Het Nieuwe Testament en de Joodse grafinscripties uit de hellenistisch'romeinse tijd REDE uitgesproken bij de aanvaardin...
17 downloads
446 Views
2MB Size
Report
This content was uploaded by our users and we assume good faith they have the permission to share this book. If you own the copyright to this book and it is wrongfully on our website, we offer a simple DMCA procedure to remove your content from our site. Start by pressing the button below!
Report copyright / DMCA form
Het Nieuwe Testament en de Joodse grafinscripties uit de hellenistisch'romeinse tijd REDE uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar in de uitlegging van het Nieuwe Testament, de oudchristelijke letterkunde, en het joodse en hellenistische milieu van het vroege christendom aan de Theologische Faculteit der Rijksuniversiteit te Utrecht oP donderdag 7 november 1991
door
Pieter Willem van der Horst
De Utrechtse Theologische Reeks omvat publicaties vanwege de Faculteit der Godgeleerdheid van de Rijksuniversiteit te Utrecht
CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK. DEN HAAG Horst, Pieter Willem van der (1946 -) Het Nieuwe Testament en de Joodse grafinscripties uit de hellenistisch-romeinse tijd / Pieter Willem van der Horst. -Utrecht: Faculteit der Godgeleerdheid, Rijksuniversiteit Utrecht. - (Utrechtse Theologische Reeks; 12) Inaugurele rede. rsBN 90-72235-15-0 Trefw.: Nieuwe Testamenq Jodendom / Hellenisme Verspreiding: T. Wever B.V. Franeker
1991 Faculteit der Godgeleerdheid Rijksuniversiteit te Utrecht
Niets uit deze opgave mag vermenigvuldigd ery'of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotocopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced by print, photoprint, microfilm or any other means without permission from the publisher.
Mijnheer de Rector Magnificus, dames en heren
Inleiding Grafstenen lijken een nogal treurig onderwerp voor een oratie in de theologie. Toch wil ik het juist daarover vanmiddag met u hebben, en wel in het bijzonder over wat we aan grafschriften vinden op joodse grafstenen in de hellenistische en romeinse tijd (ruwweg de periode van ca. 300 v. Chr. tot 500 n. Chr.). Het belang van die grafschriften voor de studie van het vroege jodendom is juist dat zij ons soms een blik gunnen in het leven en denken van de gewone joodse man en vrouw, zulks in tegenstelling tot de literatuur waarin we toch veeleer met de ideeEn van de ontwikkelden en geleerden in joodse kring in aaruaking komen. Nu het Nieuwe Testament in toenemende mate - zij het nog steeds te weinig - bestudeerd wordt in de context van de joodse cultuur van de eeuwen rond het begin van onze jaartelling, lijkt het nuttig om, bij alle gerechtvaardigde interesse voor de joodse literatuur van die dagen, ook aandacht te vragen voor wat we aan relevante gegevens voor de studie van het Nieuwe Testament in deze joodse grafschriften kunnen aantreffen. Hoewel de meerderheid van deze grafschriften uit de na-nieuwtestamentische periode stamt, kunnen zij toch licht werpen op sommige aspecten van het NT. Vele inscripties uit de tweede t/m zesde eeuw van onze jaartelling bevatten gegevens die ook relevant zijn voor de srudie van het vroegste christendom, precies zoals de rabbijnse literatuur uit diezeHde periode ook van belang is voor de bestudering van het NT, hoe problematisch een vergelijking van beide corpora ook moge zijn. In de modeme exegetische literatuur vindt men weinig of geen besef van het bestaan, laat staan de relevantie, van een niet te verwaarlozen aantal joodse inscripties met gegevens betreffende leven en denken van joden in Palestina en de diaspora in de
Het Nieuwe Testament en de Joodse grafinscripties
eeuwen rond het begin van onze jaartelling.l Er zijn in totaal ruim 2000 joodse inscripties bekend; het merendeel daarvan, ca. 1600, zijn grafinscripties; en daarvan bevatten zo'n 1000 meer informatie dan alleen maar de naam van de overledene. Wat deze ca. 1000 grafschriften opleveren voor de studie van het NT, wil ik hier aan de hand van enkele aspecten in een zeer voorlopige en beknopte
vorn voor u schetsen'-
Verspreiding Om te beginnen met de herkomst van de inscripties, de zeer brede geografische spreidin gvan deze grafschriften toont veel duidelijker dan de literaire bronnen aan dat joden inderdaad in de gehele antieke wereld woonden, van Marokko en Spanje in het westen tot Babyloni€ (het huidige lrak) in het Oosten. We wisten reeds uit antieke auteurs dat rond het begin van onze jaartelling de meerderheid van de joden allang niet meer in Romeins Palestina woonde, precies zoals in onze dagen er nog steeds meer joden buiten dan binnen het land Israel leven. Zowel joodse als pagane auteurs uit de eerste eeuw getuigen van het feit dat in hun tijd er geen land in de toenmalig bekende wereld was waarin joden niet een aanzienlijk gedeelte van de bevolking uitmaakten.' Het zijn echter de inscripties die ons in staat stellen
t
G. H. R. Horsley's
vijf delen New Documents lllustrating Early Chrisianiry (1981-
1989) zijn een gunsdge uitzondering, evenals de meeste werken van Martin Hengel.
)
"
De meeste joodse grafschriften kan men vinden in J.-B. Frey, Corpus lnscriptionum Jud.aicarwn,2 vols., Rome 1936-1952; deel I verscheen in 1975 in een herdruk met veel aanvullingen en correcties door B. Lifshitz. Voor de vraag hoe men andere addenda et corrigend.a bij het CIJ kan vinden zie men het inleidende hoofdstuk van mijn studie
Ancient Jewish Epitaphs. An introductory suney of a millenniwn of Jewishfunerary epigraphy (300 BC - 700 CE), Kampen 1991' 3
" zi. bliu.
Philo, Legatio ad Gaium 214; Josefus, Bellum
ll
398'
VII
43: Oracula
Sibyllina Itr 271; Strabo, ap. Iosefus, Antiquimtes XIV civitdte Dei Yl 11. Al deze passages worden geciteerd in mijn essay'Jews
115; Seneca ap. Augustinus, De and
Christians in Aphrodisias in the Light of Their Relations in Other Cities of Asia Minod'
in mijn bundel Essoys on the Jewish world of Early christianity, Fribourg-Gdttingen 1990,166.
Het Nieuwe Testament
en de Joodse grafinscripties
hun beweringen te controleren en het waarheidsgehalte ervan vast te stellen. En deze controle laat zien dat onze bronnen niet overdrijven. Hoe oneven de geografische spreiding van de grafschriften ook mag zijn - m.n. door de oververtegenwoordiging van materiaal uit Rome en Egypte en een sterke ondervertegenwoordiging van de landen ten oosten van palestina het blijkt inderdaad waar te zijn dat praktisch elk land van de antieke wereld joden onder zijn inwoners had. Jacobus, de broer van Jezus, zegt volgens Lukas op het apostelconvent in Jerusalem dat "Mozes van oudsher in iedere stad mensen heeft die hem [d.w.z. de Torah] verkondigen, omdat hij op elke sabbat in de synagogen wordt voorgelezen" (Acta 15:21). We kunnen constateren dat onze inscripties de correctheid van deze bewering grosso modo bevestigen. En hetzelfde kan men zeggen t.a.v. de lange lijst van landen waar joden woonden, die door Petrus worden opgesomd in zijn beroemde Pinkstertoespraak (Acta 2:9-Ll).4 Het feit dat zo'n groot aantal joodse grafschriften in Rome is gevonden (meer dan in enige andere stad uit de oudheid, zelfs Jerusalem) geeft aan dat er een aanzienlijke joodse gemeenschap in de hoofdstad van het keizenijk moet zUn geweest - de schattingen voor de eente eeuw lopen uiteen van ca. 10.000 tot 60.000 personen." De bedreiging die er voor deze gemeenschap uitging van de vroege christelijke prediking moet emstig geweest zijn. Vrijwel zeker heeft het christendom eerst vaste voet gekregen in een of meer van de vele synagogen in Rome, waaryan het bestaan ons door graf-
4
Zie C. J. Hemer, The Book of Acts in the Setting of Hellenistic History, Ttibingen voor een uitgebreid overzicht van nederzettingen in de diaspora (groten' deels gebaseerd op epigrafisch materiaal) zie M. Stern, 'The Jewish Diaspora,, in S. Safrai - M. Stern (edd.),The Jewish People in the First Century I, Assen 1974, 1171989 222-223 .
183, en ook E. Schtirer, The History of rhe Jewish People in the Age of Jesus Chrisr, rev. ed. by C. Vermes, F. Millar, M. Goodman, vol.
III
1, Edinburgh 1986,
l-86.
