De oerwouden van Sumatra gonzen van leven ... de bewoners ervan zijn even wild en gevaarlijk als welke dan ook die Tarz...
18 downloads
751 Views
2MB Size
Report
This content was uploaded by our users and we assume good faith they have the permission to share this book. If you own the copyright to this book and it is wrongfully on our website, we offer a simple DMCA procedure to remove your content from our site. Start by pressing the button below!
Report copyright / DMCA form
De oerwouden van Sumatra gonzen van leven ... de bewoners ervan zijn even wild en gevaarlijk als welke dan ook die Tarzan heeft ontmoet in het verre Afrika, terwijl hij in het gezelschap verkeerde van zijn vrienden Jad-bal-ja, Tantor en de kleine Nkita. Maar hier op Sumatra zijn er geen vrienden. Alleen het dampende oerwoud met zijn orang-oetangs, kronkelende pythons en de gestreepte nachtelijke jager - de tijger! Maar er zijn nog andere jagers ... nietige mensen, die het oerwoud heel goed kennen en gewapend zijn met geweren en mitrailleurs. Mensen, die op jacht zijn met slechts één doel... doden! Want zij doen mee aan die afschuwelijkste waanzin die de mensheid oorlog noemt. Verward in de netten daarvan vechten Tarzan en zijn troepje Amerikanen, Hollanders, Chinezen, Euraziërs... kortom, 'Het Vreemdelingenlegioen', zich een weg naar de kust, waar hun zelfs nog een groter gevaar wacht. Want om te ontsnappen moeten zij met een klein, ouderwets schip over de Grote Oceaan, die vergeven is van nieuwe oorlogsgevaren en wemelt van vraatzuchtige haaien... S 114
Van Edgar Rice Burroughs zal in de Witte Raven-pockets de volledige Tarzan-serie worden uitgegeven. Reeds verschenen: TARZAN VAN DE APEN (S 55) DE TERUGKEER VAN TARZAN (S 56) TARZAN EN ZIJN DIEREN (S 61) DE ZOON VAN TARZAN (S 67) TARZAN EN DE JUWELEN VAN OPAR (S 70) TARZAN DE ONTEMBARE (S 72) TARZAN IN DE ONDERWERELD (S 57) TARZAN EN HET VERLOREN RIJK (S 58) TARZANS WAAGSTUK (S 39) TARZAN EN HET LUIPAARDVOLK (S 40) TARZAN EN DE LEEUW-MAN (S 41) TARZAN DE GEWELDIGE (S 42) TARZAN IN HET OERWOUD (S 82) TARZAN DE VERSCHRIKKELIJKE (S 83) TARZAN EN DE GOUDEN LEEUW (S 84) TARZAN EN HET MIERENVOLK (S 85) TARZAN HEERSER VAN HET OERWOUD (S 97) TARZAN DE ONOVERWINLIJKE (S 98) TARZAN TRIOMFEERT (S 99) TARZAN IN DE GOUDEN STAD (S 100) TARZAN EN DE VERBODEN STAD (S 113) TARZAN EN HET VREEMDELINGENLEGIOEN (S 114)
Serienummer Witte Raven S114 Oorspronkelijke titel: 'Tarzan and. the Foreign Legion' Uit het Amerikaans vertaald door Parma van Loon Omslag R. van Giffen Copyright ©, by Edgar Rice Burroughs, Inc., 1947
1 Waarschijnlijk zijn niet alle Hollanders even koppig, al is het een feit dat koppigheid als een van hun nationale eigenschappen geldt, te zamen met een groot aantal deugden. Maar als sommige Nederlanders het dan niet zijn, Hendrik van der Meer was het beslist wel. Zoals hij de koppigheid beoefende, werd het een kunst op zichzelf. Het was zijn voornaamste bezigheid. Verder was hij ook nog planter op Sumatra. Een heel succesvol planter zelfs, maar het was zijn koppigheid waarover zijn vrienden tegen vreemden opschepten. Zelfs na de invasie op de Filippijnen, nadat Hong Kong en Singapore waren gevallen, wilde hij nog niet toegeven dat de Japanners Nederlands-Indië zouden kunnen bezetten. En hij wilde zijn vrouw en dochter niet evacueren. Dat was natuurlijk dom, maar hij was niet de enige. Miljoenen mensen in Engeland en de Verenigde Staten, zelfs zeer hooggeplaatsten, onderschatten de kracht en de middelen van Japan. Bovendien haatte Hendrik van der Meer de Japanners - als je iets kunt haten waarop je verachtelijk neerkijkt en met 'ongedierte' betitelt. „Wacht maar," zei hij, „je moet eens zien hoe gauw we ze weer in de bomen hebben teruggejaagd." Zijn voorspelling was slechts een vergissing wat de tijdsduur betreft, en dat werd zijn ondergang. De Jappen kwamen, en Hendrik van der Meer vluchtte de bergen in. Zijn vrouw, de vroegere Elsje Verschoor, die hij achttien jaar geleden uit Holland had meegebracht, en zijn dochter Corrie vergezelden hem. Twee Chinese bedienden, Lum Kam en Sing Tai, gingen ook mee. Daarvoor hadden ze twee redenen. De eerste was hun angst voor de Japanners, want ze wisten maar al te goed wat ze van hen te verwachten hadden. De tweede was hun oprechte aanhankelijkheid aan de familie Van der Meer. De Javaanse plantage-arbeiders bleven achter. Ze wisten dat de bezetters het werk op de plantages zouden voortzetten en dat ze hun baantjes zouden behouden. Bovendien lokte de Groot Aziatische Gemeenschappelijke Welvaart hen wel aan. Het zou heel prettig zijn de rollen eens om te draaien en rijk te zijn en zich door blanke mannen en vrouwen te laten bedienen. Dus de Jappen kwamen, en Hendrik van der Meer vluchtte de bergen in. Niet snel genoeg echter. De Jappen zaten steeds vlak op zijn hielen. Alle Nederlanders spoorden ze op. De inboor5
lingen van de kampongs, waar de Van der Meers halt hielden om te rusten, hielden hen op de hoogte. Door welke natuurlijke of bovennatuurlijke gaven de inboorlingen wisten dat de Jappen eraan kwamen, terwijl ze nog kilometers ver weg waren, doet er niet toe. Ze wisten het, zoals primitieve volken dergelijke dingen altijd even snel weten als de geciviliseerder volkeren door middel van telegraaf of radio. Ze wisten zelfs uit hoeveel man de patrouille bestond - een sergeant, een korporaal en negen soldaten. „Heel slecht," zei Sing Tai, die in China tegen de Jappen had gevochten. „Een officier kan nog weieens menselijk zijn, maar gewone soldaten zijn het nooit. Wij moeten zorgen dat ze niet gepakt worden." Hij knikte naar de twee vrouwen. Hoe hoger ze in de bergen kwamen, hoe zwaarder de tocht werd. Het regende iedere dag en de paden waren modderpoelen. Van der Meer was niet piepjong meer, maar hij was sterk en nog altijd even koppig. Zelfs als zijn krachten het hadden begeven, zou zijn koppigheid hem nog op de been hebben gehouden. Corrie was toen een slank, blond meisje van zestien. Maar ze was gezond en sterk en ze had uithoudingsvermogen. Ze kon de mannen makkelijk bijhouden. Maar met Elsje van der Meer was het anders. Ze had wel de wilskracht, echter niet de lichaamskracht. En ze konden geen rust vinden. Nauwelijks waren ze in een kampong aangeland en hadden zich nat, modderig en uitgeput op de grond van een hut laten vallen, of de inboorlingen kwamen hen waarschuwen dat ze weg moesten. Soms was het omdat een Japanse patrouille hen achterna zat, vaker was het omdat de inboorlingen bang waren dat de Japanners erachter zouden komen dat ze blanken hadden verborgen. Zelfs de paarden gaven het tenslotte op, en ze moesten te voet verder. Ze bevonden zich nu hoog in de bergen. De kampongs lagen ver uit elkaar. De inboorlingen waren bang en niet overmatig vriendelijk. Een paar jaar geleden waren ze nog kannibalen. Drie weken lang sjouwden ze verder, op zoek naar een goed gezinde kampong, waar ze zich konden verbergen. Het was duidelijk dat Elsje van der Meer niet meer verder kon. Twee dagen waren ze al geen kampong tegengekomen. Hun voedsel zochten ze in het bos en de jungle. En ze waren doorlopend nat en koud. Toen kwamen ze laat in de middag in een ongastvrij uitziend dorp. De inboorlingen waren zuur en onvriendelijk, maar ontzegden hun de gastvrijheid niet. Het hoofd luisterde naar hun verhaal. Toen zei hij dat ze niet in zijn kampong konden blij6
ven, maar dat hij ze naar een andere zou laten brengen, die erg verscholen lag en waar de Jappen ze nooit zouden vinden. Waar hij een paar weken geleden wellicht nog bevolen zou hebben, zette Van der Meer nu zijn trots opzij en smeekte het hoofd hem toe te staan de nacht in de kampong door te brengen. Zijn vrouw moest nieuwe krachten opdoen voor de volgende tocht. Maar Hoesin weigerde. „Ga nu," zei hij, „en ik geef gidsen. Blijf, en ik neem jullie gevangen en lever je uit aan de Japanners als ze komen." Evenals de andere kamponghoofden was hij bang voor de wraak van de bezetters, als ze zouden merken dat hij blanken herbergde. En zo ging de nachtmerrieachtige tocht verder over een terrein dat langs een afgrond voerde, waarin een rivier stroomde. En ze vonden die rivier niet slechts één keer op hun weg, maar verschillende keren. Soms konden ze erdoorheen waden. Soms moesten ze hem oversteken over dunne, wankele, zwaaiende touwbruggen. En dat lang nadat het donker was geworden, in een maanloze nacht. Elsje van der Meer, die nu te zwak was om te lopen, werd door Lum Kam in een geïmproviseerde draagband op de rug gedragen. De gidsen, die zo gauw mogelijk de veilige kampong wilden bereiken, maanden hen tot steeds groter spoed aan, want twee keer hadden ze al het snuiven van een tijger gehoord - dat hoestende gegrom, dat de rillingen over je rug doet lopen. Van der Meer liep vlak naast Lum Kam, om hem te helpen als hij zou uitglijden in de modder. Corrie volgde haar vader en Sing Tai liep achteraan. De twee gidsen liepen vooraan. „Moe, missie?" vroeg Sing Tai. „Ik u misschien beter dragen." „We zijn allemaal moe," antwoordde het meisje, „maar ik kan het evenlang volhouden als jullie. Zou het nog ver zijn?" Ze beklommen nu een steil omhooglopend pad. „Zijn er gauw," antwoordde Sing Tai. „Gids zei kampong op top van klip." Zo gauw waren ze er echter niet, want dit was het moeilijkste deel van de tocht. Ze moesten vaak stilhouden om te rusten. Lum Kams hart bonsde. Alleen zijn trouwe hart en zijn ijzeren wil beletten hem uitgeput op de grond te zinken. Eindelijk waren ze op de top. Het geblaf van honden kondigde aan dat ze zich in de buurt van een kampong bevonden. De inboorlingen riepen naar hen. Taku Muda, het hoofd, begroette hen vriendelijk. „Hier bent u veilig," zei hij. „Hier bent u onder vrienden." „Mijn vrouw is uitgeput," verklaarde Van der Meer. „Ze moet rusten voor we verder kunnen. Maar ik wil u niet blootstellen aan de wraakzucht van de Japanners, als ze erachter zouden komen dat u ons hebt geholpen. Misschien kunnen we hier 7
overnachten. En morgen, als mijn vrouw vervoerd kan worden, kunnen we een schuilplaats zoeken in de bergen. Wellicht is er ergens een grot in een verlaten ravijn." „Er zijn grotten," antwoordde Taku Muda, „maar u kunt hier blijven. Hier bent u veilig. Geen vijand zal ooit mijn dorp kunnen vinden." Ze kregen voedsel en een droge hut, waarin ze konden slapen. Elsje van der Meer kon niets eten. Ze gloeide van de koorts, maar ze konden niets voor haar doen. Hendrik van der Meer en Corrie bleven de rest van de nacht naast haar zitten. Wat zou de man gedacht hebben, wiens koppigheid zijn geliefde vrouw zoveel ellende had veroorzaakt? Voor het middag was stierf Elsje van der Meer. Soms is verdriet te hevig voor tranen. Vader en dochter zaten urenlang naast de dode, met droge ogen. Ze waren verdoofd door de ramp die hen was overkomen. Ze waren zich maar vaag bewust van een plotseling lawaai en geschiet in de kampong. Toen stond Sing Tai plotseling voor hen. „Gauw!" riep hij. „De Jappen komen eraan. Een van de gidsen van vannacht ze gebracht. Hoesin slechte man. Hij ze gestuurd." Van der Meer stond op. „Ik zal met ze gaan praten," zei hij. „We hebben niets gedaan. Misschien doen ze ons geen kwaad." „U aapmannen niet kennen," zei Sing Tai. Van der Meer haalde zijn schouders op. „Ik kan weinig anders doen. Als ik faal, Sing Tai, probeer missie dan weg te krijgen. Laat haar niet in hun handen vallen." Hij liep naar de deur van de hut en daalde de ladder af. Lum Kam voegde zich bij hem. De Jappen stonden aan de andere kant van het erf. Van der Meer liep stoutmoedig naar hen toe, Lum Kam naast hem. Geen van beiden was gewapend. Corrie en Sing Tai keken toe vanuit de donkere hut, zonder zelf gezien te worden. Ze zagen hoe de Jappen de twee mannen omsingelden. Ze hoorden de stem van de blanke en het gebrabbel van de Japanners, maar verstonden niet wat er werd gezegd. Plotseling zagen ze de kolf van een geweer boven de hoofden van de blanken uitsteken. Even plotseling ging het wapen naar beneden. Ze wisten dat zich aan het eind van het geweer een bajonet bevond. Ze hoorden een schreeuw. Toen werden nog meer geweren geheven en naar beneden gestoten. Het geschreeuw verstomde. Alleen het gelach van de laaghartige soldaten was te horen. Sing Tai greep het meisje bij de arm. „Kom!" zei hij. Hij trok haar mee naar de achterkant van de hut. Er was een opening en daaronder de harde grond. „Ik spring," zei Sing Tai. „Dan missie springen. Ik vangen. Gesnapt?" 8
