto no Yoshitomo (1123-1160) en Taira no Kiyomori (1118-1181). Yoshitomo’s vader Minamoto no Tameyoshi (1096-1156) en Kiyomori’s neef Taira no Tadamasa (?-1156) werden ingehuurd door Sutoku en Yorinaga om hun belangen te verdedigen. De strijd was kort maar hevig, en werd gewonnen door de partij van keizer GoShirakawa. Ex-keizer Sutoku werd verbannen, Yorinaga sneuvelde, en Tadamasa en Tameyoshi werden geëxecuteerd. Dan blijkt, dat de krijgers niet van zins zijn om zich gedienstig terug te trekken, maar dat zij in de hoofdstad willen blijven en zelfs proberen invloed te winnen aan het hof. De logica van de situatie, maar ook intriges van GoShirakawa, die tracht de leiders van de winnende coalitie tegen elkaar uit te spelen, leidt al snel tot een strijd om de suprematie tussen Minamoto no Yoshitomo en Taira no Kiyomori, de twee leiders van de winnende coalitie. Het treffen tussen beiden vond plaats in 1160 en staat bekend als de Heiji-troebelen. Op een tijdstip dat Kiyomori niet in de hoofdstad was, verzekerde Yoshitomo zich van de persoon van Go-Shirakawa, die inmiddels ex-keizer geworden was, en van de regerende keizer Nijø. Het bezit van deze keizerlijke onderpanden mocht hem niet baten. Kiyomori had niet meer dan een maand nodig om de staatsgreep te onderdrukken. Yoshitomo werd op de vlucht vermoord. In een ogenblik van zwakte liet Kiyomori de nog jonge zonen van zijn tegenstander niet ter dood brengen, maar verbande hij de oudste, Yoritomo (1147-1199), naar Oost-Japan en de jongste, Yoshitsune (1159-1189), naar een klooster in de bergen ten noorden van Kyøto. Nadat hij zijn rivaal verslagen had, probeerde Kiyomori zijn positie aan het hof veilig te stellen door zich op de beproefde manier via adoptie en huwelijk met de Fujiwara en het keizershuis te verzwageren. Hier heeft Kiyomori volgens latere historici een paar slagen laten liggen. Kiyomori had zijn feitelijke macht te danken aan zijn positie als hoofd van een Taira-gezinde coalitie van krijgers en aan zijn vermogen om zijn bondgenoten voor hun diensten te belonen. Hij had er verstandig aan gedaan een nieuwe, geëigende manier te bedenken om de banden met zijn volgelingen te formaliseren en zo zijn coalitie een grotere samenhang te geven. In plaats daarvan speelt hij het oude spelletje van de hofadel mee; hij laat zich zelfs tot Opperminister benoemen, zij het maar voor een paar maanden. Wanneer hij zijn volgelingen beloont, doet hij dat via het oude bestuursapparaat, bijvoorbeeld door zijn familieleden tot gouverneur te benoemen. Hield hij zo aan de ene kant het systeem in stand, aan de andere kant veroorloofde Kiyomori zich vele inbreuken op de gevestigde posities en rechten van de Fujiwara en de keizerlijke familie. Dat zette kwaad bloed. Het gehele, in de afgelopen eeuwen met zoveel zorg uitgewerkte systeem van benoemingen in de hoge functies en 45
Boot 2009 DEF.indd 45
24-9-09 14:42
rangen die voorbehouden waren geweest aan de Fujiwara en keizerlijke familie, werd door deze nieuwkomers op losse schroeven gezet. Het ging mis in 1179. Go-Shirakawa nam na het overlijden van twee van Kiyomori’s kinderen shøen in beslag die volgens hem aan keizershuis toebehoorden. Een woedende Kiyomori kwam vanuit zijn buitenhuis in Fukuhara (in het huidige Købe) naar de hoofdstad gestormd, plaatste Go-Shirakawa onder huisarrest, verving edelen die de Taira niet goedgezind waren door zijn eigen familieleden en partijgangers, en dwong in het jaar daarop keizer Takakura af te treden ten gunste van zijn eigen kleinzoon, keizer Antoku. Of zijn vader hem hiertoe had aangezet, is een zorgvuldig bewaard geheim, maar een maand nadat Antoku de troon bestegen had, vaardigde een van Go-Shirakawa’s zonen, prins Mochihito (1151-1180), een decreet uit waarin hij alle Minamoto opriep zich bij hem aan te sluiten en de Taira te verjagen. Mochihito vond een medestander in Minamoto no Yorimasa (1105-1180), die tot dan toe Kiyomori trouw had gediend, en samen begonnen zij een opstand. Aanvankelijk mislukte die: het leger van Mochihito en Yorimasa werd door Kiyomori verslagen en beiden kwamen om. Maar in het volgende jaar overleed Kiyomori. Minamoto no Yoritomo
Minamoto no Yoritomo had intussen Mochihito’s oproep aangegrepen als een rechtvaardiging voor een militaire opstand, die hij nog in datzelfde jaar, 1180, begon in Oost-Japan. Hij had in de twintig jaar die sinds zijn verbanning verlopen waren, niet stilgezeten, maar een netwerk van krijgersbendes om zich heen gecreëerd dat nu, vanuit de Kantø, landelijk ging opereren. Zijn belangrijkste legeraanvoerders waren zijn halfbroers Yoshitsune en Noriyori (?-1193), zijn oom Yukiie (?-1186) en zijn neef Yoshinaka (1154-1184). De strijd verliep voorspoedig. Het eerste succes werd geboekt door Yoshinaka, die er in 1183 in slaagde de Taira (samen met keizer Antoku) uit de hoofdstad te verdrijven. Yoshinaka probeerde nu, met behulp van diezelfde Taira, een eigen coalitie te vormen, aan het hoofd waarvan hij tegen Yoritomo op zou trekken, maar Yoritomo’s halfbroers waren hem de baas. In 1184 wordt Yoshinaka verslagen en staan Yoritomo’s troepen in de hoofdstad. In een moeite door versloeg Yoshitsune in de Slag bij Ichinotani (1184) ook nog een leger van de Taira. Dit was een van Yoshitsune’s bravourestukjes. De Taira waren gelegerd langs het strand en verwachtten een aanval van zee, maar Yoshitsune’s troepen daalden te paard af langs een steile rotswand, die de Taira voor onbegaanbaar gehouden hadden, en overvielen hen onverhoeds in de rug. In het volgende jaar stuurde Yoritomo een leger naar Ky¡sh¡ met Noriyori aan het hoofd, terwijl Yoshitsune naar Shikoku werd gedirigeerd. Yoshitsune verdreef de Taira eerst uit hun kamp bij Yashima (gelegen in de huidige stad Takamatsu), en versloeg twee maanden later hun vloot vernietigend bij Dannoura (dichtbij het huidige Shimonoseki). De aanvoerders van de Taira kwamen om of werden gevangengenomen en geëxecuteerd, en de kind-keizer Antoku kwam jammerlijk om in de golven. Nadat de vijand verslagen was, ging Yoritomo schoon schip maken binnen zijn 46
Boot 2009 DEF.indd 46
24-9-09 14:42
Japan in de Middeleeuwen
eigen coalitie. Hij had het meest te duchten van zijn charismatische en, militair gezien, geniale halfbroer Yoshitsune, dus trachtte hij hem te laten vermoorden. Yoshitsune ontsnapte echter aan de aanslag en sloot een verbond met zijn oom Yukiie tegen Yo ritomo (1185). Yoritomo’s schoonvader, Højø Tokimasa (1138-1215), verdreef hen uit Kyøto, en Yukiie werd het volgende jaar gevangengenomen en gedood. Yoshitsune vluchtte nu, in een tocht die stof geleverd heeft voor vele legenden en sterke verhalen, naar het hoge noorden, waar hij zich onder bescherming stelde van de Fujiwara in Hiraizumi. Yoritomo zette hen onder druk om Yoshitsune uit te leveren. Yoshitsune hield de eer aan zichzelf en pleegde zelfmoord (1189). Hoewel? Volgens één legende ontsnapte hij naar het vaste land, waar hij de Genghis Khan werd wiens Mongoolse horden eerst China veroverden en een eeuw later Japan zouden bedreigen. Hun laffe optreden mocht de Fujiwara overigens niet baten. Nog in hetzelfde jaar werden zij door Yoritomo aangevallen en uitgeroeid. Vele eeuwen later schreef de haiku-dichter Matsuo Bashø (1644-1694) op de plaats waar hun kasteel gestaan had de haiku: ‘Zomergras! Al wat rest van de dromen der krijgers.’ Yoritomo’s laatste broer, Noriyori, verging het niet beter. Ook hij werd in op Yoritomo’s bevel eerst opgesloten en vervolgens vermoord (1193). 47
Boot 2009 DEF.indd 47
24-9-09 14:42
De Kamakura-periode: 1192-1333 De Heian-periode was in bloed en oorlogsgeweld tenondergegaan, en de wereld zou nooit meer dezelfde zijn, wat sommige leden van de hofadel ook mochten denken. De krijgers, door hof en adel veracht en lichtzinnig in hun onderlinge ruzies betrokken, hadden de macht gegrepen en zouden die zeven eeuwen lang niet meer uit handen geven. Het jaar dat voor historici deze machtswisseling markeert, is 1192 – het jaar waarin Yoritomo door keizer Go-Toba tot shøgun werd benoemd.
Het eerste shogunaat en de organisatie van de bakufu Shøgun waren er voor Minamoto no Yoritomo ook wel benoemd, maar dat waren steeds tijdelijke aanstellingen geweest voor de duur van een campagne. Vanaf Yoritomo werd de aanstelling permanent en erfelijk, ook al moest pro forma iedere nieuwe shøgun apart door de keizer worden benoemd. Het ambt van shøgun fungeerde voor Yoritomo als sluitsteen in de constructie waarin hij alle krijgers aan zich trachtte te binden. Eén euvel waaraan de coalities tot nog toe mank gegaan waren, dat van de wisselende trouw, had Yoritomo door zijn vernietiging van de Taira al opgelost. Er bestond nog maar een mogelijke coalitie, en dat was die van de Minamoto. Krijgers konden niet meer, als vroeger, eens zien of de Taira misschien niet met een beter bod voor hun diensten zouden komen. Yoritomo had echter wel een aantal andere problemen op te lossen. Hoe kon hij zijn volgelingen belonen? Hoe kon hij enige cohesie en bestendigheid binnen zijn coalitie brengen? Hoe kon hij zijn volgelingen isoleren van de hofadel, om te verhinderen dat die individuele krijgers aan zich zou verplichten of verzet tegen hem, de leider, zou legitimeren? Yoritomo slaagde erin oplossingen te bedenken voor deze problemen. Het verrassende is, dat het eigenlijk vrij minimale oplossingen waren. Hoe revolutionair de situatie ook was, Yoritomo liet zich kennen als een pragmaticus, die het systeem gebruikte waar hij kon, het bijstelde waar dat moest, en het verder zo veel mogelijk ongemoeid liet.
48
Boot 2009 DEF.indd 48
24-9-09 14:42
Kamakura
Een eerste goede zet van Yoritomo was, dat hij zijn residentie en regeringsapparaat vestigde in Kamakura. Kamakura is een stad in Oost-Japan, gelegen aan zee, ongeveer veertig kilometer ten zuiden van huidige Tøkyø. Zij lag in het gebied waar Yoritomo na zijn verbanning was opgegroeid en waar hij zijn machtsbasis had. Een bijkomend voordeel was, dat de stad ver van de keizerlijke hoofdstad lag, zodat de kans dat de krijgers door de hofadel in hun intriges zouden worden betrokken of door de cultuur van het hof zouden worden besmet, tot een minimum was gereduceerd. Het was diep in de provincie, maar toch lag hier van 1192 tot 1333 het machtscentrum van Japan. Vandaar, dat deze periode uit de Japanse geschiedenis bekend staat als de Kamakura-periode. Het regeringsapparaat van een shøgun heet bakufu. Het woord betekent letterlijk ‘tentregering’, en is de traditionele Chinese benaming van het hoofdkwartier te velde van de opperbevelhebber der keizerlijke troepen. De organisatie van de vazallen
Een tweede maatregel die Yoritomo neemt, is, dat hij binnen de grotere groep van krijgers een groep van vazallen creëert die hem persoonlijk trouw verschuldigd zijn, de zogeheten gokenin (‘huismannen’). Uit deze vazallen kiest hij vervolgens degenen die hij her en der in het land benoemt in de functies van shugo (‘beschermer’) en rentmeesters (jitø). Het recht om deze shugo en rentmeesters te benoemen had Yoritomo in 1185 gekregen in een keizerlijk edict dat zijn schoonvader Tokimasa de keizer had afgedwongen. Per provincie stelde Yoritomo één shugo aan, die hij belastte met het toezicht op de in deze provincie gevestigde vazallen, en wie hij de opsporingsbevoegdheid gaf voor zware misdrijven (opstand, moord, roof). Rentmeesters werden aangesteld zowel in de shøen als in het staatsland. Zij waren belast met het toezicht op de afdracht van belastingen en pachten. Bovendien kregen zij de opsporingsbevoegdheid voor kleinere misdrijven (diefstal, brandstichting, gokken). Voor Yoritomo was dit een elegante manier om zijn directe vazallen te belonen op kosten van het provinciale bestuur en de shøen-eigenaren, want zowel shugo als rentmeesters werden betaald uit de belastingen en uit de opbrengsten van de shøen. Bovendien was het een effectieve methode om zijn macht over het land uit te breiden. Zijn vazallen bezetten strategische plaatsen in het bestel, vanwaaruit zij zowel de lokale krijgers in de gaten konden houden, als de afdracht van pacht en belastingen aan eigenaren in de hoofdstad konden onderbreken. Ten laatste had Yoritomo het voor elkaar gekregen, dat alle rechtszaken waarin zijn vazallen, rentmeesters en shugo partij waren, door de gerechtshoven van de bakufu moesten worden behandeld. Aangezien de meeste rechtszaken gingen over het eigendom van, en de inkomsten uit shøen, versterkte ook dit privilege weer de greep die de bakufu had op de economie van het land en de inkomsten van de hofadel.
49
Boot 2009 DEF.indd 49
24-9-09 14:42
Zwakten van de bakufu
Het leidt geen twijfel dat de macht van keizer en hofadel door het optreden van Yoritomo ernstig was aangetast. Anderzijds had ook de bakufu zelf zijn zwakke plekken. De bakufu had het keizerlijke bureaucratische apparaat en het shøen-bestel ongemoeid gelaten. Formeel was de macht van de bakufu slechts gebaseerd op het recht mensen te benoemen in de functies van shugo en rentmeester. De rest was een kwestie van interne regelingen binnen de eigen coalitie van krijgers. Bovendien werd het gezag van de shøgun gelegitimeerd door de keizer. De bakufu had geen autonome macht, en ook geen autonoom bestuursapparaat; in vele opzichten parasiteerde hij op de keizerlijke regering. Ook in de relatie van de bakufu tot zijn vazallen waren er zaken die zijn macht bedreigden. Allereerst zou de dienst binnen de bakufu weldra niet meer worden uitgemaakt door de afstammelingen van Yoritomo, maar door diens schoonfamilie, de Højø. Een tweede probleem was, dat de mogelijkheden om binnen de grenzen van het bestel de eigen vazallen te belonen, beperkt waren. Zowel onder krijgers als aan het hof waren er derhalve potentiële bronnen van onvrede, en bestonden er mogelijkheden om verzet te legitimeren.
Verzet van het keizershuis Yoritomo overleed in 1199 aan de gevolgen van een val van zijn paard. Zijn oudste zoon, Minamoto no Yoriie (1182-1204), volgde hem op, maar hij kwam weldra onder curatele te staan van een raad van dertien regenten die onder leiding stond van zijn grootvader Højø Tokimasa. Yoriie trachtte zich van de Højø te ontdoen, maar de intrige mislukte. Yoriie’s zoon Ichiman werd gedood, en Yoriie zelf werd gevangengezet in een afgelegen klooster op het schiereiland Izu, de Sh¡zenji. Daar werd hij in 1204 op last van zijn grootvader Tokimasa vermoord. Tokimasa liet nu Yoritomo’s tweede zoon, Minamoto no Sanetomo (1192-1219), tot shøgun benoemen, terwijl hij zelf de eigenlijke macht in handen hield als regent (shikken). Toen hij echter het volgende jaar op aandringen van zijn vrouw een andere schoonzoon tot shøgun wilde laten benoemen, lieten zijn medebestuurders hem vallen. Hij werd nu zelf naar Izu verbannen, waar hij in 1215 overleed. Zijn zoon Højø Yoshitoki (1163-1224) volgde hem op als regent. Het interne geruzie binnen de bakufu leidde er van de weeromstuit toe, dat exkeizer Go-Toba zich assertiever ging gedragen. Hij trachtte de nog jonge shøgun Sanetomo in te kapselen, en die liet dat graag toe. Hij was een enthousiaste dichter, net als Go-Toba, en voelde zich aangetrokken tot de hofcultuur. Tegelijkertijd trachtte GoToba zijn militaire positie te versterken. Daartoe richtte hij een eigen legertje op en probeerde hij de soldateska van de grote kloosters voor zich te winnen. De moord op Sanetomo bracht de gebeurtenissen in een stroomversnelling. In 1219, bij een bezoek aan de schrijn van de krijgsgod Hachiman van Tsurugaoka in Kamakura, werd Sanetomo neergestoken door zijn neef Kugyø (1200-1219), een zoon van Minamoto no Yoriie. Kugyø liet bij deze gelegenheid zelf ook het leven, en met hem was de laatste van Yoritomo’s directe nazaten gestorven. De Højø besloten daarop een 50
Boot 2009 DEF.indd 50
24-9-09 14:42
lid van de hofadel als volgende shøgun aan te wijzen. Zij hadden een voorkeur voor Kujø Yoritsune (1218-1256), een nog zeer jonge loot aan een de bakufu gunstig gezinde tak van de Fujiwara. Daar was wel toestemming van de keizer voor nodig, en die maakte geen haast. Er moest een legertje van duizend ruiters onder leiding van Yoshitoki’s jongere broer Yoshifusa naar Kyøto gestuurd worden om de keizer tot spoed te manen. De Jøky¡-troebelen
In 1221 meende ex-keizer Go-Toba dat de tijd rijp was om een greep naar de macht te doen. Op de veertiende dag van de vijfde maand hield hij een wapenschouw van ruiters die gelicht waren in de provincies in Midden-Japan, aangevuld met de soldaten van de grote kloosters in het hoofdstedelijke gebied. De volgende dag verklaarde hij dat alle shugo en rentmeesters voortaan onder de kanselarij van de ex-keizer zouden vallen, en gaf hij het bevel de regent Yoshitoki te verdrijven. Om te laten zien dat hij het meende, liet hij de shugo van de hoofdstad aanvallen en ter dood brengen. Vier dagen later bereikte het bericht van deze gebeurtenissen Kamakura. De bakufu reageerde onmiddellijk. Marsorders werden gegeven, en drie legers van in het totaal 190.000 ruiters onder aanvoering van Yoshifusa en van Yoshitoki’s zoon Højø Yasutoki (1183-1242) marcheerden af naar de hoofdstad. Met drie veldslagen was het bekeken. Exact een maand nadat Go-Toba zijn edict had uitgevaardigd, werd de hoofdstad door het leger van de bakufu bezet. Go-Toba’s leger had geen schijn van kans gehad. De ex-keizers Go-Toba, Tsuchimikado en Juntoku werden verbannen, keizer Ch¡kyø werd afgezet en vervangen door Go-Horikawa, en de leden van de hofadel die zich aan de kant van Go-Toba hadden geschaard, werden geëxecuteerd. Hun bezittingen werden verbeurd verklaard. Deze zogenoemde Jøky¡-troebelen (1221) versterkte de positie van de Højø tegenover de andere vazallen van de bakufu, want het was vooral aan hun gedecideerde optreden en aan hun leiderschap te danken geweest, dat het gevaar zo snel was bezworen. De krijgers hadden definitief gewonnen. De bakufu kon nu ook zijn macht uitbreiden over West-Japan. Betrouwbare vazallen uit Oost-Japan werden naar het westen gestuurd en daar aangesteld als shugo en als rentmeesters op de verbeurdverklaarde landerijen. Bovendien werd besloten een permanent garnizoen te legeren in de wijk Rokuhara bij Kyøto. Dat werd onder het bevel gesteld van twee Rokuhara-tandai, die toezicht hielden op keizer en hofadel en belast waren met de afhandeling van rechtszaken en militaire aangelegenheden in West-Japan. In minder belangrijke zaken mochten zij zelfstandig beslissen; belangrijke kwesties moesten uiteraard naar Kamakura worden doorverwezen. Het ambt van Rokuhara-tandai werd vrijwel uitsluitend door Højø vervuld, en gold als voorbereiding tot dat van regent. De macht van de Højø was hiermee onaantastbaar geworden, ook voor de shøgun. Zowel de twee shøgun uit de Fujiwara-clan als de na hen aangestelde keizerlijke prins Munetaka trachtten samenzweringen tegen hen op touw te zetten, maar alle pogingen mislukten. Kennelijk was er noch onder de vazallen van de bakufu, noch aan het keizerlijk hof, waar de Højø uitstekende relaties onderhielden met ex-keizer Go-Saga, voldoende steun te vinden. 51
Boot 2009 DEF.indd 51
24-9-09 14:42
Gevaar uit het buitenland De vuurproef voor de Højø kwam vanuit het buitenland. In 1268 bezorgt een Mongools gezantschap in Dazaifu een brief van Kubilai Khan (1215-1294), kleinzoon van Gen ghis Khan, heerser over het Mongoolse wereldrijk en sinds 1260 keizer van China. In zijn brief spreekt Kubilai over het aangaan van goede relaties, maar de facto was deze brief een uitnodiging aan Japan om zich aan de Mongoolse macht te onderwerpen. Na intern beraad in Kamakura en in overleg met het keizerlijke hof, wordt besloten de brief niet te beantwoorden. De Mongoolse gezant gaat met lege handen terug, de vazallen van de bakufu worden in staat van paraatheid gebracht, en overal in het land worden in schrijnen en tempels rituelen uitgevoerd en wordt er tot de goden en Boeddha’s gebeden om het dreigende onheil af te wenden. Het wachten op de eerste Mongoolse invasie duurt tot in de herfst van 1274. De Mongolen hadden geen geluk. De nacht nadat hun invasiemacht bij Hakata aan land was gegaan, werd hun vloot door een tyfoon vernietigd. In 1275 arriveerde een nieuw Mongools gezantschap dat opnieuw de onderwerping van Japan kwam eisen. Vijf leden van dit gezantschap werden op last van de regent, Højø Tokimune (1251-1284), onthoofd. In afwachting van de volgende aanval bleef op Ky¡sh¡ de staat van paraatheid gehandhaafd. De volgende aanval kwam pas in 1281. Na bijna twee maanden van harde gevechten werd ook de vloot van deze invasiemacht door een tyfoon vernietigd.
Strijd met de Mongolen
Boot 2009 DEF.indd 52
24-9-09 14:42
De tyfoons werden opgevat als een blijk van goddelijk bescherming, en staan bekend als kamikaze, ‘goddelijke wind’.
Financiële perikelen van de vazallen Al met al had de bakufu vanwege de Mongoolse dreiging dertien jaar lang zijn vazallen in staat van paraatheid moeten houden, en ook na 1281 moesten de garnizoenen op Ky¡sh¡ nog een aantal jaren gehandhaafd blijven, want niemand wist of de Mongolen het niet nog een keer zouden proberen. Bovendien waren er zware veldslagen geleverd. De onkosten waren groot, terwijl het door de aard van de strijd onmogelijk was die op de vijand te verhalen; veel meer dan wat wrakhout had die niet achtergelaten. De vazallen die zich in de strijd verdienstelijk hadden gemaakt, konden niet op de gebruikelijke manier worden beloond. Er waren geen verbeurdverklaarde landerijen of vacante provincies waar nieuwe shugo of rentmeesters konden worden benoemd. De rekening bleef uiteindelijk liggen bij de vazallen zelf, die te kampen kregen met ernstige financiële problemen. De bakufu probeerde aan dit laatste iets te doen door het uitvaardigen van zogenoemde Tokuseirei, wat letterlijk vertaald ‘Bevel van Deugdzame Regering’ betekent. Tokuseirei waren iets nieuws van deze tijd. Tokusei, deugdzaam bewind, had als woord weliswaar een oude, Confucianistische oorsprong, maar vanaf het midden van de Kamakura-periode was het de slogan geworden van het hervormingsstreven van de keizerlijke regering. In deze context impliceerde het woord een combinatie van twee verschillende elementen. Dat was aan de ene kant het herstel van de dienst aan Boeddha’s en goden (correcte uitvoering van rituelen, reparatie van tempels en schrijnen), en aan de andere kant, de verbetering van de rechtspraak en het openbare bestuur. Dat blijkt uit het eerste keizerlijke Tokuseirei, uitgevaardigd in 1285, waarin staat dat tempels en schrijnen gerepareerd moesten worden en dat de kloosters hun vroegere landerijen moesten worden teruggegeven. In het Tokuseirei van 1297 werd deze zelfde formule gehanteerd, maar nu toegepast op de vazallen van de bakufu. Het reeds bestaande verbod voor de directe vazallen van de bakufu, de gokenin, hun land te verkopen of in onderpand te geven, wordt herhaald, en er wordt bepaald, dat land dat gokenin op deze wijze kwijt zijn geraakt, aan hen moet worden teruggegeven. Verder zal de bakufu niet meer ontvankelijk zijn voor processen over het niet nakomen van rentebetalingen of aflossingen. De redenering is, dat het land geen eigendom was van de gokenin, maar dat het hun door de bakufu ge geven was om hen in staat te stellen de bakufu te dienen. Zij hadden dus niet het recht het te vervreemden. Kopers en hypotheeknemers hadden dat kunnen weten en wijzer moeten zijn. Dit Tokuseirei was dus zonder meer bedoeld om de gokenin te helpen.