Voor verwijzingen zie men R. Penna, 'Les Juifs ir Rome au temps de l,ap6tre paul',
New Testament Studies 28 (1982) 341 n.53, en H. Solin, 'Juden und Syrer im westlichen Teil der rdmischen Welt', in Aufsteg und Niedergang der R1mischen Welt n 29, 2, Berlin - New York 1983, 698-9 n.240. Voor een algemene studie van de joodse gemeenschap
in het oude Rome zie men H. J. Leon, The Jews of Anqient
Philadelphia 1960.
Rome,
Het Nieuwe Testament en de Joodse grafinscripties
schriften bekend is. De onrust en zelfs de onlusten binnen de joodse gemeenschap die daarvan het gevolg waren, leidden er zelfs toe dat keizer Claudius in de jaren 40 de belangrijkste boosdoeners, waaronder de ons uit het Nieuwe Testament bekende Aquila en Priscilla (Acta 18:2), uit Rome verdreef. Znlfs de Romeinse geschiedschrijver Suetonius vermeldt dit (Vita
Claudii 25:4: Iudaeos impulsore Chresto assidue rumuhuantis Roma ex6 pulit)- en de spanningen vinden ook hun neerslag in het laatste hoofdstuk van het boek Handelingen en in de brief aan de Romeinen zelf.' Het feit dat het christendom vaak, althans volgens het boek Handelingen, zijn eerste bekeerlingen maakte onder diaspora-joden en Godvrezenden (op deze laatste categorie kom ik nog terug) moet ons niet doen geloven dat deze nieuwe religie een gemakkelijke en snelle overwinning op het jodendom behaalde. Integendeel, zowel inscripties als literaire bronnen laten duidelijk zien dat in de hele antieke wereld joodse gemeenschappen bleven groeien en bloeien
in de christelijke periode tot aan het eind van de oudheid. In sommige gebieden, speciaal in enkele delen van Klein-Azi0, was het jodendom zo invloedrijk dat de kerk er aanvankelijk weinig kans kreeg stevig wortel te schieten en zelfs veel moeite moest doen om haar eigen leden niet aan de R
synagoge te verliezen.- Het zijn opnieuw de joodse inscripties die geruigenis geven van de hoge en invloedrijke posities die joden in de pagane maatschappij van Klein-Azi€ hadden weten te bereiken. Het was pas na keizer Constantijn, toen de staat de kerk ging steunen en keizerlijke maatregelen
de rechten der joden begonnen te kortwieken en zo hun religieuze propaganda konden tegengaan,e dat het christendom in staat was in de strijd 6
Voor uitvoerige bespreking van deze tekst en literatuuropgaven zie men M. Stern, GreekandLatinAuthors onJews andJudaism II, Jerusalem 1980, 113-117 (no. 307), en P. Lampe, Die stadtrtimischen Christen in den ersten beiden Jahrhunderten,'fibngen 1989,4-9. 7
Zie F. Watson, Paul, Judaism and the Gentiles. A Sociological Approach, Cambridge
1986. 88-105. 8
Ziemijn 'Jews and Christians in Aphrodisias', Essays 166-181, en nu vooral ook Mirnr, Cambridge 1991.
P.
Trebilco, "/ewrsh Communities in Asia 9
Zie hiervoor speciaal A. Linder, The Jews in Roman Imperial Legislation, Detroit -
Jerusalem 1987.
Het Nieuwe Testament
en de Joodse grafinscripties
die het met het jodendom over de antieke wereld voerde, de overhand te krijgen.
Grielcs en Hellenisme
Een van de meest intrigerende aspecten van de studie der joodse grafschriften uit de oudheid is dat van de procentuele verdeling der talen. Er is nl. een enonn overwicht van Grieks rn deze inscripties: zo'n7|Vo is in deze taal geschreven, circa LZ?o is in het Latijn, en ongeveer 187o is in het Hebreeuws of Aramees.lo Al* *" Palestina even buiten beschouwing laren, stijgt het percentage Griekse inscripties tot minstens 85Vo, die in het Latijn
zijn dan rond de l0Vo,en minder dan57o is in een Semietische taal (of tweetalig). Als we alleenPalestina nemen, zelfs dan zijn de Griekse grafschriften goed voor zdn65Vo. Dat wil zeggen dat in de diaspora kennis van het Hebreeuws en Aramees vrijwel verdwenen was, en dat ook in Palestina Grieks voor een groot deel van de bevolking de taal van alledag was geworden. Dit is een indrukwekkend getuigenis van de enorne invloed die de Hellenistische cultuur had uitgeoefend op joden zowel in hun moederland als in de diaspora. Zoals Martin Hengel onlangs overtuigend heeft aangetoond, was de situatie al zo rond het begin van onze jaartelling in het moe-
derland van het joodse volk, in Judea.ll Bijna 40Vo van de inscripties uit Jerusalem rond het begin van onze jaartelling is in het Grieks, en de inwoners van deze stad werden verondersteld die te kunnen lezen. En in een eerste-eeuws graf van een joodse familie in Jericho, de Goliath-familie genaamd vanwege hun buitengewone lichaamslengte, is meer dan de helft van de grafschriften in het Grieks.l2 We weten dat al in de laatste eeuwen v66r
10
l1
Zie mijn Ancient Jewish Epitaphs, cap.2.
M. Hengel, The 'Hellenization' of Judaea in the First Cenury after C&risr, London
1990. 12
Zie R. Hachlili, 'The Goliath Family in Jericho: Funerary Inscriptions from a First Century A.D. Jewish Monumental Tomb', Bulletin of the Arnerican School of Orientat R
esearc h 235 (197
9) 3l
-7 O.
10
Het Nieuwe Testament en de Joodse grafinscripties
de christelijke jaartelling joodse auteurs in Palestina hun werken in het Grieks schreven.l3 In de eerste eeuw van onze jaartelling waren grote groepen joden in Jerusalem georganiseerd in Griekstalige gemeenten met eigen synagogen en scholen.lo In latere eeuwen formuleerden zelfs de rabbijnen en hun familieleden in de catacomben van het rabbijnse studiecentrum Beth She'arim de meeste van hun grafschriften in het Grieks. Ook de grafinscripties van de overgrote meerderheid van andere vrome joden die op dezelfde plek als de grote rabbi Jehuda ha-Nasi begraven wilden worden, nl. in Beth She'arim, zijn in het Grieks.ls Dat wil niet zeggen dat Hebreeuws en Aramees ooit als talen van de joden geheel zijn uitgestorven; dat is nooit het geval geweest. In het bijzonder de oostelijke diaspora is altijd een van deze Semietische talen blijven spreken. Maar in de eerste vijf eeuwen van onze jaartelling, precies de periode waarin de klassieke rabbijnse literatuur in het Hebreeuws en Aramees is ontstaan, sprak een meerderheid van de joden in Palestina en de westelijke diaspora Grieks. Dit is van groot belang voor de geschiedenis van het vroegste christendom. De vertaling van de vroege Jezus-traditie van het Aramees in het Grieks vond al heel vroeg plaats, binnen 66n generatie na het leven van Jezus (het document met uitspraken van Jezus dat wij Q noemen, werd vermoedelijk zelfs al in de jaren 40 in het Grieks samengesteld).tu E , deze Griekse vertat3
M. Hengel, Judentunr und Hellenismus. Tiibingen 1969 (2de druk 1973), l9l-195;
idem, Hellenization 22-23; idem, The Pre-Christian Paul, London-philadelphia 1991, 60.
t4
E.g. Acta 6:9; zie M. Hengel, The Pre-Christian Paul 56. Vgl. ook de bekende Griekse synagoge-inscriptie van Theodotus in Jerusalem van het begin van onze jaartelling in F. Hiinenmeister, Die antiken Synagogen in Israel l, Wiesbaden 197']-, 194195. 15
M. Schwabe - B. Lifshitz, Beth She'arim II: The Greek Inscriptions, Jerusalem, 1974: B. Lifshitz, 'L'helldnisation des Juifs de Palestine', Revue Biblique 72 (1965) 520-538.
16
Zie J. S. Kloppenborg, The Formation of Q,Philadelphia 1987.