Ze knikte. Toen de Chinees veilig en wel op de grond stond, keek het meisje voorzichtig naar buiten. Ze zag dat ze een groot stuk naar beneden kon klimmen. Als ze in Sing Tai's armen sprong, zou ze hem gemakkelijk kunnen bezeren. Ze kwam veilig naar beneden tot ongeveer een meter boven de grond, en Sing Tai hielp haar verder afdalen. Toen nam hij haar mee de jungle in, die vlak achter de kampong was. Voor het donker werd vonden ze een grot in een kalkstenen klip, waar ze zich twee dagen verborgen hielden. Toen keerde Sing Tai terug naar de kampong, om een onderzoek in te stellen en voedsel te halen, als de Japanners verdwenen waren. Laat in de middag kwam hij met lege handen terug. „Allemaal weg," zei hij. „Allemaal dood. Huizen verbrand." „Arme Taku Muda," zuchtte Corrie. „Dat was de beloning voor zijn menselijkheid." Twee jaren gingen voorbij. Corrie en Sing Tai hadden asiel gevonden in een ver afgelegen bergkampong bij het hoofd, Tiang Umar. Slechts een enkele keer bereikte hen enig nieuws uit de buitenwereld. Het enige nieuws dat hen verheugd zou hebben, zou het bericht zijn geweest dat de Japanners van het eiland verdreven waren. Maar dat nieuws kwam niet. Soms kwam een dorpeling, die ver weg handel had gedreven, terug met verhalen over enorme Japanse overwinningen, over Amerikaanse verliezen ter zee, over Duitse overwinningen in Afrika, Europa of Rusland. De toekomst leek Corrie hopeloos. Op een dag verscheen een inboorling, die niet in het dorp van Tiang Umar woonde. Hij nam Corrie en Sing Tai lange tijd onderzoekend op, maar zei niets. Toen hij weg was, zei de Chinees tegen het meisje: „Die man slecht nieuws. Hij uit kampong van Hoesin. Hij nu vertellen en aapmannen komen. Misschien u beter jongen zijn. Dan wij weggaan en verstoppen." Sing Tai knipte Corries haren kort en verfde ze zwart. Hij verfde ook haar wenkbrauwen. Ze was al flink bruin geworden door de equatoriale zon en met de blauwe broek en het losse hemd dat hij voor haar fabriceerde, kon ze gemakkelijk voor een inlandse jongen doorgaan. Ze gingen weg en zetten hun eeuwige vlucht voort. Tiang Umar stuurde een paar mensen met hen mee om ze naar een nieuwe schuilplaats te brengen. Het was niet ver van het dorp - een grot vlak bij een kleine bergstroom. Daar konden ze de eetbare vruchten plukken die in een Sumatraanse jungle groeien, en in de stroom konden ze vissen vangen. Nu en dan stuurde Tiang Umar een paar eieren en een kip. Soms ook varkens- of hondevlees. Het laatste kon Corrie niet naar binnen krijgen, dat was allemaal voor Sing Tai. 9
Een jongen, Alam geheten, bracht altijd het voedsel. De drie werden snel vrienden. Kapitein Tokujo Matsuo en luitenant Hideo Sokabe voerden een detachement soldaten aan, ver de bergen in, om strategische posities te zoeken voor zware kustbatterijen en behoorlijke wegen erheen. Ze kwamen bij de kampong van Hoesin, het hoofd dat de familie Van der Meer had verraden. Ze wisten dat hij bereid was met de Japanners te collaboreren. Maar toch vonden ze het nodig hem van hun superioriteit te overtuigen, dus toen hij vergat diep voor ze te buigen toen ze hem naderden, gaven ze hem een klap in zijn gezicht. Een van de soldaten stak zijn bajonet in het lichaam van een inboorling die weigerde voor hem te buigen. Een andere sleurde een schreeuwend meisje mee de jungle in. Kapitein Matsuo en luitenant Sokabe glimlachten breed. Toen verlangden ze voedsel. Hoesin had ze liever de keel afgesneden, maar hij liet hun en hun mannen voedsel brengen. De officieren zeiden dat ze hem de eer zouden aandoen zijn dorp tot hun hoofdkwartier te maken, zolang ze daar in de buurt vertoefden. Hoesin voorzag zijn ondergang. Vertwijfeld zocht hij naar een manier om de onwelkome gasten kwijt te raken. Toen herinnerde hij zich het verhaal, dat een van zijn mensen hem een paar dagen geleden had verteld over een ander dorp. Het leek hem niet erg waarschijnlijk dat het hem veel zou helpen deze apen kwijt te raken, maar het kon geen kwaad om het te proberen. Hij lag erover na te denken toen hij 's nachts niet kon slapen. De volgende ochtend vroeg hij of de Japanners soms belangstelling hadden voor een paar vijanden, die zich in de bergen schuil hielden. Ze antwoordden bevestigend. „Twee jaar geleden kwamen er drie blanken en twee Chinezen in mijn kampong. Ik heb ze doorgestuurd naar een ander dorp, omdat ik geen vijanden van het Grote Oostaziatische Rijk wilde herbergen. De blanke man heette Van der Meer." „We hebben over hem gehoord," zeiden de Jappen. „Hij is dood." „Ja. Ik heb gidsen met uw soldaten meegestuurd om te laten zien waar ze zich verborgen hielden. Maar de dochter en een van de Chinezen zijn ontsnapt. De dochter is erg mooi." „Dat hebben we ook gehoord. Maar wat wil je nu eigenlijk vertellen?" „Ik weet waar ze is." „En dat heb je niet gemeld?" „Ik heb haar schuilplaats pas gisteren ontdekt. Ik kan u een gids meegeven om u erheen te brengen." 10
Kapitein Matsuo haalde zijn schouders op. „Breng ons voedsel," beval hij. Hoesin was gebroken. Hij liet hun voedsel brengen en toen ging hij naar zijn hut, waar hij Allah of Boeddha, of tot welke god hij ook bad, smeekte de aapmannen dood te laten neervallen of in ieder geval te laten vertrekken. Matsuo en Sokabe bespraken de kwestie onder het eten. „Misschien moesten we het toch maar onderzoeken," zei de eerste. „Het is niet zo best vijanden te hebben in de achterhoede." „En ze zeggen dat ze mooi is," voegde Sokabe eraan toe. „Maar we kunnen niet allebei gaan," zei Matsuo. Daar hij zowel lui als de bevelhebbend officier was, besloot hij luitenant Sokabe met een detachement eropuit te sturen om het meisje te vinden. „De Chinees moet je doden," beval hij, „en het meisje moet je meenemen - ongedeerd. Begrijp je? Ongedeerd." Een paar dagen later kwam Hideo Sokabe in de kampong van Tiang Umar. Luitenant Sokabe was een zeer doorluchtig man, dus gaf hij het oude hoofd zo'n harde klap dat hij viel. Vervolgens schopte luitenant Sokabe hem in zijn buik en zijn gezicht. „Waar zijn het blanke meisje en de Chinees?" vroeg hij. „Er is hier geen blank meisje, en geen Chinees." „Waar zijn ze?" „Ik weet niet waar u het over hebt." „Je liegt. Je zult gauw genoeg de waarheid vertellen." Hij beval een sergeant hem een paar bamboesplinters te brengen, en toen hij die had, duwde hij er een onder een nagel van Tiang Umar. De oude man gilde van pijn. „Waar is het blanke meisje?" vroeg de Jap. „Ik ken geen blank meisje," hield Tiang Umar vol. De Jap duwde nog een splinter onder een andere nagel, maar de oude man bleef volhouden dat hij niets van een blank meisje wist. Toen Sokabe zich gereed maakte de marteling voort te zetten, kwam een van de vrouwen van het hoofd naar voren en wierp zich aan zijn voeten. Ze was een oude vrouw - de oudste vrouw van Tiang Umar. „Als u hem geen pijn meer doet, zal ik u vertellen waar u het blanke meisje en de Chinees kunt vinden," zei ze. „Dat klinkt beter," antwoordde Sokabe. „Hoe?" „Alam weet waar ze schuil houden," zei de oude vrouw. Corrie en Sing Tai zaten in de opening van hun grot. Het was al een week geleden sinds Alam voedsel had gebracht, en ze verwachtten hem ieder ogenblik met eieren wellicht, en varkensvlees, of een stuk hondevlees. Corrie hoopte dat hij eieren en een kip zou brengen. 11
„Heel gauw iemand komen," zei Sing Tai, terwijl hij scherp luisterde. „Te veel. Kom terug in grot." Alam wees naar de grot. De tranen sprongen in zijn ogen. Als alleen zijn eigen leven op het spel had gestaan, zou hij gestorven zijn voor hij ooit deze gehate aapmannen naar de schuilplaats zou hebben gebracht van het meisje dat hij aanbad. Maar de luitenant had gedreigd dat hij iedereen in het dorp zou vermoorden als hij het niet deed, en Alam wist dat hij woord zou houden. Hideo Sokabe en zijn mannen kwamen de grot binnen, Sokabe met getrokken zwaard, de mannen met bajonetten aan de geweren. In het schemerlicht zag Sokabe een Chinees en een inlandse jongen. Hij sleurde ze mee naar buiten. „Waar is het meisje?" vroeg hij aan Alam. „Hiervoor zul je sterven. Jij en alle dorpsbewoners. Doodt ze!" zei hij tegen zijn mannen. „Nee!" schreeuwde Alam. „Dat is het meisje. Ze draagt alleen maar jongenskleren." Sokabe scheurde Corries bloes open. Toen grinnikte hij. Een soldaat reeg Sing Tai aan zijn bajonet en het detachement marcheerde weg met zijn gevangene. 2 Sergeant Joe 'Datbum' Bubonovitch uit Brooklyn, assistent-mecano en boordschutter, stond in de schaduw van de vleugel van 'Lovely Lady' met de andere leden van de bemanning van de grote Liberator. „Ik vond het erg aardige jongens," zei hij tegen gevechtskoepelschutter sergeant-majoor Tony 'Shrimp' Rosetti uit Chicago, met wie hij het kennelijk oneens was. „O ja? Dan was Geo'ge Toid zeker ook zo'n fijne vent. We hebben eens een burgemeester in Chicago gehad die die vent uitdaagde om over te komen. Hij zei dat ie 'm een slag op zijn toeter zou verkopen." „Je haalt de boel een beetje door elkaar, Shrimp." „O ja? Nou, het bevalt me niks zo'n ellendige Engelsman rond te vliegen in de 'Lovely Lady'. En hij is nog een hertog ook of zo iets, heb ik gehoord." „Ik geloof dat je hertog er juist aankomt," zei Bubonovitch. Een jeep stopte onder de vleugel van de B-24, en drie officieren stapten uit - een kolonel van de Royal Air Force, een kolonel en een majoor van de Americain Air Force. Kapitein Jerry Lucas uit Oklahoma City, piloot van de 'Lovely Lady', deed een stap naar voren en de AAF-kolonel stelde hem voor aan kolonel Clayton. 12
„Klaar, Jerry?" vroeg de Amerikaanse kolonel. „Klaar, meneer." Het grondpersoneel liet een laatste liefdevolle blik glijden over instrumenten en kanonnen en sprong toen door de open luiken van het bommenruim naar buiten. De bemanning klom aan boord. Kolonel John Clayton vloog als waarnemer mee met een fotoverkenningsvlucht boven het door de Japanners bezette gebied van Sumatra in Nederlands-Indië, vanaf een luchthaven i n . . . (verboden door de censuur). Hij liep naar voren, naar de cockpit, en stond tijdens het opstijgen achter de piloten. Gedurende de lange vlucht nam hij van tijd tot tijd de plaats in van de copiloot en soms van de piloot. Hij praatte met de navigator en de marconist. Hij liep voorzichtig over het looppad in het bommenruim, tussen de reserve-benzinetanks door, die ze nodig hadden voor de lange vlucht. Ze hadden geen bommen bij zich. Shrimp en Bubonovitch, de staartschutter en de andere boordschutter lagen lui tegen de reddingsboten en parachutes. Shrimp was de eerste die Clayton binnen zag komen. „Pst!" waarschuwde hij. „Daar komt de hertog." Clayton liep om de gevechtskoepel heen, stapte over Shrimp en Bubonovitch heen en bleef staan naast de fotograaf, die aan zijn toestel zat te morrelen. Geen van de gewone soldaten stond op. Als een gevechtsvliegtuig opstijgt, blijven de militaire formaliteiten op de grond. De fotograaf, een sergeant van de Verbindingsdienst, keek op en glimlachte. Clayton glimlachte terug en ging naast hem zitten. Het lawaai van de motoren was oorverdovend. Door zijn mond vlak bij het oor van de fotograaf te houden en hard te schreeuwen, kon Clayton zich verstaanbaar maken. Hij stelde een paar vragen over de camera. De fotograaf schreeuwde het antwoord terug. Een B-24 in de lucht is niet bepaald bevordelijk voor een rustig gesprek, maar Clayton kreeg de inlichtingen die hij verlangde. Hij ging op de rand van een reddingsboot zitten tussen Shrimp en Bubonovitch en liet een pakje sigaretten rondgaan. Alleen Shrimp weigerde. Bubonovitch gaf Clayton vuur. Shrimp keek hem vol afkeer aan. Hij dacht aan George the Third - George de Derde - maar kon zich niet herinneren wat die had gedaan. Hij wist alleen dat hij de pest had aan de Engelsen. Schreeuwend vroeg Clayton aan Bubonovitch hoe hij heette en waar hij vandaan kwam. Toen Bubonovitch antwoordde: „Uit Brooklyn," knikte hij. „Ik heb veel gehoord over Brooklyn," zei hij. Even later liet Bubonovitch de Engelse kolonel foto's zien van zijn vrouw en baby. Daarna tekenden ze eikaars drankrekeningen. 13
De andere boordschutter, de staartschutter en de fotograaf deden ook mee. Alleen Shrimp hield zich op een afstand en bleef superieur voor zich uitkijken. Toen Clayton naar voren was gegaan, merkte Shrimp op dat hij zijn drankrekening net zo lief door Tojo of door Hitler liet tekenen als door zo'n 'vuile Engelsman'. „Hij is een beste vent," zei de staartschutter. Het was ochtend toen ze de noordwestpunt van Sumatra in zicht kregen. Het was een schitterende dag om foto's te nemen. Er hingen wolken boven de bergen, die de ruggegraat vormen van het ruim vijftienhonderd kilometer lange eiland, dat dwars over de evenaar loopt, ten zuiden en ten westen van het Maleise schiereiland. Maar voor zover ze konden zien, was het aan de kust onbewolkt. En het was vooral de kust die hen interesseerde. De Japanners waren kennelijk volkomen overrompeld, want ze waren al een halfuur aan het fotograferen voor het afweergeschut in werking kwam. En erg effectief was het vooralsnog niet. Maar naarmate ze verder langs de kust vlogen, werd het afweervuur heviger en accurater. Een paar granaatscherven drongen in het vliegtuig, het geluk liet hen echter nog niet in de steek. Bij Padang kwamen er drie Zeros op hen af. Bubonovitch kreeg de leider te pakken. Ze zagen het toestel in brand vliegen en ter aarde storten. De andere twee vlogen weg en bleven op veilige afstand. Toen keerden ze om. Maar het afweervuur werd steeds heviger. De binnenste stuurboordmotor werd getroffen en de granaatscherven vlogen hun om de oren. Lucas' kogelvrije vest was zijn redding. De co-piloot werd in het gezicht getroffen: De navigator maakte de veiligheidsriem van de co-piloot los en trok hem uit de cockpit, om de eerste hulp toe te dienen. Hij was al dood. Het afweergeschut was nu zo dichtbij, dat het grote toestel steigerde als een paard. Om het afweervuur te vermijden koerste Lucas het binnenland in, van de kust vandaan, waar het meeste afweergeschut stond opgesteld. In het binnenland hingen ook wolken boven de bergen, waarin ze zich konden verschuilen als ze omkeerden om naar huis terug te gaan. Naar huis! Liberators hadden vele vluchten afgelegd met drie motoren. De drieëntwintig jaar oude kapitein moest snel denken. Het was een bliksemsnelle beslissing, maar hij wist dat die juist was. Hij beval alles over boord te gooien, behalve hun parachutes. Machinegeweren, kanonnen, munitie, reddingsboten, alles. Het was hun enige kans om de basis te bereiken. Over Zeros maakte Lucas zich niet bezorgd. Die bleven gewoonlijk op een veilige afstand van zware bommenwerpers. Behalve één stuk 14