53
Boot 2009 DEF.indd 53
24-9-09 14:42
Een staatsgreep Uiteindelijk kwamen de Højø toch ten val. Het gebeurde door een staatsgreep die werd uitgevoerd door ontevreden krijgers en die door de regerende keizer, Go-Daigo, werd gelegitimeerd. Het was een klassiek monsterverbond. Go-Daigo wilde doen wat GoToba niet gelukt was, namelijk het directe keizerlijke bewind herstellen. De meeste krijgers werden echter veeleer gemotiveerd door onvrede over de Højø en lust op buit. Het was van het begin af aan duidelijk, dat hun ambities haaks stonden op die van de keizer. De directe aanleiding van Go-Daigo’s staatsgreep was een slepend conflict dat speelde tussen de twee takken van de keizerlijke familie. Beide takken, de Jinmyøintak en de Daikakuji-tak, stamden af van zonen van keizer Go-Saga. Beide takken hadden claims op het keizerschap en de shøen- portefeuilles van de keizerlijke familie. De belangen waren aanzienlijk, ook voor de leden van de hofadel, die zich vanzelfsprekend in deze intriges mengden. De partijen aarzelden niet om, wanneer dat zo uitkwam, de bakufu in hun gekibbel te betrekken. De bakufu vond eigenlijk, dat het hof het zelf maar uit moest maken, en gaf de voorkeur aan een compromis tussen beide facties. Dat uitte zich vooral in de enige malen herhaalde beslissing dat, als de keizer uit de ene tak kwam, de kroonprins uit de andere moest komen. Maar van een echte afspraak of een vast beleid was geen sprake; de uitkomst was iedere keer weer afhan kelijk van de krachtsverhoudingen in Kyøto, en van de vraag, wie de sympathie van de bakufu had. In 1318 werd Go-Daigo uit de Daikakuji-tak tot keizer benoemd, en werd een neef, uit dezelfde tak, aangewezen tot kroonprins. Toen de kroonprins plotseling overleed, voorzag Go-Daigo dat de Jinmyøin-tak zou aandringen op de aanwijzing van een nieuwe kroonprins uit hun tak. Bovendien was Go-Daigo bang dat zijn aftreden zou worden geëist, en dat de bakufu daarmee in zou stemmen. Zijn eerste vrees werd inderdaad in 1326 bewaarheid. Go-Daigo had natuurlijk zelf in Kamakura kunnen gaan intrigeren. Hij verkoos het echter te werken aan de omverwerping van de bakufu. Hij had zijn positie aan het hof verstevigd en zich omgeven met een groep van hovelingen, onder wie Kitabatake Chikafusa (1293-1354), die hem persoonlijk waren toegedaan. Evenals Go-Toba voor hem probeerde hij een gewapende macht te rekruteren onder de soldateska van de grote kloosters in Kyøto en Nara en onder de vele ontevreden krijgers. Verraad loerde echter overal. In 1324 waren Go-Daigo’s plannen al eens ter ore gekomen van de Rokuhara-tandai, die toen in een verrassingsaanval twee van Go-Daigo’s militaire medestanders hadden gedood. In 1331 verried een van Go-Daigo’s vertrouwelingen diens plannen aan de bakufu. Die stuurde daarop een leger naar Kyøto, arresteerde enkele van Go-Daigo’s medestanders, versloeg een geïmproviseerd legertje van Go-Daigo en arresteerde ten slotte de keizer zelf. Hij werd gedwongen om af te treden en werd verbannen naar Oki, een klein, kil eilandje in de Japanse Zee. Tegen de verwachtingen in maakte de verbanning van Go-Daigo geen einde aan 54
Boot 2009 DEF.indd 54
24-9-09 14:42
het verzet tegen de bakufu. Een van Go-Daigo’s sympathisanten, Kusunoki Masashige (?-1336), hervatte aan het einde van 1332 de strijd. Hetzelfde deed Go-Daigo’s oudste zoon prins Morinaga (1308-1335). Overal in het land greep men nu naar de wapens, en in de ontstane verwarring kon Go-Daigo van Oki ontsnappen. Hij vaardigde edicten uit waarin hij opriep tot de omverwerping van de vijanden van het hof. De bevelhebber van het leger dat de bakufu tegen hem uitzond, Ashikaga Takauji, liep over naar GoDaigo en veroverde voor hem de hoofdstad. Tegelijkertijd werd Kamakura veroverd door een andere loyalist, Nitta Yoshisada (1301-1338). De Højø en hun aanhangers werden gedood of pleegden zelfmoord (1333). Voor Go-Daigo was hiermee de weg vrij om zelfstandig te gaan regeren. Kamakura had afgedaan als centrum van de macht. De Kenmu-restauratie (1334-1336) Go-Daigo had grootse plannen. Hij liet zich inspireren door de keizers uit de eerste helft van de tiende eeuw, Daigo en Murakami, onder wie de macht van de keizer haar hoogtepunt bereikt zou hebben. Hij wilde, zoals zij dat hadden gedaan, persoonlijk het land regeren. De periode van zijn persoonlijke bewind is vernoemd naar de jaarperiode Kenmu, die hij in 1334 afkondigde, en staat bekend als de Kenmu-restauratie. Al snel bleek dat Go-Daigo één essentiële factor over het hoofd had gezien, namelijk de krijgers. Velen van hen waren ontevreden over het uitblijven van de verwachte beloningen en bevorderingen, wel in de eerste plaats Ashikaga Takauji zelf, die GoDaigo in het zadel had geholpen en desondanks maar niet tot shøgun werd benoemd. De keizer maakte het er niet beter op, toen hij een wet uitvaardigde waarin stond dat
Ashikaga Takauji te paard
Boot 2009 DEF.indd 55
24-9-09 14:42
landeigendom alleen erkend zou worden als het door een keizerlijk schrijven bevestigd was, om vervolgens – geschrokken van de reactie – weer bakzeil te halen. Zulk optreden ondermijnde het vertrouwen dat de krijgers in zijn regime stelden. Hij maakte zich definitief onmogelijk door zijn plan om het paleiscomplex in zijn oude glorie en omvang te herbouwen. De kosten die dat met zich mee dreigde te brengen, waren de krijgers en de bevolking eenvoudigweg te veel. Keizer en tegenkeizer Het gewapende verzet begon in de zevende maand van 1335, toen een lid van de Højø-familie dat de dans ontsprongen was, Kamakura veroverde. Hij werd al snel weer door een leger onder bevel van Ashikaga Takauji uit de stad verdreven. In plaats van naar de hoofdstad terug te keren, bleef Takauji echter in Kamakura hangen. Hij gaf zo voedsel aan de verdenking dat hij zich tegen Go-Daigo wilde keren. Diens loyale bondgenoot Nitta Yoshisada werd aan het hoofd van een leger tegen hem uitgezonden. Het volgende jaar werd in beslag genomen door de tegenaanval van Ta-
De regalia De drie keizerlijke regalia zijn een spiegel, een zwaard, en de maga-
tama. Magatama kan letterlijk vertaald worden als ‘kromjuweel’; het zijn kralen van jade of jaspis, die gebogen zijn als de klauwen van een beer. De regalia waren volgens een mythe door de zonnegodin Amaterasu ømikami meegegeven aan haar kleinzoon Ninigi no mikoto, toen deze naar de aarde afdaalde om daarover te heersen. Volgens een legende werden het originele zwaard en de originele spiegel door keizer S¡jin uit het paleis, waar zij tot dan toe bewaard waren, verwijderd. De spiegel kwam na enige omzwervingen terecht in Amaterasu’s schrijn te Ise, en het zwaard in de schrijn te Atsuta. De regalia gaan terug op attributen die in de prehistorische periode gebruikt werden als symbolen van macht. Voorbeelden hiervan zijn niet alleen bij opgravingen in Japan, maar ook bij opgravingen op het Koreaanse schiereiland in grote aantallen gevonden. In de historische periode werden de regalia gebruikt bij diverse rituelen aan het hof, waaronder het troonsbestijgingsritueel. Aangezien twee van de drie ‘originelen’ ver van de hoofdstad bewaard werden, werden aan het hof replica’s gebruikt. De replica van de spiegel zou door opeenvolgende branden gereduceerd zijn tot een hoopje as, dat in een houten kistje werd bewaard. Toen keizer Antoku in 1183 door de Taira op hun vlucht werd meegevoerd, nam hij de replica’s van de regalia mee. In de zeeslag van Dannoura (1185) verdronk de keizer. Het zwaard ging met hem verloren, maar het kistje waar de spiegel in zat, kwam bovendrijven en werd gered. Het zwaard werd vervangen door een nieuw zwaard dat door de schrijn van Ise werd aangeboden. Als keizer Go-Daigo op zijn vlucht naar Yoshino iets heeft meegenomen, waren het deze replica’s. In elk geval kwamen die in 1392 weer terug naar de hoofdstad, waar zij sindsdien zijn bewaard.
56
Boot 2009 DEF.indd 56
24-9-09 14:42
kauji. In de Slag bij de Minatogawa, in het huidige Købe, versloeg hij de legers van Yo shisada en Kusunoki Masashige, welke laatste hier sneuvelde. Takauji trok zegevierend de hoofdstad binnen. Go-Daigo was gevlucht, en Takauji zette in zijn plaats een nieuwe keizer, keizer Kømyø, op de troon. Go-Daigo gaf na twee maanden zijn verzet op. Vertrouwend op beloftes van Takauji, ging hij terug naar Kyøto, waar hij onmiddellijk onder huisarrest werd geplaatst en gedwongen werd om de regalia over te dragen aan de nieuwe keizer. De regalia die hij afstond, waren evenwel niet de echte; althans, zo werd naderhand door hem en zijn opvolgers beweerd. De echte zou Go-Daigo zelf gehouden hebben, en die nam hij met zich mee toen hij begin 1337 heimelijk uit Kyøto naar Yoshino vluchtte. Als toevluchtsoord en als centrum van verzet tegen de Ashikaga was Yoshino een goede keuze. Het was een strategische plaats, gelegen in het wilde bergland van de provincie Kii, hemelsbreed circa vijfenzeventig kilometer ten zuiden van de hoofdstad. Vanuit deze basis zette Go-Daigo zijn strijd voort. Hij en zijn opvolgers – Go-Murakami, Chøkei, Go-Kameyama – beschouwden zichzelf als de rechtmatige keizers en weigerden het gezag van de door Takauji op de troon gezette keizer Kømyø te erkennen. Deze periode van keizer (in Yoshino) en tegenkeizer (in Kyøto) duurde tot 1392. Omdat Yoshino ten zuiden van Kyøto ligt, staat de periode van 1336 tot 1392 in de geschiedschrijving bekend als de ‘Periode van het Zuidelijke en Noordelijke Hof’.
57
Boot 2009 DEF.indd 57
24-9-09 14:42
De Muromachi-periode: 1338-1573 In 1338 liet Ashikaga Takauji zich door zijn creatuur, keizer Kømyø, tot shøgun benoemen. Zijn bakufu ging onder een ongelukkig gesternte van start, en de weeffouten die er in het begin inkwamen, zijn naderhand nooit hersteld. Weeffout nummer één was, dat Takauji had laten zien dat verraad en geweld loonden. Was hij niet shøgun geworden door eerst de Højø en vervolgens Go-Daigo te verraden, en daarna met geweld het keizershuis naar zijn hand te zetten? Dit ondermijnde het gezag en de legitimiteit van zijn bakufu, en verzwakte zijn coalitie. De tweede weeffout was het voortbestaan van het Zuidelijke Hof in Yoshino. Vijftig jaar lang hield dat een oorlog gaande; vijftig jaar lang moesten de Ashikaga shøgun opbieden tegen een keizerlijke rivaal die maar al te graag bereid was om al hun tegenstanders te legitimeren. De krijgers konden rustig bekijken welke van de twee, de bakufu of het Zuidelijke Hof, het betere aanbod had, en als dat zo uitkwam, konden zij van coalitie wisselen. Een derde weeffout was, dat Takauji zijn bakufu vestigde in de keizerlijke hoofdstad.
De organisatie van de bakufu De bakufu die Ashikaga Takauji stichtte, staat in de geschiedenis bekend als de Muromachi-bakufu. Hij dankt deze naam aan een van de van noord naar zuid lopende straten in Kyøto, Muromachi. Aan deze straat liet shøgun Ashikaga Yoshimitsu in 1378 zijn residentie bouwen – het Hana-gosho (‘Bloemenpaleis’). Dit werd daarna de vaste residentie van de shøgun. Zoals de Kamakura-bakufu een dependance had gehad in Kyøto in de vorm van de Rokuhara-tandai, zo kreeg de Muromachi-bakufu een dependance in de Kamakura, de Kantø-fu. In 1349 stelde Takauji zijn tweede zoon, Ashikaga Motouji (1340-1367), aan het hoofd van dit bestuursorgaan. Hij was de eerste Kantø-kubø (kubø is een ander woord voor shøgun). Het ambt werd daarna erfelijk in Motouji’s familie. Takauji, zelf door meervoudig verraad aan de macht gekomen, stond vanaf het begin aan het hoofd van een wankele coalitie. Het was vooral de gebrekkige loyaliteit van de eigen vazallen die hem en zijn opvolgers parten speelde. Zij probeerden met wisselend succes aan dit probleem het hoofd te bieden door hun voornaamste bondgenoten als shugo aan te stellen en de volmachten en inkomsten van de shugo aanzien58
Boot 2009 DEF.indd 58
24-9-09 14:42
lijk uit te breiden. Onder de Kamakura-bakufu hadden de shugo het toezicht gehad op de in de provincie woonachtige gokenin en hadden zij verder beschikt over bepaalde politiële volmachten. Van de Muromachi-bakufu kregen zij daarenboven het recht om te beschikken over verbeurdverklaard en onbeheerd gebied. Ook kregen zij de vrije beschikking over de zogeheten hanzei, een nieuwe belasting die de bakufu had ingesteld ter financiering van de oorlog met het Zuidelijke Hof. De hanzei bedroeg de helft van de pacht die werd opgebracht door de domeinen van tempels en schrijnen, en de helft van de belastingen van het land dat nog in staatsbezit was. In het heersende klimaat van frequente oorlogen en schermutselingen, dat gelegenheid te over bood om zich andermans land toe te eigenen en dat de bakufu tot voortdurende concessies noopte, gaven deze nieuwe volmachten de shugo de middelen om eigen machtsgebieden op te bouwen ten koste van de bakufu. De kroon werd gespannen door het geslacht van de Yamana, dat op een gegeven moment het shugo-schap van elf provincies had verworven. De shugo-daimyø
Dit nieuwe slag van shugo staan in de geschiedschrijving bekend als shugo-daimyø. Deze term verwijst naar het feit, dat de shugo zich ontwikkelden van vertegenwoordigers van de bakufu in een provincie tot de feitelijke heren daarvan. Daimyø (letterlijk: grote naam) betekende in de Heian- en Kamakura-periode de ter plaatse woonachtige eigenaar van een omvangrijk stuk grond dat op zijn naam gesteld was. De toevoeging daimyø duidt er dus op, dat de shugo zich in de Muromachi-periode ontwikkelden tot territoriale heren, die aanzienlijk meer macht hadden dan hun naamgenoten onder de Kamakura-bakufu. De zwakte van de shugo-daimyø was, dat zij meestal niet in hun provincies woonachtig waren, en daardoor onvoldoende greep hadden op wat er in de provincies gebeurde. De shugo-daimyø waren de voornaamste vazallen van de shøgun en bekleedden derhalve tevens belangrijke ambten binnen de bureaucratie van de bakufu. Alleen daarom al moesten zij geregeld in de hoofdstad zijn. Zij konden daar ook maar beter zijn, want eer, ambten, status en legitimiteit werden daar verdeeld. Zij wilden er ook liever zijn, want het leven was in Kyøto bepaald aangenamer dan in de provincie. Vele shugo hadden bovendien niet één, maar meerdere provincies onder zich; het geslacht Yamana was zeker geen uitzondering. Om al deze reden zagen zij zich genoodzaakt om zich in hun provincies te laten vertegenwoordigen door de zogenoemde shugo-dai (plaatsvervangend shugo). Dat waren vazallen die in de betrokken provincie gevestigd waren en namens de shugo het bestuur over de provincie uitoefenden. Zoals alles in Japan werd ook dit ambt al snel erfelijk, zodat er in elke provincie families ontstonden die, gebruikmakend van hun aanstelling als shugo-dai, hun eigen netwerken en coalities van krijgers konden opbouwen.
59
Boot 2009 DEF.indd 59
24-9-09 14:42
De strijd tussen het Noordelijke en het Zuidelijke Hof De strijd met het Zuidelijke Hof werd door de Ashikaga met wisselend succes gevoerd. Het belangrijkste strijdtoneel was aanvankelijk de Kantø. Een van de energiekste legeraanvoerders van het Zuidelijke Hof, Go-Daigo’s oude medestander Kitabatake Chika fusa, voerde hier van 1338 tot 1343 campagne, maar moest zich uiteindelijk terugtrekken op Yoshino. Nieuwe kansen kregen de zuiderlingen in 1350, toen leden van Takauji’s coalitie onderling ruzie kregen. Uesugi Noriaki (1306-1368) en Ashikaga Tadayoshi (broer van Takauji; 1306-1352) bonden de strijd aan met Takauji’s vertrouweling Kø no Moronao (?-1351). Noriaki versloeg en vermoordde Moronao in 1351. Om deze strijd binnen de coalitie te kunnen rechtvaardigen was Tadayoshi overgelopen naar het Zuidelijke Hof. Na Moronao’s dood vluchtte hij naar Kamakura, waar hij begin 1352 overleed, naar velen geloofden vergiftigd door zijn broer. Deze ‘Troebelen van de Kannø-periode’ gaven partijgangers van het Zuidelijke Hof weer vrij spel in de Kantø. Midden 1352 hield Yoshisada’s zoon Nitta Yoshioki (1331-1358) zelfs enige tijd Kamakura bezet. Pas toen hij in 1358 was vermoord door de eerste Kantø-kubø, Ashikaga Motouji, kon het gezag van de Muromachi-bakufu in de Kantø en in Noord-Japan worden gevestigd. Een tweede belangrijk strijdtoneel was Ky¡sh¡. Go-Daigo’s tweede zoon, prins Kanenaga (1329-1383), was in 1336 naar dit eiland gestuurd als Groot Generaal voor de Onderwerping van het Westen. Op Ky¡sh¡ aangekomen wist hij zich van de steun van lokale krijgers te verzekeren. In 1361 veroverden zij voor hem het oude bestuurlijke centrum Dazaifu, en gedurende een tiental jaren heerste Kanenaga van hieruit over Ky¡sh¡. In 1371 keerde het tij. In dat jaar werd Imagawa Sadayo (1326-?) door de bakufu tot Ky¡sh¡-tandai benoemd. Hij slaagde er binnen enkele jaren in het eiland onder het gezag van de bakufu te brengen. Toch bleef Kanenaga tot zijn dood in 1383 op Ky¡sh¡ actief. In de loop der jaren was de situatie voor het Zuidelijke Hof allengs minder hoopvol geworden. In 1392 slaagde shøgun Ashikaga Yoshimitsu erin een compromis te bereiken met de laatste keizer van het Zuidelijke Hof, Go-Kameyama. Het hield in, dat de Daikakuji-tak zijn verzet tegen de Jinmyøin-tak opgaf en de keizerlijke regalia retourneerde, onder voorwaarde dat het keizerschap voortaan tussen beide takken van de keizerlijke familie zou alterneren. Deze afspraak werd niet nagekomen, maar toen was het hof in Yoshino al opgedoekt, en had Go-Kameyama zich in Kyøto gevestigd. De enige macht die verzet tegen de bakufu kon legitimeren, was eindelijk uitgeschakeld.
De relatie met China Een belangrijke preoccupatie van de Muromachi-bakufu was de relatie met China. De Ashikaga hadden zelf grote belangen in de handel met dat land. Reeds in 1341 had Takauji’s broer Ashikaga Tadayoshi bij wijze van experiment een handelsschip naar de Yuan-dynastie (1279-1368) gezonden onder de bescherming van een Zen-tempel in 60
Boot 2009 DEF.indd 60
24-9-09 14:42
Kyøto, de Tenry¡ji. Maar er waren praktische problemen, die de groei van de handel belemmerden. In China verkeerde de Mongoolse Yuan-dynastie (1279-1368) in haar nadagen en werd zij geteisterd door opstandige bewegingen van etnische Chinezen, en in Japan heerste een burgeroorlog. Zolang de strijd tussen het Noordelijke en het Zuidelijke Hof voortduurde, kon de bakufu geen enkel gezag doen gelden over de baaien en eilandjes langs de grillige kusten van de Binnenzee en Ky¡sh¡. Niet de handel, maar de zeeroverij tierde welig. Japanse zeerovers (wakø), die hun bases hadden langs de Binnenzee en op Ky¡sh¡, werden in de tweede helft van de veertiende eeuw actief op de kusten van Korea en China. Nadat in 1368 de Ming-dynastie (1368-1644) was gesticht, drong de Chinese keizer aan op het aangaan van diplomatieke relaties. De voorwaarde was wel, dat Japan aan de piraterij een einde zou maken. Voor 1392 kon de shøgun onmogelijk aan deze eis voldoen. Na afloop van de strijd tussen het Noordelijke en het Zuidelijke Hof lagen de kaarten in Japan beter, maar toen moest er in China nog een kleine paleisrevolutie worden afgewerkt. In 1401 was het echter zover. In dat jaar knoopte de bakufu officiële diplomatieke relaties aan met China. Als tegenprestatie verbood de shøgun in 1402 de zeeroverij. In 1404 kon het eerste gezantschap vertrekken. De tribuutrelatie
De relatie tussen China en Japan kreeg de vorm van een ‘tribuutrelatie’, wat voor China de gebruikelijke manier was om diplomatiek relaties te organiseren. Een tribuutrelatie was een asymmetrische relatie, waarin de Chinese keizer, die zichzelf als de universele heerser zag, er genadiglijk in toestemde de gezanten van een barbaarse vorst in audiëntie te ontvangen. Deze gezanten brachten namens hun vorst tribuut aan de keizer om hun trouw te tonen. De keizer gaf hun op zijn beurt geschenken mee, en verleende de barbaarse vorst Chinese eretitels, bijvoorbeeld ‘koning’. Dat was zo in de dagen van Pimiko, en dat was zo in het begin van de vijftiende eeuw. Pimiko had de titel ‘Koningin van Wa’ gekregen, en Shøgun Yoshimitsu werd door een dankbare keizer van de Ming begiftigd met de titel ‘Koning van Japan’. Yoshimitsu accepteerde die. Hij trapte daarmee in de val die kroonprins Shøtoku zo kundig had weten te omzeilen. Door de titel te accepteren erkende Yoshimitsu immers, dat Japan ondergeschikt was aan China. Bovendien gaf hij op deze manier te kennen, dat hij zichzelf als de hoogste gezagsdrager in Japan beschouwde. In de praktijk mocht dat waar zijn, protocollair was de keizer het staatshoofd, niet de shøgun. In de geschiedschrijving is dit sindsdien een smet op Yoshimitsu’s reputatie geweest. Het was wel een curieuze constructie. China was geïnteresseerd in de relatie met Japan vanwege de wakø. Japan was geïnteresseerd vanwege de handel. Maar de relatie die zij aangingen, was een vrijwel inhoudsloze diplomatieke relatie, die erop neerkwam, dat de ‘koning’ van Japan periodiek een gezantschap naar de Chinese keizer stuurde om zijn onderworpenheid te bevestigen. Het gezantschap bracht een brief en geschenken naar Peking, en kwam met een brief en geschenken terug. Handeldrijven was niet het doel. Handel was volgens de Confucianistische staatsideologie geen nette bezigheid, en werd hooguit getolereerd in de marge van een tribuutrelatie. In het on61
Boot 2009 DEF.indd 61
24-9-09 14:42
derhavige geval werd erin toegestemd, dat een beperkt aantal handelaren meereisde met het tribuutgezantschap dat de bakufu naar de Chinese keizer zond, en dat zij daar onder bepaalde voorwaarden handeldreven. Deze contacten staan in de geschiedschrijving bekend onder de naam ‘tally trade’. Enigszins ten onrechte dus, want officieel was het geen handel, maar diplomatie. De ‘tallies’ waar in deze term naar verwezen wordt, waren genummerde vellen papier van circa 80 bij 35 centimeter, die van het zegel van de regerende keizer waren voorzien. Hiermee moesten de Japanse gezanten zich bij aankomst in de Chinese haven Ningbo legitimeren. Aan het begin van elke nieuwe regeringsperiode van een Chinese keizer werd een nieuwe set van die vellen aan de bakufu uitgereikt. Op de achterkant ervan werden telkens de omvang van het gezantschap, de inhoud van het tribuut en de aard en hoeveelheid van de goederen die de leden van het gezantschap en de meereizende handelaren hadden meegenomen, gespecificeerd. Het gezantschap reisde naar Peking, waar het tribuut aan de keizer werd aangeboden, en de tegengeschenken in ontvangst werden genomen. De goederen die de leden van het gezantschap voor eigen rekening hadden meegenomen, gingen eveneens mee naar Peking, waar Chinese ambtenaren de waarde ervan schatten en hen ruilden voor Chinese goederen van gelijke waarde. De overige handelswaar werd of in de haven van aankomst, Ningbo, verkocht aan een door de Chinese regering geoctrooieerde groep van handelaren, of meegenomen naar Peking en aldaar, of op de terugweg, verkocht. Met een korte onderbreking van 1411 tot 1432 heeft deze kangø bøeki voortgeduurd tot het midden van de zestiende eeuw, zij het dat vanaf de 1460-er jaren de tallies, en daarmee de zeggenschap over de handel, in handen gevallen waren van de daimyø die de westelijke punt van Honsh¡ beheersten, de Øuchi. Dit leidde tot frictie tussen de Øuchi en de Hosokawa, welk geslacht hoge ambten vervulde binnen de bakufu en tot dan toe de kangø had beheerd. De rivaliteit tussen beide shugo-geslachten kwam tot uitbarsting in het zogenoemde ‘Oproer van Ningbo’ (1523). In dit jaar hadden beide daimyø missies naar China gezonden, die vrijwel tegelijkertijd aankwamen in Ningbo. Toen de Chinese autoriteiten een voorkeur toonden voor de missie van de Hosokawa, was dit voor de bemanning van de schepen van de Øuchi aanleiding de leider van de missie van de Hosokawa te vermoorden en plunderend door de stad Ningbo te trekken (Ninpø no ran). Dit oproer benam de Chinezen alle lust om verder nog contacten met Japan te onderhouden. Slechts twee missies, beide uitgezonden door de Øuchi, werden hierna nog geaccepteerd (in 1540 en in 1549). Toen er geen legale handel meer mogelijk bleek te zijn, zelfs niet in de gewrongen figuur van een tribuutrelatie, staken de wakø de weer de kop op. Kennelijk was zeeroverij een voor de hand liggend alternatief voor handel.
62
Boot 2009 DEF.indd 62
24-9-09 14:42
Oorlog en troebelen Ook na de val van het Zuidelijke Hof in 1392 keerde de rust in het land niet terug. De geschiedenis van de Muromachi-periode is eigenlijk een aaneenschakeling van oorlogen, oorlogjes, en gewapende incidenten. De belangrijke caesuur is de zogenoemde Ønin-oorlog (1467-1477). Vóór de Ønin-oorlog is de bakufu meestal nog wel in staat om het initiatief, en daarmee een zeker overwicht te bewaren. Na de Ønin-oorlog is dat afgelopen. Het gezag van de shøgun is tot vrijwel nul gereduceerd, en het gehele land valt ten prooi aan onafgebroken geweld. Het was de storm die Takauji gezaaid had. Meer in concreto, doordat de bakufu in de beginjaren zoveel concessies had gedaan aan de shugo-daimyø, had de bakufu te weinig eigen inkomsten overgehouden om nog een eigen leger in het veld te kunnen brengen. De shøgun zag zich gedwongen om zijn vazallen tegen elkaar uit te spelen, of zich aan het hoofd te stellen van steeds weer nieuwe, maar altijd even wankele coalities. Yoshimitsu bracht het er nog redelijk af. In 1391 slaagde hij erin het aantal provincies waarvan de Yamana shugo waren, te reduceren van elf tot twee, en in 1399 verslaat hij een andere voorname vazal, Øuchi Yoshihiro (1356-1399). Daarna gaat het minder goed. Rond 1440 zijn er troebelen in de Kantø en in Kyøto, het trieste dieptepunt waarvan de moorden op de Kantø-kubø Ashikaga Mochiuji (1398-1439) en op shøgun Yoshinori zijn. Yoshinori werd gewroken door zijn vazal Yamana Søzen (1404-1473), maar deze mooie geste moest wel worden beloond met een nieuwe gebiedsuitbreiding van de Yamana. De Ønin-oorlog (1467-1477)
De Ønin-oorlog maakte een einde aan de beperkte macht die de bakufu nog had. De oorlog begon als een strijd tussen Hosokawa Katsumoto (1430-1473) en Yamana Søzen. De aanleiding werd verschaft door een conflict over de opvolging van shøgun Yoshimasa. Dat conflict betrof de keus tussen Ashikaga Yoshimi (1439-1491), een jongere broer van Yoshimasa, en Yoshimasa’s pasgeboren zoon Yo shihisa. Katsumoto steunde de eerste, en Søzen koos partij voor de tweede. Eind 1466 stonden de legers in Kyøto tegenover elkaar. Shøgun Yoshimasa’s dreigement dat degene die de vijandelijkheden zou openen, tot rebel zou worden verklaard, maakte dat tot het midden van het volgende jaar een wankele vrede bewaard bleef. In 1467 brak de strijd in Kyøto los. Na afloop van de eerste ronde van gevechten, die voortduurde tot in 1468, was de stad veranderd in een blakerende puinhoop. De legers in de hoofdstad trokken zich daarna terug op min of meer vaste stellingen, en de strijd verplaatste zich naar de provincies. In allerlei lokale conflicten, bijvoorbeeld in de ruzie tussen twee takken van de Ashikaga over het ambt van Kantø-kubø, greep men ook naar de wapenen. Deze twisten hadden meestal niets te maken met het oorspronkelijke conflict in de hoofdstad, maar om hun handelen althans de schijn van legitimiteit te geven verklaarden de betrokkenen zich wel voor de ene of de andere partij – het westelijke leger van de Yamana of het oostelijke leger van de Hosokawa. De dood, in 1473, van zowel Søzen als Katsumoto maakte geen einde aan de strijd. Wel begonnen 63
Boot 2009 DEF.indd 63
24-9-09 14:42
de legers in de hoofdstad te verlopen, maar de reden daarvan was, dat vele daimyø terug moesten keren naar hun provincies om daar ontstane troebelen te onderdrukken. De oorlog eindigde, toen de belangrijkste bondgenoot van de Yamana, Øuchi Masahiro (1446-1493), zich aan shøgun Yoshimasa onderwierp en zich terugtrok uit Kyøto. Het was aan Masahiro deze geste te maken, want aan het begin van de oorlog waren de Yamana tot rebel verklaard.