Het Nieuwe Testament en de Joodse grafinscripties
ling bleek van zoveel groter nut te zijn dan de Arameese overlevering van Jezus'woorden dat niemand de moeite nam het Arameese origineel van zijn uitspraken te bewaren. Met de Griekse versie kon iedereen bereikt worden, ook de joden. Het oudste christendom begon als een joodse secte in een Aramees sprekend milieu, maar zelfs voordat het zichzelf van zijn joodse matrix losmaakte om een onaftrankelijke religieuze beweging te worden, liet het christendom het Aramees vallen en adopteerde het Grieks als zijn linguistisch voertuig (om het met een uitdrukking van collega Mussies te ,"gg"n\.t' Het was niet alleen de in Klein-Azid geboren Paulus die zijn brieven in het Grieks schreef, anderen deden dat ook, waarschijnlijk zeHs Jezus' eigen broer, Jacobus, die zoveel meer binnen het joodse milieu is gebleven dan zijn 'feindlicher Bruder' Paulus.lE Het feit dat alle documenten die we hebben uit de eerste driekwart eeuw van de geschiedenis van een oorspronkelijk joodse beweging, in het Grieks zijn, kan alleen bevredigend worden verklaard tegen de zojuist geschetste achtergrond. En zelfs al kan niet worden betwijfeld dat Jezus' eigen onderricht in het Aramees werd gegeven, het is evenzeer boven twijfel verheven dat hij Grieks verstond en waarschijnlijk zelfs in staat was het te spreken. De synoptische evangelie-
verhalen over Jezus' ontrnoetingen met de Romeinse hoofdman in Kapemaiim, met Pilatus, en met de Syro-Phoenicische vrouw vooronderstellen dat Jezus in staat was een conversatie in het Grieks te lroere.r.r9 Het zijn opnieuw de grafinscripties die ons tonen dat het niet alleen de hogere en beter opgeleide klassen waren die zich van deze taal bedienden voor ver-
schillende doeleinden, maar ook grote delen van het gewone uolk.m tl
G. Mussies, 'Greek as the Vehicle of Early Christianity', New Testarment Sudies 29
(1983) 3s6-369. IR -
" 7ie J. N. Sevenster,
D
o You Know Greek? How M uch Greek
C outd
the First Jewis h
Christians Have Known?, Lciden 1968, 15 et al.M. Hengel, 'Der Jakobusbrief als antipaulinische Polemik', in G. F. Hawthorne - O. Betz (edd,.), Tradition and Interpretation in the New Testarnent. Essays in Hornr of Earle E. Ellis, Grand Rapids Tiibingen 1987, 248-27 8. 19
20
Hengel, Hellenization 17.
E. M. Meyers - J. F. Strange,Archaeology, the Rabbis and Early Christianity, London 1981, 90: "It appean that sometime during the fust century B.C.E. Aramaic and
Het Nieuwe Testament en de Joodse grafinscripties
12
Met de kennis van de Griekse taal kwam bij de ontwikkelden langzamerhand en onvermijdelijk ook kennis van Griekse literatuur en van Griekse literaire conventies, en ook kennis van Griekse ideedn, zowel filosofische Afgezien van de vele literaire noties als populaire voorstellingen, "t".21 geschriften, laten de joodse graf-
bewijzen hiervan in Joods-Hellenistische schriften zien dat joden allerlei Hellenistische conventies en idee€n hadden overgenomen. We vinden in die joodse inscripties Griekse hexametrische en jambische po€zie; we vinden er Griekse literaire motieven zoals de dood als huwelijk met de god van de onderwereld; we vinden er Griekse mythologische figuren zoals Hades, Charon, Lethe, etc.; we vinden allerlei concepten en formules van pagane origine (hoewel misschien gevuld met een
nieuwe inhoud in vele [maar hoe vele?] gevallen), zoals bijv. Moira (oorspronkelijk de Griekse godin van het lot); we vinden er de van oorsprong Griekse filosofische notie van astrale onsterfelijkheid; we vinden Griekse epigrafische conventies als de dialoog van de overledene met de voorbijganger; etc. etc. En dit alles niet alleen in de diaspora maar ook in Palestina, en niet alleen in later eeuwen maar ook al in de periode rond het begin van onze jaartelling. Dit wil niet zeggen dat het jodendom zijn eigen identiteit opgaf en zijn centrale concepten prijsgaf of afzwakte om zich zo gemakkelijker aan het Griekse denken te kunnen aanpassen. De hoofdstroom van het antieke jodendom adopteerde de Hellenistische cultuur slechts in die mate dat de wezenlijke joodse religieuze voorstellingen er niet door ondermijnd werden. Niettemin, de evolutie van religieuze concepten in de nabijbelse periode was niet alleen maar een zaak van intem-joodse ontwikkelingen, het was Greek changed places as Creek spread into the countryside and as lnowledge of Aramaic
declined among the educated and among urban dwellers". )1
-'
Hengel, Judenrun und Hellenismus en Hellenization, betde passim.
)) "- Voorbeelden
van dit alles kan men gemakkelijk vinden in
mijn boek Arcient Jewish
Epitaphs, speciaal cap.3. Afgezien van de literaire en epigrafische bronnen, ook de joodse kunst in de Romeinse periode is zwaar be'rhvloed door Criekse voorbeelden en motieven. Zelfs de sarcofagen in de catacomben van Beth She'arim vertonen heidense
mythologische motieven. Zie R. Hachlili, Ancient Jewish Art and Archaeology in the Land of I srae l, l,eiden 1 988, 301 -344
et p as sim.
Het Nieuwe Testament
en de Joodse grafinscripties
een proces waarin de Hellenistische cultuur een veel grotere ro1 speelde dan
slechts die van een dun cultureel vemis.
Dit is niet de plaats en het moment om een overzicht te geven van Griekse invloeden op het nabijbelse jodendom, maar ik benadruk hier wel (met geleerden als Martin Hengel) dat het vroege christendom ontstond binnen een sterk gehellenizeerd jodendom. En daarom kan het ook niet als een verrassing komen dat we in het Nieuwe Testament zoveel Hellenistische literaire vorrnen, noties en ideeen vinden.23 Deze waren meestal geen vernieuwingen in het vroege christendom (in die zin dat de christenen zich vanaf het begin openstelden voor pagane invloeden), maar ze waren onderdeel van de at
joodse erfenis.- (Het behoeft geen betoog dat dit gezichtspunt ook relevantie heeft voor de studie van de verhouding russen Hellenisme en vroege christendom.) De diepgaande culturele veranderingen die plaatsvonden in het jodendom over de gehele antieke wereld gedurende de eeuwen rond het begin van onze jaartelling zijn dus van het allergrootste belang voor het onderzoek van het Nieuwe Testament en de vroegchristelijke religie en literatuur. Opnieuw zijn het de joodse grafschriften die ons tonen dat deze veranderingen niet beperkt bleven tot kringen van de upper class.
Waarden
Als we kijken naar de epitheta ornantia, de lovende adjectieven waarmee de overledenen in de inscripties worden gekarakteriseerd, zien we dat in de joodse grafschriften, evenals in de pagane, een relatief groot aantal daarvan composita met de Griekse stam phil- zijn: philanthrOpos (menslievend), )7, -" K. Berger,
'Hellenistische Gattungen und Neues Testament', Aufstieg und Niedergang der Rdmischen Weh II 23,2 (1984) 1031-1432. H. O. Guenther, 'Creek: Home of Primitive Christianity',Toronto Journal of Theology 5 (1989) 247-279. 1A
ln andere publicaties heb ik benadrukt dat mijn research in het Corpus Hellenisticum NoviTestamena project in Utrecht nooit bedoeld is om de joodse matrix van het Nieuwe Testament te ontkennen maar veeleer om de mate waarin deze matrix door de Griekse
cultuur was getransformeerd te bepalen. Zie P. W . van der Horst - G. Mussies, Sradies on the Hellenistic Background of the New Testamenr, Utrecht 1990.
Het Nieuwe Testament en de Joodse graftnscripties
14
p
hilo p at 0r (vaderlieven d), philo
mE
tdr (moederlievend), pft i ladelp
ho s
(broeder- of zusterlievend), philotheos (Godelievend), etc."- Het Nieuwe Testament gebruikt 12 van zulke samengestelde adjectiva die met philbeginnen. Er is echter weinig of geen overlapping met de typisch joodse epitlreta hier. De joodse epitheta met phil- die geen pagane parallellen hebben, zijn philonomos (de Wet lieftrebbend), philentolos (de geboden tieftrebbend), philo syna gb gos (de synagoge liefhebben d), en p hilolao s (de lplaatselijke] gemeente lieftrebbend), en dezn ontbreken alle in het Nieuwe Testament. Dit is een distinctief verschil omdat daaruit blijkt dat in het Nieuwe Testament de centrale rol van de Torah is vervangen door andere waarden en de synagoge niet langer meer functioneert als de religieuze gemeenschap (/aos) waarin de vroege christenen thuis waren. Dit wordt nog duidelijker wanneer we kijken naar de overvloed van titels van functies die de overledenen in de synagoge hadden bekleed, die door hun veel grotere frequentie dan aanduidingen van seculiere beroepen aantonen hoe groot de rol van de synagoge in hetjoodse leven van de keizertijd was. Dit gold voor christenen natuurlijk ook m.b.t. de kerk, maar ondanks haar joodse erfenis (bijv. nog zichtbaar in een ambtsterm als 'oudsten') werd de nomenclatuur steeds verschillender naannate de beide religies verder uiteengroeiden. De centrale plaats van de Torah en het ideaal van Torah-studie blijkt ook duidelijk uit termen als nomomatlZs (geleerd in de Wet), nomodidaskalos (leraar der Wet), sophdn mathefts (leerling der wijzen), maftercs eudidaktos (goed opgeleide leerling), discipulina bona (goede leerlinge), colens legem (de Wet vererend), en eruditzs (geleerd). Als we deze termen correct interpreteren, zien we opnieuw een belangrijk verschil met het vroege christendom. Niet alleen was nl. de Torah niet langer centraal voor de vroege christenen, maar ook en speciaal de groeiende nadruk op het belang van studie en kennis van de Torah in hetjodendom - in rabbijnse kring zelfs zo dat studie equivalent van aanbidding *e.d'u - is niet door het christendom overgenomen. Voor de vroege christenen was de toon gezet door Jezus' woord in Matt. 11:25, "Ik dank U, Vader, Heer van hemel en aarde, dat lJ deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt maar
" t " ^iin oncient 'U
o"n
Jewish Epitaphs, cap.4.
rxont'rB. T. Viviano, Study as Worship,Leiden 197E.