water, de Straat van Malakka, kon hij vlak bij land blijven. Hij zou langs de noordwestkust van Malakka vliegen. Als ze dan boven het water naar beneden moesten springen, waren ze vlak bij de kust. Hun zwemvesten waren dan wel voldoende. Daarom vond hij dat hij de reddingsboten wel over boord kon gooien. Toen ze koers zetten naar de bergen en de wolken, werd het afweergeschut steeds feller. De Japanners hadden kennelijk het plan door. Lucas wist dat sommige bergtoppen bijna vierduizend meter hoog waren. Hij vloog nu op zesduizend meter, maar verloor snel hoogte. Het afweergeschut hadden ze tenminste achter zich gelaten. Ze waren nog niet boven de bergen, of een batterij op een berg nam hen onder vuur. Lucas hoorde een verschrikkelijk gekraak en het toestel helde angstwekkend over. Vertwijfeld morrelde hij aan de instrumenten. Hij sprak over de boordradio en vroeg om een verslag. Er kwam geen antwoord. De boordradio werkte niet meer! Hij stuurde de marconist naar achteren om de schade op te nemen. Clayton, die op de plaats van de co-piloot zat, hielp met de instrumenten. De gezamenlijke kracht van beide mannen was nodig om te zorgen dat het schip niet over de kop sloeg. Lucas riep naar de navigator: „Zorg dat iedereen eruit springt! Dan spring je zelf." De navigator stak zijn hoofd in de neus van het toestel en zei tegen de voorste schutter dat hij moest springen. De schutter was dood. De marconist kwam terug. „Die hele verdomde staart is er afgeschoten," zei hij. „Butch en de fotograaf zijn naar beneden gestort." „Oké," zei Lucas. „Spring, en vlug!" Toen wendde hij zich tot Clayton. „U kunt ook beter springen, meneer." „Ik wacht op u, als u er geen bezwaar tegen hebt. kapitein," zei Clayton. „Spring!" snauwde Lucas. Clayton glimlachte. „Tot uw orders!" antwoordde hij. „Ik heb de luiken van het bommenruim geopend," zei Lucas. „Dat is makkelijker. Maar schiet op." Clayton bereikte het looppad in het bommenruim. Het toestel lag op één vleugel en viel naar beneden. Ieder ogenblik kon het in een vrille raken. Eén man kon het toestel niet houden. Hij wilde wachten tot Lucas sprong - tot de allerlaatste minuut. Het was de laatste minuut. Het toestel helde over en wierp Clayton uit het looppad. Zijn lichaam kwam tegen de zijkant van het bommenruim aan en hij rolde de lucht in. Bewusteloos stortte hij naar beneden, zijn dood tegemoet. Zijn lichaam viel door dichte, donkere wolken. 'Lovely Lady', wier 15
drie motoren nog ronkten, viel langs hem heen. Als het toestel nu op de grond terechtkwam, zou het beslist in vlammen opgaan. De vijand zou er niets van kunnen leren en er niets uit kunnen redden. Clayton kwam weldra bij uit zijn bewusteloze toestand. Het duurde een paar seconden voor hij zich realiseerde waar hij zich bevond. Het was of hij wakker werd in een vreemde kamer. Hij was door het wolkendek heen gevallen en bevond zich nu in een stromende tropische regen. Misschien had hij zijn redding te danken aan die koude regen. Misschien bracht die regen hem tijdig tot bezinning, zodat hij nog net op tijd aan het koord kon trekken. De parachute plooide zich uit boven zijn hoofd en zijn lichaam schokte hevig door de plotselinge onderbreking van zijn val. Vlak onder hem bevond zich een dicht bladerdek, dat zachtjes golfde onder de hevige regen. Een paar seconden later stortte zijn lichaam door de bladeren en takken, tot zijn parachute bleef haken en hij op tientallen meters boven de grond bengelde. Zo dicht was hij bij de dood geweest. Tegelijkertijd hoorde hij op een paar honderd meter afstand een hevig gekraak en gescheur, en dan een daverende knal, die werd gevolgd door een enorme vuurmassa. 'Lovely Lady's' brandstapel verlichtte het troosteloze, druipende bos. Clayton greep een smalle tak en hees zichzelf op een grotere tak, die hem zou kunnen dragen. Hij gespte het draagstel van de parachute los en deed het zwemvest af. Zijn uniform en onderkleding waren doornat. Tijdens de val had hij zijn pet verloren. Hij trok zijn schoenen uit en gooide ze weg. Zijn pistool en ammunitie volgden. Daarna sokken, tuniek, broek en onderkleding. Hij hield alleen een smalle gordel om en zijn mes in de schede. Hij klom omhoog om de parachute los te maken. Hij sneed alle touwen los, rolde de zijde op tot een kleine bundel en bond die met de touwen op zijn rug. Toen daalde hij af naar de grond. Hij sprong met gemak van tak tot tak. Van de laatste takken hingen lange lianen naar beneden. Hij klom erlangs met de lenigheid van een aap. Uit de zijde van de parachute maakte hij een lendendoekje. Een behaaglijk en gelukkig gevoel ging door hem heen. Hij had weer teruggevonden wat hij verloren had. Datgene wat hem het allerliefste was: vrijheid. De kleding van de beschaving, zelfs het uniform van de strijdmachten van zijn land waren voor hem alleen een symbool van slavernij. Ze ketenden hem als de kettingen van een galeislaaf, hoewel hij zijn uniform met trots had gedragen. Maar om er met ere van bevrijd te zijn, was beter. En iets zei hem dat hij zijn land minstens evengoed naakt als in 16
uniform zou kunnen dienen. Waarom zou het noodlot hem anders in dit vijandelijke bolwerk hebben neergelaten? De stromende regen gleed langs zijn gebruinde lichaam en maakte zijn donkere haar in de war. Hij hief zijn gezicht omhoog. Een kreet van verrukking lag op zijn lippen, maar hij uitte hem niet. Hij was in vijandelijk gebied. Zijn eerste gedachte gold zijn kameraden. Zij die in de buurt van het neergestorte toestel waren terechtgekomen, zouden waarschijnlijk wel pogen het te bereiken. Hij liep in die richting. Terwijl hij liep, gleden zijn ogen zoekend over de grond. Hij zocht een bepaalde plant. Hij had niet veel hoop dat hij hem hier zou vinden in dit vreemde, verre land. Maar hij vond hem wel. Hij groeide er zelfs in overdaad. Hij verzamelde er een paar, en wreef de grote bladeren fijn tussen de palmen van zijn handen. Toen wreef hij zijn gezicht, lichaam en benen en hoofd met het sap ervan in. Daarna ging hij verder door de takken van de bomen, waar hij gemakkelijker vooruitkwam dan door het weelderige en in elkaar gegroeide kreupelhout. Even later haalde hij een man in, die naar het verongelukte vliegtuig strompelde. Het was Jerry Lucas. Hij hield vlak boven hem stil en riep hem bij zijn naam. De piloot keek in alle richtingen, behalve omhoog, en zag niemand. Maar hij had de stem herkend. „Waar bent u voor de duivel, kolonel?" „Als ik zou springen, kwam ik op uw hoofd terecht." Lucas keek op en zijn mond viel open. Een bijna naakte reus zat boven hem op een tak. Snel dacht hij: Die vent is gek geworden. Misschien is hij op zijn hoofd terechtgekomen toen hij landde. Misschien is het alleen maar een schok. Hij besloot geen aandacht te schenken aan zijn naaktheid. ,,Alles in orde?" vroeg hij. „Ja," antwoordde Clayton. „En u?" „Zo gezond als een vis." Ze waren maar een klein eindje van de 'Lovely Lady' verwijderd. De vlammen spoten hoog in de lucht en een paar bomen stonden in brand. Toen ze zo dichtbij waren als de hitte toeliet, zagen ze Bubonovitch. Bubonovitch zag Lucas en begroette hem enthousiast. Maar hij zag Clayton niet voor deze uit een boom sprong en voor hem stond. Bubonovitch greep naar zijn .45. Toen herkende hij de Engelsman. „Lieve hemel!" riep hij uit. „Wat is er met uw kleren gebeurd?" „Die heb ik weggegooid." „Weggegooid!" Clayton knikte. „Ze waren nat en ongemakkelijk. Ze wogen te zwaar." 17
Bubonovitch schudde zijn hoofd. Zijn blik gleed langs de Engelsman. Hij zag het mes. „Waar is uw revolver?" vroeg hij. „Die heb ik ook weggegooid." „U bent gek," zei sergeant-majoor Bubonovitch. Lucas, die achter Clayton stond, schudde vertwijfeld zijn hoofd tegen zijn bemanningslid. Maar de opmerking scheen Clayton niet te hinderen, zoals de piloot had gevreesd. Hij zei alleen: „Nee, zo gek ben ik niet. U zult het uwe ook wel spoedig weggooien. Binnen vierentwintig uur is het roestig en onbruikbaar. Maar gooi uw mes niet weg. En zorg dat het schoon blijft en scherp. Het kan doden en het maakt minder lawaai dan een .45." Lucas keek naar de vlammen die uit zijn geliefde vliegtuig lekten. „Zijn ze er allemaal uit?" vroeg hij aan Bubonovitch. „Ja. Luitenant Burnham en ik zijn samen gesprongen. Hij moet hier ergens in de buurt zijn. Alle overlevenden zijn eruit." Lucas hief zijn hoofd op en schreeuwde: „Hier is Lucas! Hier is Lucas!" Vaag klonk ergens een antwoord: „Rosetti aan Lucas! Rosetti aan Lucas! Haal me in vredesnaam hier uit!" „Oké!" schreeuwde Lucas. De drie mannen gingen op weg in de richting van Rosetti's stem. Ze vonden hem hangend in het draagstel van de parachute, een goede zestig meter boven de grond. Lucas en Bubonovitch keken omhoog en krabden eens op hun hoofd, figuurlijk althans. „Hoe krijgen jullie me naar beneden?" vroeg Shrimp. „Damifino," zei Lucas. „Na een tijdje word je wel rijp en dan val je vanzelf naar beneden," zei Bubonovitch. „Leuk ben je, hoor! Waar heb je die sukkel zonder kleren vandaan?" „Dat is kolonel Clayton, achterlijke henkie." „O!" Merkwaardig hoeveel minachting een woord van één letter kan uitdrukken. En sergeant-majoor Tony Rosetti wist het erin te leggen. Je kon het niet mis verstaan. Lucas bloosde. Clayton glimlachte. „Is de jongeman allergisch voor Engelsen?" „Neemt u het hem maar niet kwalijk kolonel. Hij weet niet beter. Hij komt uit een voorstad van Chicago, die Cicero heet." „Hoe ben je van plan me naar beneden te krijgen?" vroeg Shrimp weer. „Dat is nu precies wat ik niet weet," antwoordde Lucas. „Misschien kunnen we morgen wat bedenken," opperde Bubonovitch. „Je wilt me toch zeker niet de hele nacht hier laten hangen?" jammerde de gevechtskoepel-schutter. 18
„Ik haal hem wel naar beneden," zei Clayton. Van de boom waarin Shrimp hing, hingen geen lianen naar beneden die zo dicht bij de grond kwamen dat Clayton erbij kon. Hij liep naar een andere boom en slingerde zich als een aap door de takken. Toen vond hij een losse liaan, die ongeveer vijftien meter boven de grond hing. Hij probeerde hem eens en toen hij stevig genoeg bleek te zijn zwaaide hij eraan weg, zich met zijn voeten afzettend tegen de boom. Twee keer probeerde hij een liaan te pakken die in de boom van Shrimp hing. Zijn uitgestrekte vingers raakten de liaan aan, maar meer niet. De derde keer sloten zijn vingers zich eromheen. Evenals de vorige keer probeerde hij of de liaan sterk genoeg was. Dan, met de eerste liaan om zijn arm geslagen, klom hij naar Shrimp. Toen hij tegenover hem was, kon hij er nog steeds niet helemaal bij. Shrimp hing te ver van de stam af. Clayton gooide hem het eind van de liaan toe die hij had meegenomen. „Pak aan," zei hij, „en hou je vast." Rosetti pakte de liaan en Clayton trok hem naar zich toe tot hij een punt van de parachute kon grijpen. Clayton zat op een stevige tak. Hij trok Rosetti naast zich. „Gesp het draagstel van je parachute los en doe je zwemvest af," beval hij. Toen Shrimp dat had gedaan, wierp Clayton hem over zijn schouder, pakte de liaan die hij van de andere boom had meegenomen en liet zich van de tak glijden. „Potverdrie!" gilde Rosetti, terwijl ze door de ruimte zweefden. Met één hand greep Clayton een zwaaiende tak en bracht hen tot stilstand. Daarna klom hij langs de liaan naar beneden. Toen hij Rosetti van zijn schouder liet glijden, zakte de jongen in elkaar. Hij kon niet meer op zijn benen staan. Hij trilde als een espeblad. Lucas en Bubonovitch keken sprakeloos toe. „Als ik het niet met mijn eigen ogen had gezien, zou ik het nooit hebben geloofd," zei de piloot. „Ik geloof het nog steeds niet," zei Bubonovitch. „Zullen we de anderen gaan zoeken?" vroeg Clayton. „We moeten proberen ze te vinden en dan maken dat we bij het brandende vliegtuig wegkomen. Die rook is kilometers in de omtrek te zien, en de Jappen weten precies wat het is." Een paar uur lang zochten en riepen ze, maar zonder resultaat. Vlak voor het donker werd, stuitten ze op het lichaam van luitenant Burnham, de navigator. Zijn parachute was niet opengegaan. Met hun messen groeven ze een ondiep graf. Ze wikkelden hem in zijn parachute en begroeven hem. Jerry Lucas sprak een kort gebed. Daarna gingen ze weg. 19
Zwijgend volgden ze Clayton. Zijn blik gleed onderzoekend langs de bomen. Het was duidelijk dat hij iets zocht. Ze schenen plotseling allemaal een onbeperkt vertrouwen te stellen in de Engelsman. Shrimp hield zijn ogen geen seconde van hem af. Wat zou de stoere jongen uit Cicero denken? Hij had geen woord gezegd sinds zijn redding uit de boom. Hij had Clayton zelfs niet bedankt. Het had opgehouden met regenen en de muggen zwermden om hen heen. „Ik begrijp niet hoe u dat uithoudt, kolonel," zei Lucas. Hij sloeg naar de muggen die op zijn gezicht en handen zaten. „Sorry!" riep Clayton uit. „Ik had het u willen laten zien." Hij zocht om zich heen en ontdekte een paar van de planten die hij eerder op de middag had geplukt. „Maak die bladeren fijn," zei hij, „en wrijf alle blootgestelde delen van het lichaam in met het sap. Dan hebt u geen last meer van de muggen." Even later vond Clayton wat hij zocht - bomen met in elkaar gegroeide takken die een meter of zes boven de grond hingen. Hij zwaaide met gemak omhoog en begon een platform te bouwen. „Als een van jullie boven kan komen, kan hij me helpen. Het moet klaar zijn voor het donker wordt." „Wat is het?" vroeg Bubonovitch. „Hier moeten we vannacht slapen. Misschien nog wel veel meer nachten." De drie mannen klommen langzaam en onhandig omhoog. Ze sneden dunne takken af en legden die over de takken die Clayton had uitgezocht, zodat ze een stevig platform kregen van drie bij twee meter. „Zou het niet makkelijker zijn geweest om een schuilplaats op de grond te bouwen?" vroeg Lucas. „Veel makkelijker," gaf Clayton toe. „Maar als we dat hadden gedaan, zou een van ons voor het krieken van de ochtend dood zijn geweest." „Waarom?" vroeg Bubonovitch. „Omdat hier tijgers zijn." „Waarom denkt u dat?" „Ik heb ze de hele middag al geroken." Sergeant-majoor Rosetti wierp een snelle blik op Clayton en wendde toen gauw zijn blik af.