De Periode der Strijdende Staten De periode vanaf de Ønin-oorlog staat bekend als de Sengoku-periode (‘Periode der Strijdende Staten’). Aanvankelijk bestonden de ‘strijdende staten’ nog uit de grote geslachten der shugo-daimyø. Na enkele decennia was echter het merendeel van deze geslachten ten val gebracht door de eigen vazallen, meestal de shugo-dai. Dit verschijnsel staat bekend als ‘de lagere overwint de hogere’ (gekokujø). Het nieuwe type van regionale heersers dat op deze manier ontstond, staat in de geschiedschrijving bekend als sengoku-daimyø. De sengoku-daimyø verkeerden in de weinig benijdenswaardige situatie van een ‘oorlog van allen tegen allen’. Het was voor hen eten of gegeten worden. Vandaar dat zij alles in hun gebied ondergeschikt moesten maken aan de eisen van de krijg. Die eisen waren: een groot, staand leger van goed bewapende en goed geoefende soldaten. Om het vele geld bijeen te halen dat nodig was om deze legers te onderhouden, deden deze daimyø er alles aan om hun gebied maximaal te exploiteren. Zij keken daarbij niet alleen naar de opbrengsten van de landbouw, maar hadden ook een open oog voor andere bronnen van inkomsten zoals mijnbouw, nijverheid en buitenlandse handel. Zij maakten een einde aan de warboel van privileges, rechten en aanspraken die de erfenis waren van het shøen-systeem, en aan de laatste resten van het provinciale bestuur. Binnen het eigen gebied stelden zij belastingen en corvees vast, die in hun naam door daartoe aangestelde vazallen werden geïnd. Landmetingen werden gehouden, om een indruk te krijgen van de economische basis van het domein, en om als uitgangspunt te dienen voor de belastingheffing en de rekrutering van soldaten. De sengoku daimyø verbeterden ook de organisatie van hun leger. Naast de individueel vechtende bereden krijgers kwamen er steeds meer voetsoldaten, bewapend met lansen of met het nieuwe wapen, de musket. Dit wapen was in 1542 geïntroduceerd door de allereerste Portugezen die Japan bereikten, en had zich, vervaardigd door Japanse wapensmeden, met een enorme snelheid over het land verspreid. Vele soldaten waren betaalde beroepssoldaten. Voor de sengoku-daimyø waren dergelijke beroepskrachten aantrekkelijk, al was het alleen maar omdat zij gezeglijker waren dan de in hun gebied woonachtige onafhankelijke krijgers – leden van lokale, notabele families, die men zich nog het beste voor kan stellen als herenboeren met een militaire traditie. De legers van sengoku-daimyø bestonden uit beide componenten.
64
Boot 2009 DEF.indd 64
24-9-09 14:42
Vrije republieken
Een andere ontwikkeling in deze periode is het ontstaan van ‘vrije republieken’ van boeren of stedelingen. Het Japanse woord is ikki, dat eigenlijk verbond betekent. Het woord ikki slaat zowel op de oorspronkelijke afspraak om voor een bepaald doel een opstand te beginnen, als op de opstand zelf, als op de organisatie die de macht in handen neemt wanneer de opstand is gelukt. Redenen om een ikki te vormen waren onvrede over het wanbestuur van de shugo, te zware belastingen en corveediensten, en het verlangen van de plaatselijke notabelen en onafhankelijke krijgers om hun eigen macht en invloed te versterken. De eerste ikki was de zogenoemde Yamashiro no kuni ikki die in 1485 de Hatakeyama uit de provincie Yamashiro verjoeg en zich daarna, tot 1493, zelf bestuurde. Het langste leven was beschoren aan de Kaga no Ikkø ikki, die bijna honderd jaar lang, van 1488 tot 1580, zelfstandig de provincie Kaga bestuurde. De organisatorische structuur van deze laatste ikki en de band tussen zijn leden werd geleverd door een boeddhistische sekte, de Ikkø-sh¡. In de steden gebeurt hetzelfde. De belangrijke handelsstad Sakai werd vanaf het einde van de vijftiende eeuw tot 1569 als een autonome stad bestuurd door een oligarchie van rijke handelaren, en Kyøto stond van 1532 tot 1536 onder leiding van de Hokke-ikki. Dit was een verbond dat zich geformeerd had rond de boeddhistische Lotussekte, die onder de bevolking van Kyøto zeer veel aanhang had. De nadagen van de Muromachi-bakufu De bakufu was na de Ønin-oorlog zijn gezag over het land definitief kwijtgeraakt. Toch waren er nog steeds lieden die de steriele strijd om de macht binnen de bakufu kennelijk de moeite waard vonden. Na de Ønin-oorlog hadden aanvankelijk de Hosokawa de overhand, maar na verloop van tijd deden zich weer opvolgingsproblemen voor, eerst binnen de familie van de shøgun en vervolgens binnen de Hosokawa. Het begon ermee, dat in 1493 Hosokawa Masamoto (1466-1507) shøgun Ashikaga Yoshitane uit de hoofdstad verdreef en in diens plaats zijn neef Ashi kaga Yoshizumi aanstelde. Yoshitane vluchtte en kwam uiteindelijk terecht bij Øuchi Yoshioki (1477-1528). Yoshioki deed wat velen van zijn voorouders voor hem hadden gedaan, en rukte op naar de hoofdstad (1507) als Yoshitane’s kampioen. Hosokawa Masamoto werd vermoord en Yoshitane weer opnieuw tot shøgun benoemd. Øuchi Yoshioki bleef in de hoofdstad tot 1518, in welk jaar hij vanwege problemen in zijn provincie terug moest keren naar Yamaguchi. Gedurende zijn verblijf had hij in de hoofdstad een zekere rust weten te bewaren, maar nauwelijks was hij weg, of er ontstonden nieuwe twisten. Dit keer was het Hosokawa Masamoto’s zoon Takakuni (1484-1531) die de onfortuinlijke shøgun Yoshitane verdreef en in zijn plaats Ashikaga Yoshiharu tot shøgun aanstelde (1521). In 1531 werd Takakuni zelf door een van zijn eigen vazallen, Miyoshi Motonaga (data onbekend), verjaagd; Takakuni pleegt zelfmoord. De macht van de Hosokawa werd definitief gebroken door Miyoshi Nagayoshi (1523-1564) en zijn vazal Matsunaga Hisahide (1510-1577), die in 1549 gezamenlijk de laatste Hosokawa die nog enige macht bezat, Harumoto (1514-1563), uit Kyøto verjoegen. In 1565 gingen zij zelfs zo 65
Boot 2009 DEF.indd 65
24-9-09 14:42
ver dat zij shøgun Ashikaga Yoshiteru vermoordden. Niet alleen in het gebied van de hoofdstad, maar overal in Japan vonden soortgelijke gebeurtenissen plaats. De laatste resten van het oude bestel werden weggevaagd, en de Middeleeuwen eindigden in een toestand van volledige, landelijke anarchie.
66
Boot 2009 DEF.indd 66
24-9-09 14:42
Azuchi-Momoyama-periode: 1568-1600 In de Azuchi-Momoyama-periode wordt Japan opnieuw verenigd. De reünificatie is het werk van twee krijgsheren, Oda Nobunaga (1534-1582) en Toyotomi Hideyoshi (15361598). Haar naam dankt de periode aan het feit, dat Nobunaga resideerde in zijn kasteel te Azuchi, en Hideyoshi in zijn kasteel in Momoyama. De Azuchi-Momoyama-periode is niet alleen een periode van bloedige campagnes waarin de nationale eenheid wordt bevochten, zij is ook de periode waarin Japan internationaler wordt dan ooit tevoren. De Portugese handelaren die in 1542 de musket hadden geïntroduceerd, worden op de voet gevolgd door Paters Jezuïeten die het christendom komen prediken. Daarna komen de Spanjaarden en door hen gesteunde Franciscanen, en weer later volgen Nederlandse en Engelse handelaren en avonturiers. De Japanners zelf gaan ook de zee op, niet alleen als piraat (wakø) maar ook als handelaar. In Vietnam en Thailand ontstaan Japanse nederzettingen, en Japanse huursoldaten vinden her en der in Achter-Indië emplooi. Zelfs de Verenigde Oost-Indische Compagnie neemt hen op een gegeven ogenblik in dienst.
Op weg naar eenheid: Oda Nobunaga De stoot tot de hereniging van het land werd onbedoeld gegeven door Matsunaga Hisahide, die niet alleen de laatste Hosokawa verjoeg, maar in 1565 ook shøgun Ashikaga Yoshiteru vermoordde. Yoshiteru’s broer, monnik te Nara, keerde terug tot de lekenstand, nam de naam Yoshiaki aan en kwam na vele omzwervingen terecht bij ene Oda Nobunaga. Nobunaga was een typische sengoku-daimyø. Hij had van zijn vader een klein territorium geërfd in Owari, in de omgeving van het huidige Nagoya. Hij had eerst te genover zijn familieleden zijn recht op deze erfenis moeten bevechten, en had daarna, stapje voor stapje, zijn gebied geconsolideerd en uitgebreid. In 1560 kwam het uur der waarheid. Zijn noordelijke buurman, Imagawa Yoshimoto (1519-1560), had besloten naar de hoofdstad op te trekken om daar orde op zaken te stellen, en zou met zijn leger over Nobunaga’s grondgebied trekken. Moest hij Yoshimoto, die de telg was van een oud en voornaam shugo-geslacht en heer over drie provincies, doortocht verlenen en zich aan hem onderwerpen? Nobunaga besluit zich te verzetten. In een verrassings67
Boot 2009 DEF.indd 67
24-9-09 14:42
aanval verslaat hij Yoshimoto’s leger bij Okehazama; Yoshimoto vindt in de strijd de dood. Een van degenen die een zucht van verlichting geslaakt zal hebben, is Tokugawa Ieyasu (1542-1616). Hij was een kleine daimyø uit de provincie Mikawa, wiens grondgebied binnen de invloedssfeer van de Imagawa lag. Tot Yoshimoto’s dood had hij als gijzelaar in diens hoofdstad verkeerd; nu kon hij terug naar huis. Nobunaga verbond zich met hem, en met Ieyasu’s hulp en rugdekking veroverde hij in 1567 de provincie Mino. Wanneer hij op dit punt van zijn carrière is aangekomen, komt Ashikaga Yo shiaki naar hem toe om hem om hulp te vragen. Nobunaga grijpt deze kans om zich in de nationale politiek te profileren gretig aan. In 1568 trekt hij met zijn leger Kyøto binnen en laat hij zijn beschermeling Yoshiaki tot shøgun benoemen. Nobunaga en zijn tegenstanders Van het begin af aan was de relatie tussen Nobunaga en Yoshiaki stroef. Yoshiaki voelde zich door Nobunaga onder curatele gesteld; Nobunaga verweet Yoshiaki, dat hij zijn taken niet naar behoren vervulde en ondankbaar was. Yoshiaki besloot daarom zich van Nobunaga te ontdoen. Hij had zelf geen troepen, dus trachtte hij een gemeenschappelijk front te creëren van al Nobunaga’s vijanden en benijders. Dat waren er nog al wat. Het dichtst bij de hoofdstad lag het grote klooster van de Tendai-sekte, de Enryakuji. Daarachter lagen, in noordoostelijke richting, de daimyø-geslachten Azai (in Noord-ømi) en Asakura (in Echizen). Ten zuiden van de hoofdstad, in de buurt van Nara, had de daimyø Matsunaga Hisahide zijn kasteel en weer verder naar het zuiden, op de plaats van het latere kasteel van Øsaka, lag de Ishiyama Honganji, een gefortificeerd tempelcomplex dat het landelijke hoofdkwartier was van de boeddhistische Ikkø-sekte. Ver in de westpunt van Honsh¡, waar ooit de Øuchi geheerst hadden, lag de daimyø Møri Terumoto (1553-1625), en in het oosten, in de provincies Kai en Shinano, lag de daimyø Takeda Shingen (1521 1573), die Nobunaga’s oostelijke gebiedsdelen bedreigde. Yoshiaki zelf was al vrij snel van het toneel verdwenen, maar Nobunaga is de rest van zijn leven bezig geweest met het verslaan van deze vijanden. Onder de daimyø waren Takeda Shingen en, na diens dood in 1573, zijn zoon Takeda Katsuyori (1546-1582) Nobunaga’s gevaarlijkste tegenstanders. Zij konden echter, zij het met moeite, op een afstand worden gehouden door zijn bondgenoot Tokugawa Ieyasu. Daardoor kreeg Nobunaga de kans zijn aandacht te richten op de Kansai en de daimyø in het noorden. In 1570 verslaat hij in de slag bij de Anegawa de legers van de Azai en de Asakura. In 1571 laat hij het gehele tempelcomplex van de Enryakuji in vlammen opgaan, en jaagt hij alle monniken over de kling. In 1573 verjaagt hij Yo shiaki uit Kyøto en maakt hij een einde aan de Ashikaga-bakufu. In hetzelfde jaar slaat hij het beleg voor het kasteel van Azai Nagamasa (1545-1573) in Otani en dat van Asakura Yoshikage (1533-1573) in Ichijødani: Nagamasa sneuvelt en Yoshikage pleegt zelfmoord. Het nieuwjaarsbanket dat Nobunaga in 1574 aanbiedt aan zijn directe vazallen, wordt opgeluisterd met de vergulde schedels van twee Azai en Yoshikage. In 1575 trekt Nobunaga naar het oosten en verslaat hij, samen met Tokugawa 68
Boot 2009 DEF.indd 68
24-9-09 14:42
Kastelen Steden waren in Japan niet ommuurd. Wanneer er een aanval kwam, werden zij in brand gestoken om de vijand te vertragen; zij werden niet verdedigd. Wat wel verdedigd werd, waren de kastelen. In de Middeleeuwen bestonden de verdedigingswerken van een kasteel uit niet veel meer dan een palissade, al dan niet gebouwd op een aarden wal en omgeven door een gracht. Binnen de palissade lagen het woonhuis van de kasteelheer, zijn voorraadschuren, stallen en dergelijke. Zolang het belangrijkste wapen de boogschutter te paard was, was dit voldoende. Met de introductie van vuurwapens en van omvangrijke infanterie-eenheden in de tweede helft van de zestiende eeuw veranderde de oorlog ingrijpend van karakter. De fortificaties veranderden mee. Het werden uitgebreide complexen van twee, drie, vier aparte hoven die, als zij niet al op een berg lagen, gebouwd werden op taluds die aan de buitenkant waren verstevigd met hoge wallen van natuursteen. Op deze wallen stonden muren van de meer gebruikelijke soort (gemaakt van leem en aangestampte aarde, aan de buitenkant wit gepleisterd), waarin wachttorens en poortgebouwen waren opgenomen. Binnen deze muren lagen de schuren en woonverblijven. Het spectaculairste onderdeel van de bebouwing was de donjon, die met zijn ingewikkelde dakconstructie vele verdiepingen boven de rest van het kasteel uittorende. Alle gebouwen waren van hout, behalve sommige van de schuren, die om de inhoud tegen brand te beveiligen werden opgetrokken uit leem. Bij de bouw van een bergkasteel werd gebruik gemaakt van de steile hellingen en de ravijnen die het landschap bood. Kastelen die in een vlakte of aan de kust stonden, werden omgeven door ingewikkelde stelsels van grachten en kanalen. De kastelen van Edo (thans het keizerlijke paleis te Tøkyø) en Øsaka zijn beide voorbeelden van het laatste type, en bovendien de grootste kastelen die in Japan zijn gebouwd. De kastelen fungeerden in de Edo-tijd als residentie van de daimyø. Na de Meiji-restauratie werden alle kastelen eigendom van de staat. Enkele hebben de tand des tijds goed doorstaan, maar de meeste zijn in de loop van de Meiji-periode gesloopt om plaats te maken voor stad- of provinciehuizen, scholen, en dergelijke. Sommige zijn, nog weer later gerestaureerd, zoals het kasteel van Øsaka.
Kasteel van Øsaka
Boot 2009 DEF.indd 69
24-9-09 14:42
Ieyasu, in de Slag bij Nagashino (Mikawa) het leger van Takeda Katsuyori. Het jaar daarop begint hij met de bouw van een groot kasteel bij Azuchi aan de oever van het Biwa-meer, op een strategische plek langs de route van Noord- en Oost-Japan naar Kyøto. In 1579 kwam het kasteel gereed en werd het Nobunaga’s residentie. De tegenstander met wie Nobunaga het langst gevochten heeft, was de Ikkø-sekte. Deze sekte werd centraal geleid vanuit de Ishiyama Honganji en telde vele volgelingen, overal in Japan, die fanatiek waren en goed georganiseerd. In sommige provincies, bijvoorbeeld in Kaga, hadden zij zelfs, zoals wij gezien hebben, het lokale bestuur overgenomen. Nadat Nobunaga in 1570 in een eerste schermutseling met troepen van de Hon ganji een nederlaag had geleden, koos hij voor een defensieve strategie. Pas in 1574 ging hij opnieuw in de aanval. Hij sloeg het beleg voor de Honganji en voerde tegelijkertijd veldtochten tegen bolwerken van de Ikkø-sekte elders in Japan. In 1574 waren Ise, Owari en Mino aan de beurt, waar hij in de delta van de rivier de Kiso de belangrijkste vesting van de sekte, Nakashima, vernietigde. In 1575 voerde hij campagne in Kaga en Echizen. Daarbij werden dertig- à veertigduizend aanhangers van de sekte afgeslacht. Zijn blokkade van de Honganji werd in 1575 tijdelijk gebroken door de Møri. Zij wisten proviand en wapens de Honganji binnen te brengen. In 1577 intensiveerde Nobunaga echter het beleg. In een korte campagne vernietigde hij alle secondaire steunpunten van de sekte in de Kansai, en bedwong hij een voor een de bolwerken die deel uitmaakten van de fortificaties van de Honganji. Het lot van de Honganji was bezegeld, maar toch zou het nog drie jaar duren en moest de keizer bemiddelen, vooraleer Kennyo (Køsa; 1543-1592), de abt van de Honganji en leider van de sekte, zich in 1580 overgaf. De Honganji had zijn verzet zo lang volgehouden, omdat de belegerden bleven hopen op steun van de sterkste vijanden van Nobunaga, namelijk de Takeda – met wie Kennyo familiebanden had – en de Møri. Na de val van de Honganji richt Nobunaga zich tegen deze vijanden. In 1582 verslaat hij Takeda Katsuyori in een korte campagne waarin hij niet alleen wordt bijgestaan door Tokugawa Ieyasu maar ook door de nieuwe heersers van de Kantø, de Højø van Odawara. Katsuyori pleegt zelfmoord, en Kai en zijn andere provincies worden tussen Nobunaga en zijn bondgenoten verdeeld. De enige daimyø in Noord-Japan (Echigo, Noord-Shinano) die nu nog een bedreiging voor Nobunaga kon vormen, was Uesugi Kagekatsu (1555-1623), maar deze kon door de Højø en Ieyasu in bedwang worden gehouden. De dood van Nobunaga
Møri Terumoto was de volgende op de lijst van daimyø die Nobunaga moest uitschakelen. Een campagne tegen de Møri was al in 1575 in gang gezet. Deze bestond uit een gecoördineerde aanval door twee legers, die onder leiding stonden van respectievelijk Akechi Mitsuhide (1528-1582) en Toyotomi Hideyoshi. Mitsuhide zou, na het pacificeren van het bergachtige gebied ten westen van Kyøto, optrekken langs de kust van de Japanse Zee, terwijl Hideyoshi vanuit de provincie Settsu zou optrekken langs de Binnenzee. Beide legers hadden nog weinig vorde70
Boot 2009 DEF.indd 70
24-9-09 14:42
ringen gemaakt. Mitsuhide had enkele jaren nodig gehad om de provincie Tanba in zijn macht te krijgen, en Hideyoshi had pas in 1580 Himeji (Harima) en Tottori (Inaba) veroverd. Vandaar drong hij de provincie Bitch¡ binnen, waar hij in 1582 het beleg sloeg voor de vesting Takamatsu. Een leger van de Møri rukt op om Takamatsu te ontzetten. Als Hideyoshi om hulp vraagt, geeft Nobunaga aan Mitsuhide het bevel een leger te verzamelen om Hideyoshi te hulp te komen. Nobunaga neemt zelf het opperbevel op zich, en verlaat Azuchi om zich bij het leger te voegen. Onderweg brengt hij, met slechts een klein gevolg, de nacht door in een tempel in Kyøto, de Honnøji. Hier wordt hij onverhoeds door Mitsuhide overvallen. Na een korte strijd beneemt hij zich in de brandende tempel het leven.
Hideyoshi neemt het heft in handen Het bericht van Nobunaga’s dood bereikt Hideyoshi een dag later. Hij sluit onmiddellijk een wapenstilstand met de Møri, die nog onkundig zijn van Mitsuhide’s verraad. De volgende dag al breekt hij op en voert hij in geforceerde dagmarsen zijn troepen naar de Kansai, waar hij, negen dagen na Nobunaga’s overlijden, Mitsuhide vernietigend verslaat bij Yamazaki. Mitsuhide wordt op de vlucht vermoord. Hideyoshi had het initiatief genomen en gaf dat niet meer uit handen. Hij speelde het spel echter subtiel en besteedde steeds grote zorg aan de legitimering van zijn daden. Tot zijn geluk was Nobunaga’s oudste zoon Nobutada (1557-1582) eveneens in Kyøto gesneuveld. Hideyoshi bewerkstelligde nu, dat Nobutada’s nog zeer jonge zoon, Oda Hidenobu (1580-1605), tot opvolger werd aangewezen. Het bestuur zou voorlopig in handen komen te liggen van Nobunaga’s tweede en derde zoon, Oda Nobukatsu (1558-1630) en Oda Nobutaka (1557-1583), en van Nobunaga’s legeraanvoerders, van wie Hideyoshi en Shibata Katsuie (1522-1583) de belangrijksten waren. Nobunaga’s oudste bondgenoot, Ieyasu, hield zich voorlopig afzijdig en wijdde zich aan de consolidatie van zijn eigen gebieden in Oost-Japan. Een botsing tussen Nobunaga’s opvolgers kon niet uitblijven. De eersten die een poging deden om zich aan Hideyoshi’s invloed te onttrekken, waren Nobutaka en Ka tsuie. Katsuie werd echter al snel verslagen en pleegde zelfmoord. Nobutaka werd door zijn broer Nobukatsu tot zelfmoord gedwongen. Hideyoshi’s belangrijkste rivaal werd nu Tokugawa Ieyasu. In 1584 leverden Hideyoshi en Ieyasu twee veldslagen, de Slagen bij Komaki en Nagakute, die in een duidelijke overwinning voor Ieyasu eindigden. Ieyasu had zijn zaak een legaal tintje gegeven door zich op te werpen als de kampioen van Nobunaga’s zoon Nobukatsu. Toen Hideyoshi er echter in slaagde Nobukatsu voor zich te winnen, verloor Ieyasu de rechtvaardiging voor zijn verzet. In 1585 sloot hij vrede met Hideyoshi, die hiermee de facto Nobunaga’s coalitie had overgenomen.
71
Boot 2009 DEF.indd 71
24-9-09 14:42
Harakiri Zelfmoord was in Japan een eervolle dood, vooral als men zelfmoord pleegde op de manier die in Japan als seppuku, en in de rest van de wereld als harakiri bekend staat. Beide woorden worden met dezelfde karakters geschreven – ‘buik’ en ‘snijden’; alleen is de volgorde van de twee karakters omgedraaid, wat een andere lezing met zich meebrengt. Deze wijze van zelfmoord plegen was voorbehouden aan de krijgers; burgers sneden zich meestal de keel door, en vrouwen gebruikten vaak gif, of verdronken zich. In alle gevallen was de achterliggende gedachte, dat men ‘oprecht’ – een sleutelwoord in de Japanse moraal – meende wat men gedaan had, en zichzelf ontrouw zou worden indien men op zijn daden of woorden terug zou komen. De oprechtheid van de overtuiging bleek uit het feit dat men de hand aan zichzelf sloeg, en de daad werd daarom als eervol geprezen. De associatie van oprechtheid met de buik is ook duidelijk. De buik werd in Oost-Azië gezien als de zetel van het intellect en de emoties. Door de buik open te snijden kon men als het ware laten zien, dat die van binnen niet zwart was. Haraguroi (‘zwart van buik’) is nog steeds een veel gebruikt woord, dat aangeeft dat je iemand onbetrouwbaar vindt; dat je niet weet wat je aan hem hebt, en hem van onoprechtheid en geheime agenda’s verdenkt. Daar kwam natuurlijk bij, dat het opensnijden van de buik een nogal pijnlijke operatie was, voor het uitvoeren waarvan een vaste hand, moed en vastberadenheid noodzakelijk waren – bij uitstek deugden waar de krijgers zich op voor lieten staan. Seppuku werd gepleegd door met het korte zwaard in twee halen (van links naar rechts, en van boven naar beneden) de buik open te snijden. Dit was dodelijk, maar niet meteen, zodat het volledige ritueel ook nog het doorsnijden van de keel omvatte. In de Edo-tijd, toen seppuku tevens de vorm was waarin de doodstraf van samurai voltrokken werd, stond er gewoonlijk een helper gereed om, zodra het zwaard de buik beroerd had, de betrokkene te onthoofden. De beroemdste zelfmoord uit de Japanse geschiedenis is de collectieve seppuku van de zevenenveertig rønin, die in 1703, na de dood van hun heer gewroken te hebben, door de shøgun tot deze dood veroordeeld werden. Aan dit vonnis was een uitgebreide discussie voorafgegaan, waarin een van de raadgevers van de shøgun opmerkte: ‘Deze mannen hebben het toppunt van hun roem bereikt. In de rest van hun leven kunnen zij alleen nog maar minder worden. Het is beter hen nu te laten sterven’.
‘Er zij vrede in het Rijk’ Hideyoshi staat nu voor het probleem, hoe hij zijn gezag als leider van de krijgers kan legitimeren. Hij doet dat op de gebruikelijk manier, maar in een voor een krijger originele variant, namelijk door zich door de keizer niet tot shøgun, maar tot kanpaku, keizerlijk regent, te laten benoemen (1585). Een jaar later volgt tevens zijn benoeming tot Opperminister. Hideyoshi blijft kanpaku tot begin 1592, wan72
Boot 2009 DEF.indd 72
24-9-09 14:42
neer hij het ambt overdraagt aan zijn neef en geadopteerde zoon Toyotomi Hidetsugu (1568-1595). Om kanpaku te kunnen worden, had hij zich in de clan Fujiwara moeten laten adopteren. Het ambt was namelijk op grond van eeuwen van precedenten voorbehouden aan bepaalde families binnen deze clan. Hideyoshi breekt enkele jaren later met deze traditie, wanneer hij van de keizer een nieuwe, eigen clan-naam, Toyotomi, krijgt toegekend, zonder dat hij daarom het ambt van kanpaku neerlegt. De kanpaku, zo is Hideyoshi’s redenering, oefent namens de keizer al diens volmachten uit, dus inclusief de militaire volmachten. De keizer wenst, vanzelfsprekend, dat er in het gehele rijk vrede heerst. Zijn dienaar Hideyoshi beveelt dus, dat dat het geval zal zijn. De daimyø moeten hun onderlinge strijd staken en hun geschillen voortaan aan hem, Hideyoshi, ter arbitrage voorleggen. Hiermee verschaft Hideyoshi zich een sterke legale basis voor zijn optreden. De veldtochten Hideyoshi moest wel laten zien, dat hij zijn pretenties ook kon waar maken. Dat deed hij in een drietal grote campagnes, waarvan de eerste plaatsvond in 1585. Dat was de Pacificatie van Shikoku, gericht tegen Chøsokabe Motochika (15381599), die in 1583 alle vier de provincies van dat eiland had veroverd. Hideyoshi beval hem twee van de vier provincies op te geven. Toen Motochika dat weigerde, viel een coalitie van daimyø onder Hideyoshi’s leiding het eiland van drie kanten aan. In een campagne van zes maanden werd Motochika verslagen en werd hem enkel zijn oorspronkelijke de provincie, Tosa, gelaten. Hideyoshi’s volgende doel was Ky¡sh¡. De aanleiding voor zijn veldtocht daar was een verzoek om hulp van de daimyø van Bungo, Øtomo Sørin (1530-1587), die in het nauw gebracht was door Shimazu Yoshihisa (1533-1611), daimyø van Satsuma. Yoshihisa was bezig zijn hegemonie over het gehele eiland te vestigen. Hideyoshi gaat op Sørin’s verzoek in, maar zorgt ervoor dat elke stap die hij zet door de keizer wordt gelegitimeerd. Wanneer hij in de tiende maand van 1585 de kemphanen Yoshihisa en Sørin beveelt hun geschil in der minne te schikken, handelt hij ingevolge een keizerlijk edict, dat hij natuurlijk zelf heeft laten uitvaardigen. In de eerste maand van het jaar daarna komen boodschappers van Yoshihisa naar Hideyoshi in Øsaka en betogen, dat alle veroveringen van de Shimazu niet anders zijn dan een verdediging tegen de Øtomo; dat het juist de Øtomo waren geweest, die hun gebied hadden aangetast. Hideyoshi stelt daarop een verdeling voor, die erop neerkomt dat van de negen provincies van Ky¡sh¡ de Shimazu en de Øtomo er elk drieëneenhalf zullen krijgen, en dat de overige twee aan de Møri en aan Hideyoshi zullen toevallen. De Shimazu moeten dus hun veroveringen grotendeels opgeven; een goede les: oorlog loont niet. Yo shihisa weigert en maakt aanstalten om Sørin aan te vallen. De strijd begint met een échec voor Hideyoshi. De voorhoede onder Chøsokabe Motochika en Sengoku Hidehisa (1552-1614), die hij nog in 1586 naar Ky¡sh¡ heeft gestuurd om Sørin te helpen, worden door de Shimazu verslagen. Het weerhoudt Hi73
Boot 2009 DEF.indd 73
24-9-09 14:42
deyoshi er niet van, aan te kondigen dat hij in de derde maand van 1587 persoonlijk de leiding van de veldtocht op zich zal nemen. Hij brengt een leger van 200.000 man op de been. Nadat hij in Ky¡sh¡ is gearriveerd, verdeelt Hideyoshi zijn leger in twee korpsen, waarvan het ene onder leiding van zijn halfbroer Hashiba Hidenaga (1541-1591) het eiland in oostelijke richting rondtrekt en het andere, onder zijn eigen leiding, in westelijke richting. Beide legers arriveren zonder noemenswaardige tegenstand te ontmoeten in respectievelijk Hy¡ga en Satsuma. Het leger in Hy¡ga slaat het beleg voor het kasteel Taka, en verslaat een leger onder bevel van Shimazu Yoshihisa. Na deze nederlaag, en met Hideyoshi’s legerkorps op een dagmars afstand van zijn hoofdstad Kagoshima verwijderd, begrijpt Yoshihisa dat het geen zin heeft door te vechten. Hij geeft zich over, en Hideyoshi bepaalt dat de Shimazu de provincies Satsuma en Øsumi en een gedeelte van Hy¡ga mogen behouden. De Øtomo komen er bekaaider af, en behouden slechts Bungo. De rest van het eiland wordt door Hideyoshi onder zijn bevelhebbers verdeeld.