Het Nieuwe Testamcnt
en de Joodse grafinscripties
juist de nadruk op studie als vonn van aanbidding die zo'n belangrijke factor is geworden in het scheppen van de identiteit van hetjoodse volk tot op de dag van vandaag en die het in staat heeft gesteld die identiteit te bewaren ondanks alle vreselijke vervolgingen, speciaal van de kant van christenen. Dit element hield aan kleine kinderen hebt geopenbaard." Het was echter
hen samen en gaf richting aan het leven van hun gemeenschappen. Waarschijnlijk was het niet voor niets dat in de oudheid door sommige pagaan-hellenistische buitenstaanders vol bewondering gekeken naar
lerd
deze studerende mensen die men soms als 'filosofen'zag.-'
Nu impliceert het voorafgaande echter niet dat onze inscripties joodse gemeenschappen laten zien met een rabbijnse orientatie of sterk onder rabbijnse invloed. Het is namelijk opvallend dat dat in het geheel niet het geval is. Het feit dat in de inscripties buiten Palestina vrijwel geen rabbijnen
worden vermeld en dat bovendien het woord rabbi in een grafschrift meestal eerder'belangrijke persoon' of invloedrijke man' dan 'rabbijn' lijkt te betekenen,-- geeft ons beslist de indruk dat de diaspora-gemeenschappen grotendeels buiten rabbijnse controle bleven tot aan het begin van de middeleeuwen. Afgezien van de in feite maar zeer weinige grafschriften - nl. maar 5 of 6 op een totaal van ca. 1600! - die nadruk lijken te leggen op
het belang van Torah-studie (overigens geen exclusief rabbijnse activiteit uiteraard), zijn er in onze inscripties geen karakteristiek rabbijnse denkbeelden aan te treffen. Dat is ook niet verwonderlijk. Er zijn gegronde redenen te betwijfelen of de Misjna van rabbi Judah ha-Nasi in de eerste eeuwen na haar compilatie ooit bindend gezagheeft kurmen uitoefenen. We moeten niet vergeten dat de Misjna in de oudheid nooit uit het Hebreeuws in enige andere taal is vertaald, in tegenstelling tot de Bijbel, zodat vermoedelijk buiten de rabbijnse academies maar zaer weinigen dit document kon-
27
Over joden als filosofen zie men de citaten uit Theophrastus, Megasthenes and in M. Stern, Greek and Latin Authors on Jews and Judaism I, Jerusalem
Clearchus
1974, nos. 4, 74 and 15; ook M. Hengel, 'Der alte und der neue "Schiirer",' Journal
of
Semitic Studies 35 (1990) 58-59. 28
Zie S. J. D. Cohen, 'Epigraphical Rabbis', Jewish Quarterly Review 72 (1981/82)
17.
l-
Het Nieuwe Testament en de Joodse grafinscripties
16
den lezen en besnrderen ." H"tschijnt dat tot het eind van de Talmoedische periode, tot in de zevende eeuw, er een veel grotere vari€teit van traditioneel vroom maar niet-rabbijns jodendom is geweest dan velen ons zouden willen doen geloven. Het is belangrijk voor bestudeerders van het vroege christendom te beseffen dat de bonte varipteit en kleurenrijkdom binnen het jodendom van de nieuwtestamentische periode, waarvan we ons al te langzaambewust zijn geworden, niet verdween na 70 en zelfs niet na 200'
Sommige groeperingen zullen in die periode weliswaar verdwenen zijn, maar dat betekent niet dat alle joden 'rabbijns' werden na 70 of 200. De hellenistische synagogale gebeden in de boeken 7 en 8 van de Apostolische C onstitutie s, het Testament v an S alomo, het S efer Y e;irah, het S efer haRazim, de Brief van Anna aan Seneca, de anti-rabbijnse lagen in de mystieke Hekhalot-literatuur,30 en misschien ook het onlangs ontdekte Wijsheidsgeschrift uit de genizah van Cairo, zijn alle even zovele getuigen van de opmerkelijke verscheidenheid in kleur en vorn van het jodendom uit de periode van na 70 6n na 200. De grafschriften zijn ook hier weer een belangrijke getuige voor dit rijke pluralisme in het jodendom van de late oudheid.3l P ro
s
eli eten en G o dvr
ez
enden
Enkele tientallen grafschriften vermelden proselieten en Godvrezenden. Beide zijn aanduidingen voor niet-joden (of oorspronkelijk niet-joden)' waarvan de eerste groep volledig tot het joodse geloof was overgegaan, terwijl de tweede groep bestond uit pagane Grieken en Romeinen die zich in meerdere of mindere mate aangetrokken voelden tot het jodendom of )q '-
ZieE. R. Coodenough, Jewish Symbols in the Greco-Roman PeriodXn, New York
1965, 51. Voor oppositie tegen Rabbi Judah's Misjna zelfs in rabbijnse kringen zie men
D. Weiss Halivni, 'The Reception Accorded to Rabbi Judah's Mishnah', in E.
P.
Sandeis e.a. (edd.), Jewish and Christian Self-Dffinition II, London 1981'204-212.
1n -"
Zied,aatouer D. J. Halperin,The Faces of the Chariot. Early JewishResponses to
Ezekiel's Vislan, Ttibingen 1988, 447-455.
"^ Voor een nog latere geschriften wijzen.
periode kan men uiteraard op de anti-rabbijnse Kalaibtische
Het Nieuwe Testament en de Joodse grafinscripties aspecten daarvan en zich naar eigen keuze aan een kleiner of groter aantal joodse leefregels hielden zonder zich volledig tot hetjodendom te bekeren. Recente ontkenningen van het bestaan van een duidelijk onderscheiden groepering van Godvrezenden zijn onlangs beslissend weerlegd door de vondst van een nieuwe joodse inscriptie uit Aphrodisias in Klein Azi0, waarin drie duidelijk gemarkeerde groepen worden vermeld, nl. joden,
proselieten, en Godvrezenden.-- Het zeer grote aantal Godvrezenden in deze inscriptie (niet minder dan 54 in 66n plaats) hebben ons ervan bewust gemaakt dat de niet meer dan 12 Godvrezenden die worden vermeld in alle andere inscripties slechts een uiterst kleine fractie vonnen van het totale aantal van deze pagane sympathisanten. Als de inscriptie uit Aphrodisias, die nu exceptioneel lijkt, in feite een doorsnee situatie zou weerspiegelen, dan zouden we moeten denken in termen van vele tienduizenden pagane judaizanten in het Romeinse rijk gedurende de eerste eeuwen van onze jaartelling. En de literaire bronnen waarnaar we eerder verwezen, geven ons alle reden om in die termen te denken. Als we bovendien de berichten in het boek Handelingen mogen geloven dat vele vroege bekeerlingen tot het christendom juist uit deze kringen kwamen, beseft men dat deze groepen pagane sympathisanten met het jodendom door vroeg-christelijke zendelingen met een zekere ambiguiteit zullen zijn bezien. Enerzijds waren zij uiteraard een favoriete doelgroep van deze predikers omdat het ging om
'heidenen' die er al toe neigden het polytheisme te verwerpen en zich aangetrokken voelden tot de hoge ethische standaard van het jodendom, maar zich toch lieten afschrikken door sommige rituele voorschriften zoals de verplichte besnijdenis voor mannen en de spijswetten. Anderzijds was juist het feit dat het jodendom in staat bleek te zijn zovele Grieken en Romeinen tot aan de deur van de synagoge te brengen een element dat de christenen er sterk van doordrong dat het jodendom een vitale religieuze factor was die zichzelf deed gevoelen als een aantrekkelijk altematief voor pagane religiositeit. De competitie met deze rivaal zou heel moeilijk worden, en dat crederde grote spanningen tussen kerk en synagoge. Jodendom en christendom voerden een strijd om de pagane ziel. En het christendom, dat in de ogen der antieken een nieuwlichterskarakter had, kreeg er een zeer zware dobber aan het jodendom met zijn veel oudere en daardoor
"-
J. Reynolds
- R. Tannenbaum, ,/ews and Godfearers at Aphrodisias, Cambridge
1987; ook Hengel, Journal of Semitic Studies 35 (1990) 43.