20
3 De Engelsman knoopte verschillende lappen van de parachute aan elkaar, tot ze een touw hadden dat tot op de grond reikte. Hij gaf het eind van het touw aan Bubonovitch. „Ophalen als ik het zeg, sergeant," zei hij. Toen sprong hij snel op de grond. „Geroken!" zei sergeant-majoor Rosetti minachtend. Clayton verzamelde een flinke bos grote bladeren, bond die aan het eind van het touw en beval Bubonovitch het touw op te trekken. Hij maakte nog drie bossen en liet ze omhoogtrekken, toen ging hij terug naar het platform. Met behulp van de anderen spreidde hij een deel van de bladeren uit op het platform en van de rest maakte hij een dak. „Morgen krijgen we vlees," zei Clayton. „Ik weet niet precies wat voor groenten en fruit hier groeit. Een paar soorten maar. We zullen moeten opletten wat de apen eten." Apen waren er genoeg. Ze waren er de hele middag geweest babbelend, scheldend en de pas aangekomenen bekritiserend. „Ik herken een eetbare vrucht," zei Bubonovitch. „Zie je? In die boom naast ons, Durio zibethinus, durian genaamd. Die siamang is bezig hem te eten - Symphalangus syndactylus - de zwarte gibbon uit Sumatra, de grootste gibbonsoort die er is." „Hij is weer aan de gang," zei Shrimp. „Hij kan geen mier een mier noemen." Lucas en Clayton glimlachten. „Ik zal wat van die Durio zibethweet-ik-veel halen," zei de laatste. Hij zwaaide lenig in de aangrenzende boom en verzamelde vier van de grote prikkende durians. Een voor een gooide hij ze naar zijn kameraden. Toen slingerde hij terug. Rosetti was de eerste die de zijne opensneed. „Hij stinkt," zei hij. „Zo'n honger heb ik nu ook weer niet." Hij maakte een beweging of hij hem wilde weggooien. „Hij is bedorven." „Wacht," waarschuwde Bubonovitch. „Ik heb erover gelezen. Ze stinken wel, maar smaken goed. De inboorlingen roosteren het zaad van de durians, net als kastanjes." Clayton had aandachtig naar Bubonovitch geluisterd. Terwijl ze het fruit aten, dacht hij: Wat een land! Wat een leger! Een sergeant die praat als een professor aan de universiteit - en die bovendien nog uit Brooklyn komt! Hij dacht ook hoe slecht de rest van de wereld Amerika eigenlijk kende - de Nazi's wel het minst van allen. Nozems, playboys, een decadent volk! Hij dacht hoe dapper die jongens gevochten hadden, hoe Lucas had gewacht tot zijn bemanning en passagier eruit waren voor hij zelf had gesprongen. Hoe de jongen een hopeloze strijd had geleverd om zijn vliegtuig te redden. 21
Het was donker geworden. De geluiden en stemmen van de jungle klonken nu heel anders. Overal was er beweging om hen heen - ongezien, steels. Een hol, grommend gehoest klonk aan de voet van de boom. „Wat was dat?" vroeg Shrimp. „Strepen," zei Clayton. Shrimp wilde vragen wat 'strepen' waren, maar tot dusver had hij nog niet het woord gericht tot de Engelsman. Eindelijk kreeg zijn nieuwsgierigheid toch de overhand. „Strepen?" vroeg hij. „Tijger." „Barst! Bedoel je dat daar beneden een tijger rondloopt?" „Ja, twee." „Barst! Ik heb eres een gezien in de dierentuin van Chicago. Het zal wel niet erg gezond wezen daar beneden. Ik heb gehoord dat ze mensen eten." „We hebben het aan u te danken, kolonel, dat we veilig hier boven zitten," zei Jerry Lucas. „Ik denk dat we maar een onbeholpen stelletje zouden zijn zonder hem," zei Bubonovitch. „Ik heb een verrekte hoop geleerd bij de jungle-opleiding van kolonel Saffaran," zei Shrimp, „maar niks over tijgers." „Ze jagen meestal 's nachts," legde Clayton uit. „Dan moet je op je hoede zijn." Na een tijdje zei hij tegen Bubonovitch: „Uit wat ik over Brooklyn heb gelezen, had ik afgeleid dat mensen uit Brooklyn een geheel eigen uitspraak van het Engels hadden. Maar u spreekt als ieder ander." „U ook," zei Bubonovitch. Clayton lachte. „Ik ben niet in Oxford opgeleid." „Bum heeft een betere opleiding gehad dan de meesten in Brooklyn," verklaarde Lucas. Bubonovitch en Rosetti vielen in slaap. Clayton en Lucas bleven met bungelende benen op de rand van het platform zitten. Ze maakten plannen voor de toekomst. Ze waren het erover eens dat hun beste kans was als ze een boot van bevriende inboorlingen konden krijgen (als ze die konden vinden) aan de zuidwestkust van het eiland, en dan te proberen naar Australië te komen. Ze spraken ook over andere dingen. Lucas vertelde over zijn bemanning. Zijn stem klonk vol trots, maar hij maakte zich bezorgd over degenen die ze niet hadden kunnen vinden. De doden waren dood, daar viel niets meer aan te doen. Maar Clayton hoorde aan zijn gespannen stem hoe hij het zich aantrok. Hij had 't ook over Rosetti. „Hij is een goeie jongen," zei hij, „en een voortreffelijk schutter voor de gevechtskoepel. Bum beweert 22
dat het ministerie van oorlog ze speciaal zou moeten kweken, een kruising van dwergen met pygmeeën. Shrimp heeft het DFC - Distinguished Flight Cross - en het Oorlogskruis met drie gespen. Ja, hij is een beste jongen." „Hij is niet erg dol op Engelsen," lachte Clayton. „Met al die Ieren en Italianen in Chicago is dat niet zo verwonderlijk. En Shrimp heeft nooit de kans gehad veel te leren. Zijn vader werd in Cicero gedood tijdens een bende-oorlog toen hij nog klein was, en ik geloof dat zijn moeder niet veel meer dan een bendeliefje was. Ze moest niets van Shrimp hebben, en hij niet van haar. Maar met zo'n achtergrond neem ik m'n petje voor hem af. Hij heeft niet veel ontwikkeling, maar hij is op het rechte pad gebleven." „Bubonovitch interesseert me," zei de Engelsman. „Hij is een buitengewoon intelligent man." „Ja. Hij is niet alleen intelligent, maar ook goed ontwikkeld. Dat hoeft niet altijd samen te gaan. Bubonovitch is afgestudeerd aan de universiteit van Columbia. Daar heeft zijn vader, een onderwijzer, voor gezorgd. Bum kreeg belangstelling voor het Amerikaanse Museum voor Natuurlijke Historie in New York, toen hij nog op het lyceum was. Hij heeft zich toen gespecialiseerd in zoölogie, botanie, anthropologie en wat iemand nog meer voor ologiën moet kennen voor een museum. Toen hij afgestudeerd was, kreeg hij daar een baan. Hij vindt het enig om alles bij de wetenschappelijke naam te noemen, alleen om Shrimp te ergeren." „Dan is het waarschijnlijk maar goed voor sergeant Rosetti's bloeddruk dat ik geen Oxfords accent heb," zei Clayton. Terwijl Corrie van der Meer als gevangene werd meegevoerd door het oerwoud, had ze maar twee problemen: Hoe ze moest ontsnappen, en hoe ze er een eind aan kon maken als ze niet kon ontsnappen. Alam, die naast haar liep, sprak met haar in zijn eigen taal, die zij begreep, maar de Japanners niet. „Vergeef me," smeekte hij, „dat ik ze naar u toe heb gebracht. Ze martelden Tiang Umar, maar hij wilde niets zeggen. Toen kon zijn oudste vrouw het niet langer verdragen en ze verklapte dat ik wist waar u verborgen zat. Ze zeiden dat ze het hele dorp zouden uitmoorden als ik ze niet naar uw schuilplaats bracht. Wat kon ik doen?" „Je hebt goed gehandeld, Alam. Sing Tai en ik zijn maar met ons tweeën. Het is beter dat er twee mensen sterven dan een heel dorp." „Ik wil niet dat u sterft," zei Alam. „Ik sterf liever zelf." 23
Het meisje schudde haar hoofd. „Mijn enige vrees," zei ze, „is dat ik geen kans zie om te sterven - op tijd." Luitenant Sokabe bracht de nacht door in de kampong van Tiang Umar. De dorpsbewoners keken somber en dreigend voor zich uit. Sokabe plaatste dus twee schildwachten voor de deur van de hut waar hij en zijn gevangene sliepen. Om iedere mogelijkheid uit te sluiten dat ze zou ontvluchten, had hij ook nog haar polsen en enkels vastgebonden. Maar verder raakte hij haar niet aan. Hij had een gezonde angst voor kapitein Tokujo Matsuo, wiens opvliegende karakter berucht was. En hij had een plan. Toen hij de volgende ochtend op weg ging, nam hij Alam mee als tolk, voor het geval hij er onderweg een nodig zou hebben. Corrie was blij met zijn gezelschap. Ze praatten samen en Corrie vroeg Alam of hij weieens van die guerrila-bendes had gezien, waar ze een paar keer over had gehoord, bendes die waren samengesteld uit Nederlanders die de bergen in waren gevlucht. „Nee, ik heb ze nooit gezien, maar ik heb er wel over gehoord. Ze hebben al een hoop Japanners vermoord. Het zijn mensen die vechten met de moed der wanhoop. De Japanners bieden de inboorlingen hoge beloningen als ze hun schuilplaatsen verraden, dus wantrouwen de guerrilla's alle inlanders die ze niet kennen. Er wordt beweerd dat een inboorling die in hun handen valt, nooit meer terugkeert naar zijn dorp, tenzij ze weten dat ze hem kunnen vertrouwen. Het is ze moeilijk kwalijk te nemen. Ik heb ook gehoord dat er veel inboorlingen zijn die zich bij hen aansluiten. Nu we weten dat de Groot Aziatische Gemeenschappelijke Welvaart alleen voor de Japanners is, haten wij ze." Ze kwamen langs de plek waar het dorp van Taku Muda had gestaan. Aan niets was te zien dat iemand daar ooit had gewoond, de jungle had het volkomen overwoekerd. „Dat is de welvaart die de Japanners ons brengen," zei Alam. De tijd verstreek. Ze liepen in een tropische regenval onder een donkere hemel. Het sombere woud stonk naar rottende planten. Het wasemde de adem uit van de dood. De dood! Het meisje wist dat iedere stap haar dichter bij die dood bracht. Tenzij - de hoop sterft niet snel in het hart van de jeugd. Maar tenzij wat? Ze hoorde het geluid van ronkende motoren boven haar hoofd. Ze was gewend aan dat geluid. De Jappen vlogen altijd over het eiland. Toen klonk in de verte een hevige dreun en een scheurend geluid, gevolgd door een hevige explosie. Ze hoorde de motoren niet meer. Ze dacht natuurlijk dat het een vijandelijk vliegtuig was en keek voldaan naar de lucht. De Jappen praatten opgewonden door elkaar. 24
Luitenant Sokabe overwoog even of hij op onderzoek zou uitgaan en sprak erover met een sergeant. Tenslotte besloot hij dat ze het vliegtuig nooit zouden kunnen vinden in deze jungle. Het was veel te ver weg. Het was bijna donker toen ze de kampong bereikten, die kapitein Tokujo Matsuo had gevorderd voor zijn detachement. Hij stond in de deur van het huis dat twee officieren als hun verblijfplaats hadden ingericht en zag het kleine groepje naderen. Hij riep tegen Sokabe: „Waar zijn de gevangenen?" De luitenant pakte Corrie ruw bij de arm en sleurde haar mee naar de kapitein. „Hier," zei hij. „Ik stuurde je uit op een Chinees en een blond Hollands meisje, en je komt terug met een zwartharige inboorling. Leg me dat eens uit." „De Chinees hebben we gedood," zei Sokabe. „Dit is het Hollandse meisje." „Ik heb geen tijd voor grapjes, idioot," snauwde Matsuo. Sokabe duwde het meisje de ladder op, die naar de deur voerde. „Ik maak geen grapjes," zei hij. „Dit is het meisje. Ze heeft zich vermomd door haar haar zwart te verven en de kleren van een inlandse jongen aan te trekken. Kijk maar!" Ruw maakte hij met zijn vuile vingers een scheiding in Corries haar en liet de blonde kleur zien waar het haar begon uit te groeien. Matsuo bekeek het meisje aandachtig. Toen knikte hij. „Goed, zei hij. „Ik houd haar." „Ze is van mij," zei Sokabe. „Ik heb haar gevonden en hier gebracht. Ze is van mij." Matsuo spuwde op de grond. Zijn gezicht werd vuurrood. Hij wist zich echter te beheersen. „U gaat te ver, luitenant Sokabe," zei hij. „Ik ben degene die hier beveelt. Ik ben de bevelvoerend officier. U zoekt onmiddellijk een ander verblijf en laat het meisje hier." „U mag dan wel kapitein zijn," zei Sokabe, „maar door de enorme omvang van het keizerlijke leger en de vele gesneuvelden zijn veel officieren van lage afkomst. Mijn doorluchtige voorouders waren samurais. Mijn doorluchtige oom is generaal Hideki Tojo. Uw vader en al uw ooms zijn boeren. Als ik een brief schrijf aan mijn doorluchtige oom, bent u niet langer kapitein. Krijg ik het meisje?" Moordlust sprak uit Matsuo's ogen. Maar hij besloot zijn woede te onderdrukken tot het tijdstip waarop Sokabe door een ongeluk om het leven zou komen. „Ik dacht dat we vrienden waren," zei hij, „en nu keert u zich tegen mij. Laten we niet overhaast handelen. Dat meisje is 25
waardeloos. Afstammelingen van de goden horen geen ruzie te maken over zo'n laaggeboren wezen. Laten we de beslissing aan onze kolonel overlaten. Hij komt hier binnenkort op een inspectietocht." En voor hij hier is, dacht Matsuo, zal jou een ongeluk overkomen. „Dat is goed," stemde Sokabe toe. Het zou heel triest zijn, dacht hij, als mijn kapitein zou sterven voor de kolonel arriveert. Het meisje begreep niets van wat er werd gezegd. Ze wist niet dat ze voorlopig veilig was. De volgende ochtend vroeg verliet Alam de kampong om naar zijn dorp terug te keren. 4 Jerry Lucas werd wakker door een hevig geschommel van het platform. Bubonovitch en Rosetti werden eveneens wakker. „Wat zullen we nou hebben!" riep de laatste uit. Bubonovitch keek om zich heen. „Ik zie niets." Jerry leunde ver over de rand en keek op. Vlak boven zijn hoofd zag hij een grote zwarte schaduw, die hevig aan de boom schudde. „Lieve hemel!" riep hij uit. „Zien jullie hetzelfde wat ik zie?" De andere twee keken omhoog. „Barst!" zei Rosetti. „Wat een smoelwerk! Ik wist niet dat apen zo groot konden zijn." „Dat is geen aap stommerd," zei Bubonovitch. „Dat is een Pongo pygmaeus, maar ik heb niet lang genoeg gestudeerd om te weten waarom het een pygmaeus is. Volgens mij moet het een Pongo giganteum zijn." „Praat Amerikaans," bromde Shrimp. „Het is een orang-oetan, Shrimp," zei Lucas. „Afgeleid van het Maleise oran utan, wat wilde man betekent," voegde Bubonovitch eraan toe. „Wat wil-ie?" informeerde Shrimp. „Waarom zit-ie potverdrie zo aan die boom te schudden? Probeert-ie soms of hij ons eruit kan schudden? Barst! Wat een smoel! Is het een menseneter, perfesser Bubonovitch?" „Voornamelijk een herbivoor," antwoordde Bubonovitch. Rosetti wendde zich tot Lucas. „Eten apen mensen, kapitein?" „Nee," antwoordde Lucas. „Als je ze met rust laat, laten ze jou ook met rust. Maar word niet brutaal tegen die baby. Hij kan je als een twijgje vermorzelen." Shrimp inspecteerde zijn .45. „Hij zal mij niet vermorzelen. Niet zolang ik mijn Dikke Bertha heb." De orang-oetan, die zijn nieuwsgierigheid bevredigd had, ging 26