Japan in de Edo-periode
74
Boot 2009 DEF.indd 74
24-9-09 14:42
De derde grote campagne van Hideyoshi
Hideyoshi’s derde grote campagne was gericht tegen Højø Ujinao (1562-1591), de heerser van de Kantø. Ook in dit geval was de casus belli een weigering zich te onderwerpen aan Hideyoshi’s arbitrage. Het verhaal begint als een oosters sprookje: alle daimyø van het gehele land hadden zich verzameld in Kyøto, waar Hideyoshi zijn pacificatie van Ky¡sh¡ vierde. Alle daimyø? Nee, één daimyø was er niet: Højø Ujinao... Tokugawa Ieyasu wordt erop afgestuurd en bereikt dat Ujinao’s oom Ujinori (1545-1600) naar Kyøto komt. Deze belooft, dat hetzij Ujinao, hetzij diens vader Ujimasa (1538-1590) naar Kyøto zal komen en Hideyoshi eer zal bewijzen, mits het kasteel van Numata hun zal worden toegewezen. De kasteelheer van Numata, Sanada Masayuki (1545-1609), is hier mordicus tegen. Hideyoshi bepaalt hierop, dat de Sanada een derde van het gebied van Numata zullen mogen behouden, alsmede het kasteel van Nagurumi, waar de graven van hun voorouders liggen, maar dat zij het resterende gebied aan de Højø zullen moeten afstaan, inclusief het kasteel van Numata. De Højø houden zich echter niet aan Hideyo shi’s beslissing en bezetten ook Nagurumi. Masayuki beklaagt zich, Hideyoshi beraadt zich, en eind 1589 krijgen alle daimyø bevel om zich gereed te maken voor een campagne tegen de Højø. Hoezeer Hideyoshi gebruikmaakte van het oude keizerlijke ritueel blijkt bij zijn vertrek uit Kyøto, in de derde maand van 1590, als hij namens de keizer het rituele zwaard overhandigd krijgt dat vroeger altijd aan de opperbevelhebber van het keizerlijke leger gegeven werd ten teken van zijn volmachten. Veldslagen worden niet gevoerd. In de verwachting dat Ieyasu zal bemiddelen, verschansen de Højø zich in hun kastelen. Vooral hun hoofdstad Odawara is een geduchte vesting, doordat, zeer uitzonderlijk voor Japan, burcht en stad gezamenlijk omgeven zijn door een gracht en een aarden wal. Terwijl de overige kastelen een voor een door zijn onderbevelhebbers worden bedwongen, slaat Hideyoshi zelf te land en ter zee het beleg voor Odawara. Achter een haag van bomen bouwt hij een kasteel als verblijf voor zichzelf. Als hij, wanneer het klaar is, de bomen kapt, lijkt het voor de verbaasde verdedigers, alsof het kasteel in één nacht gebouwd is. Onder die naam gaat het kasteel de geschiedenis in: het Kasteel van één nacht (Ichiya-jø). In feite had de bouw ongeveer drie maanden geduurd. Nu het kasteel gereed is, nodigt Hideyoshi zijn lievelingsvrouw, Vrouwe Yodo (1567-1615), uit om zich bij hem te voegen en raadt hij zijn daimyø aan eveneens hun vrouwen en andere gezinsleden over te laten komen. Het dringt nu tot de Højø door, dat hun situatie uitzichtloos is: hun kastelen worden veroverd, hulp is niet te verwachten, en de belegeraars bereiden zich voor op een langdurig en genoeglijk beleg. Ieyasu en Ujinori raden tot overgave. Op de vijfde van de zevende maand geeft Ujinao zich over. Hij biedt aan zelfmoord te plegen als zijn mannen vrijgeleide krijgen. Hideyoshi weigert dit, en beslist dat juist de eigenlijke verantwoordelijken, onder wie Ujinao’s vader Ujimasa en zijn oom Ujiteru zelfmoord moeten plegen. Op de zeventiende dag van de zevende maand 75
Boot 2009 DEF.indd 75
24-9-09 14:42
bedankt Ujinao schriftelijk zijn krijgers voor hun trouw en beëindigt hij de relatie heervazal. Eerst wordt hij samen met zijn oom Ujinori en een gevolg van driehonderd man naar de Køya-san gedirigeerd, een afgelegen klooster in het woeste berggebied ten oosten van Øsaka. Het volgende jaar krijgen hij en zijn oom van Hideyoshi echter kleine lenen toegewezen in de buurt van die stad. Hideyoshi en het algemene belang
Toyotomi Hideyoshi had met deze campagnes laten zien, dat hij in staat was de daimyø te beschermen tegen hun meest gevreesde vijand: hun mede-daimyø. De basis van zijn succes, naast al zijn persoonlijke capaciteiten als strateeg, organisator en legerleider, was zijn succes in het legitimeren van zijn handelingen. Hij handelde voor Nobunaga, voor diens opvolger, en voor het keizershuis, maar nooit voor Hideyoshi zelf. Zo maakte hij zich tot de belichaming van het algemene belang, de publieke zaak. Wie zich tegen hem verzette, was van de weeromstuit een egoïst die alleen zijn eigen zaakjes behartigde. Hoe sterk deze positie was, blijkt bijvoorbeeld uit de reactie van daimyø als Tokugawa Ieyasu, de Møri, Chøsokabe, en Shimazu. Nadat zij zich eenmaal aan Hideyoshi onderworpen hadden, was er voor hen kennelijk geen andere keuze meer dan hem te blijven gehoorzamen. Door zich zo met het algemene belang en de keizer te vereenzelvigen, had Hideyoshi elke mogelijkheid tot legitimering van andere coalities dan de zijne afgesneden. Ook daimyø die hij nooit verslagen heeft, sluiten zich uiteindelijk nolens volens bij hem aan. De landmetingen Twee maatregelen van Hideyoshi hangen nauw samen met zijn rol als generalissimo namens de keizer: de landmetingen en de zwaardenjacht. Landmetingen had Hideyoshi al eerder gehouden, maar niet met die ideologische pretenties die zij kregen nadat hij tot kanpaku was benoemd. Uit de beschrijving die een van zijn bewonderaars geeft van de landmetingen die in 1585 werden uitgevoerd, blijkt hoezeer Hideyoshi’s onderneming gezien werd als iets wat teruggreep op oude keizerlijke precedenten. ‘Keizer Seimu bepaalde voor het eerst de grenzen van de provincies, en onder keizer Shømu stelde de monnik Gyøgi de grenzen van de rijstvelden vast’, roept Hideyoshi’s bewonderaar uit, en nu houdt Hideyoshi landmetingen die voor eens en altijd een einde zullen maken aan alle grensgeschillen. Hideyoshi’s landmetingen vonden hun bekroning in een landelijk kadaster. Medio 1591 krijgen alle daimyø het bevel de volledige gegevens van hun lenen in te leveren, en nog voor het einde van het jaar zijn alle kadasters binnen. Formeel gezien waren de kadasters die Hideyoshi in liet leveren, bestemd voor de keizer. De geografische indeling die gevolgd werd, was die van de oude provincies en districten, niet die van de lenen van de daimyø. Het woord dat in dit verband voor kadaster werd gebruikt, zuchø, is veelzeggend, want het is dezelfde term die in de oude keizerlijke bureaucratie van de Nara-periode gebruikt werd voor de kadasters die in de hoofdstad en de provincies werden bijgehouden als grondslag van de belastinginning. Tegelijk met zijn landmetingen introduceert Hideyoshi het kokudaka-systeem. Dit systeem hield in dat de opbrengst van een stuk land of van een leen, werd uitge76
Boot 2009 DEF.indd 76
24-9-09 14:42
drukt in koku rijst. De koku was een nationale standaardmaat van ongeveer 180 liter, de hoeveelheid rijst die nodig is om één man gedurende één jaar te voeden. Voor de landelijke introductie van het systeem was een soort van protocol opgesteld, dat er in het ideale geval als volgt uitzag: 1. Per dorp werd het bouwland (geïrrigeerd rijstland en droge akkers) opgemeten met een landelijke eenheidsmaat. 2. Per stuk land werd vastgesteld wie dat land bebouwde, dus de eigenaar was, dus verantwoordelijk was voor de afdracht van de belastingen; alle andere, secondaire rechten op hetzelfde land vervielen. 3. Per stuk land werd vastgesteld van welke kwaliteit het land was. 4. Volgens een vaste tabel werd nu voor dat stuk land een opbrengst in koku rijst bepaald. 5. Land waarop huizen stonden (de boerderij, winkels en dergelijke) werd ook voor een bepaalde hoeveelheid koku aangeslagen. Na op deze wijze de kokudaka van elk stuk land bepaald te hebben, was het vervolgens een simpele kwestie van optellen om te weten te komen, hoe groot de productiecapaciteit, de kokudaka, van een district of van het leen van een daimyø was. Het ligt niet in de rede, dat in de luttele jaren tussen 1585 en 1591 – jaren, bovendien, waarin er in grote delen van het land nog gevochten werd – heel Japan volgens dit protocol zou kunnen worden opgemeten. Dat is dan ook niet gebeurd. Dikwijls werd er niet opnieuw gemeten, maar volstond men met het geven van een bevel (door Hideyoshi aan de daimyø; door de daimyø aan de boeren) om zelf een aangifte te doen van het land dat men bezat en de opbrengsten daarvan. Dikwijls ook werden niet de door Hideyoshi ingevoerde nieuwe oppervlakte- en inhoudsmaten gebruikt, maar de in de streek gebruikelijke maten. Ook de omrekening van kwaliteit van de grond naar opbrengst verliep niet altijd volgens de tabel. Bovendien was het opgelegde kokudaka- systeem een nieuw systeem, dat in sommige streken concurreerde met een bestaand systeem waarin de opbrengst van grond werd uitgedrukt in geld (kanmon) – het zogenoemde kandaka-systeem. In deze streken werden kanmon omgerekend in koku. De koers waartegen dit gebeurde, zal sterk hebben gevarieerd. Drie aspecten van het systeem verdienen de aandacht. Ten eerste: rijst werd niet alleen gebruikt in de zin van ‘het landbouwproduct rijst’, maar fungeerde ook als een rekeneenheid. De opbrengst in andere granen of in geld werd ook in ‘rijst’ uitgedrukt. Ten tweede was de kokudaka een schatting van een gemiddeld te verwachten opbrengst. Op deze manier waren de kokudaka en de daaraan gekoppelde verplichtingen van de daimyø losgekoppeld van de gerealiseerde oogst in één bepaald jaar. Ten derde werden er, ondanks de schijnbare objectiviteit van de metingen, in het gehele traject, tot en met de uiteindelijke vaststelling van de kokudaka van een daimyø toe, kleinere en grotere politieke beslissingen genomen. De landmetingen hadden voor Hideyoshi een zekere ideologische waarde. Zij verschaften hem een volgende mogelijkheid om zich te profileren in zijn rol van kanpaku van de keizer. De landmetingen waren echter vooral bedoeld om het kokudaka77
Boot 2009 DEF.indd 77
24-9-09 14:42
systeem in te voeren, en dat systeem diende een bij uitstek militair belang. De kokudaka was niet de basis voor de belastingheffing, maar de basis voor de mobilisatie van de krijgers. Het aantal krijgers dat een daimyø op de been moest kunnen brengen, was direct gerelateerd aan de kokudaka van zijn leen en lag in de orde van grootte van vier man per honderd koku. De feitelijke belastingen stonden er los van; die werden geheven als percentage van de oogst van dat jaar, en verder in de vorm van een veelheid van corvees, licenties en dergelijke, die al dan niet in geld of rijst konden worden geconverteerd. Dit lag voor de hand: Hideyoshi legde zijn daimyø geen vaste schatting op naar rato van de omvang van hun leen, hij verplichtte hen krijgers te leveren voor zijn veldtochten. Zijn inkomsten kreeg Hideyoshi uit zijn eigen domeinen. Wat hij wilde weten, was tot hoeveel krijgers en hulptroepen hij zijn daimyø kon verplichten; hoe zij van jaar tot jaar aan hun inkomsten kwamen, interesseerde hem minder. De zwaardenjacht
Een tweede belangrijke maatregel was Hideyoshi’s zogenoemde zwaardenjacht. In 1588 vaardigde hij een edict uit dat inhield, dat alle boeren hun wapens moesten inleveren, opdat – zo gaat het edict zalvend verder – zij zich voortaan in vrede aan de landbouw zouden kunnen wijden. Van het metaal zouden spijkers en krammen gemaakt worden voor de bouw van een nieuwe tempel in Kyøto, de Høkøji, waarmee Hideyoshi in 1585 begonnen was. Tegelijkertijd beval Hideyoshi in een tweede edict dat alle ‘kapiteins en vissers’ (lees: alle potentiële zeerovers) een eed moesten afleggen dat zij zich voortaan van zeeroverij zouden onthouden. In hun maatschappelijke effect waren deze twee edicten bepalend voor de volgende eeuwen. Ten eerste brachten zij een duidelijk onderscheid aan tussen de gewapende krijgers en de ongewapende boeren, handwerkslieden en kooplui. Ten tweede betekenden de edicten een drastische wijziging in de relatie van de krijger tot zijn heer. Tot dan toe waren vele krijgers en zeerovers lokale notabelen geweest, ‘herenboeren’, zelfstandige landeigenaren die getraind waren in de krijg en in hun streek van herkomst een natuurlijke achterban bezaten. Dankzij deze dubbele hoedanigheid hadden zij een aanzienlijke vrijheid van handelen, en ook de mogelijkheid om met hun heer te marchanderen. Het gevolg van Hideyoshi’s maatregelen was, dat de krijgers die zelfstandigheid werd ontnomen. Een krijger werd nu voor de keus gesteld tussen krijger blijven, of boer of visser worden. Als hij voor het eerste koos, was hij niet langer de onafhankelijke krijger of zeerover van vroeger, maar werd hij een gestipendieerde beroepssoldaat, die ergens in garnizoen gelegerd was en financieel volledig afhankelijk was van zijn heer. Koos hij voor het andere, dan moest hij zijn wapens inleveren en gaan wonen op zijn boerderij. Het effect van de edicten werd nog versterkt door een edict dat Hideyoshi een jaar later, in 1591, uitvaardigde. Hierin verbood hij überhaupt alle wisselingen van status, zowel van samurai naar boer of koopman, als omgekeerd. In de Japanse historiografie staan deze maatregelen bekend als de hei-nø bunri, de ‘scheiding tussen krijgers en boeren’. 78
Boot 2009 DEF.indd 78
24-9-09 14:42
Door deze innovaties van Hideyoshi werd het nu ook aanzienlijk eenvoudiger daimyø over te plaatsen. Bij wijze van beloning, straf, of om strategische redenen kon een daimyø met een nieuw gebied worden beleend, wat betekende, dat hij en al zijn vazallen met hun hele hebben en houden moesten verhuizen. Een voorbeeld is de belening van Tokugawa Ieyasu met de acht provincies van de Kantø. Dit gebied, na de val van Odawara door Hideyoshi aan Ieyasu toegewezen, had een grotere kokudaka dan Ieyasu’s oude leen, dus wat dat aangaat was de ruil voor Ieyasu voordelig. De belening betekende wel, dat Ieyasu zijn oude gebied moest opgeven, en dat zijn vazallen, die met hem mee gingen, hetzelfde moesten doen. Het gehele leger verhuisde naar een gebied waar overal reeds de voormalige vazallen van de Højø woonachtig waren. Ieyasu kon hen moeilijk in dienst nemen, want hij had zijn eigen vazallen die van nieuwe lenen of stipendia moesten worden voorzien. De keuze die hij had, was hen als boer te handhaven, of hen als rønin (samurai zonder meester) de wereld in te sturen. De draagwijdte van Hideyoshi’s maatregelen kan nauwelijks worden overschat. De samurai veranderden van herenboer of landjonker in beroepssoldaten, en de daimyø van heren van hun territorium in bevelhebbers van een staand leger. Deze bevelhebbers moesten namens Hideyoshi (en de keizer) in het hun toegewezen gebied de orde handhaven en Hideyoshi met hun leger te hulp schieten wanneer hun dat bevolen werd. Hun leger moesten zij in stand zien te houden door de hulpbronnen van hun leen te exploiteren. Ook hiervoor had Hideyoshi een ideologische legitimering. ‘Alle land’, zo redeneerde hij, ‘is van de keizer; de daimyø hebben het, via mij, van hem in leen. Zij zijn dus niet de bezitters van het land. De bezitter is de boer, die het bewerkt’. Legers kwamen en gingen, maar de boer bleef. Hideyoshi’s landmetingen en zwaardenjacht resulteerden uiteindelijk in de feodale standenstaat van de Edo-periode. Oorlog op het vaste land
Na de succesvolle unificatie van Japan richtte Hideyoshi zijn aspiraties op het vaste land. Niet minder dan China zou hij gaan veroveren, en in Peking zou hij de Japanse keizer op de troon zetten. Reeds in 1587, terwijl de Pacificatie van Ky¡sh¡ nog in volle gang was, had hij zijn vertrouweling Konishi Yukinaga (?1600) en de daimyø van Tsushima, Sø Yoshitoshi (1568-1615), wiens geslacht al eeuwen in Korea actief geweest was, opdracht gegeven met Korea te onderhandelen over een vrije doortocht voor het Japanse leger. Korea, trouwe tribuutnatie van China, was niet op deze eis ingegaan. Hideyoshi kon dit niet accepteren, en besloot tot een invasie van Korea. In Nagoya op Ky¡sh¡ werd in 1591 begonnen met de aanleg van een basiskamp. Hier werd een legermacht samengetrokken van 160.000 man, die in mei 1592 overstak naar Korea. Op 23 mei 1592 viel de eerste Koreaanse stad, de havenstad Pusan, en een kleine maand later veroverde Yukinaga de hoofdstad Seoul. In Seoul werd een hoofdkwartier gevestigd dat de acties van de verschillende bevelhebbers moest coördineren. Het kwam onder de leiding te staan van Ishida Mitsunari (1560-1600), die door Hideyoshi werd aangesteld tot Chøsen bugyø, commissaris voor Korea. 79
Boot 2009 DEF.indd 79
24-9-09 14:42
Vanuit Seoul trok één legercorps onder bevel van Katø Kiyomasa (1562-1611) op naar het noordoosten, waar hij uiteindelijk de provincie Hamgyo˘ng bezette. Een tweede legercorps onder Konishi Yukinaga zette de opmars voort in noordwestelijke richting en veroverde een maand later P’yo˘ngyang. Hier aangekomen staakte Yukinaga echter zijn opmars en openden hij en de Sø overhandelingen met de Koreanen en de Chinezen over een wapenstilstand of vredesregeling. De reden was, dat er inmiddels een Chinees leger op het strijdtoneel verschenen was, dat de Koreanen kwam helpen. De gevechtspauze gaf de Chinese generaal Li Rusong (1549-1598) de gelegenheid zijn troepen in stelling te brengen. Toen Yukinaga en zijn mannen bemerkten, dat zij op het punt stonden in P’yo˘ngyang omsingeld te worden, vielen zij terug op Seoul (begin 1593). Dit was de omslag. Katø Kiyomasa, wiens flank door Yukinaga’s terugtocht ontbloot was, moest ook terugvallen op Seoul, en in april 1593 sloeg het Chinese leger het beleg voor de stad. In mei maakte een wapenstilstand hier een einde aan, en in de loop van de zomer trok het Japanse leger zich terug in Pusan, in het zuiden van het schiereiland. De vredesonderhandelingen die na het sluiten van de wapenstilstand met China werden gevoerd, leidden niet tot een resultaat waar Hideyoshi vrede mee kon hebben. In het voorjaar van 1597 versterkte hij zijn troepen in Korea weer tot 140.000 man en bereidde hij een nieuwe aanval voor. De strijd begon in augustus 1597. Aanvankelijk behaalden de Japanners enige successen, maar ook de Chinezen hadden zich op een hervatting van de oorlog voorbereid en hun troepen versterkt. Het lukte de Japanners dit keer niet Seoul, waar de Chinese hoofdmacht gelegerd was, te bereiken. Tegen het einde van het jaar zagen zij zich teruggeworpen op hun forten langs de Koreaanse zuidkust, met als centrum Pusan. Deze fortificaties werden in de loop van 1598 door de Chinees-Koreaanse legers en vloot aangevallen en belegerd. De Japanse garnizoenen bleven echter standhouden. Nadat Hideyoshi in september 1598 was overleden, kregen de Japanse troepen opdracht zich terug te trekken, maar dat was zonder wapenstilstand eenvoudiger gezegd dan gedaan. In november en december 1598 moesten nog enkele grote veldslagen geleverd worden, voordat ook de laatste troepen onder Konishi Yukinaga konden worden geëvacueerd.
80
Boot 2009 DEF.indd 80
24-9-09 14:42
De Edo-periode: 1600-1868 De Edo-periode wordt in de geschiedschrijving gevierd als een periode van ongekend lange vrede en rust, die het land beleefde onder de shøgun van de Tokugawa-dynastie. De stichter van de bakufu die deze vrede instandhield, was Tokugawa Ieyasu, de oude bondgenoot van Oda Nobunaga en Toyotomi Hideyoshi. Voortbouwend op de maatregelen die Hideyoshi genomen had, riep hij een bestel in het leven dat nog het beste gekwalificeerd kan worden als een verlichte militaire despotie. Tweehonderdvijftig jaar lang hielden de Tokugawa het impliciete pact tussen regeerders en geregeerden in stand dat in alle Oost-Aziatische staten de basis was voor politieke stabiliteit: als de regering orde en veiligheid garandeert, betalen wij onze belastingen – een pact dat niet gebaseerd was op expliciet geformuleerde ‘rechten’, maar wel degelijke op impliciet erkende, wederzijdse verplichtingen.