Het Nieuwe Testament en de Joodse grafinscripties
eerbiedwaardiger tradities33 te verdrilven uit de sterke positie die het had opgebouwd in de antieke wereld.
Deze sterke positie deed zich vooral gelden bij vrouwen. Onze grafschriften geven de indruk dat vrouwen zich meer tot het jodendom aangetrokken voelden dan mannen en niet alleen sympathisanten of Godvrezenden werden maar zelfs proselieten. Minstens 50Vo van onze ep-igrafische proselieten en ca.80Vo van de Godvrezenden ziin vrouwen.3a Gezien de ondervertegenwoordiging van vrouwen in dit epigrafische materiaal - niet meer dan ca. 40Vo van de grafschriften is van vrouwen zijn dit hoge percentages. Dat vrouwen eerder geneigd waren daadwerkelijk geheel tot het jodendom over te gaan dan mannen omdat het voor hen minder insnijdende gevolgen had, wordt in de antieke bronnen weliswaar nergens expliciet gezegd, maar het ligt wel voor de hand. Het Nieuwe Testament bevestigt dit beeld van hoge percentages van vrouwelijke sympathisanten. Wanneer het boek Handelingen het conflict tussen Paulus en de joden in het Pisidische Antiochie beschrijft, wordt er gezegd: "De joden stookten de prominente Godvrezende vrouwen en de voomaamste mannen van de stad op [nl. tegen Paulus]" (13:50). Het lijkt evident dat onder de Godvrezenden van die stad vrouwen - en nog wel vrouwen van stand - in de meerderheid waren, zozeet zelfs dat de auteur mannelijke Godvrezenden niet eens noemt. Later, in Philippi, zoekt Paulus op sabbat een synagoge op en spreekt de vrouwen die zich daar hadden verzameld toe. Van 66n van deze vrouwen, die christen wordt, zegt Lukas expliciet dat zij een Godvrezende was (16:13-4), met als mogelijke implicatie dat de andere vrouwen dat ook waren. Opnieuw worden mannen zelfs niet genoemd. Nog later, in Thessalonica, slaagt Paulus erin een aanzienlijk aantal Godvrezende vrouwen uit de betere standen voor zijn boodschap te
" Ou., het motief'hoe ouder hoe beter'zie men nu P. Pilhofer, Presbyteron kreitton. Der Altersbeweis der jitdischen und christlichen Apologeten und seine Vorgeschichte, Tiibingen 1990.
"74' Zie miin Ancient Jewish Epitaphs, cap.7. De bekende inscriptie uit Akmonia in Phrygie die vermeldt dat de synagoge aldaar was gebouwd en betaald door Julia Severa, priesteres in dienst van de keizercultus ten tijde van Nero, betreft zdker ook een heidense ,godvrezende' vrouw (CIJ 766); zie ook Trebilco, Jewish Conununities in Asia Minor 58-59; over de rcrminologische problematiek Trebilco, ibid.145-152.
Het Nieuwe Testament
en de Joodse grafinscripties
winnen, en uit pure jaloezie, zegt Lukas, creeren de joden een oproer in de stad en vallen het huis van Paulus' gastheer aan (17:4-6). Dit enkele malen terugkerende beeld in Acta stemt overeen met de gegevens in de grafschriften. Het Nieuwe Testament vermeldt weliswaar geen vrouwelijke proselieten tot het jodendom, zoals de inscripties wel doen, maar het is evident dat Godvrezende-worden dikwijls de eerste stap was op een weg die leidde tot volledige bekering, een laatste stap die door vrouwen gemakkelijker werd gezet dan door maruren.
Geloof in een hiernamaals
De gegevens die onze grafschriften leveren betreffende sterfteleeftijd3s met een gemiddelde van 28 jaar - zijn voor de nieufiestamenticus voornamelijk van belang omdat ze ons ervan bewust maken hoe kort de levensverwachting in het Romeinse rijk was; de helft haalde de 25 jaar niet van de mensen haalde de 50.35 Hoe moeilijk hanteerbaar vanuit statistisch oogpunt deze gegevens ook mogen zijn, ze maken toch minstens wel duidelijk dat de gemiddelde levensduur toen zeer veel korter was tegenwoordig (in Eerste Wereld landen tenminste). Men vraagt zich af of het feit dat waarschijnlijk zelfs niet de helft van degenen die geboren werden de volwassen leeftijd bereikte, niet een groot verlangen schiep naar en
nog
geen 5Vo
een gelukkig leven na de dood, al was het alleen al om het verlies van zovele jaren in zovele levens goed te maken. we hebben geen middelen om een
antwoord te vinden op deze vraag, we kurmen er alleen over speculeren. Wat we wel met zekerheid weten, nl. uit literaire bronnen, is dat de eeuwen waarover we het nu hebben (ca. 300 v. chr. - 500 n. chr.) precies de periode vormden waarin het jodendom langzaam maar zeker verschillende vormen van geloof in een leven na de dood ontwikkelde. De wederopstanding van het lichaam was in dat proces slechts 66n van de ontwikkelde opties, maar als het meest typisch joodse altematief kre eg deze optie tegen het eind van deze periode de overhand. In de nieuwtestamentische periode en nog enkele eeuwen daama was dit leerstellige monopolie van de opstandings35 zic面
jn A″ ε Jι ″ rル wisカ
rapお ,cap.5. ルゴ
36A.R.Bum,TEc brcvc viviturt,Pasr&Presc″
′4(1943)1-31.
20
Het Nieuwe Testament en de Joodse grafinscripties
gedachte echter nog niet bereikt. Verschillende noties concurreerden toen met elkaar, zoals niet alleen uit de literaire bronnen maar ook uit de graf-
schriften blijkt. Daar vinden we namelijk een vari€teit van opvattingen uiteenlopend van een cynisch-nihilistische houding tot ideeen over het eeuwig wonen van de onsterfelijke ziel onder de hemelingen of de opstanding van het lichaam. Ook al was in het christendom de opstandingsgedachte vanaf het begin veel
meer een onlosmakelijk onderdeel van het geloof dan in het jodendom, kunnen we toch ook in het Nieuwe Testament nog een diversiteit in opvattingen over de aard van het leven na de dood vinden waaruit duidelijk de joodse erfenis blijkt. Om slechts 66n voorbeeld te geven, wanneer Paulus in 1 Cor. 15 zegt dat we bij de opstanding een'geestelijk lichaam' (v.44, sbma pneumatikon) zullen krijgen omdat "vlees en bloed het koninkrijk van God niet kunnen bedrven evenmin als het vergankelijke de onvergankelijkheid bedrft" (15:50), dan is dat zeker een andere conceptie dan die van Lukas, die Jezus nazljnopstanding tot zijn leerlingen laat zeggen dat hij iets te eten wil hebben en dat ze niet zo ontzet moeten zijn: "Kdk naar mijn handen en mijn voeten: ik ben het zelf! Raak mij aan enzie, een geest (pneuma)heeft geen vlees en beenderen zoals jullie zien dat ik heb" (24:39). Paulus hangt hier een veel meer gespirirualizeerde opvatting van wat een opstandings-
is dan Lukas. Niettemin, de vari€teit van
gezichtspunten betreffende deze zaak in het Nieuwe Testament is lang niet zo groot als de brede scala van opvattingen die we in de joodse grafschriften tegenko-
'lichaam'
men,
)l
Het is interessant te constateren dat onder de diverse noties van leven na de dood in de inscripties ook, zij het slechts in 66n grafschrift (CU 788)' het geloof in astrale onsterfelijkheid wordt beleden. Daar wordt gesproken over God "die ons geplaatst heeft in de sfeer der planeten", hetgeen nauwelijks iets anders kan betekenen dan dat men geloofde dat de overledenen hemellichamen waren geworden. Dit in de late oudheid weidverbreide geloof, dat oude wortels had in de Griekse religieuze filosofie, lijkt in sommige joodse kringen te zijn doorgedrongen. Reeds in Danidl l2:3 lezen we: "De verstandigen zullen stralen als de glans van het uitspansel, en zij die velen tot gerechtigheid hebben gebracht (zullen stralen) als de sterren, voor 77 "' Voor een alsemene orientatie verwiis ik de lezer naar C. F. Evans' Resurrection
Trrtoi"nt,l,ondon
the
New
and
C ontemporary
and.