er langzaam vandoor. Shrimp begon zijn .45 uit elkaar te halen. „Barst! Hij begint al te roesten, net als - " Hij keek om zich heen. „Hé! Waar is de hertog?" „Verdikkeme! Hij is weg," zei Lucas. „Dat had ik niet eens gemerkt." „Misschien naar beneden gevallen," opperde Rosetti, terwijl hij over de rand tuurde. „Het was geen slechte vent voor een Engelsman." „Dat is een hele concessie uit jouw mond," merkte Bubonovitch op. Shrimp ging plotseling overeind zitten en keek naar de beide anderen. „Weet je, ik zat net te denken..." zei hij. „Heeft iemand van jullie die schreeuw gehoord vannacht?" „Ik wel," zei Lucas. „Wat wil je daarmee zeggen?" „Het leek net of er iemand vermoord werd. Vond je niet?" „Tja, het klonk wel enigszins menselijk." „Natuurlijk. Dat is het! De hertog is naar beneden gevallen en een tijger heeft hem te pakken gekregen. Dat was dat geschreeuw!" Bubonovitch wees met zijn vinger. „Daar komt zijn geest." De anderen keken op. „Potverdikkeme!" riep Rosetti uit. „Wat een kerel!" De Engelsman slingerde zich door de bomen naar hen toe. Over zijn schouder hing het karkas van een hert. „Hier is het ontbijt," zei hij. „Tast maar toe." Hij liet het karkas vallen, trok zijn mes en sneed er een royale portie uit. Hij scheurde met zijn krachtige vingers de huid van het vlees, ging in een hoek van het platform zitten en zette zijn sterke tanden in het rauwe vlees. Shrimps mond viel open van verbazing en hij sperde zijn ogen wijd open. „Moet je het niet eerst braden?" vroeg hij. „Waarop?" vroeg Clayton. „Er is hier niets dat droog genoeg is om te kunnen branden. Als je vlees wilt hebben zul je moeten leren het rauw te eten, tot we een permanent kamp hebben gevonden en iets dat wil branden." „Nou," zei Shrimp, „ik geloof dat ik honger genoeg heb." „Ik wil alles weieens proberen," zei Bubonovitch. Jerry Lucas sneed een reepje af en begon erop te kauwen. Clayton keek toe hoe de drie mannen op stukjes van het warme, rauwe vlees zaten te kauwen. „Dat is niet de manier om het te eten," zei hij. „Je moet er stukjes afscheuren die je in hun geheel kunt doorslikken. Niet kauwen." „Waar hebt u dat allemaal geleerd?" vroeg Rosetti. „Van de leeuwen." Rosetti keek even naar de anderen, schudde zijn hoofd en 27
probeerde toen een groot stuk vlees door te slikken. Hij kokhalsde en stikte er bijna in. „Barst!" zei hij, toen hij het stuk eindelijk kwijt was. „Ik ben nooit in de leer geweest bij de leeuwen." Maar daarna ging het beter. „Als je het heel doorslikt, is het niet zo erg," zei Lucas. „Het vult de maag en geeft je kracht," voegde Clayton eraan toe. Hij slingerde naar de boom naast hen en haalde nog wat fruit. Ze aten het nu al met smaak op. „Hierna," zei Shrimp, „is er niks meer dat ik niet door mijn keel kan krijgen." „Ik ben langs een rivier gekomen," zei Clayton. „Daar kunnen we wat drinken. Laten we nu maar gaan. We moeten eerst de omgeving eens verkennen voor we definitieve plannen kunnen maken. Jullie kunnen wat vlees meenemen in je zakken als je denkt dat je straks weer trek krijgt. Maar er is genoeg wild overal. We hoeven geen honger meer te lijden." Niemand wilde vlees meenemen, en Clayton wierp het karkas op de grond. „Voor de strepen," zei hij. De zon scheen en het oerwoud gonsde van leven. Bubonovitch was in zijn element. Hier waren dieren en vogels, die hij had bestudeerd in zijn boeken of die hij dood en opgezet had gezien in de musea. En er waren er veel bij waarvan hij nog nooit had gehoord. „Het is gewoon een wandelend natuur historisch museum," zei hij. Clayton had hen naar de rivier geleid, en nadat ze hun dorst hadden gelest, volgden ze een goed zichtbaar wildspoor, dat Clayton had ontdekt toen hij op jacht was voor hun ontbijt. Het liep naar beneden in de richting die hij en Lucas besloten hadden te zullen volgen - naar de westkust, vele, vele dagmarsen ver. „Er zijn hier de laatste tijd geen mensen geweest," zei Clayton, „maar wel veel andere dieren - olifanten, tijgers, rinocerossen, herten. Op dit spoor heb ik ons ontbijt gevonden." Shrimp had graag willen weten hoe hij het hert had gevangen, maar het drong tot hem door dat hij al veel te vertrouwelijk was geweest met een Engelsman. Waarschijnlijk een vriend van George Toid, dacht hij, en kromp even ineen. Zijn haren rezen te berge als hij eraan dacht wat zijn vrienden wel zouden zeggen als ze dit wisten. Hij moest echter toegeven dat het geen slechte vent was, al was het niet van harte. Ze liepen tegen de wind in, en Clayton bleef staan. Waarschuwend hief hij zijn hand op. „Er loopt een man voor ons," zei hij zachtjes. „Ik zie niemand," protesteerde Rosetti. „Ik ook niet," zei Clayton, „maar hij is er wel." Hij bleef een 28
paar minuten staan. „Hij gaat dezelfde kant op als wij. Ik ga vooruit om hem eens te bekijken. De rest kan langzaam achter me aankomen." Hij slingerde zich in een boom en verdween. „Je ziet niemand, je hoort niemand - en die kerel vertelt je dat er iemand voor je loopt en welke kant hij uitgaat!" Rosetti keek smekend naar Lucas. „Hij heeft zich nog geen enkele keer vergist," zei Jerry. Sing Tai was niet gestorven. De bajonet van de Jap had een afschuwelijke wond veroorzaakt, maar geen vitale delen geraakt. Twee dagen lang lag Sing Tai in een grote bloedplas verscholen in zijn grot. Toen kroop hij naar buiten. Hij leed aan shock, was verzwakt door het bloedverlies en gebrek aan voedsel en water en stond vaak op het punt om flauw te vallen van de pijn. Langzaam sleepte hij zich voort over het pad naar het dorp van Tiang Umar, Oosterlingen berusten makkelijker in de dood dan westerlingen, zo verschillend zijn hun filosofieën. Maar Sing Tai wilde niet sterven. Zolang er nog hoop was dat zijn geliefde meesteres nog leefde en hem nodig had, moest hij in leven blijven. In het dorp van Tiang Umar zou hij misschien iets over haar kunnen horen. Dan zou hij kunnen beslissen of hij wilde leven of sterven. Zo sloeg Sing Tai's trouwe hart verder, al was het nog zo zwakjes. Er waren echter ogenblikken waarop hij zich afvroeg of hij de kracht bezat het dorp te bereiken. Die gedachte bezwaarde hem. Plotseling zag hij tot zijn stomme verbazing een bijna naakte reus voor zich staan. Een gebruinde reus met zwarte haren en grijze ogen. Dit is misschien het einde, dacht Sing Tai. Clayton had zich uit een overhangende boom naar beneden laten vallen. Hij sprak Sing Tai in het Engels aan, en Sing Tai antwoordde in het Engels. In Hong Kong had Sing Tai jarenlang bij Engelsen gewoond. Clayton keek naar de bebloede kleren. Hij zag dat de man op het punt stond van uitputting te bezwijken. „Hoe ben je gewond geraakt?" vroeg hij. „Jap heeft bajonet door me heen gestoken - hier." Hij wees naar de wond in zijn zij. „Waarom?" vroeg Clayton. Sing Tai vertelde het hele verhaal. „Zijn hier Jappen in de buurt?" „Ik niet geloof." „Hoe ver is het dorp waar je heen wilt?" „Niet ver - één kilometer misschien." „Zijn de bewoners van dat dorp de Jappen goed gezind?" „Nee. Haten Jappen." Claytons metgezellen kwamen in zicht. „Zie je wel," zei Lucas. 29
„Hij had alweer gelijk." „Die kerel heeft altijd gelijk," mompelde Shrimp. „Maar ik begrijp niet hoe ie hem dat geflikt heeft - zonder kristallen bol of zo." „Zelfs niet met behulp van spiegels," zei Bubonovitch. Sing Tai keek hen angstig aan toen ze naderbij kwamen. „Dat zijn mijn vrienden," zei Clayton. „Amerikaanse vliegers." „Melikanen!" zuchtte Sing Tai opgelucht. „Nu weet ik zeker wij missie redden." Clayton vertelde het verhaal van Sing Tai aan de anderen. Er werd besloten dat ze verder zouden trekken naar het dorp van Tiang Umar. Clayton nam de Chinees voorzichtig in zijn armen en droeg hem. Toen Sing Tai zei dat ze vlak bij het dorp waren, zette de Engelsman hem neer en zei dat hij moest wachten. Clayton zou vooruitgaan om de boel te verkennen. Het Japanse detachement kon er nog zijn. Maar de Jappen waren er niet meer en hij kwam weldra terug. Tiang Umar ontving hen vriendelijk, toen Sing Tai had verteld wie zij waren. Sing Tai fungeerde als tolk. Tiang Umar vertelde dat de Jappen de vorige ochtend waren vertrokken en het Hollandse meisje en een van de jongemannen uit het dorp hadden meegenomen. Waar ze heen gingen, wist hij niet. Hij wist dat er een Jappenkamp was op een dagmars afstand naar het zuidwesten. Misschien waren ze naar dat kamp gegaan. Als ze in de kampong wilden wachten, wist hij zeker dat de jongen, Alam, zou terugkeren, want de Jappen hadden hem alleen maar meegenomen om als tolk dienst te doen in de dorpen waar ze doorheen trokken. Ze besloten te wachten. Vooral Clayton was er erg op gesteld. Toen het besluit gevallen was, trok hij alleen de jungle in. „Straks komt hij terug met een waterbuffel onder zijn arm," voorspelde Shrimp. Maar toen hij terugkwam, droeg hij alleen een paar taaie dunne takken en wat bamboe. Hiermee en met wat kippeveren en zijden koord, dat hij van Tiang Umar had gekregen, maakte hij een boog, een paar pijlen en een speer. De punten van zijn wapens maakte hij hard in het vuur. Van parachutezij maakte hij een pijlenkoker. Zijn kameraden keken met belangstelling toe. Rosetti was niet erg onder de indruk toen Clayton uitlegde dat dit wapen niet alleen moest dienen om hen van voldoende wild te voorzien, maar dat het verder een uitstekend verdedigend of aanvallend wapen was tegen mensen. „Moeten wij het wild soms vasthouden terwijl hij erop schiet?" vroeg hij aan Bubonovitch. „Als iemand me ooit met een van die dingen prikt en ik kom er achter..." „Doe niet zo flauw," zei Bubonovitch. Wapens betekenden voor 30
Rosetti echter alleen maar .45s, machinepistolen, machinegeweren, geen bamboespruiten met kippeveren aan het eind. Laat in de middag keerde Alam terug. Hij werd onmiddellijk omringd door een menigte opgewonden inlanders. Eindelijk kreeg Sing Tai het verhaal te horen en hij vertelde het verder aan Clayton. Alam wist dat de twee Japanse officieren ruzie hadden gemaakt over het meisje, en dat ze op het ogenblik dat hij die ochtend het dorp had verlaten, nog veilig was. Sing Tai smeekte Clayton met tranen in de ogen Corrie uit de handen van de Jappen te redden. Clayton en de Amerikanen staken de koppen bij elkaar. Allen waren ervoor een poging te wagen, maar niet allemaal om dezelfde reden. Clayton en Bubonovitch wilden het meisje redden. Lucas en Rosetti wilden de Jappen een hak zetten, want beiden waren overtuigde vrouwenhaters. Lucas omdat het meisje dat hij had achtergelaten in Oklahoma City twee maanden nadat Jerry overzee was, met een S-5 was getrouwd. Rosetti's haat sproot voort uit zijn levenslange haat tegen zijn moeder. De volgende ochtend vroeg gingen ze op pad, met Alam als gids. 5 Langzaam en voorzichtig bewogen ze zich voorwaarts. Clayton ging vooruit om te verkennen. Shrimp begreep niet waarom ze Alam hadden meegenomen. Hij was ervan overtuigd dat ze zouden verdwalen. In een vreemde gebarentaal, die hij zelf had uitgevonden, vroeg hij voortdurend aan Alam of ze wel op de goede weg waren. Alam, die niet het flauwste idee had wat Shrimps wilde gebaren te betekenen hadden, knikte en glimlachte zodra Rosetti begon te gebaren en grimassen te maken. Lucas en Bubonovitch maakten zich minder zorgen dan Shrimp. Ze hadden meer vertrouwen in de Engelsman dan hij. Maar ze wisten niet dat Clayton geen gids nodig had om het spoor te volgen van een detachement soldaten dat vergezeld werd door een blank meisje en een inlandse jongen. Zijn geoefende zintuigen bespeurden overal waar ze langs waren getrokken duidelijke aanwijzingen. Het was al donker toen ze bij het dorp kwamen. Clayton zei tegen de anderen dat ze moesten wachten, terwijl hij het dorp ging verkennen. Het dorp werd slecht bewaakt en hij kwam er met het grootste gemak binnen. De maan scheen niet en de sterren waren verscholen achter de wolken. Een paar van de hutten waren vaag verlicht. De omstandigheden waren ideaal voor het plan dat Clayton had bedacht. 31
Vlak bij de plaats waar hij het dorp was binnengegaan, had hij met zijn scherpe reukorgaan het blanke meisje geroken. Hij hoorde het woedende gebrabbel van de twee Jappen die bij haar in de hut waren. Dat waren natuurlijk de twee officieren, die nog steeds ruzie over haar maakten. Hij verliet het dorp weer op dezelfde plaats en liep eromheen naar het andere eind. Daar stond een schildwacht. Clayton kon op dat punt geen schildwacht gebruiken. De wacht slenterde op en neer. Clayton hurkte achter een boom en wachtte. De schildwacht naderde. Iets sprong van achteren op hem af. Voor hij een waarschuwende kreet kon laten horen, stak er een mes diep in zijn keel. Clayton sleepte het lijk het dorp uit en keerde terug naar zijn kameraden. Fluisterend gaf hij zijn instructies, daarna leidde hij hen naar het andere eind van het dorp. „Jullie pistolen," had hij gezegd, „zullen waarschijnlijk de kogels die erin zitten wel afvuren. Je hebt kans dat het mechanisme al zo verroest is dat de hulzen er niet uitvallen en ze niet opnieuw laden. Maar blijf vuren zolang je kunt. Als ze ketsen, smijt dan stenen in het dorp, om de aandacht te trekken. En schreeuw uit alle macht. Begin over drie minuten. Over vier minuten maken jullie dat je wegkomt. We ontmoeten elkaar op het pad achter het dorp." Toen was hij verdwenen. Hij keerde terug naar de kant van het dorp waar hij het blanke meisje had ontdekt en verborg zich onder het huis waarin de twee officieren en het meisje zich bevonden. Een minuut later klonken er schoten aan de andere kant van het dorp en een luid geschreeuw verbrak de nachtelijke stilte. Clayton grinnikte. Het leek of een hele strijdmacht het dorp aanviel. Een seconde later renden de officieren de hut uit, onder het schreeuwen van luide bevelen. Snel klom Clayton de ladder op die naar de deur van het huis voerde en ging naar binnen. Het meisje lag op een paar slaapmatten aan het eind van de kamer. Haar polsen en enkels waren vastgebonden. Ze zag een bijna naakte man op zich afkomen. Hij bukte zich, nam haar in zijn armen, droeg haar de hut uit en nam haar mee de jungle in. Ze was doodsbenauwd. Wat voor nieuwe verschrikkingen stonden haar te wachten? In het schemerachtige licht in de kamer had ze alleen maar gezien dat de man lang was en een bruine huid had. Een tijd lang droeg hij haar, toen bleef hij staan en zette haar neer. Ze voelde iets kouds tussen haar polsen - en haar handen waren vrij. De touwen om haar enkels werden ook doorgesneden. „Wie bent u?" vroeg ze in het Nederlands. 32