Hideyoshi’s opvolging Het eerste en belangrijkste probleem waar Ieyasu zich mee geconfronteerd zag, was, hoe hij de coalitie van Hideyoshi over kon nemen. Hij was immers niet Hideyoshi’s beoogde opvolger; dat was Hideyoshi’s zoon Toyotomi Hideyori (1593-1615). Per testament had Hideyoshi bepaald, dat voor de duur van Hideyori’s minderjarigheid het regentschap in handen zou komen te liggen van de vijf in kokudaka grootste daimyø van Japan, en die hadden hun trouw met dure eden bevestigd. Van dit college van vijf regenten was Tokugawa Ieyasu de belangrijkste; zijn mederegenten waren Møri Terumoto, Uesugi Kagekatsu, Maeda Toshiie (1538-1599) en Ukita Hideie (1573-1655). On der hen ressorteerde een college van vijf commissarissen dat verantwoordelijk was voor het dagelijkse bestuur van het land. Van hen was Ishida Mitsunari de belangrijkste. Weldra ontpopten Ieyasu en Mitsunari zich binnen deze twee colleges tot elkaars voornaamste tegenstanders. Na twee jaar van intriges, moordaanslagen en steeds wisselende verbintenissen, die James Clavell de stof voor zijn roman Shogun geleverd hebben, kwamen Ieyasu en Mitsunari halverwege de negende maand van Keichø 5 (1600) bij Sekigahara tegenover elkaar te staan, elk aan het hoofd van een eigen coalitie. De veldslag woedde de gehele dag; pas tegen zonsondergang sloeg de strijd door ten gun-
81
Boot 2009 DEF.indd 81
24-9-09 14:42
ste van Ieyasu, en dat nog dankzij het verraad van een van Mitsunari’s bondgenoten, Kobayakawa Hideaki (1582-1602). Mitsunari’s leger werd vernietigd en de belangrijkste bevelvoerders, Mitsunari en Konishi Yukinaga, werden enige dagen later gevangengenomen en geëxecuteerd. Voor Tokugawa Ieyasu was de Slag bij Sekigahara (21 oktober 1600) slechts een gedeeltelijk succes geweest. Hij had de veldslag weliswaar gewonnen, maar niet dankzij eigen militaire superioriteit. Het leger dat bestond uit zijn directe vazallen, die de hoofdmacht van de Tokugawa vormden, was onderweg opgehouden en te laat op het slagveld gearriveerd om nog aan de slag deel te kunnen nemen. Ieyasu had zijn overwinning te danken aan de daimyø die zich voor de slag bij hem hadden aangesloten of, zoals Kobayakawa Hideaki, tijdens de slag naar hem waren overgelopen. Deze daimyø waren dus bondgenoten, geen vazallen. De enige titel op grond waarvan Ieyasu hen kon bevelen, was die van voogd van Toyotomi Hideyori. Had hij verdere ambities, dan moest hij voorzichtig opereren, en moest hij er in de eerste plaats voor zorgen dat zijn bondgenoten werden beloond. De daimyø die met Ishida Mitsunari hadden meegevochten, werden na de veldslag merendeels onteigend; enkelen werden overgeplaatst of drastisch in de omvang van hun leen beperkt. De kokudaka van de verbeurdverklaarde lenen beliep 6.320.000 koku, een derde van de totale kokudaka van Japan op dat tijdstip. Maar Ieyasu keerde vrijwel alles direct weer aan zijn bondgenoten en vazallen uit. Weliswaar gingen de omvangrijkste beleningen naar twee van Ieyasu’s zonen, Matsudaira Tadayoshi (15801607) en Y¡ki Hideyasu (1574-1607), maar het leeuwendeel, circa 4,5 miljoen koku, ging naar zijn bondgenoten van Sekigahara, dus naar daimyø die zich nog steeds als vazal van de Toyotomi beschouwden. Toyotomi Hideyori behield het kasteel van Øsa ka en een omvangrijk gebied in de Kansai (650.000 koku). Ieyasu neutraliseert de Møri en de Shimazu
De meest urgente vraag voor Ieyasu was, wat te doen met de Møri en de Shimazu. Na de Slag bij Sekigahara was gebleken, dat zijn mede-regent Møri Terumoto bereid was geweest om zich aan het hoofd te stellen van de door Ishida Mitsunari bijeengebrachte coalitie. In tegenstelling tot eerdere voornemens was Ieyasu daarom van plan hem volledig te onteigenen. Als een zijtak van de Møri, de Kikkawa, het hun toebedachte leen niet aan Terumoto hadden afgestaan, zou het geslacht Møri zijn verdwenen. Nu bleef het bestaan, zij het dat zijn grondgebied van negen tot twee provincies werd gereduceerd. Ook de Shimazu hadden het moeilijk. Zij hadden deel uitgemaakt van Mitsunari’s legermacht, maar hadden niet aan diens kant meegevochten; zij hadden met iedereen gevochten die hen te na kwam, en waren uiteindelijk, onder zware verliezen, dwars over het slagveld weggevlucht. Begrijpelijkerwijze waren zij bang dat dit vreemde gedrag hun door Ieyasu aangerekend zou worden, en zij weigerden naar Øsaka te komen. Ieyasu kondigde eerst een expeditie tegen de Shimazu aan, en gelastte die vervolgens weer af. Langdurige onderhandelingen volgden, die na twee jaar resulteerden in een eed waarmee Ieyasu hun grondgebied bevestigde, en in een audiëntie die 82
Boot 2009 DEF.indd 82
24-9-09 14:42
hij begin 1603 in het Momoyama-kasteel te Fushimi aan Shimazu Iehisa (1578-1638) verleende. Met de formele onderwerping van de Shimazu was het nu echt vrede geworden in het rijk, wat betekende dat de weg vrij was voor Ieyasu om zich door de keizer tot shøgun te laten benoemen. Dat gebeurde een kleine twee maanden later, in maart 1603. De gang van zaken illustreert, dat Ieyasu het zich niet kon veroorloven zo doortastend op te treden als Hideyoshi dat onder soortgelijke omstandigheden had kunnen doen. Zijn macht ontbeerde de vanzelfsprekendheid die de macht van Hideyoshi had bezeten, en dat kwam doordat het Ieyasu ontbrak aan een directe legitimering van zijn gezag. Vooreerst liep die nog via Hideyori. En Hideyori en zijn moeder, Vrouwe Yodo, waren onzekere factoren. Ieyasu’s route na de veldslag was wat dit aangaat veelzeggend. Van Sekigahara ging hij naar Øtsu, en vandaar via Fushimi naar Øsaka, waar hij twaalf dagen na de veldslag arriveerde. Daar nam hij zijn intrek in het kasteel. Het keizerlijke hof negeerde hij voorlopig. Het is ook met Hideyori, en niet met een keizerlijke prins, dat hij in 1603 zijn kleindochter Sen-hime (1597-1666) laat trouwen. De ondergang van de Toyotomi
Ieyasu nam bewust een voorbeeld aan Minamoto no oritomo, de eerste shøgun. Evenals Yoritomo laat hij zich tot shøgun benoemen, en Y evenals Yoritomo concentreert hij zich op het consolideren van zijn machtsbasis in het
Shøgun
Boot 2009 DEF.indd 83
24-9-09 14:42
oosten. Hij vestigt zijn bakufu in Edo, vlak bij het oude Kamakura. Het westen van het land laat hij voorlopig over aan de Toyotomi in Øsaka, en het keizerlijke hof aan zijn gouverneur in Kyøto. Na twee jaar doet Ieyasu het ambt van shøgun over aan zijn zoon Tokugawa Hidetada, en in 1607 verlaat hij Edo om te gaan wonen in een nieuw kasteel dat hij voor zichzelf heeft laten bouwen in Sunpu (het huidige Shizuoka). Sunpu was niet alleen een strategische plaats op de route van Kansai naar Edo, het was ook de hoofdstad geweest van de Imagawa, waar Ieyasu in zijn jeugd zo vele jaren als gijzelaar had moeten verblijven. Ieyasu’s vertrek naar Sunpu markeert een taakverdeling tussen hem en de shøgun: Hidetada behartigt de lopende zaken, en Ieyasu het familiebelang en de grote strategie. Het belangrijkste punt op de agenda was nu, wat te doen met de Toyotomi. De meeste moderne historici veronderstellen dat Ieyasu de eindafrekening met de Toyotomi lang van tevoren had gepland en dat hij koelbloedig zijn kans afwachtte, totdat hij in 1614 kon toeslaan. Het is een rationele, realpolitische interpretatie die op het eerste gezicht waarschijnlijk lijkt, maar die in dit geval niet echt vanuit de bronnen kan worden gestaafd. Afwachten was voorlopig het devies, en afwachten werkte ontegenzeggelijk in Ieyasu’s voordeel. In de loop van de vijftien jaar die na Sekigahara verstreken, erodeerde de macht van de Toyotomi geleidelijk. Bij Sekigahara waren Ieyasu’s bondgenoten daimyø geweest die in de eerste plaats loyaliteit gevoeld hadden tegenover Hideyoshi en diens zoon Hideyori. Allengs overleden deze daimyø, en werden zij opgevolgd door daimyø die Hideyoshi nooit hadden gekend. Bovendien was het bestuur van Ieyasu en van zijn zoon Hidetada buitengewoon succesvol geweest. Zij hadden het rijk vrede gegeven, wat toch de toetssteen is voor elke Oost-Aziatische heerser. Ook respecteerden zij de autonomie van de daimyø in hun eigen leen, wat hen gunstig onderscheidde van Hideyoshi. Daarnaast was het beleid dat Ieyasu voerde om de Tokugawa door de exploitatie van zilver- en goudmijnen en door buitenlandse handel te verrijken, zeer succesvol geweest. Hij had een volle oorlogskas. Toch moet Ieyasu het tot 1611 redelijk goed met Hideyori hebben kunnen vinden. Er zijn althans geen aanwijzingen, dat Ieyasu ontevreden over hem was of dat hij trachtte zijn positie te ondergraven. Kennelijk hadden de twee een modus vivendi gevonden. De oorlog die drie jaar later uitbrak tussen de Toyotomi en de Tokugawa komt in dit perspectief dan ook als een verrassing. De redenen en drijfveren mogen problematisch zijn, het verhaal dat de bronnen vertellen over de gebeurtenissen in 1614-15 is duidelijk. Hideyori had de Høkøji, een tempel in Kyøto die door zijn vader was gesticht, voor veel geld laten restaureren. Voor de herbouwde tempel was een nieuwe klok gegoten, waarop Hideyori een opschrift had laten aanbrengen dat volgens Ieyasu in strijd was met alle precedenten en waarin de karakters van Ieyasu’s persoonlijke naam voorkwamen. Ook andere protocollaire zaken waren niet in orde, en Ieyasu beval de inwijdingsplechtigheid van de herbouwde 84
Boot 2009 DEF.indd 84
24-9-09 14:42
tempel op te schorten om de zaak te onderzoeken. Kennelijk had dit incident Ieyasu doen besluiten een einde te maken aan de speciale status die Hideyori genoot. Hij eiste nu, dat Hideyori hetzij het kasteel van Øsaka zou opgeven, hetzij zich als een gewone daimyø in Edo zou vestigen, hetzij zijn moeder als gijzelaarster naar Edo zou sturen. Hideyori weigerde op deze eisen in te gaan. Daarmee was de oorlog een feit. In november 1614 sloeg een leger onder Hidetada het beleg voor het kasteel van Øsaka, dat hoofdzakelijk verdedigd werd door inderhaast geronselde rønin, die vanwege de vele verbeurdverklaringen van lenen na de Slag bij Sekigahara in groten getale door het land zwierven. Na twee maanden van gevechten werd een wapenstilstand gesloten, waarvan Hidetada gebruikmaakte om een groot gedeelte van de vestingwerken van Øsaka te ontmantelen. In mei 1615 werd het beleg hervat, en op 4 juni kon het kasteel stormenderhand genomen worden. Hideyori, Vrouwe Yodo en hun naaste vertrouwelingen pleegden zelfmoord. Met de val van Øsaka begon een periode van binnenlandse vrede die zou voortduren tot 1864. De enige opstand van meer dan lokaal belang waarmee de bakufu in die periode werd geconfronteerd, was de Shimabara-opstand van 1637-1638. Dit was een opstand op West-Ky¡sh¡ van de in meerderheid christelijke boerenbevolking, die eveneens werd gesteund door rønin.
De organisatie van de bakufu De politieke structuur die door Ieyasu en zijn opvolgers Hidetada en Iemitsu in het leven was geroepen, lijkt bedoeld om de macht van de Tokugawa voor eeuwig zeker te stellen. ‘Voor eeuwig’ krijgt wel een heel speciale betekenis, wanneer wij horen dat Ieyasu op zijn sterfbed zegt na zijn dood als godheid vereerd te willen worden. Zijn bedoeling is om in die hoedanigheid zijn nakomelingen te kunnen blijven beschermen. Hij was niet de eerste die zoiets gezegd had; ook Hideyoshi had bepaald dat hij postuum als godheid vereerd moest worden, en na zijn dood was voor hem in Kyøto een grote en fraaie schrijn gebouwd, die overigens na de val van Øsaka door de Tokugawa snel werd ontmanteld. Ieyasu’s schrijn in Nikkø werd echter, vooral na de verbouwing door zijn kleinzoon Iemitsu, het nec plus ultra in de architectuur van de Edo-periode. ‘Zeg niet mooi voor je Nikkø gezien hebt’, luidde een gezegde. Shøgun en daimyø
Onder de bescherming van zijn in Nikkø vereerde goddelijke voorvader heerste de shøgun over het rijk. Onder hem stonden drie groepen van daimyø, namelijk de shinpan-, de fudai- en de tozama-daimyø. De shinpan-daimyø waren gelieerd met de hoofdtak van de Tokugawa. De zes belangrijkste shinpan-huizen, waaronder die van Mito, Wakayama en Hitotsubashi, stamden af van zonen van Ieyasu of van zonen van latere shøgun, bijvoorbeeld Yoshimune. Indien er in de hoofdtak van de Tokugawa geen erfopvolger was, moest er uit deze zes huizen een worden gekozen. 85
Boot 2009 DEF.indd 85
24-9-09 14:42
De familie had echter geen werkelijke macht binnen het bestuursapparaat van de bakufu. Die lag in handen van de fudai-daimyø, die alle belangrijke functies binnen de bakufu bemanden. Deze groep van daimyø stamde af van directe vazallen van de Tokugawa, dikwijls van families die reeds hun vazal waren geweest in de tijd dat de Tokugawa nog maar een kleine daimyø in Mikawa geweest waren. De derde categorie, de tozama-daimyø, stamde af van daimyø die zich eerst later met de Tokugawa hadden verbonden. Een enkele uitzondering daargelaten hadden zij bij Sekigahara en het beleg van Øsaka aan Ieyasu’s kant gestaan. Ook de tozama hadden geen macht binnen de bakufu. De lenen
In de Edo-periode bedroeg de kokudaka van Japan in het totaal circa dertig miljoen koku. Een kwart hiervan, circa zeven miljoen koku, was het directe eigendom van de bakufu. Een half miljoen koku werd beschikbaar gesteld voor het keizershuis, de schrijnen en de tempels. De resterende 75 procent was verdeeld over de drie hiervoor genoemde categorieën van daimyø. Tegen het einde van de periode, in 1866, waren het er 266, van wie 23 shinpan, 145 fudai en 98 tozama. De kokudaka van het grootste leen was een miljoen koku, en die van de kleinste lenen was tienduizend koku, wat de ondergrens was om als daimyø te worden erkend. Tot het gebied dat direct onder het bestuur van de bakufu stond, behoorden de drie grote steden Edo, Øsaka, en Kyøto, havensteden zoals Nagasaki en Saka, en ook alle goud-, zilver- en kopermijnen. Dit leverde de bakufu aanzienlijke neveninkomsten op. Shøgun en daimyø moesten van de inkomsten van hun leen hun staande leger van samurai onderhouden, hun bestuursapparaat bekostigen en hun eigen staat finan cieren. Hun belangrijkste vazallen kregen binnen het leen stukken land toegewezen waarvan zij de belastingopbrengst als hun inkomen konden beschouwen. De lagere samurai kregen vaste stipendia die uitgekeerd werden in rijst en gekoppeld waren aan de erfelijke status van de familie. Wanneer een vazal een functie bekleedde in de bureaucratie van een leen of van de bakufu, kreeg hij op zijn stipendium een vergoeding, die eveneens in eenheden rijst werd uitgekeerd. Dit laatste gold ook voor fudai-daimyø die een functie vervulden binnen de bakufu. Ook zij kregen een extra vergoeding, die op de inkomsten kwam die zij als daimyø trokken uit hun leen. Gijzelaars in Edo
Binnen hun eigen leen waren de daimyø autonoom. Zolang zij ervoor zorgden, dat zij hun zaakjes in orde hadden (geen factiestrijd onder hun vazallen, geen grote opstanden onder hun boeren, geen niet-geautoriseerde contacten met het buitenland), kwam de bakufu niet tussen beide. De noodzakelijke informatie verkreeg de bakufu via zijn inspecteurs, de metsuke (dwarskijkers zoals de Hollanders hen noemden), en via een uitgebreid netwerk van geheime spionnen, die de situatie in de diverse lenen in de gaten hielden. Een tweede manier, naast spionage, om zich van de trouw van vazallen en bondgenoten te verzekeren was het nemen van gijzelaars. Dit laatste werd onder de derde 86
Boot 2009 DEF.indd 86
24-9-09 14:42
Panorama van Edo
shøgun, Iemitsu, geformaliseerd in het zogenoemde sankinkøtai-systeem. Sankinkøtai betekent letterlijk vertaald ‘bij toerbeurt zijn dienst gaan vervullen’. Het systeem hield in, dat alle daimyø verplicht waren om afwisselend in Edo en in hun leen te resideren. Zij moesten echter hun hoofdvrouw en hun beoogde opvolger permanent in Edo achterlaten. De klassieke instructie van de wachtposten rond Edo was dat zij op moesten passen ‘voor vrouwen die de stad uitgaan, en voor musketten die naar binnen worden gebracht’. Dat zouden immers de tekenen zijn van een naderende opstand. De Tokugawa realiseerden zich maar al te goed, dat het enige wat hun macht werkelijk zou kunnen bedreigen, een coalitie van daimyø zou zijn die door de keizer werd gelegitimeerd. Om dit te voorkomen bepaalde de bakufu dat alle huwelijken en adopties tussen daimyø-geslachten onderling door de bakufu moesten worden goedgekeurd. Contacten tussen daimyø en het keizerlijke hof waren strikt verboden. Op hun periodieke hofreis naar Edo mochten de daimyø de stad Kyøto überhaupt niet binnengaan. Niet alleen isoleerde de bakufu het keizerlijke hof van de daimyø, keizer en hofadel kregen ook strenge leefregels opgelegd. Om zijn greep op het hof te vergroten, liet de shøgun ook Tokugawa-dochters trouwen met keizerlijke prinsen. Een patroon van weleer werd in ere hersteld, toen in 1629 een kleindochter van Hidetada als Meishø de troon besteeg. Tot 1643 bleef zij keizerin van Japan, de eerste sinds Køken/Shøtoku in het midden van de achtste eeuw. De ‘standen’
In theorie was de bevolking onderverdeeld in vier ‘standen’: shi (samurai), nø (boeren), kø (handwerkslieden) en shø (kooplieden). Maar deze ook toen al oeroude Chinese indeling had in de Edo-tijd meer een ideologische dan een praktische waarde. 87
Boot 2009 DEF.indd 87
24-9-09 14:42
In de praktijk bestond er een tweedeling: krijgers aan de ene, en stedelingen en boeren aan de andere kant. Zowel de dorpen als de steden hadden een zekere mate van autonomie en eigen verantwoordelijkheid. Rechten hadden zij echter niet, en de samurai waren onbetwist de baas. Hoe bureaucratisch het bestuur allengs ook werd en hoeveel civiele trekjes het ook begon te vertonen, toch kan men zich Japan in de Edo-tijd nog het beste voorstellen als een land onder een permanente militaire bezetting. De krijgers woonden in principe in de hoofdstad van hun leen of in Edo. Nadat het sankinkøtai-systeem was ingevoerd, maakte Edo een enorme groei door. Alle 260 daimyø hadden een of meer paleizen in de stad, met het personeel dat daarbij hoorde, en dat meer dan verdubbelde wanneer de daimyø in Edo resideerde. In de achttiende eeuw had de stad circa een miljoen inwoners, van wie de helft bestond uit krijgers en hun gezin. Dat was veel. In steden zoals Kyøto, Øsaka en Nagasaki lag vanzelfsprekend een garnizoen, en daarnaast verbleven er nog enkele samurai voor handel of voor het volgen van een opleiding, maar de concentratie van krijgers was daar aanzienlijk lager. Landelijk gezien behoorde ongeveer vijf procent van de bevolking tot de krijgersstand.
Huwelijk en adoptie Het huwelijk was in Japan monogaam, in die zin dat een man één hoofdvrouw had, maar het was zeker voor de machtigen en rijken heel gebruikelijk, dat zij daarnaast nog een aantal bijvrouwen bezaten. Deze werden hun aangeboden door de vaders of broers van deze vrouwen, of door henzelf ontdekt onder het vrouwelijk dienstpersoneel. Hoewel er een protocollair onderscheid bestond tussen de hoofdvrouw en de bijvrouwen, had dat geen invloed op de status van de kinderen; het kind van elk van zijn vrouwen kon door de man worden erkend, respectievelijk tot erfopvolger worden aangewezen. Een huwelijk diende om de banden tussen twee families te bevestigen en te bestendigen. Bij de krijgers is dit dikwijls niet meer dan een vorm van gijzeling, bijvoorbeeld wanneer Ieyasu moet trouwen met de zuster van Hideyoshi, of wanneer hij zijn kleindochter aan Hideyori ten huwelijk geeft. Vaak was ook het motief, dat men via de dochter of, nog liever, via de door haar te baren erfopvolger invloed wilde verwerven aan het hof; zie de Fujiwara. Weliswaar werd een vrouw na haar huwelijk lid van de familie van haar man, maar ook in Japan kruipt het bloed waar het niet gaan kan, en was ouderliefde, ook voor de natuurlijke ouders, een graag geziene deugd. Bovendien konden huwelijken, ondanks het bestaan van bruidsschatten, vrij eenvoudig worden ontbonden, in welk geval de vrouw terug moest kunnen vallen op haar eigen familie. Het was dus ook in haar belang, de banden niet te verbreken. Een tweede manier om familiepolitiek te bedrijven was adoptie. Ook dit was een manier om de banden tussen twee families aan te halen of om invloed in een andere familie te krijgen. In de allerhoogste geslachten – het keizershuis, de Fujiwara, de Tokugawa – werd hooguit binnen het eigen geslacht geadopteerd. Er is nooit iemand keizer geworden die niet in mannelijke lijn afstamde van een eerdere keizer; er is in
88
Boot 2009 DEF.indd 88
24-9-09 14:42
De krijgers waren stadsbewoners, maar de stipendia die zij kregen, werden niet alleen uitgedrukt maar ook daadwerkelijk uitgekeerd in rijst. Aangezien de Japanse economie, zeker in de stedelijke gebieden, al snel een geld-economie werd, moesten alle krijgers, van de hoogste daimyø tot de laagste voetsoldaat, hun rijst verkopen. De belangrijkste rijstmarkt van het land was Øsaka. De hier gevestigde rijstmakelaars ontwikkelden zich weldra tot bankiers van de daimyø, aan wie zij geld voorschoten op onderpand van de te verwachten rijstoogst. In het klein gebeurde dit ook in alle andere steden waar de krijgers gevestigd waren. Daar waren het de rijstmakelaars, pandjeshuisbazen en sake-brouwers die de stipendia inden voor ‘hun’ samurai en geld voorschoten in afwachting van de volgende uitkering. De maatschappij was sterk feodaal, in die zin dat men alle functies, met de inkomsten die daarbij behoorden, al snel als het erfelijke voorrecht van een bepaalde familie of groep van families ging zien. Daar stond wel tegenover, dat het de taak van deze families was deze functie zo goed mogelijk te vervullen; kon of wilde de erfopvolger dat niet, dan was dat een schande voor de familie. Dit gold niet alleen voor de samu-
de Tokugawa-periode nooit iemand shøgun geworden, die niet in mannelijke lijn afstamde van Ieyasu, en alle vooraanstaande Fujiwara stammen in mannelijke lijn af van Kamatari. In de lagere regionen lag dat anders. Onder de krijgers was het niet ongebruikelijk dat het geslacht van een vazal werd overgenomen door een van de eigen zonen door deze vazal te laten adopteren. Zo heeft bijvoorbeeld Møri Motonari (14971571) de Kikkawa, die oorspronkelijk een onafhankelijk geslacht waren, overgenomen door zijn tweede zoon Motoharu (1530-1586) als opvolger te laten adopteren. Het bontst maakte het shøgun Tokugawa Ienari. Hij was een enthousiast gebruiker van de mogelijkheden die zijn harem hem bood, en heeft velen van de vijfenvijftig kinderen die hij bij zijn veertig vrouwen verwekte, met daimyø laten trouwen of door hen laten adopteren. Weigeren konden zij niet; het enige wat zij konden doen, was hun eigen zonen laten adopteren in de families van hun belangrijkste vazallen. Onder de lagere samurai en bij de stedelingen en boeren was adoptie vooral een middel om de familie als functionele eenheid in stand te houden. Adoptie vond plaats, wanneer er geen eigen zonen waren, of het de eigen zonen aan de vereiste talenten ontbrak. Wat in zulke gevallen dikwijls gebeurde, was dat men een dochter liet trouwen met degene die men als opvolger beoogde, en dat deze schoonzoon werd opgenomen in de familie van zijn vrouw. Bij deze adopties werd er geen rekening gehouden met de Chinese regel, dat men alleen iemand mocht adopteren die in mannelijke lijn van dezelfde voorvader afstamde en dus – dat was de vuistregel – dezelfde familienaam had. Deze regel werd wel, het is zoëven gezegd, in acht genomen door het keizershuis, de Fujiwara, de Tokugawa en andere aanzienlijke geslachten. De gewone man had andere prioriteiten.
89
Boot 2009 DEF.indd 89
24-9-09 14:42
rai maar evengoed voor de stedelingen en de boeren. Elke familie bestond om een bepaalde taak te vervullen en elk lid van die familie moest zijn leven aan de vervulling van die taak wijden. Een gevolg was de wijdverspreide gewoonte van adoptie. Immers, wie zelf geen kinderen had die de taak van de familie konden voortzetten, moest iemand adopteren die dat wel kon. De maatschappij was ook aristocratisch, in die zin dat het van groot belang werd geacht, dat iedereen de staat voerde die bij zijn stand paste. Te weinig uiterlijk vertoon was voor een daimyø even verkeerd als een te groot vertoon van rijkdom voor een handelaar, of het dragen van twee zwaarden voor een boer. Eén zwaard kon nog wel worden toegestaan, bij wijze van speciaal privilege, maar twee zwaarden waren het kenmerk van de samurai. Die konden zich anderzijds volledig declasseren, als zij zich inlieten met landbouw of handel. De bureaucratie
De bureaucratische organisatie van de bakufu kreeg, net als het san kinkøtai-systeem, haar definitieve vorm onder de derde shøgun, Iemitsu. Alle belangrijke functies binnen de bakufu werden bezet door fudai-daimyø. De hoogste functies, na die van Grote Oudste (tairø), die slechts zelden werd vervuld, waren die van lid van de Raad van Oudsten (røj¡) en lid van de Raad van Jongeren (wakadoshiyori). Dit waren de twee hoogste bestuurscolleges van de bakufu. Andere hoge functies waren die van Commissaris van Tempels en Schrijnen, Gouverneur van Kyøto en Slotvoogd van Øsaka. De subalterne functies in de bureaucratie werden niet bemand door daimyø, maar door directe vazallen van de Tokugawa. Deze organisatie vertoonde in haar opzet een aantal gebreken. Zoals hiervoor reeds gezegd is, was Japan een aristocratische maatschappij. Dat betekende dat de samurai in de eerste plaats benoemd werden op grond van hun afkomst, en pas in de tweede plaats op grond van gebleken bekwaamheden. Een dergelijke bureaucratie moet welhaast per definitie onbekwaam en behoudzuchtig zijn. Dat dit in de praktijk toch nog meeviel, kwam vooral doordat op het goed vervullen van zijn taak bepaalde premies stonden. Waarop iedereen hoopte, was natuurlijk een permanente verhoging van het vaste stipendium, en daarmee van de status van zijn familie. Dat gebeurde zelden. Bevorderingen daarentegen waren standaard. Weliswaar was de mate waarin men carrière kon maken, ingeperkt door precedenten en door de status van de familie, maar binnen de beperkte reeks van functies waartoe die status toegang bood, was het wel degelijk mogelijk promotie te maken. Promotie betekende tijdelijke suppleties van het basis-stipendium. Bovenin de piramide betekende promotie bovendien macht. Ook dat was een aantrekkelijke premie. In principe waren er altijd meer kandidaten voor een functie dan er plaatsen waren. In een systeem waarin elke functie of reeks van functies was voorbehouden aan een bepaalde groep van families, leidde dit ertoe dat, bij gelijke geboorte, connecties belangrijker waren dan capaciteiten. Geen kruiwagen, geen carrière. De hoogste, leidinggevende politici waren maar al te graag bereid om tot kruiwagen te dienen, want 90
Boot 2009 DEF.indd 90
24-9-09 14:42
alleen door eigen cliënten in sleutelposities te benoemen, konden zij de bureaucratieën van bakufu en lenen naar hun hand zetten. Het gevolg was, dat zowel de bakufu als de bureaucratieën van de lenen gekenmerkt werden door een geprononceerd factio nalisme. Deze facties werden geleid door de hoogste, direct onder de shøgun of de daimyø ressorterende vazallen, en hadden hun vertakkingen door de gehele bureaucratie heen.