1970; Ph. Perki ns, Resurrection' New Testament Witness
Reflection, l,ondon 1985.
Het Nieuwe Testament en de Jmdse grafinscripties
21
I Henoch IO4:2 staat te lezen: "U zult schijnen als de lichten van de hemel en u zult gezienworden"; en in 4 Macc. 17 :5 wordt tot altijd en eeuwig". ln
de moeder van de zeven martelaren gezegd: "De maan staat niet zo majesteitelijk met de sterren aan de hemel als gij die uw zeven aan sterren gelijke zonen door verlichting tot vroomheid hebt geleid, en nu geOerd door God met hen vastg€_zet bent aan de hemel [sc. als een hemellichaam]". Deze enandere teksten3s doen deze uitspraken in de context van het leven na de dood. Nu laat Matthets Jezus in een eschatologische context zeggen:
"Dan zullen de rechwaardigen stralen als de zon in het Koninkrijk van hun Vader" (13:43). Natuurlijk hoeft dit niet meer te betekenen dan dat de rechWaardigen zullen delen in Gods heerlijkheid die hen zal doen stralen of
schijnen, maar de expliciete vermelding van de zon als punt van vergelijking dringt toch enigszins het vermoeden op dat we hier nog met een echo van het geloof in astrale onsterfelijkheid te maken hebben, temeer daar Paulus in 1 Cor. 15,39-43 (weliswaar op geheel andere wijze) ook een vergelijking tussen opgestanen en hemellichamen maakt- Maar zeker kunnen we hiervan niet zijn omdat het om een betrekkelijk geisoleerd gegeven in het Nieuwe Testament gaat, even geisoleerd als die 6ne joodse inscriptie die van dit geloof getuigt.-' Er is een andere uitspraak van Jezus, ditrnaal vermeld door Lukas, die ons wellicht iets dichter bij het *rema van een van de grafschriften brengt. In de gelijkenis van de rijke dwaas laat Jezus de man totzichzell zeggen, nadat hij al zijn rijkdommen heeft opgeslagen: "Neem er je gemak van, eet, drink, en doe jezelf tegoed" (anapauou, phage, pie, euphrainou, l2:I9b), en na dit gezegd te hebben sterft de man plotseling. Het is significant dat dit soort carpe diem oproepen te vinden zijn in ta\loze pagane grafschriften waarin de overledene de achterblijvers aanspoort tot levensgenieting, speciaal met
?R '
-
20 --
Y gl. W ij s he id
3 :7
;
4 E zra
7
:97 ; 2 Baruc
h
5|
:lO.
zou ook nog kunnen wijzen op Openb. 1:20 waar de 7 sterren met 7 engelen worden geidentificeerd. Voor de gelijkstelling: sterren = engelen = zielen van overledenen, zie mijn The Sentences of Pseudo-Phocylides' Leiden 1978' 186-188.
M.n
Voor een recente en goede bespreking zie men nu M. E. Stone, Fowth Ezrc, Minneapolis
1990.244-245.
Het Nieuwe Tesmment en de Jodse grafinscripties
22
betrrekking tot voedsel, drank, en Sex.40 Nu hoeven we niet aran te nemen dat Jezus hier polemiseert tegen een specifiek pagane levenshouding, want we hebben materiaal dat aantoont dat soortgelijke gedachten en gevoelens ook werden gekoesterd in skeptische joodse kringen, die zich daarin gesteund
voelden door het Bijbelboek Prediker (zie bijv. Pred. 5:17; 8:15; 9:7). kt een Jerusalemse inscriptie, die zeker joods is, vinden we de volgende aansporing door de overledene: "Doe jezelf tegoed, jullie die nog leven, en verder ... eet en drink tesamen" (euphrainesthe, hoi z1ntes, to de loipon ["'] 4l pein homa phagein)." Dit grafschrift is opnieuw het enige joodse voorbeeld met dit motief, maar het toont wel aan dat in sommige joodse kringen - men kan hier denken aan Sadducee en42 - d"r" levensvisie accept6 was, en het is niet voor niets dat in de gelijkenis Jezus op de woorden van de man God laat reageren met 'jij dwaas!' (12:20; vgl' ook 1 Cor. 15:32)'
Uit het NT
belcende Personen
Laten we ons tenslotte de vraag stellen of er wellicht grafschriften over zijn van personen die ons uit het Nieuwe Testament bekend zijn.Deze vraag is nog helemaal niet zo gemakkelijk te beantwoorden, zoals we zullen zien. De verleiding is groot te begiruren met een ossuarium - ossuaria zijn beender-
kistjes waarin ongeveer een jaar na de begrafenis de beenderen van de overledenen, wier lichaam inmiddels vergaan was, werden verzameld - uit de eerste eeuw na chr. dat in Jerusalem gevonden is en waarvan het opschrift in het Aramees zegt dathet de botten bevatte van "Jezus de zoon van
40 *"
R. Luttirnore, Themes in Greek and Latin Epitaphs, Urbana L942, 26O-263' Het
thema komt ook in literaire bronnen voor.
ot
Biblique 73 (1966) 248-257 ' en vertaling niet absoluut zeker. L. Robert, in ajn Bulletin maakt erop attent dat in dit rype inscripties euphrainesthai no. 342, 197'l Epigraphique 'Notes d'dpigraphie palestinienn
e',
Revue
". "rrrnu", details zijn lezing In enkele
altijd betekent: 'aan een banket deelnemen, smullen en brassen"
o'
t"r.le
Moyne,
Les Sadduccens,
Paris 1972, 167-175.
Het Nieuwe Testament
en de Joodse grafinscripties
Jozef".43 De paters Franciscanen die dit kistje vonden zijn er erg van geschrokken, maar al spoedig besefte men dat de namen Jezus en Jozef in de eerste eeuw zo vaak voorkwamen dat er vele tientallen zo niet honderden 'Jezussen zoons van Jozef moeten zijn geweest en dat deze collocatie dus niet echt verrassend of alarmerend hoefde te zijn. De historicus mag echter nooit uitsluiten dat we hier toch wel degelijk met het grafschrift van Jezus van Nazareth te maken kunnen hebben, ook al zal dat altijd onbewijsbaar
blijven. We komen op iets vastere grond - hoewel de bodem ook hier nog steeds niet erg stevig is - met een aantal inscripties op ossuaria uit de Kidron vallei (vlak buiten oud Jerusalem) die Nachman Avigad n 1962 publiceerde. E6n
van die inscripties meldt dat de botten in het kistje zijn van "Alexander de zoon van Simon". Dit staat op de voor- en achterkant in het Grieks; maar op het deksel staat eerst in het Grieks "van Alexander", en daama in Hebreeuwse letters de woorden "Alexandros QRNYT".44 Dit laatste woord kan men lezen als qornit,hetgeen de naam van een aromatische plant is; dan zou het een bijnaam van deze Alexander zijn. Maar Avigad suggereert ook, zijhet aarzelend, een andere mogelijkheid, namelijk deze letters te lezen als abusievelijk een tav i.p.v. een he aan het eind, zodat er komt
Qireniah,met te staan 'Alexander van Cyrene.' Er zijn enkele probleempjes waardoor deze suggestie niet boven elke twijfel verheven is, maar het feit dat ook andere personen in deze groep ygn ossuaria waarschijnlijk uit cyrene
komen versterkt de suggestie *el.o' Als dat nu zo zou zijn, dan hebben we hier het grafschrift van een jood uit Cyrene, genaamd Alexander, wiens vader Simon heette. Nu lezen we in het lijdensverhaal van Markus dat de Romeinse soldaten een voorbijganger, nurmelijk "Simon van Cyrene, de vader van Alexander (en Rufus)" (Mk. 15:21), dwongen Jezus'kruis te 4? -"
n"p.Figaeras,DecoratedJewishOssuaries, Leiden 1983, 13 metn.89. Curieusis ook CU 459 uit Rome met Maria vere benedicta, dat zeker joods is maar erg christelijk klinkt.
44
N. Auigud, 'A Depository of Inscribed Ossuaries in the Kidron Yalley',Israet Exploruion Jownal 12 (1962) 9-12.
4\ -'
l. N. Sevenster, DouYou
Know Greek? How Much Greek Could thc First Jewish
Christians Have Ktnwn?,l,eiden 1968,
l4Gln.
Het Nieuwe Testament en de Joodse grafinscripties
24
dragen. Nafuurlijk kan men ook hier weer zeggen dat het een kwestie van puur toeval is omdat de namen Alexander en Simon te gangbaar zijn om zo'n verbinding met Markus'verhaal !e leggen. Aan de andere kant is dit het enige geval van de combinatie 'Alexander zoon van Simon'en, als de waarschijnlijkheid dat zij uit Cyrene kwamen tot zekerheid verheven zou kunnen worden, dan is er op z'n minst een goede kans dat we hier te maken hebben met het grafschrift van de zoon van de man die Jezus'kruis naar
Golgotha heeft gedragen.ou Muu, het zalduidelijk zijn dat er veel onzekerheden blijven.