„Stil!" zei hij waarschuwend. Even later voegden zich vier andere mannen bij hen. Zwijgend liepen ze voort over het donkere pad. Wie waren ze? Wat wilden ze van haar? Dat ene kalme woord, dat in het Engels werd gesproken, had haar enigszins gerustgesteld. Het waren tenminste geen Jappen. Een uur lang liepen ze zwijgend verder. Clayton lette voortdurend op of ze niet gevolgd werden. Maar hij hoorde niets. „Ik denk dat we ze van de wijs hebben gebracht," zei hij. „Als ze zoeken, is het waarschijnlijk in de andere richting." „Wie bent u?" vroeg Corrie, deze keer in het Engels. „Vrienden," antwoordde Clayton. „Sing Tai heeft ons over u verteld, en toen zijn we u komen halen." „Is Sing Tai niet dood?" „Nee, maar wel zwaar gewond." Nu sprak Alam en stelde haar gerust. „U bent nu veilig," zei hij. „Ik heb gehoord dat Amerikanen alles kunnen. Nu geloof ik het." „Zijn dat Amerikanen?" vroeg ze ongelovig. „Zijn ze eindelijk geland?" „Een paar maar. Hun vliegtuig is neergeschoten." „Dat was een goeie truc, kolonel," zei Bubonovitch. „Ze zijn er mooi ingevlogen." „Het was voor mij een hachelijk avontuur, want ik had vergeten jullie te zeggen in welke richting je moest vuren. Twee kogels vlogen me vlak om de oren." Hij wendde zich tot het meisje. „Bent u sterk genoeg om de rest van de nacht te kunnen lopen?" vroeg hij. „O, ja," antwoordde ze. „Ik ben gewend aan lopen, ziet u. Ik heb het de laatste twee jaar heel wat gedaan, om uit de handen van de Jappen te blijven." „Twee jaar?" „Ja, sinds de invasie. Sing Tai en ik hebben ons al die tijd in de bergen verborgen gehouden." Clayton stelde een paar vragen en langzamerhand kwam het verhaal eruit - de vlucht uit de plantage, de dood van haar moeder, de moord op haar vader en Lum Kam, het verraad van sommige inboorlingen, en de trouw van anderen. Tegen de ochtendschemering bereikten ze het dorp van Tiang Umar, maar ze bleven er net lang genoeg om voedsel in te slaan. Daarna gingen ze verder, behalve Alam. Gedurende de nacht hadden ze een plan uitgewerkt. Het was gebaseerd op de overtuiging dat de Jappen uiteindelijk naar dit dorp zouden terugkeren om het meisje te zoeken. En Corrie wilde niet dat ze iets zouden doen dat de veiligheid in gevaar zou 33
brengen van deze mensen, die zo vriendelijk voor haar waren geweest. Corrie en Sing Tai kenden veel schuilplaatsen in de bergen. Ze waren gedwongen geweest dichter bij Tiang Umars dorp verblijf te houden, omdat ze geen eten hadden kunnen vinden op de verder afgelegen en veiliger plaatsen. Dat was nu echter anders. De Amerikanen konden alles. Ze hadden Sing Tai moeten achterlaten, omdat hij niet in staat was te lopen. Tiang Umar verzekerde hem dat hij een plaats wist om de Chinees te verbergen, waar de Jappen hem niet zouden vinden als ze naar het dorp zouden terugkeren. „Als ik kan, zal ik je laten weten waar ik ben, Tiang Umar," zei Corrie. „Misschien kun je Sing Tai dan naar me toesturen, als hij sterk genoeg is om te reizen." Corrie voerde het groepje ver de bergen in. Hier waren woeste ravijnen en wild stromende rivieren, wouden van djatibomen, uitgestrekte bamboevelden, open bergweiden met manshoog gras. Lucas en Clayton hadden besloten dieper de bergen in te trekken en dan naar het zuidoosten af te buigen, voor ze naar de kust gingen. Op die manier zouden ze het gebied vermijden waarin het vliegtuig was neergestort en waar de Jappen waarschijnlijk al een diepgaand onderzoek hadden ingesteld. Bovendien zouden ze weinig of geen dorpen tegenkomen, waarvan de bewoners hen konden verraden. Clayton ging vaak vooruit, op zoek naar voedsel. Hij kwam altijd met iets terug. Een patrijs of een fazant, soms een hert. En hij legde nu ook een vuur aan in de kampen, zodat de Amerikanen het vlees konden braden. Clayton en Corrie liepen steeds vooraan, dan volgde Bubonovitch, terwijl Lucas en Shrimp de achterhoede vormden, ze bleven zo ver ze konden uit de buurt van het meisje. Ze konden zich niet verzoenen met de aanwezigheid van een vrouw. Het was niet zozeer dat ze bang waren dat Corrie hun kans op succes in gevaar bracht, dan wel dat ze bezwaar maakten tegen vrouwen in het algemeen. „Maar we zitten nou eenmaal met haar opgescheept," zei Rosetti. „We kunnen haar niet bij de Jappen laten." Jerry Lucas was het daarmee eens. „Als ze een man was, of zelfs maar een aap, dan was het niet zo erg. Maar van vrouwen moet ik niets hebben." „Heeft de een of andere griet je bedrogen?" vroeg Shrimp. „Dat ze me, zodra ik mijn hielen had gelicht, liet zitten voor een S-5 had ik haar nog kunnen vergeven," zei Jerry, „maar die schoft was ook nog een republikein." 34
„Ze is niet kwaad om te zien," merkte Shrimp met tegenzin op. „Er zijn er erger," zei Jerry. „Maar ze zijn allemaal door en door egoïstisch en inhalig. Ze willen altijd alles van iemand hebben. Hebben! Hebben! Hebben! Dat is het enige waaraan ze denken. Als je ooit van plan mocht te zijn om te trouwen, Shrimp," adviseerde Jerry schoolmeesterachtig, „trouw dan met een ouwe heks, die dankbaar is dat iemand haar nog wil hebben." „Wie wil er nou met een ouwe heks trouwen?" vroeg Shrimp. „Dan hoef je niet bang te zijn voor andere mannen." „Nou, de kerel die met dat Hollandse grietje trouwt, zal er heel wat voor zijn deur hebben staan. Heb je die lichies weleens gezien als ze lacht?" „Je wordt toch niet verliefd, Shrimp?" „Ik? Wat denk je wel? Maar een mens heeft ogen in z'n hoofd, nietwaar?" „Ik kijk nooit naar haar," loog Jerry. Op dat ogenblik vloog een groep patrijzen op. Clayton had zijn pijl en boog al gespannen. De pijl snorde door de lucht en een patrijs viel neer. De bewegingen van de man waren zo snel en zeker als een bliksemstraal. „Barst!" riep Rosetti uit. „Ik geef het op. Die vent is niet menselijk. Hoe kon-ie nou weten dat die vogels zouden opvliegen? Hoe kon-ie ze met dat ding raken?" Jerry schudde zijn hoofd. „Dat moet je mij niet vragen. Waarschijnlijk heeft hij ze geroken of gehoord. Zoveel dingen die hij doet, zijn gewoon griezelig." „Ik ga ook leren met zo'n ding te schieten," zei Shrimp. Eindelijk kwam Rosetti voldoende over zijn Anglophobia heen om het te kunnen opbrengen naar Clayton toe te gaan en hem te vragen hoe je een pijl en boog moest maken. Lucas en Bubonovitch wilden het ook graag weten. De volgende dag verzamelde Clayton de benodigde materialen, waarna ze allemaal onder zijn leiding aan het werk gingen, Corrie incluis. Het Nederlandse meisje vlocht de koorden voor de boog van het lange, taaie gras dat op de bergweiden groeide. Clayton schoot een paar vogels voor de veren. Het maken van de wapens was een aangename onderbreking van het dagenlange klimmen over rotsen, het zich een weg banen door de jungle en het afdalen van de ene helling om de andere weer te beklimmen en de volgende weer af te dalen. Het was de eerste keer dat ze alle vijf uitgebreid contact met elkaar hadden, want na een lange dagmars hadden ze alleen behoefte aan slaap. Het Hollandse meisje zat naast Jerry Lucas. Hij keek naar haar kwieke vingers, die het gras vlochten, en vond dat ze mooie 35
handen had - klein en goed gevormd. Hij zag ook dat ze ondanks de twee jaar van ontberingen nog steeds haar nagels verzorgde. Hij keek een beetje triest naar de zijne. Op de een of andere manier slaagde ze er altijd in er netjes en verzorgd uit te zien. Hoe ze dat klaarspeelde, begreep hij niet. „Het zal leuk zijn om hiermee te jagen," zei ze in haar keurige Oxford-Engels. „Als we er iets mee raken," antwoordde hij. Ze spreekt beter Engels dan ik, dacht hij. „We moeten goed oefenen," ging ze verder. „Het is verkeerd dat vier volwassen mensen in alles afhankelijk zijn van kolonel Clayton. Het lijkt wel of we kleine kinderen zijn." „Ja," zei hij. „Vind je hem niet geweldig?" „Ja," mompelde Jerry weer, en ging verder met zijn werk. Met onhandige, onwennige vingers probeerde hij een pijl te maken. Hij wilde dat het meisje haar mond hield. Hij wilde dat ze aan het andere eind van de wereld zat. Waarom moesten er altijd vrouwen zijn, die de wereld van een man kwamen bederven? Corrie wierp hem een verbaasde blik toe. Toen zag ze zijn onhandige pogingen om een veer op zijn plaats te houden en met gevlochten gras vast te binden. „Kom hier," zei ze, „dan zal ik je helpen. Hou jij de veer vast, dan zal ik het gras eromheen binden. Houd hem goed in de gleuf. Zo is het prima." Haar handen, die het gras rond de pijl bonden, raakten van tijd tot tijd de zijne. Hij vond het contact prettig, en omdat hij dat vond, werd hij kwaad. „Hier," zei hij bijna ruw. „Dat kan ik zelf wel. Maar je maar niet druk." Ze keek hem verbaasd aan. Ze ging verder met het vlechten van de grashalmen en zei niets, maar in dat korte ogenblik waarin hun blikken elkaar hadden gekruist, had hij verbazing en verdriet in haar ogen gelezen. Hij had dezelfde blik eens gezien in de ogen van een hert dat hij had neergeschoten. Daarna had hij nooit meer een hert geschoten. Je bent een schoft, zei hij tegen zichzelf. Toen zei hij hardop met een heldhaftige poging tot vriendelijkheid: „Het spijt me. Het was niet mijn bedoeling beledigend te zijn." „Je mag me niet," zei ze. „Waarom niet? Heb ik je iets misdaan?" „Natuurlijk niet. Waarom denk je dat ik je niet mag?" „Dat is nogal duidelijk. De kleine sergeant mag me evenmin. Soms kijkt hij me aan of hij mijn hoofd wal afbijten." „Sommige mannen zijn verlegen voor een vrouw," zei hij. Het meisje glimlachte. „Jij niet." 36
Even zwegen ze. Toen zei hij: „Zou je het erg vinden me nog even te helpen? Ik ben hier verschrikkelijk onhandig mee." Hij is toch een heer, dacht Corrie. Weer bond ze de veren vast, terwijl hij ze op hun plaats hield. En hun handen raakten elkaar. Somber besefte Jerry dat hij zijn uiterste best deed haar handen nog vaker aan te raken. 6 Zelfs als ze onderweg waren, schoten ze vaak met pijl en boog. Corrie maakte de mannen beschaamd. Ze was snel en accuraat en ze kon de boog uitstekend spannen. Clayton maakte haar een complimentje. Shrimp zei tegen Bubonovitch dat het toch maar een meidensport was. Jerry bewonderde in stilte haar handigheid en schaamde zich toen, omdat hij haar bewonderde. Hij probeerde zich te concentreren op het meisje in Oklahoma City en de republikeinse S-5. Corrie vertelde dat ze twee jaar op een boogschuttersclub was geweest in Holland, toen ze daar op school ging, en dat ze was blijven oefenen toen ze terug was op de plantage van haar vader. „Als ik het nu nog niet kon, zou ik mezelf wel erg stom vinden." Eindelijk begon zelfs Shrimp op te scheppen over zijn trefzekerheid. Ze waren er allemaal nogal goed in, en het leven van elke patrijs, fazant, of hert die hun pad kruiste, was geteld. Ze hadden een paar droge grotten gevonden in een kalkstenen klip, en Clayton had besloten daar voorlopig te blijven, tot ze wat nieuwe kleren en schoeisel hadden gefabriceerd. Hun schoenen waren totaal doorgesleten en hun kleren hingen in flarden. De Engelsman had op primitieve wijze een hertehuid gelooid en een els en naalden vervaardigd uit bamboe. Met hetzelfde taaie gras, dat ze hadden gebruikt voor hun pijlen en bogen, maakte Corrie primitieve sandalen voor hen. Op een ochtend zat ze in haar eentje te werken, terwijl de mannen aan het jagen waren. Haar gedachten waren bij de afgelopen twee jaren - jaren van verdriet, ontbering en gevaar. Jaren van pijn en onvergoten tranen en haat. Ze dacht aan de situatie van het ogenblik. Ze was alleen in de wildernis van de bergen, met vier vreemde mannen, vier vreemdelingen. Ze besefte dat ze zich nooit veiliger had gevoeld en dat ze zich voor het eerst in twee jaar gelukkig voelde. Ze glimlachte toen ze eraan dacht hoe bang ze was geweest toen die haast naakte bruine man haar de jungle in had gedragen. En hoe verbaasd ze was geweest toen ze hoorde dat hij een kolonel van de Royal Air Force was. Ze had hem en sergeant 37