Wisselingen van de wacht
Het belangrijkste dat op politiek gebied in de Edo-periode gebeurde, waren de wisselingen van de wacht binnen de bakufu – de aflossing van de ene factie door de andere. In de loop van de Edo-periode zijn er vier geweest. De eerste vond plaats onder shøgun Tsunayoshi. Daarna volgden de als zodanig te boek staande drie grote hervormingen (kaikaku), die naar de jaarperioden waarin zij plaatsvonden, respectievelijk de Kyøhø-, Kansei- en Tenpø-hervorming worden genoemd. Hervormingen
Twee dingen hebben de hervormingen gemeen: zij begonnen met de ambtsaanvaarding van een nieuwe shøgun en de initiatiefnemer van de hervorming had al eerder als bestuurder kunnen experimenteren met oplossingen voor de soort van problemen waarvoor de bakufu zich gesteld zag. Tsunayoshi was vierendertig jaar oud, toen hij zijn broer, shøgun Ietsuna, moest opvolgen. Voordien was hij jarenlang daimyø van een eigen leen geweest. Dat gold ook voor de Kyøhø-hervorming, die in 1716 met de ambtsaanvaarding van Tokugawa Yo shimune begon. Ook Yoshimune was in de dertig, toen hij shøgun werd. Hij was afkomstig uit Wakayama, waar hij al sinds 1705 had geregeerd. Bij de Kansei-hervorming (1787) was het niet de shøgun die het initiatief nam, maar de nieuwe sterke man binnen de bakufu, de røj¡ Matsudaira Sadanobu (17581829). Sadanobu kreeg echter zijn kans door de dood van shøgun Ieharu. Sadanobu greep diens overlijden aan om de (naar zijn mening) uitzonderlijke corruptie aan te pakken die het bewind van Ieharu’s favoriet Tanuma Okitsugu (1719-1788) had gekenmerkt. Toch valt ook deze hervorming in zekere zin binnen de traditie van Tsunayoshi en Yoshimune, want Sadanobu was als kleinzoon van Yoshimune van geboorte een Tokugawa. Hij was eerst op zeventienjarige leeftijd geadopteerd in het geslacht Matsudaira, en had als daimyø al enige jaren ervaring opgedaan met het besturen van zijn leen, Shirakawa. De Tenpø-hervorming (1841) viel samen met de dood van Ienari, die in 1837 was afgetreden als shøgun, maar tot 1841 de touwtjes in handen had gehouden. Zijn dood bood de røj¡ Mizuno Tadakuni (1794-1851) en shøgun Ieyoshi de langverbeide gelegenheid om hun plannen in daden om te zetten. De rechtvaardiging die voor deze machtswisselingen werd gegeven, was moralistisch: de vroegere machthebbers waren corrupt, wij zullen het beter doen. Gezien de structuur van de bureaucratie is dit begrijpelijk. Voor een shøgun of diens gunsteling 91
Boot 2009 DEF.indd 91
24-9-09 14:42
was het probleem niet, een hervormingsprogramma aanvaard te krijgen, maar het te laten uitvoeren. Om een loyale uitvoering te waarborgen, moest de zittende factie door leden van de eigen factie worden vervangen. Een algehele veroordeling op morele gronden van de zittende fractie was het geëigende middel om dit te bereiken. Problemen
De problemen die men door middel van de hervormingen wilde verhelpen, waren overigens reëel. Zij begonnen voor de bakufu, toen onder Tsunayoshi de productiviteit van de goud- en zilvermijnen terugliep en de door Ieyasu opgebouwde reserves van de bakufu als sneeuw voor de zon verdwenen. Tsunayoshi’s oplossing was het maximaliseren van de inkomsten uit de landbouw. Er was geen ruimte meer om de boeren grootmoedig belastingen kwijt te schelden, velden die sinds de laatste landmetingen ontgonnen waren, buiten de heffing te houden, of de corruptie van lokale intendanten (daikan) oogluikend te tolereren. Yoshimune volgde Tsunayoshi’s beleid. Onder zijn bewind behaalde de bakufu in 1744 een record-inkomen van 1,8 miljoen koku uit de grondbelasting. Dat was mooi, maar deze rijst moest ook weer worden verkocht, en de rijstprijs daalde in de loop van de Edo-periode alleen maar. Het was deze gestage daling die de inkomsten van de krijgers erodeerde, en alle krijgers, van de hoogste daimyø tot de eenvoudigste samurai, ertoe dwong zich in de schulden te steken. Een aantal oplossingen werd geprobeerd. In de eerste plaats: nog meer rijst. Daimyø trachtten de financiële positie van hun leen te verbeteren door, al dan niet onder het mom van een lening, de stipendia die zij aan hun eigen vazallen betaalden, te verlagen. Volgens hetzelfde recept trachtte Yoshimune de positie van de bakufu te verbeteren door de daimyø schattingen op te leggen die in rijst moesten worden voldaan. Dit ondermijnde de eenheid van de krijgersstand, en stelde Yoshimune’s tegelijkertijd ondernomen pogingen om de discipline en het martiale ethos van de samurai te versterken, in een schril licht. Yoshimune probeerde ook de rijstprijs kunstmatig hoog te houden. Dat werkte voor enige tijd, maar leidde tot onvrede onder de bevolking en werd in 1733 afgestraft met een oproer en rijstrellen in Edo. Hoopgevender waren pogingen om nieuwe bronnen van inkomsten aan te bo ren. Deze hielden tenminste rekening met de inmiddels ver voortgeschreden monetisering van de economie en het toegenomen belang van de commerciële sector. Bakufu en daimyø gingen bijvoorbeeld monopolies of licenties verkopen aan producenten, of groepen van handelaren octrooieren. Verder stimuleerden zij nieuwe takken van nijverheid en landbouw, en gingen er soms zelfs toe over deze voor rekening van het leen, als een soort van monopolie, te exploiteren. Het effect van al deze initiatieven bleef echter marginaal. De kloof tussen wat logisch was voor een krijger, en wat vanzelfsprekend was voor een handelaar, bleef te groot. Een andere benadering was anti-weeldewetgeving. Een van de redenen waarom de samurai zich in de schulden staken, was, dat zij hun stand op moesten houden tegenover rijkere, maar qua status lagere stedelingen. De eenvoudigste oplossing was, 92
Boot 2009 DEF.indd 92
24-9-09 14:42
verbieden. Het werd de krijgers verboden teveel geld aan luxe uit te geven, en de stedelingen, met hun rijkdom te pronken. Het mocht niet baten. Rijkdom toonde zich voortaan subtieler, wat de Japanse smaak ten goede kwam, maar de krijgers niet hielp. Demografische ontwikkelingen Dit alle speelde zich af tegen een achtergrond van een demografische ontwikkeling die op zijn minst curieus te noemen is. Volgens de beste schattingen was in de zeventiende eeuw de curve stijl omhoog geschoten, van acht à twaalf miljoen aan het begin tot 31.000.000 inwoners aan het einde van de eeuw. Voor de periode daarna – van 1721 tot 1846 – zijn berekeningen beschikbaar die de bakufu elke zes jaar maakte op basis van de lokaal bijgehouden bevolkingsregisters. Deze gegevens wijzen op een stabilisering van de bevolking op een gemiddelde van 26.000.000 à 27.000.000. De eerste ‘moderne’ telling, die in 1872 werd gehouden, vier jaar na het einde van de Edo-periode, kwam tot een resultaat van 34.800.000 personen. Dit aantal indiceert misschien, dat de schattingen van de bakufu wat aan de lage kant geweest waren, maar doet geen afbreuk aan de stelling dat de bevolking zich in de tweede helft van de Edo-periode had gestabiliseerd. De gevolgen van de snelle bevolkingsgroei in de zeventiende eeuw waren diffuus, maar ingrijpend. Aan de ene kant leidde de bevolkingsgroei bij een achterblijvende productie van muntspecie tot deflatie, met alle nadelige gevolgen van dien voor de economische bedrijvigheid. Men was zich hiervan bewust. De beperking van het volume van de buitenlandse handel, waartoe in het begin van de achttiende eeuw werd besloten, was bedoeld om de uitvoer van edele metalen af te remmen. De bevolkingsgroei noopte ook tot het ontginnen van marginale gronden. In slechte jaren leidde dat tot hongersnood, die op zijn beurt weer leidde tot een relatieve ontvolking van het noordoosten, waar de klimatologische omstandigheden voor de rijstbouw het ongunstigst waren, en een bevolkingstoename op Ky¡sh¡ en op WestHonsh¡.
Japan en de rest van de wereld Ook Japan was geen wereld op zichzelf. Tot het midden van de zestiende eeuw was Japans buitenland echter beperkt gebleven tot China en Korea. Tussen 1543, toen de eerste Portugese handelaren op Tanegashima landden, en 1639, toen de laatste Portugese handelaren voor goed uit Nagasaki werden verjaagd, ligt echter een eeuw waarin Japan welhaast overspoeld werd door buitenlanders. Dat was een uitzonderlijke periode, zowel binnen het geheel van de premoderne geschiedenis, als in het kader van de Oost-Aziatische cultuur. De heersende confucianistische ideologie schreef voor, dat handel sowieso, maar buitenlandse handel zeker, een verdachte activiteit was, en dat handelaren onderaan de maatschappelijke ladder stonden. Normaal was, dat de buitenlandse handel door de regering werd georganiseerd en aan de grenzen van het rijk werd afgewerkt. Abnormaal was wat in Japan gebeurde: 93
Boot 2009 DEF.indd 93
24-9-09 14:42
lokale machthebbers boden in privileges tegen elkaar op om de lucratieve buitenlandse handel naar hun leen te trekken en investeerden in die handel om hun rijkdom te vergroten. Minder abnormaal was, dat buitenlandse geestelijken een nieuwe religie trachtten te verspreiden. Het was in Japan bekend dat in de begintijd van het boeddhisme zelfs Indische monniken naar Japan gekomen waren, en in elke periode waren er Chinese monniken geweest die zich permanent in Japan vestigden. Er bestonden dus precedenten voor de aanwezigheid van de Jezuïeten, die in de periode van 1549 tot 1614 het christendom verspreidden. Dat wil niet zeggen dat de Europese missionarissen met hun grote neuzen, diepliggende ogen en, als het even meezat, rode haardos op de Japanners geen exotische indruk hebben gemaakt. Maar xenofoob was men niet. Tot het begin van de zeventiende eeuw was Japan een Iberisch monopolie. De Portugezen waren er het eerst. Zij introduceerden er behalve het christendom ook, zoals wij al gezien hebben, de musket. De Portugezen kwamen uit het westen, via hun steunpunten in Goa en Macao. In 1584 kwamen de Spanjaarden; zij bereikten Japan uit het oosten, via Acapulco en Manilla, dat zij in 1571 hadden gesticht. Nederlanders in Japan
In april 1600 strandde op de oostkust van Ky¡sh¡ het Nederlandse schip ‘De Liefde’, dat twee jaar eerder vertrokken was uit Rotterdam. Tokugawa Ieyasu ontfermde zich over de bemanning. De stuurman, de Engelsman William Adams (1564-1620), viel zelfs zo bij Ieyasu in de smaak, dat hij hem tot zijn directe vazal maakte. Nadat de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) met haar activiteiten in Azië was begonnen, pleitte Adams er bij Ieyasu voor handelsrelaties aan te gaan met de Nederlanders. Daartoe arriveerde in 1609 twee schepen van de VOC in Hirado, met aan boord de opperkooplieden Abraham van den Broeck (data onbekend) en Nicolaes Puijck (data onbekend). Onder begeleiding van Melchior van Santvoort, een bemanningslid van ‘De Liefde’, reisden deze opperkooplieden naar Sunpu, waar zij van Ieyasu een pas kregen die hun toestond in alle havens en baaien van Japan handel te drijven. De onderkoopman Jacques Speckx (1585 – 1645) bleef in Japan achter en werd het eerste opperhoofd van de nieuwe factorij. In 1613 kwamen ook de Engelsen naar Japan en stichtten eveneens een factorij in Hirado. Aanvankelijk wilde het met de Nederlandse handel niet zo vlotten. Dat kwam, doordat de Portugese, Chinese en Japanse handelaren de lucratiefste handel, namelijk die in Chinese zijde tegen Japans zilver, stevig in handen hadden. De Nederlanders en Engelsen hadden moeite om op deze markten in te breken, en moesten zich behelpen met minder gewilde producten, die minder opbrachten. Voor de Engelsen was dat aanleiding om in 1623 hun factorij in Hirado alweer te sluiten. De Nederlanders hielden echter vol en in de volgende jaren keerde het tij in hun voordeel. In 1624 bouwden zij Fort Zeelandia op Taiwan, een strategische locatie op de scheepvaartroute van China naar Japan. De Spanjaarden werden in hetzelfde jaar uit Japan verbannen. Enige jaren later nam de handel van hun Japanse en Portugese concurrenten drastisch af als 94
Boot 2009 DEF.indd 94
24-9-09 14:42
gevolg van de drie zogenoemde bevelen tot afsluiting van het land, die werden uitgevaardigd door de bakufu. De afsluiting van het land
Het eerste van de drie bevelen tot afsluiting van het land (sakoku-rei) werd, in tegenstelling tot wat de term suggereert, niet openbaar bekendgemaakt. Dit bevel werd in 1633 in de vorm van een geheime instructie aan de magistraten van Nagasaki gegeven. Pas een jaar later las de bevolking van Nagasaki op aan geplakte bekendmakingen, wat de kern van deze instructie was. ‘Het is katholieke priesters verboden naar Japan te komen; het is verboden Japanse wapens naar andere landen te exporteren; het is Japanners verboden naar het buitenland te gaan, tenzij hun schip over een pas beschikt.’ Instructies van deze strekking werden in aangescherpte vorm herhaald in 1635: Nagasaki was voortaan de enige aanloophaven voor Portugese schepen en Japanners was het voortaan verboden naar het buitenland te gaan of, als zij daar al zaten, naar Japan terug te keren. De derde sakoku-rei was weer een geheime instructie, die in 1639 aan een speciale gezant van de bakufu werd meegegeven. Zij bevatte een groot aantal anti-christelijke bepalingen, die weinig nieuws toevoegden aan wat al verboden was. Eén bepaling was wel nieuw: het Portugese galjoen zou niet langer welkom zijn in Nagasaki. Kwamen de Portugezen toch, dan zou het schip worden vernietigd en de volledige bemanning ter dood worden gebracht. Dit jaar, 1639, was het jaar na de onderdrukking van de Shimabara-opstand, die de ogen van de autoriteiten definitief geopend had voor de gevaren van het christendom en van niet-geautoriseerde contacten met het buitenland. Twee jaar later, in 1641, werd de factorij van de VOC, die tot dan toe gevestigd was geweest in Hirado, overgeplaatst naar het eilandje Deshima in de haven van Nagasaki, dat in 1636 was aangelegd voor de Portugezen. Ook de Chinese handel werd geconcentreerd in Nagasaki, dat daarmee Japans enige internationale haven werd. China, Nederland, Korea en Okinawa Vanaf 1639 was Nederland de enige Europese natie die nog met Japan mocht handeldrijven. De enige concurrentie kwam van de Chinezen, maar die maakten moeilijke tijden door. Tussen de val van de Ming-dynastie in 1644 en 1685, toen haar opvolgster, de Qing-dynastie (1644-1911), haar eerder ingestelde verbod op overzeese handel ophief, kwamen maar zeer weinig schepen uit China naar Nagasaki. Het absolute dieptepunt was 1681, toen slechts negen Chinese schepen de haven aandeden. Zeven jaar later, na de opheffing van het verbod door de Qing, werd het nooit overtroffen hoogtepunt bereikt van 194 schepen. Dat was de Japanse autoriteiten te gortig. Bovendien realiseerde de bakufu zich dat China inmiddels volledig door de Mantsjoes veroverd was en dat de Chinezen onderdanen waren geworden van een barbaarse dynastie, waarmee de bakufu geen diplomatieke relaties onderhield. De bakufu besloot tot restrictieve maatregelen: het aantal Chinese schepen dat jaarlijks Nagasaki mocht aandoen, werd beperkt, de schepen kregen passen, en de 95
Boot 2009 DEF.indd 95
24-9-09 14:42
Baai van Nagasaki met Deshima op de voorgrond
Chinese inwoners van Nagasaki, die tot dan toe overal in de stad hadden mogen wonen, werden gedwongen zich te vestigen in de Chinese factorij (1689), net als eerder de Nederlanders zich op Deshima hadden moeten vestigen. Naast de Chinese en Nederlandse kooplieden, elk met hun eigen factorij in Nagasaki, onderhield Japan ook nog handelscontacten met Korea, die werden behartigd door de Sø, daimyø van het eilandje Tsushima, dat tussen Korea en Ky¡sh¡ ligt. De Sø organiseerden de handelsvloten, die heen en weer voeren tussen Hakata en hun permanente factorij in Pusan. Zij coördineerden ook het diplomatieke verkeer tussen de bakufu en de koning van Korea. Het spectaculairste onderdeel daarvan waren de Koreaanse gezantschappen. Tussen 1607 en 1811 werden er al met al twaalf van Seoul naar Edo gestuurd. De vierde buitenlandse natie waar Japan contact mee onderhield, was Ry¡ky¡, het koninkrijk Okinawa. Dit rijk was in 1609 door Satsuma veroverd. Okinawa was en bleef echter tevens een tribuutnatie van China, zodat Satsuma via Okinawa handel kon drijven met China, buiten de controle van de bakufu om. De bakufu stond dit toe, mits er periodiek een gezantschap van de koning van Okinawa naar de shøgun zou komen, naar het model van de Koreaanse gezantschappen. Buitenlands bezoek was kennelijk belangrijk voor het aanzien van de shøgun, 96
Boot 2009 DEF.indd 96
24-9-09 14:42
want ook het opperhoofd van de Nederlandse factorij moest elk jaar naar Edo reizen om zijn opwachting te maken. Pas vanaf 1790 werd dat een vierjaarlijks schema, en kon het opperhoofd er in de tussenliggende jaren mee volstaan de Japanse tolken naar Edo te sturen om de gebruikelijke geschenken aan te bieden.
Christenvervolgingen De Shimabara-opstand was niet alleen de doorslaggevende factor geweest voor de afsluiting van het land, maar ook voor de georganiseerde vervolging van het christendom. In 1640 stelde de bakufu een speciaal bureau in dat tot taak had christenen op te sporen en hen, zo zij niet bereid waren om hun geloof te verzaken, ter dood te brengen. Om de opsporing te vergemakkelijken werd de gehele bevolking verplicht zich te registreren bij een boeddhistische tempel. Het systeem werkte: in de tweede helft van de zeventiende eeuw werd het christendom vrijwel volledig uitgeroeid. De verplichte registratie werd echter niet afgeschaft. De bakufu en de daimyø hadden zich inmiddels gerealiseerd dat zij dankzij dit systeem een uniek sterke greep gekregen hadden op de bevolking. Niet alleen de overheid, ook de boeddhistische clerus wilde niet van het systeem af. Het boeddhisme had dankzij dit systeem een geprivilegieerde positie gekregen die die van een staatsreligie nabij kwam. De tempels hielden hun bevolkingsregister bij op basis van religieuze affiliatie en garandeerden dat hun parochianen geen christen waren. Iedereen die op reis ging of wilde verhuizen, had een attestatie van zijn tempel nodig. In ruil voor deze diensten die de boeddhistische clerus de overheid bewees, verplichtten bakufu en daimyø de parochianen om jaarlijks bij bepaalde gelegenheden hun tempel te bezoeken en missen op te laten dragen. Ook moesten zij bijdragen in het onderhoud van de tempel. Het systeem ondervond enige kritiek, vooral van confucianistische zijde, maar het heeft tot het einde van de Edo-periode voortbestaan. Dat het boeddhisme op deze manier gebruikt kon worden, betekende aan de andere kant, dat het geloof in het boeddhisme door de overgrote meerderheid van de Japanners in alle lagen van de maatschappij werd gedeeld.
Koreaans gezantschap
97
Boot 2009 DEF.indd 97
24-9-09 14:42
De bakufu bedreigd De positie van de bakufu was vrijwel onaantastbaar, zolang de bakufu bereid was zijn positie tegen aanvallen en bedreigingen te verdedigen. Wij hebben reeds gezien, dat de bakufu institutionele maatregelen genomen had om te voorkomen, dat er ooit een coalitie van daimyø zou ontstaan die door de keizer werd gelegitimeerd. Dat was de echte dreiging. De overige binnenlandse dreigingen, hoewel reëel, waren van een lagere orde, en konden door de bakufu gemakkelijk in de hand gehouden worden. Datzelfde kan lange tijd ook gezegd worden van de dreiging die uitging van buitenlandse naties. Binnenlandse bedreigingen Binnenlandse bedreigingen waren echte of veronderstelde samenzweringen van samurai. Het eerste voorbeeld is het zogenoemde Keian-incident. Dit was een samenzwering die in 1651 op touw gezet werd door een aantal rønin onder leiding van Yui Shøsetsu (1605-1651). Zij dachten te kunnen profiteren van de onzekere situatie die, naar zij verwachtten, zou ontstaan wanneer Iemitsu overleed en zou worden opgevolgd door zijn tienjarige zoon Ietsuna. Het complot werd echter opgerold en de leiders werden terdoodgebracht of pleegden zelfmoord. Hierna bleef de bakufu voor meer dan een eeuw verschoond van incidenten. De eerstvolgende waren de Høreki- en Meiwa-incidenten in respectievelijk 1758 en 1767. Dit waren overigens, in tegenstelling tot het Keian-incident, geen van beide pogingen geweest tot gewapende opstand. Bij beide incidenten ging het om denkers die knaagden aan een van de fundamenten van de machtspositie van de Tokugawa, hun relatie tot het keizershuis. De hoofdpersoon in het Høreki-incident was Takenouchi Shikibu (1712-1767). In Kyøto, tegenover een gehoor dat bestond uit leden van de hofadel, betoogde Shikibu dat de shøgun ondergeschikt was aan de keizer. In theorie kon niemand dat ontkennen, maar in de praktijk was het keizershuis geheel afhankelijk van de bakufu. De suggestie dat aan deze feitelijke afhankelijkheid een einde gemaakt diende te worden, was de bakufu allerminst welkom. Shikibu’s betoog – een ideologisch mengsel van confucianisme en Shintø – was subversief. De bakufu greep dan ook in. De hofedelen die zich onder Shikibu’s gehoor hadden bevonden, werden veroordeeld tot huisarrest, en Shikibu zelf werd verbannen. Het Meiwa-incident speelde zich af in Edo. Yamagata Daini (1725-1767) verkondigde daar soortgelijke ideeën als Shikibu in Kyøto. Daini was echter niet slechts een politieke theoreticus, hij onderwees ook militaire wetenschappen. Een van zijn medestanders, Fujii Umon (1720-1767), die eerder betrokken was bij het Høreki-incident, ging zelfs zover dat hij, zij het in abstracto, de manier besprak waarop een militaire aanval op Edo zou moeten worden aangepakt. Dit militaire aspect van de zaak maakte, dat de bakufu strenger optrad dan bij het Høreki-incident het geval was geweest. Daini en Umon werden beiden terdoodgebracht en de ballingstraf van Shikibu, die via Umon bij de zaak betrokken was, werd verzwaard. Hij overleed op weg naar het ballingen eiland Hachijøjima, een eenzame vulkaan driehonderd kilometer uit de kust van Izu. 98
Boot 2009 DEF.indd 98
24-9-09 14:42
Buitenlandse dreigingen
Naast de binnenlandse waren er de buitenlandse dreigingen. Wat aanvankelijk de meeste aandacht trok, was de dreiging die uitging van Rusland. Dat land was aan het einde van de zeventiende eeuw, toen het via Siberië Kamtsjatka had bereikt, binnen Japans gezichtsveld gekomen. De interesse van Rusland in eilanden voor zijn nieuwe oostkust – de Koerillen, Sachalin en vooral Hokkaidø – vervulde de bakufu met enige zorg. De eerste keer dat Russische schepen worden genoemd in het journaal van de Nederlandse factorij op Deshima, is in de zomer van 1739. Het ging om een vloot van vijf à zes schepen, waarmee een Deen in Russische dienst, Martin Spanberg (?-1761), de kusten van Hokkaidø en Noord-Honsh¡ verkende. Werkelijk bang voor de Russen werd men pas een halve eeuw later; dit vanwege geruchten die de wereld in gebracht waren door de Midden-Europese avonturier Moritz graaf Benyovski (1746-1786). Benyovski was in de Russisch-Poolse oorlog krijgsgevangene gemaakt en naar Kamtsjatka verbannen. In 1771 wist hij met een gekaapt schip daarvandaan te ontsnappen. Terwijl hij langs de Japanse kust naar het zuiden voer, liet hij in Awa en op de Ry¡ky¡-eilanden brieven achter waarin hij waarschuwde voor de agressieve plannen die de Russen jegens Japan zouden koesteren. In opdracht van de bakufu werden deze brieven in Nagasaki vertaald. De inhoud was natuurlijk geheim, maar sijpelde via de tolken desalniettemin door in intellectuele kringen. In het volgende decennium begon de Russische dreiging de publieke opinie bezig te houden. In 1778 verschenen de Russen zelf ten tonele. Een paar schepen deed Hakodate op Hokkaidø aan en men verzocht de lokale daimyø, de Matsumae, handel te mogen drijven – een verzoek dat het jaar daarop werd geweigerd. In 1792 kwam een tweede flottielje aan in Nemuro, dat onder leiding stond van Adam Laksman (1766-1796?). Laksman was een officiële gezant van de Russische tsaar, die de opdracht had gekregen om een handelsverdrag met Japan te sluiten. De bakufu beval derhalve de Russen met alle égards te behandelen, maar geen brieven of geschenken te accepteren, en stuurde een metsuke naar Hakodate om de Russen te overreden te vertrekken. Er kon gepraat worden over het aanknopen van handelsrelaties, maar die onderhandelingen moesten in Nagasaki worden gevoerd. Het enige wat Laksman, maanden later, voor zijn moeite mee naar huis kon nemen, was dan ook een paspoort voor Nagasaki. Van dat paspoort werd pas tien jaar later daadwerkelijk gebruik gemaakt door een nieuwe Russische gezant, Nikolai Rezanov (1764-1807). Rezanov arriveerde in oktober 1804 in Nagasaki, waar hij zes maanden lang aan het lijntje werd gehouden. Uiteindelijk werd hem door een metsuke die uit Edo was overgekomen, meegedeeld, dat zijn verzoek om een handelsverdrag was afgewezen. Rezanov moest onverrichter zake vertrekken, en luchtte zijn woede over de behandeling die hij had ondergaan, door Japanse schepen en nederzettingen op de Koerillen en Sachalin aan te laten vallen. De exploratie van de noordelijke gebieden
De Russische activiteiten hadden tot gevolg gehad, dat er binnen de bakufu meer aandacht was ontstaan voor de kustverdediging en voor de ontginning van Hokkaidø. Tanuma Okitsugu was zelfs persoonlijk geïnte99
Boot 2009 DEF.indd 99
24-9-09 14:42
resseerd geraakt en had in 1785 een expeditie laten uitzenden om Hokkaidø en de Koerillen te verkennen en de Russen te bespieden. Na Okitsugu’s aftreden in 1786 was deze expeditie teruggeroepen, maar dat betekende geen wezenlijke verandering in het beleid. Naar aanleiding van Laksman’s bezoek beval Matsudaira Sadanobu in 1793 de kustbewaking te versterken, en in 1799 werd Hokkaidø onder het directe bestuur van de bakufu geplaatst. Nieuwe Japanse expedities werden in 1798 en 1799 uitgezonden naar de Koerillen, en in 1808 en 1809 leidde Mamiya Rinzø (1780-1844) een drietal expedities naar Sachalin en naar het mondingsgebied van de Amoer op het Aziatische vaste land. Rezanov’s optreden had de Russen er niet populairder op gemaakt. Toen in 1811 een Russisch schip onder bevel van Vasili Golovnin (1776-1831) metingen verrichtte bij de zuidelijke Koerillen-eilanden Etorofu en Kunashiri, werd hij met zeven bemanningsleden gearresteerd. Pas in 1813 werden zij uitgewisseld tegen in Rusland gestrande Japanse vissers. Engelsen en Amerikanen
Vanaf het begin van de negentiende eeuw zijn ook Engelsen en Amerikanen actief in de Japanse wateren. In 1803 lopen een Amerikaans en een Engels schip na elkaar de haven van Nagasaki binnen. Het verschijnen van deze schepen was het gevolg van het stilvallen van de Nederlandse handel, wat weer het gevolg was van de bezetting van het vaderland door Frankrijk, en van Indië door de Engelsen. Andere naties hoopten dit gat te mogen vullen, maar Engelse en Amerikaanse verzoeken om handel te mogen drijven werden door de Japanse autoriteiten consequent afgewezen. De hartelijke betrekkingen van de laatsten met het Nederlandse opperhoofd Hendrik Doeff (1777-1835) zullen daar niet vreemd aan geweest zijn. Doeff, die van 1799 tot 1817 op Deshima verbleef, was vanaf 1805 het opperhoofd van de factorij, en verdedigde zijn eenzame post met verve tegen alle buitenlandse aanslagen. Doeff werd in zijn streven ook geholpen door het wangedrag van een Engelse oorlogsschip, de Phaeton (1808). Het schip was onder Nederlandse vlag de Baai van Nagasaki binnengelopen. Toen de Japanse inspectie en twee vertegenwoordigers van de Nederlandse factorij aan boord gingen, bleek het echter een Engels schip te zijn. De Nederlanders werden door de Engelse bemanning gegijzeld voor proviand en water, en toen men die gekregen had, voer het schip de baai weer uit, zonder zich iets van de Japanse autoriteiten aan te trekken. Het liet een aantal lijken in zijn kielzog achter, want de gouverneur van Nagasaki en een aantal andere vooraanstaande krijgers die voor de verdediging van de stad verantwoordelijk waren geweest, hadden na deze blamage geen andere keus dan zich het leven te nemen. De Engelsen interesseerde dit niet. In 1814 loopt opnieuw een Engels schip de haven van Nagasaki binnen, in 1816 doet een Engels schip de Ry¡ky¡-eilanden aan, en in 1817 verschijnt er één in de Baai van Edo zelf. In 1822 loopt een schip de haven van Uraga binnen, in de Baai van Edo, en in 1824 gaan Engelse matrozen aan land in Hitachi en op het eiland Takara (Satsuma). De bakufu concludeert dat het tot nog toe gevolgde beleid van ravitailleren en 100
Boot 2009 DEF.indd 100
24-9-09 14:42
wegsturen niet werkt. Ongetwijfeld gesterkt door de installatie van nieuwe, betere kustbatterijen bij Nagasaki en Edo, kondigt de bakufu in 1825 een edict af waarin bevolen wordt op buitenlandse schepen te schieten, zodra zij zich vertonen. Dat gebeurde metterdaad in 1837, toen het ongewapende Amerikaanse handelsschip de Morrison door de kustbatterijen van Uraga onder vuur werd genomen. Het bevel werd overigens in 1842 weer verzacht; buitenlandse schepen mochten weer van water en proviand worden voorzien, en er behoefde niet meer onmiddellijk geschoten te worden. De reden voor deze wijziging van het beleid zal geweest zijn, dat de bakufu van de Nederlanders had gehoord van het voor China – Japans bewonderde voorbeeld – zo desastreuze verloop van de Opium Oorlog (1840-1842). Men zag in, dat de barbaren sterker waren dan was aangenomen, en dat het beter was hen niet nodeloos te provoceren. Het einde van sakoku Vanaf 1842 was Japan in het defensief. Na twintig jaar van betrekkelijke rust werd het weer druk op de Japanse kusten: Franse en Engelse schepen in de Ry¡ky¡ archipel (1844, 1846), een Engels oorlogsschip in Nagasaki (1845), de op perbevelhebber van de Amerikaanse Oost-Indische vloot, commodore James Biddle (1783-1848), in Uraga (1846), en als ultieme aanfluiting een Engels schip dat in 1849 alvast dieptemetingen kwam doen in de Baai van Edo. Voor wie de tekenen des tijds verstond, was het duidelijk dat het Japanse isolationisme geen lang leven meer beschoren was. In de vorm van een persoonlijke brief van
Opperhoofd op hofreis
Boot 2009 DEF.indd 101
24-9-09 14:42
koning Willem II aan de shøgun, raadde de Nederlandse regering dan ook in 1844 de bakufu aan het land open te stellen. Deze suggestie werd beleefd maar gedecideerd afgewezen, evenals een herhaling van dezelfde suggestie in 1847. Medio 1853 verschijnt echter iemand in Uraga die vastbesloten is zich niet te laten afwijzen. Dit is commodore Matthew Perry (1794-1858), die aan het hoofd van een flottielje en gewapend met een brief van de Amerikaanse president Fillmore komt eisen, dat Japan een haven openstelt voor Amerikaanse schepen. De Verenigde Staten hadden voor hun walvisvaart in de noordelijke Stille Oceaan en voor hun handel op China behoefte aan aanloophavens in Japan. Toen Perry in februari 1854 terugkeerde naar Edo om het antwoord te vernemen, werd na onderhandelingen in Kanagawa het Japans-Amerikaanse Vriendschapsverdrag gesloten. Hierin werd onder meer bepaald, dat de havens van Shimoda (Izu) en Hakodate (Hokkaidø) als aanloop- en bunkerhavens voor de Verenigde Staten zouden worden opengesteld, en dat zich in Shimoda een Amerikaanse consul zou mogen vestigen. Nog in hetzelfde jaar werden soortgelijke verdragen gesloten met Engeland en Rusland. De eerste Amerikaanse consul, Townsend Harris (1804-1878), kwam in 1856 in Shimoda aan.