Een andere recent gepubliceerde grafinscriptie kan in verband worden gebracht met personen genoemd in Handelingen 4:6. In die tekst lezen we dat na de arrestatie van Petrus en Johannes in de tempel van Jerusalem er een vergadering was van de leiders en oudsten van het volk, en daarbij waren ook aanwezig Annas de hogepriester en Kajafas en Johannes en
Alexander en alle anderen die tot de hogepriesterlijke familie behoorden.aT Een onlangs in de buurt van Jerusalem gevonden ossuarium vermeldt in het Aramees dat het de beenderen bevat van "Jehochanah, dochter van
Jehochanan, zoon
van Theophilus de hogepriester".48 De titel
'hogepriester' behoort hier niet bij Jehochanan maar bij Theophilus' van wie we uit Josefus (Antiquitates Judaicae xvltr 123-4) weten dat hij in 37 na chr. in deze functie benoemd werd. Zijn vader was Annas (chanan, Ananus in Josefus), die verschillende keren in het Nieuwe Testament genoemd wordt. Deze Annas, de schoonvader van Kajafas, was betrokken bij het proces tegen Jezus (Joh. 18:13, 24) en bij de arrestatie van Petrus en Johannes in Handelingen 4. vier van Theophilus' broers dienden als hogepriester tussen 16 en 62 na Chr.; 66n daarvan was Ananus die in het
''
46
Zie ook Hengel, Hellenization 67 n. 39.
* t
ou"rdeze plaats J. Jeremias, Jerusalem zur Zeit Jesu,Gcittingen 1962 (3. Aufl.), over Annas en Kajafas ook P. winter, on the Trial of Jesus, Berlin - New
" 222-223;
York 1974 (second ed.),44-59. 4R *o
D. Bu,ug - D. Flusser, 'The Ossuary of Yehohanah granddaughter of Theophilus the High Priest" Israel Exploration Journal 36 (1986) 39-M. Zie voor een foto van de inscriptie ook D. Flusser, Judaism and the Origins of Christianity, Jerusalem 1988, Plate
no. 5.
Het Nieuwe Testament en de Joodse grafinscripties
jaar 62 Jezus' broer Jakobus liet vermoorden, hetg_een hem zijn hogepriesterschap kostte (Josefu s, Ant. Jud. XX 200-1).4e In Handelin gen 4:6 ontmoeten we nu ook een zekere Johannes die tot de hogepriesterlijke familie behoorde. een man over wie we niets weten maar die heel goed identiek kan zijn met Jehochanan, de vader van de overleden vrouw, wiens naam op het ossuarium staat. Hoe dat ook zij, wat we hier hebben is het grafschrift van de achterkleindochter van Annas, die tevens de achtemicht was van Kajafas, en waarschijnlijk de dochter van de onbekende Johannes uit Acta 4:6.Dit geval is dus met veel minder onzekerheden omgeven dan dat van Alexander de zoon van Simon, maar hier hebben we in feite niet te maken met het grafschrift van iemand die zelf in het Nieuwe Testament genoemd wordt.
Hetzelfde geldt misschien ook, maar misschien ook niet, voor de meest recent ontdekte inscripties, nl. die op een aantal ossuaria uit een familiegraf in zuid-Jerusalem, die nog geen jaar geleden zijn opgegraven en nog niet
zijn uitgegeven, maar waarop volgens de allereerste berichten in ieder geval te lezen valt dat ze de botten bevatten van o.a- bar Kaipha en van Jehosaph bar Kaipha.so Het graf dateert uit de eerste helft van de eerste eeuw. want in 66n van de schedels werd een munt van koning Agrippa I uit hetjaar 42 gevonden (hetgeen overigens zou kunnen wijzen op het antieke pagane gebruik om de dode een munt in de mond mee te geven om in de onderwereld de veerman Charon te betalen voor de overtocht over de rivier de Styx). Nu zegt Josefus (Ant. Jud. X\ m 35 en 95) dat van 18-37 na Chr. ene JOsEpos ho Kaiaphas hogepriester in Jerusalem was; en twee van de evangelien (Mt.26 en Joh. 18) vermelden Kajafas als de hogepriester die een centrale rol speelde in het proces tegen Jezus. Als dit graf nu het familigraf van deze hogepriester zog zijn, dan zou uit deze inscripties kunnen blijken dat de naam Kajafas in de evangeli€n en het ho Kaiaphas in Josefus niets anders is dan een patronymicum van de in het grafschrift vermelde Jehosaf die daar bar Kaipha, 'zoon van Kaifa', genoemd wordt. En dan zou inderdaad het graf van deze hogepriester gevonden kunnen zijn. 49 zie c.g.G.Thcissen,あ
たα′ んοあだr“ 〃 Z`JなιSCみ jε カセ
J″
ご
g`′ ″″ Eッ α″ ,Fribourg―
`″
GOttingcn 1989,184-185. 50 zie R.Riesner,'Wurde das Familiengrab dcs Hohenpnesters KaiaphaS Ttd∝ 3jb′ ′′燿グκjκ た
46(1991)82-84.
kt?',
Het Nieuwe Testament en de Joodse grafinscripties
Maar ook hier blijven toch allerlei twijfels. De oogst is niet rijk - het zii toegegeven - maar de toekomst zal zeker nogmeer verrassingen brengen.5t Hoewel het niet een inscriptie van een ons uit het Nieuwe Testament bekende persoon betreft, is het toch de moeite waard even de aandacht te vestigen op het Griekse grafschrift op een van de ossuaria van de al genoemde
Goliath-familie in Jericho.t' H", luidt als volgt: "Het beenderkistje van Theodotus, vrijgelatene van koningin Agrippina." We weten uit Josefus en andere bronnen dat in de loop van de twee eeuwen rond het begin van de jaartelling zeer vele joden door de Romeinen gevangen genomen, naar Rome gedeporteerd en als slaven verkocht zijn. Velen van hen kwamen in dienst van de keizers zelf. Wanneer ze werden vrijgelaten en d'us liberti[ni], vrijgelatenen, werden, hetgeen vaak gebeurde (zie Philo, Legatio ad Gaium 155), vormden ze soms eigen groepen. De Theodotus van onze inscriptie was vrijgelaten door koningin Agrippina, de vrouw van keizer Claudius en
moeder van keizer Nero. Na vrijgelaten te zijn keerde hij terug naar zijn familie in Palestina. Nu lezen we in Handelingen 6:9 dat'sommigen van degenen die behoorden tot de zogenaamde synagoge van de vrijgelatenen' (tines t1n ek tEs synag1ges fts legomen€s t1n Libertindn) en van enkele andere Griekstalige synagogen in debat gingen met Stefanus. We kunnen uit de manier waarop Lukas deze zin formuleert opmaken dat vrijgelatenen in
Jerusalem hun eigen synagogen hadden georganiseerd, die zelfs de oorspronkelijke Latijnse term voor deze ex-slaven, libertini, behield.53 Onze Theodotus kan heel goed lid van een dergelijke synagoge zijn geweest.
51 --
Voor een algemeen overzicht van nieuwtestamentische namen die zowel in Acta als in
joodse inscripties voorkomen zie men Hemer,The Book of Acts 221-239. 7? --
R. Hachlili,'The Goliath Family in Jericho: Funerary Inscriptions from a First
Century A.D. Jewish Monumental Tomb', Bulletin of the American School of Oriental Research23S (1979)33 en46. Overdeze inscriptie nu ook Hengel,The Pre-Christian
Paul 13-14. 53 -Schiirer,
History
1980,435 n. 19.
Il
428
n.8, en G. Schneider, Die Apostelgeschichte l, Freiburg
27
Het Nieuwe Testament en de Joodse grafinscripties Conclusie
Er is nog veel meer te zeggen over ons onderwerp. Bijvoorbeeld de nieuwtestamentische lexicografie kan profijt hebben van een nauwkeurig onderzoek van het vocabulair van deze joodse inscripties. Sinds het werk van Moulton en Milligan uit 1930s is er geen systematische poging meer gedaan om al het relevante lexicografische materiaal te verzamelen uit de tienduizenden inscripties (en papyri) die in de afgelopen 60 jaar gepubliceerd zijn. Z.elfs al is het Corpus Inscriptionum Judaicarum gebruikt voor de compilatie van de latere edities van Walter Bauer's Wdrterbuch zum 55
Neuen Testament,-- blijft er nog veel werk te doen. Gelukkig heeft een internationaal team onder leiding van de Ayjtralische geleerden Greg Horsley en John I-ee deze uitdaging aanvaard.'o Spreker dezes heeft in het door hen opgezette project de verantwoordelijkheid voor een groot deel van de joodse inscripties op zich genomen. Laat ik hier volstaan met twee kleine voorbeelden zonder er dieper op in te gaan omdat de tijd dat niet toelaat.