Bubonovitch vanaf het eerste ogenblik aardig gevonden. De sergeant had haar hart veroverd toen hij haar foto's van zijn vrouw en baby had laten zien. De 'kleine sergeant' en kapitein Lucas had ze niet gemogen. Onhebbelijke kerels, had ze gedacht. Maar de kapitein is het ergste, want hij is een ontwikkeld man en hoorde beter te weten dan zich zo tegen mij te gedragen. Maar sinds de dag waarop ze hem had geholpen met het maken van zijn pijlen was hij veranderd. Hij zocht haar gezelschap niet op, maar hij vermeed haar ook niet, zoals hij in het begin had gedaan. Bubonovitch had haar verteld dat hij een uitstekend piloot was en dat zijn bemanning hem op de handen droeg. Hij noemde een paar voorbeelden van Lucas' moed, en de verhalen werden er niet slechter op. Zo zijn bemanningsleden, als ze gesteld zijn op een officier. Dus kwam Corrie tot de slotsom dat Lucas een man voor mannen was en een vrouwenhater. Het laatste intrigeerde en amuseerde haar. Ze glimlachte toen ze eraan dacht hoe een vrouwenhater zich in dergelijke situaties moest voelen - het dag aan dag gedwongen samenzijn met een vrouw. Een jonge, aardige vrouw, voegde ze er in gedachten aan toe. Want Corrie was achttien, en ze wist dat ze meer was dan aardig, zelfs in lompen en met die afschuwelijke haren, die gedeeltelijk roodachtig zwart waren en aan de wortels blond. Ze had geen spiegel, maar ze had haar spiegelbeeld in het stille oppervlak van het water gezien. Ze moest er steeds weer om lachen. Ze lachte vaak en gemakkelijk tegenwoordig, want ze voelde zich merkwaardig gelukkig. Ze vroeg zich af of kapitein Lucas ook een hekel aan haar zou hebben gehad als ze elkaar onder normale omstandigheden hadden ontmoet - zij in een schitterende jurk en haar fraaie, goudblonde haar goed gekapt. Met een beetje zelfanalyse zou ze zich waarschijnlijk hebben afgevraagd waarom haar gedachten zich zoveel met kapitein Lucas bezighielden. Niet alleen omdat hij een knappe man was . . . Naar haar idee was hij al oud, ze zou verbaasd hebben opgekeken als ze had gehoord dat hij pas drieentwintig was. Verantwoordelijkheid en zenuwspanningen hadden hem ouder gemaakt dan hij was. Als je geregeld zo'n dertig ton aluminium en staal en kruit in de strijd laat vallen, en verantwoordelijk bent voor een vliegtuig van meer dan een half miljoen dollar en het leven van negen van je beste vrienden, laat dat zijn sporen op je gezicht na. Jerry was geen uitzondering. Haar gedachten werden onderbroken door het geluid van stemmen. Eerst dacht ze dat de jagers terugkwamen. Maar toen het geluid dichterbij kwam, herkende ze aan de intonatie van de stemmen dat het inboorlingen waren. Even later verscheen een 38
aantal Sumatranen in de opening van de grot. Het waren een stuk of tien vuile, onbetrouwbaar uitziende mannen. Ze namen haar mee. Uit hun gesprek begreep ze al spoedig waarom. De Jappen hadden een beloning uitgeloofd voor de opsporing van haar en Sing Tai. De zon ging al onder toen de jagers terugkwamen in de grot. De korte equatoriale schemering zou spoedig worden gevolgd door het invallen van het duister. De mannen misten het meisje onmiddellijk, en zochten naar een verklaring. „Ik denk dat ze ons in de steek heeft gelaten," zei Shrimp. „Zo'n griet kun je nooit vertrouwen." „Doe niet zo mal!" snauwde Lucas. Shrimps mond viel open van verbazing. Hij was er zeker van geweest dat de kapitein het met hem eens zou zijn. „Waarom zou ze ons in de steek laten?" vroeg Lucas. „Wij zijn haar enige kans om aan de Jappen te ontkomen. Ik denk dat ze is gaan jagen." „Waarom denk je dat ze ons in de steek zou hebben gelaten, Rosetti?" vroeg Clayton, die de grond voor de grot inspecteerde. „Ik ken die meiden," zei Shrimp. „Ik heb meer bewijs nodig," zei de Engelsman. „Nou, in ieder geval is ze niet gaan jagen," zei Bubonovitch, die uit de grot kwam. „Hoe weet je dat?" vroeg Lucas. „Haar pijl en boog liggen binnen." „Nee, ze is niet gaan jagen en ze is niet weggelopen ook," zei Clayton. „Ze is met geweld meegevoerd door een groep inboorlingen, een man of tien. Ze zijn die kant opgegaan." Hij wees met zijn hand. „Heb je een kristallen bol, kolonel?" vroeg Bubonovitch sceptisch. „Ik heb iets dat veel betrouwbaarder is - twee ogen en een neus. Die hebben jullie ook, maar die van jullie deugen niet. Die zijn afgestompt door het gemakkelijke leventje van generaties, en omdat er wetten en politie en soldaten zijn om jullie te beschermen." „En u dan, kolonel?" vroeg Lucas schertsend. „Ik leef nog omdat mijn zintuigen even scherp zijn ontwikkeld als die van mijn vijanden - meestal nog scherper - en gepaard gaan met ervaring en intelligentie, die me beschermen waar geen wetten, geen politie en geen soldaten zijn." „Zoals in Londen," merkte Bubonovitch op. Clayton glimlachte slechts. „Waarom ben je er zo zeker van dat ze niet vrijwillig is mee39
gegaan?" vroeg Jerry Lucas. „Ze kan een heel goede reden hebben gehad, waar wij niets van weten. Maar ik geloof beslist niet dat ze ons in de steek heeft gelaten." „Ze is met geweld meegevoerd na een heel korte worsteling. Dat is duidelijk te zien op de grond. Hier kun je zien waar ze haar hebben vastgehouden en waar ze tegenstribbelde en een eind is meegesleept. Dan verdwijnt het spoor. Ze hebben haar opgepakt en gedragen. De geur van de inboorlingen kleeft nog aan het gras." „Waar wachten we dan op?" vroeg Lucas. „Laten we gaan." „Natuurlijk," zei Shrimp. „We gaan die vuile schoften achterna. Ze kunnen zo maar niet..." Hij zweeg plotseling, verbaasd over de vreemde reactie die de ontvoering van de gehate 'griet' bij hem had veroorzaakt. Het was begonnen te regenen - een plotselinge tropische zondvloed. Clayton ging schuilen in de grot. „Het heeft geen enkele zin om nu op weg te gaan," zei hij. „De regen wist het reukspoor uit, en in het donker kunnen we het zichtbare spoor niet volgen. Ze moeten ergens hun kamp opslaan voor de nacht. Inboorlingen trekken 's nachts niet graag verder, uit angst voor de grote katten. Dus krijgen ze toch geen verdere voorsprong meer. Zodra het morgenochtend licht genoeg is om het spoor te kunnen volgen, gaan we op weg." „Arm kind," zei Jerry Lucas. Zodra het licht genoeg was, gingen ze op pad om Corries ontvoerders op te sporen. De Amerikanen konden geen enkel spoor ontdekken, maar het geoefende oog van de Engelsman kon het makkelijk volgen. Hij zag waar ze Corrie hadden neergezet, op enige afstand van de grot, en haar hadden laten lopen. Het was halverwege de ochtend toen Clayton bleef staan en zijn neus in de wind stak. „Klim in een boom," zei hij tegen de anderen. „Er komt een tijger achter ons aan. Hij is niet ver weg." Corries ontvoerders hadden hun kamp opgeslagen aan de rand van een bergweide, toen het duister inviel. Ze legden een vuur aan om de grote katten op een afstand te houden. Ze gingen er vlak bij zitten, terwijl één man de wacht hield. Vermoeid sliep Corrie in. Toen ze wakker werd, zag ze dat het vuur was uitgegaan. De wacht moest dus in slaap zijn gevallen. Ze besefte dat dit haar kans was om te ontsnappen. Ze keek naar het donkere, geheimzinnige woud - een dichte, duistere massa. Waarin misschien de dood loerde. In de andere richting, de richting waarin deze mannen haar meenamen, 40
wachtte haar erger dan de dood. Ze woog de zekerheid af tegen de mogelijkheid, en was snel tot een besluit gekomen. Stilletjes stond ze op. De wacht lag naast het uitgedoofde vuur. Ze sloop langs hem en de anderen heen. Even later liep ze het woud in. Hoewel het pad vrij diep was uitgesleten, was het moeilijk te volgen in het donker. Ze kwam langzaam vooruit en struikelde vaak. Maar ze liep door, om een zo groot mogelijke afstand te scheppen tussen haarzelf en haar achtervolgers voor het dag werd, want ze was ervan overtuigd dat ze haar zouden volgen. Ze was bang. De jungle was vol vreemde geluiden, steelse, dreigende geluiden. Elk van die geluiden kon de dood betekenen. Maar tastend ging ze verder, steeds dieper de ondoordringbare duisternis in. Tot ze een geluid hoorde dat haar bloed deed stollen - het snuiven van een tijger. En toen hoorde ze het dier in het struikgewas, hij moest haar hebben geroken of gehoord. Met uitgestrekte handen tastte ze langs de zijkant van het pad. Ze bad in stilte dat ze een boom zou vinden waar ze in kon klimmen. Een liaan sloeg haar in het gezicht. Ze pakte hem beet en begon te klimmen. Ze hoorde het dier nu vlakbij. Corrie krabbelde zo goed en zo kwaad als het ging omhoog. Onder zich hoorde ze een afgrijselijk gegrom toen de tijger omhoogsprong. Het gewicht van zijn lichaam rukte bijna de liaan uit haar handen, maar angst en wanhoop verleenden haar nieuwe kracht. Opnieuw zwaaide de liaan wild heen en weer toen de tijger opnieuw een sprong nam. Maar nu wist ze dat hij haar niet kon bereiken als de liaan hield. Dat was het gevaar. Nog twee keer sprong de tijger, maar eindelijk wist Corrie een van de laaghangende takken te bereiken - een veilige haven tegen de grote katten. Er waren echter nog meer gevaren in de jungle, die tot hoog boven de grond konden reiken. Een van de grootste gevaren was de python. Een tijdlang bleef het verscheurende dier onder de boom staan. Van tijd tot tijd uitte hij een dreigend gegrom. Maar eindelijk hoorde het meisje dat hij afdroop. Ze overwoog of ze naar beneden zou klimmen en verder gaan. Ze was ervan overtuigd dat althans Clayton haar zou zoeken, maar voor het daglicht was, kon hij toch niets doen. Ze dacht aan Jerry Lucas. Zelfs al mocht hij haar niet, hij zou waarschijnlijk toch wel helpen haar te zoeken - niet omdat ze Corrie van der Meer was, maar omdat ze een vrouw was. Bubonovitch zou natuurlijk ook meegaan, en dan moest de kleine sergeant ook wel. Ze besloot te wachten tot het licht was. Soms ging de tijger overdag op jacht, maar meestal 's nachts. En dit was wat de Maleiers tijgerweer noemden - een donkere, sterrenloze nacht. 41
Eindelijk was de lange nacht voorbij en Corrie klom naar beneden om haar onderbroken vlucht voort te zetten. Ze bewoog zich zo snel ze kon in de richting van de grot. 7 In de takken van een boom, die over het pad heen ging, wachtten de overlevenden van 'Lovely Lady' tot de tijger voorbij was en ze weer naar beneden konden klimmen. Ze waren niet in het minst van plan zich met hem te bemoeien. Grijnzend verzekerden ze elkaar dat ze geen enkele behoefte hadden aan een tijger in hun tank, en grinnikten om deze originele opmerking. Ze waren al zo vaak met Clayton in een boom geklommen, dat Shrimp zei dat hij ieder moment verwachtte een staart te zullen krijgen. „Dat is het enige wat je nog ontbreekt," verzekerde Bubonovitch hem. Om hen heen klonken de gewone geluiden van de jungle bij dag, waaraan ze nu al helemaal gewend waren - de schorre kreten van vogels, het daverende gedreun van de siamang gibbons, het gebrabbel van de kleinere apen - maar geen enkel geluid van de tijger. Shrimp kwam tot de slotsom dat het loos alarm was. Ze konden niet veel meer dan dertig meter van het pad zien, tussen twee bochten in. Plotseling kwam de tijger te voorschijn. Lang en schraal liep hij soepel en geruisloos op zijn fluwelen poten over het pad. Tegelijkertijd verscheen een slank figuurtje om de andere bocht. Het was Corrie. Het meisje en de tijger bleven staan, niet meer dan dertig meter van elkaar af. De tijger uitte een zacht gegrom en zette het op een draf. Corrie bleef van afschuw als aan de grond genageld staan. Even bewoog ze zich niet. En op dat ogenblik liet een bijna naakte man zich uit de lucht vallen op de rug van de tijger. Op hetzelfde ogenblik lieten zich drie andere mannen naar beneden vallen. Ze rukten hun messen uit de scheden, terwijl ze naar de man toe renden die in gevecht was gewikkeld met de grote kat. Onder hen bevond zich sergeant-majoor Rosetti, de man die de Engelsen haatte. Een stalen arm sloot zich om de nek van de tijger, gespierde benen klemden zich in een ijzeren greep om de ribben, terwijl de man met zijn vrije arm een vlijmscherp mes in de linkerzij van het dier stootte. Een woedend gegrom steeg op uit de keel van de grote kat, terwijl hij zich als een dolleman heen en weer kronkelde van pijn en razernij. Met ongelovige ogen staarden de Amerikanen naar de korte strijd tussen de twee jungledieren. Ze konden de man niet helpen door de wilde sprongen en wendingen van de gewonde tijger. 42
Maar wat een lange tijd leek, was in werkelijkheid een kwestie van een paar seconden. Het enorme lichaam van de tijger werd slap en zakte ineen op de grond. De man stond op, zette zijn voet erop en terwijl hij zijn gezicht naar de lucht hief, stootte hij een verschrikkelijke kreet uit - de overwinningskreet van de mannetjesaap. Corrie was plotseling doodsbang voor die man, die altijd zo beschaafd en ontwikkeld had geleken. Zelfs de mannen waren geschokt. Plotseling verscheen er een blik van herkenning in de ogen van Jerry Lucas. „John Clayton," zei hij. „Lord Greystoke - Tarzan van de Apen!" Shrimps mond viel open. „Is dat Johnny Weismuller?" vroeg hij. Tarzan schudde zijn hoofd, alsof hij zich van een obsessie wilde bevrijden. Het dunne vernisje beschaving was verdwenen door het vuur van de strijd. Even was hij teruggekeerd tot de wilde primitieve dieren, door wie hij was grootgebracht. Maar bijna onmiddellijk was hij weer zichzelf. Hij verwelkomde Corrie met een glimlach. „Dus je hebt weten te ontsnappen," constateerde hij. Corrie knikte. Ze beefde en stond op het punt in tranen uit te barsten - tranen van opluchting en dankbaarheid. „Ja, ik ben gisteravond ontvlucht. Maar als jij er niet was geweest, was ik er niet veel mee opgeschoten." „Gelukkig dat we op het juiste moment hier waren. Ik zou maar even gaan zitten. Je bent helemaal van streek." „Inderdaad." Ze ging aan de rand van het pad zitten, en de mannen vormden een kring om haar heen. Jerry Lucas straalde van blijdschap en opluchting. Zelfs Shrimp voelde zich gelukkig. „Ik ben blij dat u terug bent," zei hij. Toen hij besefte wat hij gezegd had, kreeg hij een vuurrode kleur. Shrimp had een paar flinke klappen gehad. Een paar levenslange haatobjecten waren daar de oorzaak van. Nu moest hij voor zichzelf toegeven dat hij bewondering koesterde voor een Engelsman en sympathie voor een vrouw! Corrie vertelde over haar gevangenneming en ontvluchting en bracht het gesprek daarna op de dode tijger. „Was je niet bang?" vroeg ze aan Tarzan. Tarzan, die nog nooit in zijn leven bang was geweest, alleen voorzichtig, wist nooit precies wat hij op die vraag moest antwoorden. Hij was hem al zo vaak gesteld. Hij wist eenvoudig niet wat angst was. „Ik wist dat ik het dier aankon," zei hij. „Ik dacht dat je gek geworden was toen ik zag dat je op zijn rug sprong," zei Bubonovitch. „Ik was wel bang, dat kan ik je verzekeren." 43