De val van de bakufu Met het afsluiten van de verdragen met de buitenlandse mogendheden was een einde gekomen aan het isolationistische beleid. De omslag was afgedwongen door de westerse naties, en die schroomden niet om aan te dringen op de openstelling van meer havens en op toegang tot het binnenland. De verantwoordelijke autoriteiten binnen de bakufu meenden geen andere keuze te hebben dan schoorvoetend verdere concessies te doen. De smadelijke nederlaag die China geleden had in de Opium Oorlog, en de nieuwe nederlaag die zich aandiende in de Arrow Oorlog (1856-1860), toonden aan, dat gewapend verzet geen serieuze mogelijkheid was. Wat zij konden doen, was tempori seren en aan het lijntje houden, en ondertussen trachten zo veel mogelijk van het buitenland te weten te komen. In de binnenlandse politiek was het eerste punt op de agenda het bewerkstelligen van een nationale consensus vóór openstelling (onvermijdelijk, tenzij men een oorlog met het westen wilde riskeren) en vóór modernisering (noodzakelijk, wilde men Japan militair even sterk maken als de westerse naties). In zijn streven naar een consensus gaf de bakufu op een aantal essentiële punten het beleid op dat gedurende 250 jaar zijn macht had verzekerd, en verschafte zo zijn tegenstanders de gelegenheid zich te verbinden en tegen de bakufu samen te zweren. Het einde van de bakufu was begonnen; vandaar dat deze periode bekend staat als bakumatsu-periode (1854-1860). De tegenstanders van de openstelling van Japan vond men onder de daimyø, aan het keizerlijke hof en bij de aanhangers van nationalistische ideologieën die de theore102
Boot 2009 DEF.indd 102
24-9-09 14:42
tische suprematie van de keizer in praktijk wilden omzetten. De laatsten waren vooral jonge, heethoofdige samurai die niets te verliezen hadden, direct klaarstonden met hun zwaard en met hun terreur en moordaanslagen voor een veel grotere dynamiek in de gebeurtenissen zorgden dan er anders geweest zou zijn. Het was een decennium van slogans. Aanvankelijk vonden alle tegenstanders elkaar in de slogan sonnø jøi (Eer de keizer, verdrijf de barbaren!), maar toen zij aan den lijve ervoeren, hoe sterk het westen was, brak ook bij de leiders van de oppositie het besef door, dat deze slogan irreëel was. Daarna werd het sonnø tøbaku (Eer de keizer, werp de bakufu omver!). Deze overgang markeert het ontstaan van een stilzwijgende consensus dat Japan in een verdere openstelling van het land zou moeten berusten en zich zou moeten moderniseren. Deze consensus werd echter aan het oog onttrokken door de strijd om de macht. De inzet was, of de feodale krachten van bakufu en daimyø de kans zouden krijgen om zich te vernieuwen. Of hadden zij definitief gefaald en moest het directe keizerlijke bewind worden hersteld om Japan een nieuwe tijd in te leiden? Het was geen vraag die zich voor rustige bespreking leende; het woord was even aan de wapenen. Tweespalt binnen de bakufu
In de eerste vijf jaar van de bakumatsu-periode woedde de strijd vooral binnen de bakufu zelf. De protagonisten waren Ii Naosuke (1815-1860), de leider van de fudai-daimyø, en Tokugawa Nariaki (1800-1860), daimyø van Mito en de belangrijkste van de shinpan-daimyø. De inzet van de strijd was de macht binnen de bakufu. Nariaki stelde dat de fudaidaimyø, die de bureaucratie van de bakufu bemanden en het beleid bepaalden, incompetent waren en beter zouden moeten luisteren naar het advies van vooraanstaande daimyø zoals hijzelf. Verder moest er een krachtige shøgun worden benoemd. Hij had al een kandidaat in gedachte: zijn eigen zoon Yoshinobu. De gedwongen openstelling van Japan was koren op Nariaki’s molen. Het beleid van de bakufu ten opzichte van de westerse naties was voor hem een nieuw bewijs van de incompetentie van de fudaikliek. Ii Naosuke kon vanzelfsprekend noch met de diagnose van de kwaal, noch met de voorgestelde kuur van harte instemmen. Hij verzette zich tegen Nariaki en wist hem op alle concrete punten te frustreren. De machtsstrijd binnen de bakufu had echter een onbedoeld gevolg. Om hun eigen positie te versterken trachtten beide partijen de steun van het keizerlijke hof te winnen, zowel in de kwestie van de buitenlandse verdragen als in de tweede kwestie die speelde, de opvolging van de kinderloze en ziekelijke shøgun Iesada. Het hof werd zo voor het eerst sinds eeuwen weer in de gelegenheid gesteld om zich met de praktische politiek te bemoeien. Het gevolg was, dat na de dood van Naosuke en Nariaki in 1860 het hof het initiatief naar zich toe kon trekken, en dat het beleid niet meer in Edo bepaald werd, maar in Kyøto. Maar zover was het in 1858 nog niet. In dat jaar werden, onder de verantwoordelijkheid van de røj¡ Hotta Masayoshi (1810-1864), het Japans-Amerikaanse Handelsverdrag gesloten, en vervolgens ook handelsverdragen met Nederland, Rusland, Enge103
Boot 2009 DEF.indd 103
24-9-09 14:42
land en Frankrijk. De belangrijkste bepalingen, die in al deze verdragen terugkwamen, waren – dat in 1859 naast Shimoda de havens van Hakodate, Yokohama en Nagasaki zouden worden opgesteld, en voor het einde van 1862 Niigata en Købe zouden volgen; – dat de buitenlanders zich in elk van deze steden in een eigen concessie zouden mogen vestigen en extra-territoriale rechten zouden genieten; – dat de buitenlanders zich in de omgeving van deze steden vrij zouden mogen bewegen, en voor handelsdoeleinden voorts naar Edo en Øsaka zouden mogen gaan; – dat de handel in principe vrij zou zijn, en de in- en uitvoerrechten niet eenzijdig door Japan konden worden vastgesteld. Zodra in de eerste maand van 1858 het handelsverdrag met de Verenigde Staten gereed was, haastte Masayoshi zich naar Kyøto om keizerlijke goedkeuring te verkrijgen. Drie maanden later moest hij echter onverrichter zake naar Edo terugkeren. Iwakura Tomomi (1825-1883), een lid van de hofadel dat fel tegen de bakufu gekant was, had de oppositie tegen het verdrag georganiseerd, met het gevolg dat een deel van de hofadel zich ertegen had uitgesproken. Aangezien andere hofedelen de bakufu bleven steunen en de twee partijen geen overeenstemming konden bereiken, verwees het hof de kwestie van het verdrag terug naar de bakufu, zonder het goed of af te keuren maar met de aanbeveling de daimyø om advies te vragen. Ii Naosuke was niet van zins dit advies van het hof op te volgen. Hij voelde zich sterk genoeg om beide kwesties te forceren. De eerste stap was, dat hij shøgun Iesada overreedde om hem, Naosuke, aan te stellen tot Grote Oudste. Deze aanstelling maakte Naosuke heer en meester van de gehele bakufu. Hij liet nu, zonder keizerlijke instemming, het verdrag met de Verenigde Staten ratificeren, ontsloeg Hotta Masayoshi, en maakte bekend dat Iesada had besloten Tokugawa Iemochi uit het huis van Wakayama tot zijn opvolger te benoemen. Nariaki’s zoon, Tokugawa Yoshinobu, die geadopteerd was in het huis Hitotsubashi, had het nakijken. Nariaki was woedend. Hij ging opnieuw in Kyøto intrigeren en wist een geheim keizerlijk edict los te krijgen waarin gezegd werd dat Mito de leiding diende te hebben bij de hervorming van de bakufu. Voor Naosuke was dit het sein om over te gaan tot een grootscheepse vervolging van heel Nariaki’s factie. Nariaki zelf kreeg huisarrest en een aantal van zijn minder hooggeplaatste medestanders werd gevangengenomen en geëxecuteerd. Deze repressie zette zoveel kwaad bloed, dat in de derde maand van 1860 Naosuke op zijn beurt door samurai uit Mito en Satsuma werd vermoord. Nariaki, nog steeds onder huisarrest, overleed vijf maanden later. Eenheid van hof en krijgers
Nadat Naosuke en Nariaki van het toneel waren verdwenen, begon het tweede bedrijf. In hofkringen was men tot de overtuiging gekomen, dat men het beste met de bakufu kon samenwerken, maar dan wel op eigen voorwaarden en als een gelijkwaardige partner. De bakufu, die intern verdeeld was en zojuist een 104
Boot 2009 DEF.indd 104
24-9-09 14:42
nieuwe shøgun had gekregen, had wel oren naar een dergelijk ‘eenheid van hof en krijgers’ (købu gattai). Het nieuwe beleid werd in 1862 bezegeld door het huwelijk tussen shøgun Iemochi en de zuster van keizer Kømei, Kazu no Miya (1846-1877). In het kader van dit eenheidsbeleid versoepelde de bakufu in 1862 het sankinkøtaisysteem. Hoe begrijpelijk dit onder de omstandigheden ook was, het gevolg was wel dat een groot aantal daimyø Edo verliet en zich in Kyøto vestigde. Twee essentiële pijlers waarop de veiligheid van de bakufu had berust, te weten de gijzelaars in Edo en de monopolisering van de contacten met het hof, waren hiermee onderuitgehaald. Weldra bleken andere nadelen van de samenwerking. Was de bakufu al enige jaren geleden tot de conclusie gekomen dat oorlog tegen de barbaren geen haalbare kaart was, in hofkringen was men daar nog niet zo van overtuigd. In de tiende maand van 1862 werd de bakufu geconfronteerd met een keizerlijk edict waarin bevolen werd de barbaren uit het land te verjagen. De bakufu had geen andere keus dan hiermee in te stemmen. In de derde maand van het volgende jaar, 1863, vergezelde de shøgun de keizer naar de Kamo Schrijn, toen deze zich daarheen begaf om voor een voorspoedig verloop van de verdrijving van de barbaren te bidden. Op de in het edict vastgestelde dag, 25 juni 1863, openden de kustbatterijen van het leen Chøsh¡ langs de Straat van Shimonoseki het vuur op westerse schepen. Chøsh¡ moest dat ruim een jaar later bekopen met het bombardement van Shimonoseki door een westers vlooteskader en een landing van mariniers. Inmiddels had het leen Satsuma al aan den lijve ervaren hoe sterk het westen was, toen in de zevende maand van 1863 een Engels eskader Kagoshima bombardeerde om Satsuma te dwingen een schadevergoeding te betalen voor een Engelsman die door een samurai van Satsuma was vermoord. Deze oorlog tussen Satsuma en Engeland, die duurde tot de elfde maand van hetzelfde jaar, overtuigde Satsuma van de noodzaak de bewapening en organisatie van zijn troepen te moderniseren. De landing bij Shimonoseki zou in het volgende jaar Chøsh¡ tot hetzelfde inzicht brengen. Hoewel zij soortgelijke ervaringen opdeden, waren beide lenen vooreerst nog elkaars tegenstanders. Dit bleek toen er in Kyøto op 30 september 1863 een staatsgreep plaatsvond. Troepen van de bakufu verhinderden in samenwerking met troepen van Satsuma, dat hofedelen die vóór de verdrijving van de barbaren waren, het paleis betraden. Tevens verdreven zij de troepen van Chøsh¡, dat deze leden van de hofadel steunde, uit de stad. Zeven van deze edelen, van wie Sanjø Sanetomi (1837-1891) de belangrijkste was, vluchtten naar Chøsh¡. Dit leen werd nu het centrum van het verzet tegen de bakufu. Chøsh¡ en Satsuma Het derde bedrijf begint in 1864, wanneer de bakufu besluit een leger op de been te brengen om Chøsh¡ te onderwerpen. Het duurde nog bijna een jaar voordat deze expeditie ook metterdaad plaatsvond. En misschien zou er wel helemaal niets gebeurd zijn, als soldaten van Chøsh¡ niet zo onverstandig geweest waren om een aanslag te plegen op het keizerlijke paleis. De aanval werd afgeslagen, maar resulteerde wel in een keizerlijk bevel tot onmiddellijke afstraffing van Chøsh¡. 105
Boot 2009 DEF.indd 105
24-9-09 14:42
In de elfde maand stond het leger van de bakufu langs Chøsh¡’s grenzen, maar veldslagen bleven uit. Het probleem werd opgelost door een staatsgreep binnen Chø sh¡ zelf. De nieuwe machthebbers bleken bereid te zijn om de leiders van de aanslag op het paleis tot zelfmoord te dwingen (en hun hoofden uit te leveren), om Sanjø Sanetomi en de andere hofedelen die hun toevlucht hadden gezocht in Chøsh¡, het leen uit te zetten, en om de daimyø eigenhandig een schuldbekentenis te laten schrijven. Nog voor het einde van het jaar kon het leger van de bakufu worden ontbonden. Het gehele volgende jaar (1865) werd gesproken over de straf die Chøsh¡ moest worden opgelegd, en over de vraag, wie die straf moest vaststellen. De bakufu was van mening dat de bakufu dat kon doen, maar de meeste daimyø, onder leiding van de daimyø van Satsuma, meenden, dat het in een vergadering van daimyø moest gebeuren; dat überhaupt alle belangrijke kwesties eigenlijk in een dergelijk forum besproken en beslist zouden moeten worden. Het viel dan ook helemaal niet goed, dat de bakufu zich in de negende maand door de keizer opnieuw een bevel liet geven om Chøsh¡ te onderwerpen, en de volgende maand een edict liet uitvaardigen waarin de verdragen die in 1858 met andere buitenlandse naties dan de Verenigde Staten waren afgesloten, werden geratificeerd. Satsuma laat nu de bakufu vallen en sluit, dankzij de bemiddeling van een samurai van Tosa, Sakamoto Ryøma (1835-1867), in de eerste maand van 1866 een geheime alliantie met Chøsh¡. In eerste instantie belooft Satsuma het leen Chøsh¡ politieke steun te zullen verlenen en het te zullen helpen om in zijn rechten te worden hersteld. De laatste bepaling van de overeenkomst gaat echter verder: ‘Daarna zullen beide lenen samenwerken voor het herstel van het keizerlijke gezag.’ Onkundig van deze gebeurtenis brengt de bakufu tezelfdertijd zijn vredesvoorwaarden ter kennis van Chøsh¡. Wanneer Chøsh¡ die niet accepteert, gaat de bakufu in de zesde maand van 1866 opnieuw tot de aanval over. Een maand later overlijdt shøgun Iemochi, en omdat de oorlog voor de bakufu nogal ongunstig verlopen is, wordt diens dood aangegrepen als een reden om de strijd te staken. Het tekent de verhoudingen, dat ook dit weer gebeurt via een schriftelijk bevel van de keizer. De val van de bakufu In de epiloog treden twee nieuwe hoofdrolspelers op. Aan de kant van de bakufu is, na lang aarzelen, Hitotsubashi Yoshinobu bereid gevonden om zich tot shøgun te laten benoemen (10-1-1867). Maar twintig dagen later overlijdt keizer Kømei, en zijn opvolger, de latere Meiji-keizer, is een minder betrouwbare bondgenoot van de bakufu dan zijn vader. Dat blijkt al kort na zijn troonsbestijging, wanneer hij Iwakura Tomomi gratie verleent, en deze tegenstander van de bakufu zich weer aan het hof kan doen horen. Yoshinobu’s partij aan het hof erodeert, en daarmee de legitimering van zijn beleid en positie. Hij doet nog een halfslachtige poging vier belangrijke tozama-daimyø bij de besluitvorming te betrekken, maar bruuskeert hen vervolgens, wanneer hij de openstelling van de haven van Købe, waarover hij met deze daimyø in gesprek was, regelt door middel van een keizerlijk edict. In juli 1867 besluiten de daimyø van Satsuma, Chøsh¡ en Tosa, dat de bakufu 106
Boot 2009 DEF.indd 106
24-9-09 14:42
moet verdwijnen; als het niet goedschiks gaat, zoals Tosa voorstelt, dan maar kwaadschiks, zoals een aantal jongere samurai van Satsuma en Chøsh¡ graag zou zien. In oktober 1867 besluiten Satsuma en Chøsh¡ tot een militaire opstand tegen de bakufu. Medio november krijgt eerst Satsuma en de volgende dag Chøsh¡ in een geheim keizerlijk decreet opdracht te bakufu ten val te brengen. Verantwoordelijk voor dit decreet zijn Iwakura Tomomi en een samurai van Satsuma, Økubo Toshimichi (1830-1878). Yoshinobu hoort nog dezelfde dag van het geheime decreet, en geeft de volgende dag, op advies van onder meer de daimyø van Tosa, zijn mandaat als shøgun terug aan de keizer, in een laatste poging om nog iets van zijn positie te redden en een oorlog te vermijden (9-11-1867). De tegenpartij is echter niet bereid om hem die ruimte te gunnen. Op 3 januari 1868 roept die een vergadering bijeen aan het hof, waarvan alle daimyø en hofedelen die aan de kant van de bakufu staan, worden uitgesloten. Deze vergadering besluit, dat het shogunaat wordt afgeschaft en het directe keizerlijke bewind zal worden hersteld. Yoshinobu wordt van zijn ambten vervallen verklaard, en moet alle gebieden en kastelen van de bakufu aan de keizer retourneren. Dat is te veel gevraagd van de vazallen van de bakufu. Met instemming van Yoshinobu binden een kleine maand later troepen van de bakufu die in de omgeving van Kyøto gelegerd zijn, de strijd aan met soldaten van de keizerlijke partij. In schermutselingen bij Toba en Fushimi worden zij echter verslagen. Het belangrijkste resultaat van hun gewapende verzet was, dat het de keizerlijke partij de casus belli verschafte waar velen zolang op hadden gevlast. Er wordt een keizerlijk leger samengesteld dat in rustig tempo oprukt naar Edo om de Tokugawa en hun medestanders te onderwerpen. Aan de kant van de bakufu is er weinig strijdlust te bespeuren. Yoshinobu wil bloedvergieten en de verwoesting van Edo voorkomen, en probeert door onderhandelingen de zaak te regelen. Dat lukt: op 3 mei 1868 geeft het kasteel van Edo, 276 jaar lang de trotse residentie van de Tokugawa, zich zonder slag of stoot over aan het keizerlijke leger. Het is ironisch, dat dit leger hoofdzakelijk bestond uit troepen van Sa tsuma en Chøsh¡, de twee lenen die bij de stichting van de Tokugawa-bakufu de meeste problemen hadden veroorzaakt.
Epiloog De ontmanteling van de bakufu nam nog enige tijd in beslag. Sommige lenen en samurai konden zich niet bij Yoshinobu’s besluit neerleggen, en het keizerlijke leger was nog tot juni 1869 bezig met campagnes in Noord-Japan en op Hokkaidø vooraleer ook de laatste bakufu-getrouwen zich hadden overgegeven of waren gedood. In de negende maand van 1868 werd echter de nieuwe jaarperiode Meiji (Verlichte Regering) afgekondigd, en in de volgende maand werd bepaald dat Edo, thans omgedoopt tot Tøkyø (‘Oostelijke Hoofdstad’), de nieuwe residentie van de keizer zou worden en de zetel van de regering. Wat achteraf verbaast, is dat een machtswisseling van deze omvang met zo wei107
Boot 2009 DEF.indd 107
24-9-09 14:42
nig bloedvergieten plaats heeft kunnen vinden. Zeker wanneer men bedenkt, dat dit alles gebeurde in een hectisch klimaat van rellen in de steden, boerenopstanden, terreur en intimidatie. De sleutel ligt bij de terughoudendheid van de leiders van de bakufu, en vooral van Tokugawa Yoshinobu. Van hen kwamen geen onverantwoordelijke oproepen om tot de laatste man te vechten. Zij beseften, dat Japan zich geen groot intern conflict kon veroorloven, met de agressieve buitenlandse naties op de drempel; zij beseften ook, dat op zijn laatst vanaf 1860 de bakufu geen beleid meer had kunnen voeren dat niet door de keizer was gelegitimeerd. Daar lag dan ook meteen het probleem. De keizer had geen eigen beleid. Wat keizer Kømei, en wat later de Meiji-keizer wilden, was de consensus of de meerderheidsopinie van het hof. Niet alleen de bakufu, maar iedereen die iets wilde bereiken, toog dus naar Kyøto en sloeg aan het intrigeren. In deze jungle wonnen degenen met de hardste hoofden en het eenvoudigste programma. De daimyø droomden weg bij visioenen van een slecht begrepen parlementair stelsel, een raad van edelen waarin zij allen ex aequo zitting zouden hebben en waarin die verwaande Tokugawa hooguit de primus inter pares zouden zijn. Het was de vertrouwde Japanse aristocratische coalitie in een modern, westers jasje. De bakufu flirtte met dit idee, maar was uiteindelijk niet op tijd bereid om voldoende macht uit handen te geven. De hardste hoofden wilden er in elk geval niet aan. Zij begrepen dat ‘alle macht aan de keizer’ een betere slogan was dan ‘alle aanzienlijken komen in de regering’. Zij stuurden ook bewust aan op een militair conflict, omdat zij begrepen dat een nieuw bewind zoals dat hun voor ogen stond, ooit een keer zijn kracht moest tonen, wilde het gehoorzaamheid kunnen afdwingen. Zij hadden gelijk. Een raad van voormalige daimyø zou een Poolse landdag geworden zijn en zou het aristocratische, feodale karakter van Japan hebben bestendigd. De internationale situatie noopte tot centralisering van het bestuur en de instelling van een bureaucratie die op grond van meritocratische criteria werd gerekruteerd. Het oude Chinese keizerlijke model, dat met de Taika-hervormingen was ingevoerd, kon dat bieden en kon bovendien, zonder moeizame constitutionele discussies, worden gepresenteerd en gerestaureerd als iets wat feitelijk altijd al bestaan had. Hun oplossing had haar schaduwzijden. Het nieuwe bewind was gevestigd door de superieure bewapening van de lenen Satsuma en Chøsh¡, en de kliek van voormalige samurai die uit deze lenen afkomstig waren, zou nog vele decennia een disproportionele invloed hebben in de regering en de strijdkrachten. Het nieuwe bewind werd gelegitimeerd, niet door universele principes, maar door de wil van de keizer. En de wil van de keizer kon worden gemanipuleerd, zoals zijzelf in de afgelopen jaren zoveel met succes hadden gedemonstreerd. Het inbedden van de wil van de keizer in een stelsel van onpersoonlijke wetten was een taak waarvoor het nieuwe Japan zich gesteld zag, en waarin het, tot en met de Tweede Wereldoorlog, niet echt slaagde.
108
Boot 2009 DEF.indd 108
24-9-09 14:42
Appendices N.B. In de onderstaande appendices I, II en III geeft de eerste kolom het jaar van geboorte, de tweede het jaar van troonsbestijging (keizer) of ambtsaanvaarding (shøgun), de derde het jaar van troonsafstand of aftreden, en de vierde het jaar van overlijden aan, voorzover bekend en/of van toepassing.
Appendix I Lijst van Japanse keizers N.B. Voor de eerste 32 keizers zijn de traditionele jaartallen opgegeven; het zijn latere reconstructies, zonder enige historische betrouwbaarheid. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18.
Jinmu 711 Suizei 632 Annei 577 Itoku 553 Køshø 506 Køan 427 Kørei 342 Køgen 273 Kaika 193 Suijin 148 Suinin 69 Keikø 13 Seimu 84 Ch¡ai 149 (Jing¡ køgø: regentes) Øjin 200 Nintoku 257 Rich¡ 319 Hanzei ±351
666 581 549 510 475 392 290 214 158 98 29 71 131 192 201 270 313 400 406
585 549 511 477 393 291 215 158 98 30 70 130 190 200 269 310 399 405 410
109
Boot 2009 DEF.indd 109
24-9-09 14:42
19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40. 41. 42. 43. 44. 45. 46. 47. 48. 49. 50. 51. 52. 53. 54. 55. 56. 57. 58.
Ingyø ±376 Ankø 401 Y¡ryaku 418 Seinei 444 Kenzø 450 Ninken 449 Buretsu 489 Keitai 450 Ankan 466 Senka 467 Kinmei 509 Bidatsu 538 Yømei 540 Sushun ±521 Suiko (keizerin) 554 Jomei 593 Køgyoku (keizerin) 594 Køtoku 596 Saimei (keizerin; = Kyøgoku) Tenji 626 Købun 648 Tenmu 622 Jitø (keizerin) 645 Monmu 683 Genmei (keizerin) 661 Genshø (keizerin) 680 Shømu 701 Køken (keizerin) 718 Junnin 733 Shøtoku (keizerin; = Køken) Kønin 709 Kanmu 737 Heizei 774 Saga 786 Junna 786 Ninmyø 810 Montoku 827 Seiwa 850 Yøzei 868 Køkø 830
412 453 456 479 485 488 498 507 531 531 536 539 572 585 587 593 629 642 645 645 655
453 456 479 484 487 498 506 531 536 539 571 585 587 592 628 641 654 661
668 671 673 690 697 697 707 715 715 724 724 749 749 758 758 764 764
671 672 686 702 707 721 748 756 765 770
770 781 781 806 809 809 823 823 833 833 850 858 876 876 884 884
781 806 824 842 840 850 858 880 949 887
110
Boot 2009 DEF.indd 110
24-9-09 14:42
59. 60. 61. 62. 63. 64. 65. 66. 67. 68. 69. 70. 71. 72. 73. 74. 75. 76. 77. 78. 79. 80. 81. 82. 83. 84. 85. 86. 87. 88. 89. 90. 91. 92. 93. 94. 95. 96. 97. 98. 99. 100.
Uda Daigo Suzaku Murakami Reizei Eny¡ Kazan Ichijø Sanjø Go-Ichijø Go-Suzaku Go-Reizei Go-Sanjø Shirakawa Horikawa Toba Sutoku Konoe Go-Shirakawa Nijø Rokujø Takakura Antoku Go-Toba Tsuchimikado Juntoku Ch¡kyø Go-Horikawa Shijø Go-Saga Go-Fukakusa Kameyama Go-Uda Fushimi Go-Fushimi Go-Nijø Hanazono Go-Daigo Go-Murakami Chøkei Go-Kameyama Go-Komatsu
867 885 923 926 950 959 968 980 976 1008 1009 1025 1034 1053 1079 1103 1119 1139 1127 1143 1164 1161 1178 1180 1195 1197 1218 1212 1231 1220 1243 1249 1267 1265 1288 1285 1297 1288 1328 1343 1350 1377
887 897 897 930 930 946 946 967 969 969 984 984 986 986 1011 1011 1016 1016 1036 1036 1045 1045 1068 1072 1072 1086 1086 1107 1123 1123 1141 1141 1155 1158 1158 1165 1165 1168 1168 1180 1180 1183 1183 1198 1198 1210 1210 1221 1221 1221 1221 1232 1232 1242 1246 1246 1259 1259 1274 1274 1287 1287 1298 1298 1301 1301 1308 1318 1318 1339 1339 1368 1383 1383 1392 1392 1412
931 930 952 967 1011 991 1008 1011 1017 1036 1045 1068 1073 1129 1107 1156 1164 1155 1192 1165 1176 1181 1185 1239 1231 1234 1234 1234 1242 1272 1304 1305 1324 1317 1336 1308 1348 1339 1368 1394 1424 1433
111
Boot 2009 DEF.indd 111
24-9-09 14:42
101. 102. 103. 104. 105. 106. 107. 108. 109. 110. 111. 112. 113. 114. 115. 116. 117. 118. 119. 120. 121. 122. 123. 124. 125.