Een inscriptie
uit Beth She'arim in Palestina luidt: "Heer,
gedenk
tr 184). Het herhaalde mnEsthEti,'gedenk', krijgt relief in het licht van Lukas 23:42(mnEsthEti) uw slavin; Heer gedenk (mnEsthEti) uw slaaf' (BS
43, waar de berouwvolle misdadiger aan het kruis aan Jezus vraagt: "Jezus, gedenk (mnEsthEti) mij wanneer u in uw koninkrijk komt"; waarop Jezus antwoordt: "Voorwaar, ik zeg je, vandaag zul je met mij in het paradijs zijn" . Deze passages maken over en weer duidelijk welke eschatologische boventonen dit 'gedenken'kon hebben. Dat het gedenken, in de zin van het eschatologisch door God in positieve zin herinnerd (en dus gered) worden,
54
J. H. Moulton - G. Milligan, TheVocabulary of the GreekTestament
lllustratedfrom
the Papyri and Other Non-Literary Sources, London 1930.
--
Zie nu speciaal W. Bauer - K. & B. Aland,Wtinerbuch zurnNeuenTestament,Berlin
- New York 1988 (6th ed). 56
Zie C. J. Hemer, 'Towards a New Moulton-Milligan', Novum Testamentum 24
(1982) 97-1,23; G. H. R. Horsley, New Docwnenrs 5 (1989) 1-2.
Het Nieuwe Testament en de Joodse grafinscripties
in joodse geschriften soms in verband wordt gebracht met de voorstelling van een Boek des levens, onderstreept dit alleen maar.57
Een tweede voorbeeldje:
in
een inscriptie
uit Rome schrijft de jood
Sophronius op de grafsteen van zijn vrouw: "De heerlijkheid (doxa) van sophronius (was) de gezegende Lucilla" (cIJ I35). De lezer denkt direct (doxa) aan wat Paulus schrijft in 1 Cor. 1 1:7: "De vrouw is de heerlijkheid omstreden kring feministische in van de man." Wat de apostel ook met deze uitspraak bedoeld moge hebben, de zich bij de lectuur van het grafschrift die opdringende vraag of je als vrouw wel zo 'gezegend'bent met een man j" in jou* grafschrift zijn heerlijkheid noemt, kan enig recht niet ontzegd worden. Interessant in verband met de nieuwtestamentische voorstelling van een loon (misthos) in de hemelen (Mt. 5:i2 e.a.) is ook een fraaie Latijnse inscriptie uit Rome waarin wordt gezegd dat de overleden vrouw een pLaats in het eerbiedwaardige land, waarschijnlijk het Paradijs, verdiend heeft (meruit, CII 476, regel 8). Zo zoudennog tal van andere voorbeelden genoemd kunnen worden, maar
de tijd laat het niet toe. wie hierover meer zou willen weten moet ik verwijzen naar mijn boek Ancient Jewish Epitaphs, dat juist vandaag verin schijnt. Ik hoop dat de in dezelezrng slechts heel kort aangestipte zaken ieder geval duidelijk hebben gemaakt dat een nieuwtestamenticus slechts tot zijn schade de gegevens uitjoodse grafschriften kan negeren' *t ***t(**t(*t(:t***,F*****t(*:1.'****:l"l'***:*i(t'*tr{'i'**1't<:fi'l'
Aan het einde van mijn rede gekomen wil ik graag van de gelegenheid gebruik maken u allen te danken voor uw komst en uw belangstelling. Ik dank het College van Bestuur van deze universiteit dat het mij in deze functie heeft willen benoemen en de Theologische Faculteit dat zij mij heeft willen voordragen. In de 2o iaar die ik als docent en onderzoeker aan deze
faculteit heb mogen werken heb ik veel hartelijke vriendschap en collegialiteit ontmoet. Daarom ben ik dankbaar dat ik aan d6ze faculteit nu het hoogleraarsambt mag bekleden.
t'
t
C. van Unnik, 'The Background and Significance of Acts
"*.Collecta
Sparsa
I, lriden
1973,213-258.
X 4 and 35', in zijn
Het Nieuwe Testament
29
en de Joodsc grafinscripties
In het bijzonder gaat mijn dank uit naar de leden van de vakgroep Nieuwe Testament en Judaica voor hun loyale steun aan mijn candidatuur. De altijd zo goede verstandhoudingen binnen onze vakgroep dragen niet weinig bij aan de arbeidsvreugde die in zo rijke mate mijn deel is. Wat ik in de loop der jaren aan steun en advies maar ook aan kernis heb ontvangen van met name Gerard Mussies, Piet van Boxel en Roel van den Broek, is niet gering.
Buiten onze vakgroep en faculteit geldt datzelfde ook voor mijn collega Jaap Mansfeld. Hun allen ben ik zeer dankbaar. In ditzelfde verband wil ik ook speciaal en met ere mijn voorganger en vriend Tjitze Baarda noemen, door wiens vertrek naar de vrije universiteit mijn benoeming hier mogelijk is geworden. Dat is op zich weliswaar een rede tot vreugde; echter, het gemis dat door zijn vertrek is ontstaan wordt door ons sterk gevoeld. Wij missen hem, en wel omdat hij meer dan wie ook de kunst verstond om de vakgroep tot een gezellig team te maken' De combinatie van zijn gulle hartelijkheid en medemenselijkheid met zijn grote geleerdheid heeft hem in de weinige jaren die hij bij ons heeft gewerkt, tot een hoog gewaardeerde collega aart orIze faculteit gemaakt. Het verheugt mij dat hij vandaag hier aanwezig is. Zijn voorganger, mijn grote leermeester willem van Unnik, die in 1978 zo
kort voor mijn promotie overleed, wil ik hier ook uitdrukkelijk vermelden. Nog steeds wordt de leerstoel Nieuwe Testament in utrecht met zijn naam verbonden. Ook voor mijzelf omschrijf ik vaak de taak die ik nu op mij heb genomen als "Baarda opvolgen p de stoel van Van Unnik". Ik ben mij er sterk van bewust dat dat een zwate taak is. De traditie die Van Unnik hier in 1946 heeft gestart, nl. de bestudering van het Nieuwe Testament in de context van de antieke joodse 6n hellenistische cultuur, heeft onze faculteit tot ver buiten de Erenzen een grote naam bezorgd. Die naam dient hoog gehouden te worden. Ik zal daaraan naar vernogen bijdragen. Het vertrouwen dat de faculteit door deze benoeming in mij uitspreekt hoop ik niet te beschamen. Het stemt mij tot grote voldoening dat ik als een van de eerste taken in mijn hoogleraarschap het manuscript van een boek van van unnik, dat onuitgegeven in zijn nalatenschap werd aangetroffen, mag voltooien en uitgeven.-Dames en heren studenten, ons vak is een fascinerend veld van studie. Aan wie zich daarin begeeft worden echter hoge eisen gesteld wat begeft talenkennis en volharding. Het verheugt mij telkens weer te constateren dat er 58 De titel van het bock zal zlJn:DaS S`′
″グ bs"ers″ ″グ″,s′ ′′ノ″′ISε 力 DFα ,′ οrα ′ `″
たι〃 `″
:∫ risc力
‐ ′ ο″:sc力 ι″Zι ″ .
`″
Het Nieuwe Testament en de Joodse grafinscripties
velen onder u bereid zijn de discipline op te brengen die nodig is om aan die hoge eisen te kunnen voldoen. Ik spreek de hoop uit dat het mij en onze vakgroep zal blijven lukken u te enthousiasmeren voor en te inspireren bij
het exploreren van dit terrein. Dat mijn zo jong gestorven vader deze dag niet meer kan meemaken stemt mij weemoedig. Aan hem heb ik mijn grote interesse voor de Bijbel te danken. Blij ben ik dat mijn moeder hier wel in goede gezondheid aanwezig kan zijn.
Tenslotte, de verleiding is groot om stil te staan bij het vele dat mijn dochters Mirjam en Bemardine en mijn partner Mechtild voor mij hebben betekend in de jaren die achter mij liggen. Zich jarenlang omringd te weten door drie zo liefdevolle vrouwen is echter een ervaring waarvoor ik de dankbaarheid alleen maar zou kunnen uitdrukken met woorden die het vocabulair dat mij in het kader van een academische rede ter beschikking staat, verre te boven gaan. Daarom geef ik er de voorkeur aan op dit punt er het zwijgen toe te doen. Ik neem aan dat u de veelzeggendheid van dit zwij gen zult begrijpen.
Ik heb gezegd.