Shøkø Go-Hanazono Go-Tsuchimikado Go-Kashiwabara Go-Nara Øgimachi Go-Yøzei Go-Mizunoo Meishø (keizerin) Go-Kømyø Gosai Reigen Higashiyama Nakamikado Sakuramachi Momozono Go-Sakuramachi (keizerin) Go-Momozono Køkaku Ninkø Kømei Meiji Taishø Shøwa Konjø heika (Heisei)
1401 1419 1442 1464 1496 1517 1571 1596 1623 1633 1637 1654 1675 1701 1720 1741 1740
1412 1428 1464 1464 1500 1526 1557 1586 1586 1611 1611 1629 1629 1643 1643 1654 1663 1663 1687 1687 1709 1709 1735 1735 1747 1747 1762 1770
1428 1470 1500 1526 1557 1593 1617 1680 1696 1654 1685 1732 1709 1737 1750 1762 1813
1758 1771 1800 1831 1852 1879 1901 1933
1770 1779 1817 1817 1846 1867 1912 1926 1989
1779 1840 1846 1866 1912 1926 1989 heden
1331 1336 1348 1352 1371 1382
1364 1380 1398 1374 1393 1433)
Keizers van de Noordelijke Dynastie
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Køgon Kømyø Sukø Go-Køgon Go-Eny¡ Go-Komatsu
1313 1321 1334 1338 1358 1377
1333 1348 1351 1371 1382 (1412
112
Boot 2009 DEF.indd 112
24-9-09 14:42
Appendix II Lijst van Japanse shøgun Shøgun van de Kamakura-bakufu
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Minamoto no Yoritomo Minamoto no Yoriie Minamoto no Sanetomo Kujø Yoritsune Kujø Yoritsugu Prins Munetaka Prins Koreyasu Prins Hisaaki Prins Morikuni
1147 1182 1192 1218 1239 1242 1264 1276 1301
1192 1202 1203 1203 1226 1244 1244 1252 1252 1266 1266 1289 1289 1308 1308
1199 1204 1219 1256 1256 1274 1326 1328 1333
1338 1358 1368 1394 1394 1423 1423 1429 1442 1449 1473 1473 1490 1493 1494 1508 1508 1521
1358 1367 1408 1428 1425 1441 1443 1490 1489 1511 1523
1521 1546 1546 1568 1568 1573
1550 1565 1568 1597
Shøgun van de Muromachi-bakufu
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16.
Ashikaga Takauji 1305 Ashikaga Yoshiakira 1330 Ashikaga Yoshimitsu 1358 Ashikaga Yoshimochi 1386 Ashikaga Yoshikazu 1407 Ashikaga Yoshinori 1394 Ashikaga Yoshikatsu 1434 Ashikaga Yoshimasa 1436 Ashikaga Yoshihisa 1465 Ashikaga Yoshitane 1466 Ashikaga Yoshizumi 1480 (Yoshitane, opnieuw benoemd) Ashikaga Yoshiharu 1511 Ashikaga Yoshiteru 1536 Ashikaga Yoshihide 1540 Ashikaga Yoshiaki 1537
113
Boot 2009 DEF.indd 113
24-9-09 14:42
Shøgun van de Tokugawa-bakufu
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15.
Tokugawa Tokugawa Tokugawa Tokugawa Tokugawa Tokugawa Tokugawa Tokugawa Tokugawa Tokugawa Tokugawa Tokugawa Tokugawa Tokugawa Tokugawa
Ieyasu Hidetada Iemitsu Ietsuna Tsunayoshi Ienobu Ietsugu Yoshimune Ieshige Ieharu Ienari Ieyoshi Iesada Iemochi Yoshinobu
1542 1579 1604 1641 1646 1663 1709 1684 1711 1737 1773 1793 1824 1846 1837
1603 1605 1605 1623 1623 1651 1680 1709 1713 1716 1745 1745 1760 1760 1787 1837 1837 1853 1858 1866 1867
1616 1632 1651 1680 1709 1712 1716 1751 1761 1786 1841 1853 1858 1866 1913
1138 1163 1183 1224 1227 1229 1205 1251 1271 1275 1259 1279
1203 1205 1205 1224 1242 1246 1246 1256 1256 1264 1264 1268 1268 1284 1301 1301 1311 1312 1312 1315 1315 1315 1316 1326 1326 1326 1326
1215 1224 1242 1246 1263 1264 1273 1284 1311 1311 1312 1315 1333 1333 1333 1333
Appendix III Lijst van shikken 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16.
Højø Højø Højø Højø Højø Højø Højø Højø Højø Højø Højø Højø Højø Højø Højø Højø
Tokimasa Yoshitoki Yasutoki Tsunetoki Tokiyori Nagatoki Masamura Tokimune Sadatoki Morotoki Munenobu Hirotoki Mototoki Takatoki Sadaaki Moritoki
1303 1278
114
Boot 2009 DEF.indd 114
24-9-09 14:42
Aanbevolen literatuur Naslagwerken
The Kodansha Encyclopedia of Japan, Tokyo: Kodansha, 10 dln, Tokyo: Kodansha, 1983-1986; CD-ROM ed., Tokyo: Kodansha, 1999
Overzichtsgeschiedenissen
Hall, John W. et al., eds, Cambridge History of Japan, 6 dln, Cambridge, 1988-1999 Hall, John W., Government and Local Power in Japan, 500 to 1700: A Study Based on Bizen Province, Princeton, 1966 Sansom, G.B., A History of Japan, 3 dln, London, 1958-1964 Varley, H. Paul, Japanese Culture: A Short History, New York, 1973
Oudheid
Aston, W.G., Nihongi: Chronicles of Japan from the Earliest Times to A.D. 697. Translated from the Original Chinese and Japanese by — , Londen, 1896 Barnes, Gina L., China, Korea and Japan: The Rise of Civilization in East Asia, Londen, 1993 Friday, Karl F., Hired Swords. The Rise of Private Warior Power in Early Japan, Stanford, 1992 Naumann, Nelly, Die Mythen des Alten Japans, übersetzt und erläutert von —, München, 1996 Philippi, Donald L, Kojiki, translated with and introduction and notes by — , Tokyo, 1968
Middeleeuwen
Cameron Hurst III, G., Insei: Abdicated Sovereigns in the Politics of Late Heian Japan, 1086 1185, New York, 1976
115
Boot 2009 DEF.indd 115
24-9-09 14:42
Mass, Jeffrey P., The Development of Kamakura rule, 1180-1250: A History with Documents, Stanford, 1979
Vroeg-moderne periode
Boxer, C.R., The Christian Century in Japan, 1549-1650, Berkeley, 1951 Elison, George, Deus Destroyed: The Image of Christianity in Early Modern Japan, Cambridge, Mass., 1973 Elison, George & Bardwell L. Smith, eds, Warlords, Artists, and Commoners: Japan in the Sixteenth Century, Honolulu, 1981 Lamers, J.P., Japonius tyrannus. The Japanese Warlord Oda Nobunaga reconsidered, Japonica Neerlandica VIII, Leiden, 2000 Sansom, G.B., The Western World and Japan: A Study in the Interaction of European and Asiatic Cultures, New York, 1950 Totman, Conrad D., The Collapse of the Tokugawa bakufu, 1862-1868, Honolulu, 1980 Totman, Conrad D., Early Modern Japan, Berkeley, 1993
116
Boot 2009 DEF.indd 116
24-9-09 14:42
Illustratieverantwoording p. 7
Portret van Tokugawa Ieyasu (schildering begin zeventiende eeuw). Uit: M.L. Hickman (e.a.), Japan’s Golden Age: Momoyama, New Haven: 1996, p. 77
p. 16
Dog¡ (beeldje uit de Jømon-periode) Uit: KDJ, dl. 10
p. 18
Spiegel Uit: KDJ, dl. 3, pp. 156-157, no. 17
p. 20
Zeventandig zwaard Uit: KDJ, dl. 9, pp. 908-909, no. 36
p. 21
Haniwa van man in harnas Uit: KDL, dl. 7, p. 919
p. 23
Kroonprins Shøtoku Uit: Von Siebold, Nippon, Tafelband II, T-255, no. 3
p. 24
Høry¡ji (tempel gesticht door kroonprins Shøtoku) Uit: KDL, dl. 12, p. 663
p. 31
De provincies van Japan Uit: J.P. Lamers, Japoinius Tyrannus, Leiden: Hotei, 2000, p. 8
p. 40
Kaart van een shøen Uit: KDL, dl. 7, pp. 444-445
p. 52
Strijd met de Mongolen Uit: KDL, dl. 13, p. 792
p. 55
Ashikaga Takauji te paard Uit: KDL, dl. 1, p. 163
p. 69
Kasteel van Øsaka Uit: KDL, dl. 2, pp. 574-575, no. 21
117
Boot 2009 DEF.indd 117
24-9-09 14:42
p. 83
Shøgun Uit: Von Siebold, Nippon, Tafelband I, T-142
p. 87
Panorama van Edo Uit: Von Siebold, Nippon, Tafelband I, T-123
p. 96
Baai van Nagasaki met Deshima op de voorgrond Uit: Von Siebold, Nippon, Tafelband I, T-14
p. 97
Koreaans gezantschap Uit: KDL, dl. 9, pp. 716-717, no. 1
p. 101
Opperhoofd op hofreis Uit: Von Siebold, Nippon, Tafelband I, T-91
118
Boot 2009 DEF.indd 118
24-9-09 14:42
Register Personenregister
Abe no Yoritoki 43 Adams, William 94 Akechi Mitsuhide 70, 71 Amaterasu ømikami 30, 56 Asakura 68 Yoshikage 68 Ashikaga 57, 58, 60, 63, 68 Mochiuji 63 Motouji 58, 60 Tadayoshi 60, 82 Takauji 55-58, 60, 63 Yoshiaki 67, 68 Yoshiharu 65 Yoshihisa 63 Yoshimasa 63, 64 Yoshimi 63 Yoshimitsu 58, 60, 61, 63 Yoshinori 63 Yoshitane 65 Yoshiteru 66, 67 Yoshizumi 65 Azai 68 Nagamasa 68 Benyovski, Moritz 99 Biddle, James 101 Broeck, Abraham van den 94 Chøsokabe 76 Motochika 73, 76 Clavell, James 81 Confucius 26 Doeff, Hendrik 100 Døkyø 32, 33 Fillmore (president) 102 Fujii Umon 98
Fujiwara 28, 32, 33, 36-39, 41, 43-47, 51, 73, 88, 89 no Fuhito 32 no Kiyohira 43 no Michinaga 38, 43 no Momokawa 33 no Mototsune 36, 37 no Nakamaro 32 no Sumitomo 42, 43 no Tadahira 37 no Tadamichi 45 no Tanetsugu 33 no Tokihira 37, 39 no Umakai 32 no Yorinaga 45 no Yoshifusa 36, 51 Genghis Khan 47, 52 Golovnin, Vasili 100 Gyøgi 76 Harris, Townsend 102 Hashiba Hidenaga 74 Hatakeyama 65 Himeko ( = Pimiko) 18 Hitotsubashi (Tokugawa) 85, 104, 106 Yoshinobu 103, 104, 106-108 Højø (Kamakura) 50-52, 54, 55, 58 Tokimasa 47, 49, 50 Tokimune 52 Yasutoki 51 Yoshifusa 51 Yoshitoki 50, 51 Højø (Odawara) 70, 75, 79 Ujimasa 75 Ujinao 75, 76 Ujinori 75, 76
119
Boot 2009 DEF.indd 119
24-9-09 14:42
Ujiteru 75 Hosokawa 62, 63, 65 Harumoto 65 Katsumoto 63 Masamoto 65 Takakuni 65 Hotta Masayoshi 103, 104 Ii Naosuke 103, 104 Imagawa 84 Sadayo 60 Yoshimoto 67, 68 Ishida Mitsunari 79, 81, 82 Iwakura Tomomi 104, 106, 107 Katø Kiyomasa 80 Kazu no Miya 105 keizer 12, 13, 25, 28, 30-33, 34, 36, 38, 39, 44 Antoku 46, 56 Bidatsu 23, 25 Chøkei 57 Ch¡kyø 51 Daigo 25, 37, 39, 55 Go-Daigo 25, 54-58, 60 Go-Hanazono 25 Go-Horikawa 51 Go-Kameyama 57, 60 Go-Murakami 57 Go-Saga 51, 54 Go-Sanjø 38, 39 Go-Shirakawa 45, 46 Go-Toba 48, 50, 51, 54 Hanazono 25 Hirohito (Shøwa-tennø) 25 Horikawa 38 Jinmu 25, 30 Jitø 26, 29 Juntoku 51 Kanmu 32, 33, 41 Kinmei 23, 25 Kømei 105, 106, 108 Kømyø 57, 58 Kønin 25
Køtoku 26, 29 Meiji 106 Monmu 32 Montoku 36 Murakami 37, 55 Nijø 45 Reizei 37 Seimu 76 Seiwa 36, 43 Shirakawa 38, 39, 44 Shømu 32, 33, 76 S¡jin 56 Sutoku 45 Suzaku 37 Takakura 46 Tenji 26, 29, 32, 33 Tenmu 26, 29 Toba 44, 45 Tsuchimikado 51 Uda 37 Yøzei 36, 37 keizerin Genmei 29 Køken/Shøtoku 32, 33, 87 Meishø 87 Suiko 25 Kennyo Køsa 70 Kikkawa 82, 89 Motoharu 89 Kitabatake Chikafusa 54, 60 Kiyohara no Takenori 43 Kø no Moronao 60 Kobayakawa Hideaki 82 Køkaido (Koning) 19 Konishi Yukinaga 79, 80, 82 Koyane no Mikoto 33 Kubilai Khan 52 Kugyø 50 Kujø Yoritsune 51 Kusunoki Masashige 55, 57 Laksman, Adam 99, 100 Li Rusong 80
120
Boot 2009 DEF.indd 120
24-9-09 14:42
Maeda Toshiie 81 Mamiya Rinzø 100 Matsudaira Sadanobu 91, 100 Matsudaira Tadayoshi 82 Matsunaga Hisahide 65, 67, 68 Matsuo Bashø 47 Minabuchi no Jøan 25, 26 Minamoto 25, 36, 43-46, 48 no Ichiman 50 no Mitsunaka 43 no Noriyori 46, 47 no Sanetomo 50 no Tameyoshi 45 no Tsunemoto 43 no Yoriie 50 no Yorimasa 46 no Yorinobu 43 no Yoritomo 45-50, 83 no Yoriyoshi 43 no Yoshichika 44 no Yoshiie 43, 44 no Yoshinaka 46 no Yoshitomo 45 no Yoshitsune 45-47 no Yukiie 46, 47 Miyoshi Motonaga 65 Mizuno Tadakuni 91 Mononobe 23 no Moriya 23 Møri 70, 71, 73, 76, 82 Motonari 89 Terumoto 68, 70, 81, 82 Nakatomi 23 no Kamatari ( = Fujiwara no Kamatari) 26, 28, 32, 89 Ninigi no mikoto 30, 56 Nitta Yoshioki 60 Nitta Yoshisada 55-57, 60 Oda Hidenobu 71 Nobukatsu 71 Nobunaga 67, 68, 70, 71, 76, 81
Nobutada 71 Nobutaka 71 Økubo Toshimichi 107 Ono no Yoshifuru 42, 43 Øtomo 36, 73, 74 no Tabito 32 Sørin 73, 74 Øuchi 62, 68 Masahiro 64 Yoshihiro 63 Yoshioki 65 Perry, Matthew 102 Pimiko 18, 19, 61 prins Kanenaga 60 Mochihito 46 Morinaga 55 Munetaka 51 Sawara 33, 34 Shøtoku-taishi 24-26, 61 Puijck, Nicolaes 94 Rezanov, Nikolai 99, 100 Sakamoto Ryøma 106 Sakanoue no Tamuramaro 32 Sanada Masayuki 75 Sanjø Sanetomi 105, 106 Santvoort, Melchior van 94 Sengoku Hidehisa 73 Shibata Katsuie 71 Shimazu 73, 74, 76, 82, 83 Iehisa 83 Yoshihisa 73, 74 Sø 80, 96 Yoshitoshi 79 Soga 23, 24, 26, 33 no Iname 23 no Umako 24, 26 Spanberg, Martin 99 Speckx, Jacques 94 Sugawara no Michizane 37 Tachibana 25, 36 Taira 25, 36, 43-46, 48, 56
121
Boot 2009 DEF.indd 121
24-9-09 14:42
no Kiyomori 45, 46 no Masakado 42 no Masamori 44 no Tadamasa 45 no Tadamori 44 Takeda 70 Katsuyori 68, 70 Shingen 68 Takenouchi Shikibu 98 Tanuma Okitsugu 91, 99, 100 Tokugawa 81, 82, 84-90, 98, 107, 108 Hidetada 84, 85, 87 Ieharu 91 Iemitsu 85, 87, 90, 98 Iemochi 104-106 Ienari 89, 91 Iesada 103, 104 Ietsuna 91, 98 Ieyasu 68, 70, 71, 75, 76, 79, 81-86, 88, 89, 92, 94
Ieyoshi 91 Nariaki 103, 104 Sen-hime 83 Tsunayoshi 91, 92 Yoshimune 85, 91, 92 Toyo 18, 19 Toyotomi 73, 82-84 Hidetsugu 73 Hideyori 81-85, 88 Hideyoshi 67, 70-81, 83-85, 88 Uesugi Kagekatsu 70, 81 Uesugi Noriaki 60 Ukita Hideie 81 Willem II (koning) 102 Yamagata Daini 98 Yamana 59, 63, 64 Søzen 63 Yodo (Vrouwe) 75, 83, 85 Yui Shøsetsu 98 Y¡ki Hideyasu 82
Zakenregister
aardewerk 14 Hajibe 20, 22 Haniwa 20 jømon 14 Suebe 20, 22 Yayoi 17 Acapulco 94 adoptie 12, 45, 87-90 afsluiting van het land (sakoku) 95, 101 Ainu 13, 15 Amoer 100 anti-weeldewetgeving 92 Arrow Oorlog 102 Azuchi 67, 70, 71 bakufu 49 bakumatsu-periode 102 be 22
belasting 27, 28, 40, 49, 59, 64, 65, 77, 78, 81, 92 grondbelasting 27, 30, 39 bevolking 15-18, 27, 29, 88, 93, 97 Binnenzee 14, 19, 30, 42, 44, 61, 70 Bitch¡ 71 boeddhisme 11, 22-24, 94, 97 Bohai 35 brons 17 Chinhan 21 Chøsen bugyø 79 Chøsh¡ 105-108 christendom 85, 94, 95 vervolging 97 commendatie 39-41 confucianisme 53, 61, 93, 97, 98 corvee 27, 28, 30, 40, 41, 64, 65, 78 saieki 27, 28
122
Boot 2009 DEF.indd 122
24-9-09 14:42
zøyø 27 daimyø 59, 69, 76-79, 81, 82, 84-92, 97, 98, 102-108 Dazaifu 37, 42, 52, 60 Deshima 95, 96, 99, 100 Dewa 43 dienstplicht 27, 28, 30, 32, 41 Driejarige Oorlog, Latere 43 Echizen 68, 70 Edo 69, 84-88, 92, 96-105, 107 eetlenen 28 Eiga monogatari 35 Emishi 13, 32, 41 Engeland 100-103, 105 Etorofu 100 factionalisme 36, 91 Franciscanen 67 fudai-daimyø 86, 90, 103 Fudoki 30 Fujiwara (stad) 29 Fukuhara 46 Fushimi 83 Genji monogatari 35 gezantschappen 21, 24, 35, 37, 52, 61, 62, 96 Koreaanse 96 Ry¡ky¡ 96 Goa 94 gokenin 49, 53, 59 grafheuvel 18-20 Grote Oudste (tairø) 90, 104 Hachijøjima 98 haiku 47 Hakata 42, 52, 96 Hakodate 99, 102, 104 Hamgyo˘ng 80 Hana-gosho 58 handel 35, 44, 60-62, 64, 84, 88, 90, 9396, 99, 100, 102, 104 handelaren Chinese 94-96 Engelse 67, 94, 100
Japanse 94, 95 Nederlandse 67, 94-97, 100 Portugese 67, 93-95 Spaanse 67, 94 handelsverdrag 106 met Engeland 103 met Frankrijk 104 met Nederland 103 met Rusland 99, 103 met Verenigde Staten 103, 104 hanzei 59 harakiri 72 Hayato 13, 32 hei-nø bunri 78 Heian-kyø 35 Heiji-troebelen 45 Heizei 29 hervormingen 24, 91-92 Kansei-hervorming 91 Kyøhø-hervorming 91 Taika-hervorming 26-30, 36, 41 Tenpø-hervorming 91 Himeji 71 Hirado 94, 95 Hiraizumi 43, 47 Hitachi 100 hofadel 36, 41, 43-45, 48-51, 54, 87, 98, 104, 105 hofrangen 24, 28 hofreis 87 opperhoofd Nederlandse factorij 97 Høgen-troebelen 44 Hokkaidø 14, 17, 20, 99, 100, 102, 107 Hokke-ikki 65 hoofdstad 29, 34 Høreki-incident 98 huwelijk 32, 33, 36, 37, 45, 83, 87-89, 105 Hy¡ga 74 Ichijødani 68 Ichiya-jø 75 ijstijden 14, 15
123
Boot 2009 DEF.indd 123
24-9-09 14:42
ijzer 17, 19 ikki 65 Ikkø-sh¡ (-sekte) 65, 68, 70 immigranten 11, 17, 19, 22 Ise 56, 70 Ishiyama Honganji 68, 70 Izu 50, 98, 102 jacht 15 jade 16, 18, 19, 56 jaspis 19, 56 Jezuïeten 67, 94 Jøky¡-troebelen 51 kadaster 40, 76 Kaga 65, 70 Kaga no Ikkø ikki 65 Kagoshima 74, 105 Kai 68, 70 Kamakura 49-52, 54-56, 58, 60, 84 kamikaze 53 Kamtsjatka 99 kandaka-systeem 77 kanmon 77 Kannø-troebelen 60 Kantø-fu 58 Kantø-kubø 58, 60, 63 Kashiwabara 30 kastelen 69 Kaya ( = Mimina) 21 Keian-incident 98 keizer (China; Song) 21 keizer (China; Sui) 25 keizer (China; Wei) 18 Kenmu-restauratie 55 Kiso 70 Kiyomihara 29 ko 27 Købe 46, 57, 104, 106 Koerillen 99, 100 Koguryo˘ 19, 21, 22 Kojiki 22, 29, 30 koku 77, 78, 82, 86, 92 kokudaka 76-79, 81, 82, 86
Korea 11, 14, 17-22, 24, 56, 61, 79, 80, 93, 95, 96 invasie van 79, 80 køtei 25 kubø 58 Kumaso 13 Kunashiri 100 Kyøto passim Ky¡sh¡-tandai 60 landbezit 30, 39, 56, 79 landbouw 14, 16, 64, 78, 90, 92 landmetingen 64, 76, 77, 79, 92 licenties 78, 92 Liefde, De 94 Lotus-sekte 65 Macao 94 magatama 56 Mahan 21 Makura no søshi 35 Manilla 94 Matsumae 99 Meiwa-incident 98 metaalbewerking 17 metsuke 86, 99 mijnbouw 64, 84, 86, 92 mikado 25 Mikawa 68, 70, 86 Mimana 21 Ming-dynastie 61, 95 Minister ter Linker Zijde (sadaijin) 37 Minister ter Rechter Zijde (udaijin) 32, 37 Mino 68, 70 Mito 85, 103, 104 Momoyama 67, 83 monetisering 89, 92 Mongoolse invasies 52 monopolies 92 Morrison 101 Muromachi 58 musket 64, 67, 69, 94 Mutsu 32, 43 mythen 30
124
Boot 2009 DEF.indd 124
24-9-09 14:42
Nagaoka 33, 34 Nagasaki 86, 88, 93, 95, 96, 99-101, 104 Nagurumi 75 Nakashima 70 Naniwa 23, 29 Nara 29, 33, 54, 67, 68 Nederland 102 Negenjarige Oorlog, Eerste 43 Nemuro 99 neolithicum 14 Nihon shoki 22, 29, 30 Niigata 104 Nikkø 85 Ningbo, Oproer van 62 Numata 75 Odawara 70, 75, 79 Økagami 35 Oki 54, 55 Økimi 25 Okinawa 13, 95, 96 Ønin-oorlog 63-65 Oorlog tussen Satsuma en Engeland 105 openstelling van Japan 102, 103 Opium Oorlog 101, 102 Opperminister (dajødaijin) 32, 33, 36-38, 45, 72 Øsaka 17, 68, 69, 73, 76, 82-86, 88-90, 104 beleg van 85, 86 Øsumi 74 Otani 68 Øtsu 29, 83 Owari 67, 70 Pacificatie van Ky¡sh¡ 73, 74, 79 Odawara 75 Shikoku 73 Paekche 19, 21, 22 paleolithicum 14 Phaeton 100 pottenbakkerswiel 17, 20
provinciale notabelen 32, 41-43, 64, 65, 78, 79 Pusan 79, 80, 96 P’yo˘ngyang 80 Qing-dynastie 95 regalia 56, 57, 60 regent 38 kanpaku 37, 45, 72, 73, 76, 77 sesshø 36, 37 shikken 50-52 rentmeesters (jitø) 49, 51, 53 rijstbouw 17, 93 rijstprijs 92 røj¡ 90, 91, 103 Rokuhara-tandai 51, 54, 58 rønin 72, 79, 85, 98 Rotterdam 94 Rusland 99, 100, 102, 103 Ry¡ky¡ 14, 96, 99-101 Sachalin 14, 99, 100 Sakai 65, 86 sakoku-rei 95 sankinkøtai-systeem 87, 88, 90, 105 Satsuma 73, 74, 96, 100, 104-108 schelpenheuvels 15 schrift 22 schrijn (Shinto) Atsuta-jing¡ 56 Ise-jing¡ 56 Kamo-jinja 105 Kasuga-jinja 33 Kitano Tenmang¡ 37 Tsurugaoka Hachiman-g¡ 50 sengoku-daimyø 64, 67 Seoul 79, 80, 96 seppuku 72 shiki 41 Shimabara-opstand 85, 97 Shimoda 102, 104 Shimonoseki 46, 105 Shinano 68, 70 shinpan-daimyø 85, 86, 103
125
Boot 2009 DEF.indd 125
24-9-09 14:42
Shirakawa 91 shøen 38-41, 44, 46, 49 shøgun 12, 13 Edo 72, 81, 83-87, 89-91, 96, 98, 102-107 Kamakura 48-51 Muromachi 55, 58-61, 63-68 shugo 49-51, 53, 58, 59 shugo-dai 59 shugo-daimyø 59, 63, 64 Silla 21, 22, 35 Slag bij Anegawa 68 Dannoura 46 Fushimi 107 Ichinotani 46 Komaki 71 Minatogawa 57 Nagakute 71 Nagashino 70 Okehazama 68 Sekigahara 81-86 Toba 107 Yamazaki 71 Yashima 46 Song-dynastie 44 sonnø jøi 103 sonnø tøbaku 103 spiegels 18, 19, 56 staatsgreep 25, 26, 28, 45, 54, 105, 106 standen 87 stipendia 79, 86, 89, 90, 92 Sui-dynastie 24-26 Sunpu 84, 94 Taga 32 Taka 74 Takamatsu 71 Takara 100 tally trade (kangø bøeki) 62 Tanba 71 Tanegashima 93 Tang-dynastie 26, 27, 37
tegenkeizer 56, 57 tei 27 tempel (boeddhistische) 23, 33, 97 Enryakuji 68 Høkøji 78, 84 Honnøji 71 Køfukuji 33 Køya-san 76 Sh¡zenji 50 Tenry¡ji 61 Tødaiji 33 tennø 25 tenshi 25 Tokuseirei 53 Tøkyø 17, 49, 69, 107 Tosa 73, 106, 107 Tottori 71 tozama-daimyø 86, 106 tribuutrelatie (met China) 61, 62 Tsushima 18, 79, 96 uji 22 Uraga 100-102 veeteelt 16 Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) 94, 95 Verenigde Staten 100-102 vergoddelijking 85 Wa 17, 19, 21, 61 wakadoshiyori 90 Wakayama 85, 91, 104 Weizhi 17, 18 wetboeken 27 Yørø-codex 30 wrokkende geest 34, 37 Yamashiro no kuni ikki 65 Yamatai 18 Yamato 19, 22, 30 Yamato-clan 22-24, 30 Yokohama 104 Yoshino 56-58, 60 Yuan-dynastie 60, 61 zeerovers 35, 42, 44, 78
126
Boot 2009 DEF.indd 126
24-9-09 14:42
wakø 61, 62, 67 Zeelandia, Fort 94 zelfmoord 47, 55, 65, 68, 70-72, 75, 85, 98, 106 zeventandig zwaard 19, 21
zilver 94 zuchø 76 zwaard 56, 72, 75, 90 zwaardenjacht 76, 78, 79
127
Boot 2009 DEF.indd 127
24-9-09 14:42
Boot 2009 DEF.indd 128
24-9-09 14:42