„Maar jullie kwamen toch naar beneden om me te helpen," zei Tarzan. „Als jullie dachten dat je daardoor de kans liep gedood te worden, was dat bijzonder moedig van je." „Waarom heb je niet gezegd dat je Tarzan was?" vroeg Jerry. „Wat zou dat voor verschil hebben gemaakt?" „Het was wel stom van ons dat we je niet eerder herkend hebben," zei Bubonovitch. Corrie zei dat ze nu wel weer verder kon. De mannen raapten de bogen op die ze hadden neergegooid toen ze zich op de grond hadden laten vallen, en gingen op weg naar hun kamp. „Gek dat niemand van ons eraan dacht hem met een pijl te doden," zei Shrimp. „Dat zou hem alleen maar woedend hebben gemaakt," zei Tarzan. „Je kunt natuurlijk een tijger doden door een pijl door zijn hart te schieten, maar hij zou nog lang genoeg in leven blijven om verschrikkelijke schade te kunnen aanrichten. Er zijn heel wat jagers verscheurd door leeuwen, nadat ze hun een kogel door het hart hadden gejaagd. Die grote katten zijn ongelooflijk taai." „Het moet afschuwelijk zijn door een leeuw of een tijger te worden verscheurd," merkte Corrie huiverend op. „Integendeel, het lijkt me een prettige manier om dood te gaan als je toch moet sterven," zei Tarzan. „Een paar mannen die door een tijger zijn aangevallen, maar het hebben overleefd, hebben hun ervaringen op schrift gesteld. Ze verklaarden unaniem dat ze geen pijn en geen angst hadden gevoeld." „Van mij kunnen ze het cadeau krijgen," verklaarde Shrimp. „Ik geef de voorkeur aan een machinepistool." Tarzan vormde de achterhoede van het kleine groepje dat terugliep naar het kamp. Usha, de wind, zou hem waarschuwen als de Sumatranen te dichtbij kwamen. Shrimp liep naast hem. Hij volgde elke beweging met bewonderende blikken. Moet je je voorstellen, dacht hij bij zichzelf, dat ik in de jungle rondsjouw met Tarzan van de Apen! Bubonovitch had hem ervan weten te overtuigen dat het niet Johnny Weismuller was. Jerry en Corrie liepen voorop. Hij liep een stukje achter haar, zodat hij haar profiel goed kon zien. Het was een prettig profiel om naar te kijken. Zo zelfs dat hij zich, hoe hij ook zijn best deed, het gezicht van een zeker meisje in Oklahoma City niet voor de geest kon halen. Zijn gedachten hielden zich uitsluitend met het profiel naast hem bezig. „Je moet wel moe zijn," zei hij. Hij bedacht dat ze de hele vorige dag had gelopen en vandaag weer, praktisch zonder te hebben geslapen. „Een beetje," antwoordde ze. „Maar ik ben gewend aan lopen. Ik ben taai." 44
„We waren erg ongerust toen we merkten dat je er niet meer was en Tarzan ontdekte dat je ontvoerd was." Ze wierp hem een snelle, vragende blik toe. „En dat voor een vrouwenhater!" zei ze plagend. „Wie beweert dat ik een vrouwenhater ben?" „Jij, en de kleine sergeant." „Dat hebben we nooit gezegd." „Dat bedoelde ik ook niet. Ik bedoelde dat jullie allebei vrouwenhaters zijn. Niemand heeft het me verteld. Het was overduidelijk." „Misschien heb ik wel gedacht dat ik het was," zei hij. Toen vertelde hij haar over het meisje in Oklahoma City. „En hou je zoveel van haar?" „Nee. Ik denk dat ik in mijn trots gekrenkt was. Een man houdt er nu eenmaal niet van om aan de kant te worden gezet. En dan nog wel voor een republikeinse S-5." „Is dat zo'n verschrikkelijke man? Ik heb nog nooit van hem gehoord." Jerry lachte. „Om je de waarheid te zeggen, nee. Maar als je woedend bent, bedenk je een scheldnaam, en ik kon zo gauw niet op iets anders komen. Hij is niet zo'n kwaaie man. Om eerlijk te zijn, begin ik hem steeds aardiger te vinden." „Bedoel je dat je beter vóór je huwelijk erachter kunt komen dat ze niet zo standvastig is, dan erna?" „Laten we het daar maar op houden - voorlopig. Ik weet alleen dat ik niet graag zou willen dat ze nu nog van me hield." Corrie dacht daar eens over na. Haar gevolgtrekkingen hield ze voor zichzelf. Toen ze een paar minuten later bij het kamp kwam, neuriede ze vrolijk voor zich uit. In de grot zei Bubonovitch tegen Jerry: „En hoe gaat het vanmiddag met onze vrouwenhater?" „Vlieg op!" zei Jerry. Tarzan had Corrie ondervraagd over haar ontvoerders. Hij had vastgesteld dat ze met hun tienen waren en bewapend met kris en parang. Ze hadden geen vuurwapens, want de Japanners hadden alle vuurwapens die ze konden vinden in beslag genomen. De vijf kameraden zaten in de ingang van de grot en bespraken hun toekomstplannen, en hun taktiek voor het geval de inboorlingen terug zouden komen en agressief zouden worden. Iedereen had een gelijke stem in deze besprekingen, maar sinds het neerschieten van het vliegtuig, waar Jerry het bevel had gehad, was Tarzan de onbetwistbare leider. Jerry besefte de juistheid daarvan. Bij geen van hen had ooit enige twijfel bestaan dat de Engelsman heel wat meer van de jungle wist en heel wat meer ervaring had dan ieder ander. Bovendien waren zijn zin45
tuigen en zijn spieren zoveel beter ontwikkeld, dat hij de natuurlijke leider en beschermer was. Zelfs Shrimp had dat moeten toegeven, en dat was niet makkelijk geweest. Nu zou hij een van de vurigste aanhangers van Tarzan zijn geweest, als er ooit verschil van mening was ontstaan. „Corrie heeft me verteld," zei Tarzan, „dat tien mannen haar hebben ontvoerd. De meesten waren volgens haar bewapend met een lange, rechte kris. Ze dragen allemaal parangs, een zwaar mes, dat meer als werktuig wordt gebruikt dan als wapen. Ze hebben geen vuurwapens." „Als ze komen, zullen we ze tegen moeten houden voor ze al te dichtbij zijn. Corrie kan als tolk optreden. Hoewel het meer dan twee tegen een is, lijkt het me niet al te moeilijk ons te verdedigen. We hebben vier pijl-en-bogen..." „Vijf," verbeterde Corrie hem. Tarzan glimlachte. „We hebben vijf bogen en we zijn allemaal goede schutters. We zullen proberen ze ervan te overtuigen dat ze beter weg kunnen gaan en ons met rust laten. We moeten niet schieten voor het absoluut noodzakelijk is." „Nonsens," zei Shrimp. „We zullen ze ervan laten lusten, omdat ze het meissie gestolen hebben." Corrie keek hem verbaasd en ongelovig aan. Jerry en Bubonovitch grinnikten. Shrimp bloosde. „Daar gaat nog een vrouwenhater," fluisterde Bubonovitch tegen Jerry. „Ik weet hoe je je voelt, Rosetti," zei Tarzan. „Ik denk dat we er allemaal hetzelfde over denken. Maar jaren geleden heb ik geleerd om alleen voor voedsel en uit zelfverdediging te doden. Dat heb ik geleerd van wat jullie de beesten noemen. Ik geloof dat het een goede leefregel is. Zij die om een andere reden doden, voor hun plezier of uit wraak, verlagen zichzelf. Ze maken wilden van zichzelf. Ik zal jullie wel zeggen wanneer jullie moeten vuren." „Misschien komen ze niet," opperde Corrie. Tarzan schudde zijn hoofd. „Ze komen. Ze zijn er al bijna." 8 Toen Iskandar wakker werd, scheen de zon hem recht in het gezicht. Hij kwam overeind en leunde op zijn elleboog. Hij keek naar het tafereel voor hem. Zijn negen metgezellen sliepen. De schildwacht sliep naast een uitgedoofd vuur. De gevangene was verdwenen. Zijn wrede gezicht vertrok van woede. Iskandar sprong overeind en zwaaide met zijn kris. Het geschreeuw van de schild46
wacht maakte de anderen wakker. „Zwijn!" gilde Iskandar, terwijl hij op het hoofd en het lichaam van zijn slachtoffer inhakte, terwijl de man op handen en knieën probeerde weg te kruipen. „Er hadden tijgers kunnen komen en die hadden ons allemaal kunnen doden. En door jouw schuld is de vrouw ontsnapt." Een laatste slag op zijn hoofd maakte een eind aan de marteling van de schildwacht. Iskandar veegde zijn bebloede kris af aan de kleren van de dode en keek met een woedend gezicht naar zijn mensen. „Vooruit!" beval hij. „Ze kan niet ver zijn. Schiet op!" Weldra hadden ze Corries voetafdrukken gevonden en ze zetten snel de achtervolging in. Halverwege het pad naar de grot kwamen ze bij het lichaam van een tijger. Iskandar onderzocht het aandachtig. Hij zag de meswonden achter de linkerschouder. Hij zag een groot aantal voetafdrukken in de modder. Die van het meisje, en andere, die door dezelfde primitieve sandalen waren gemaakt als zij droeg, maar groter - de voetafdrukken van mannen. Er waren ook afdrukken van de blote voeten van een man. Iskandar was verbaasd. Alles wees erop dat iemand de tijger had doodgestoken. Maar dat was onmogelijk. Niemand kon in de buurt van die verschrikkelijke klauwen en slagtanden komen en het overleven. Ze trokken verder, en in de namiddag kwamen ze in de buurt van de grot. „Daar komen ze," zei Jerry Lucas. „Er zijn maar vier mannen," zei Iskandar. „Doodt de mannen, maar laat de vrouw ongedeerd." De negen inboorlingen naderden vol zelfvertrouwen, met getrokken kris. Tarzan liet ze tot op dertig meter naderbij komen, toen liet hij Corrie tot hen spreken. „Stop!" zei ze. „Kom niet dichterbij." Alle vijf hadden een pijl aangelegd, en hielden reservepijlen in de hand. Iskandar lachte en gaf bevel om aan te vallen. „Schiet!" zei Tarzan. Hij schoot een pijl door Iskandars been, waardoor deze ter aarde stortte. Twee van de anderen bleven staan, maar twee kwamen gillend als duivels aangestormd. Tarzan schoot elk van hen een pijl door het hart. Ze waren te dichtbij om ze te kunnen sparen, zoals hij Iskandar had gespaard. Zo dichtbij, dat een van hen Tarzans voeten bijna raakte toen hij neerviel. Hij wendde zich tot Corrie. „Zeg tegen ze dat ze, als ze hun wapens op de grond gooien en hun handen omhoogsteken, wij ze niet zullen doden." Toen het meisje zijn woorden had vertaald, uitten de Sumatra47
nen een woedend gegrom, maar ze gooiden hun wapens niet neer en staken hun handen niet omhoog. „Span je boog en loop langzaam vooruit," beval Tarzan. „Bij de eerste verdachte beweging schiet je." „Wacht jij hier, Corrie," zei Jerry. „Dit wordt vechten." Ze glimlachte tegen hem, maar negeerde zijn verzoek. Hij ging vlak voor haar lopen toen ze op de inboorlingen afgingen. Het was een lange pijl die Tarzan had aangelegd, en het was een zware boog, die alleen Tarzan kon spannen. Hij richtte de pijl op het hart van Iskandar en fluisterde tegen Corrie. „Hij telt tot tien," zei het meisje tegen Iskandar. „Als jullie je wapens dan niet hebben neergegooid en je handen omhooggestoken, doodt hij jou en daarna de anderen." Tarzan begon te tellen en Corrie vertaalde. Bij vijf gaf de inlander zich over. Hij keek in de grijze ogen van de reus die boven hem stond en hij was bang. De anderen volgden het voorbeeld van hun aanvoerder. „Rosetti," zei Tarzan, „raap de wapens op en haal de pijlen terug. Wij houden ze onder schot." Rosetti pakte eerst de wapens, toen rukte hij de pijlen uit het lichaam van de vijf mannen die gewond waren, maar niet gedood. Met de doden was hij zachtzinniger. „Zeg tegen ze dat ze hun doden meenemen en verdwijnen, Corrie. En dat, als ze ons ooit nog eens lastig vallen, wij hen allen zullen doden." Corrie vertaalde en voegde er nog een zinnetje van haarzelf aan toe: „Deze man, die via mij tot jullie spreekt, is geen gewone man. Slechts gewapend met een mes is hij op de rug van een tijger gesprongen en heeft hem gedood. Als jullie verstandig zijn, gehoorzamen jullie." „Wacht even, Corrie," zei Jerry. „Vraag eens of ze niet een paar Amerikaanse vliegers hebben gezien, die uit een afgeschoten vliegtuig zijn gesprongen. Of dat ze er misschien iets over gehoord hebben." Corrie stelde de vraag aan Iskandar en kreeg een gemelijk 'nee' ten antwoord. De aanvoerder stond op en gaf bevel aan zijn mannen, die geen van allen ernstig gewond waren. Ze namen hun doden mee en gingen op weg. Maar Iskandar hield ze tegen. Hij wendde zich tot Tarzan. „Mogen we onze wapens meenemen?" vroeg hij. Corrie vertaalde het. „Nee." Dit antwoord had geen vertaling nodig en duldde geen tegenspraak. De aanvoerder keek in de grijze ogen van de reus die de tijger had gedood, die hij onderweg had gezien, en wat hij daarin zag joeg hem angst aan. Het waren niet de ogen van een man, dacht hij. Het waren de ogen van een tijger. 48
Hij vloekte tussen zijn tanden in het Maleis, beval zijn mannen af te marcheren en volgde hen. „We hadden ze allemaal om zeep moeten brengen," vond Shrimp. „Die vertellen aan de eerste de beste geelbuiken die ze tegenkomen waar ze ons kenne vinden." „Als we dat tot het uiterste zouden doorvoeren," zei Tarzan, „zouden we ieder menselijk wezen moeten doden dat we tegenkomen. Iedereen kan het aan de Jappen vertellen." „Jij gelooft niet erg in het doden van mensen, hè?" Tarzan schudde ontkennend het hoofd. „Zelfs geen Jappen?" „Dat is iets anders. Met hen zijn we in oorlog. Ik zal iedere Jap doden die ik tegenkom, tot de oorlog voorbij is. Niet uit haat of wraak, of omdat ik het zo leuk vind, maar omdat het mijn plicht is." „Haat je ze zelfs niet?" „Wat zou ik daarmee opschieten? Als al die vele miljoenen mensen in de geallieerde landen een heel jaar uitsluitend zouden wijden aan het haten van de Jappen, zou er niet één Jap minder om zijn en de oorlog zou er niet één dag korter om duren." Bubonovitch lachte. „En waarschijnlijk kregen ze er allemaal een maagzweer van." Tarzan glimlachte. „Ik kan me maar één keer in mijn leven herinneren dat ik gehaat heb en uit wraak heb gedood - Kulongo, de zoon van Mbonga. Hij had Kala, mijn stiefmoeder, gedood. Niet alleen was ik toen nog erg jong, maar Kala was het enige schepsel ter wereld dat ik liefhad en dat van mij hield. Toen dacht ik nog dat ze mijn eigen moeder was. Die wraakneming heb ik nooit betreurd." Terwijl ze praatten, was Corrie bezig met het bereiden van het eten. Jerry hielp haar - niet omdat ze hulp nodig had. Ze roosterden fazanten en wild boven een vuur dat ze in de ingang van de grot hadden aangelegd. Bubonovitch inspecteerde de wapens die de inlanders hadden achtergelaten. Hij zocht een kris uit voor zichzelf. Jerry en Shrimp volgden zijn voorbeeld, en Jerry gaf Corrie een parang. „Waarom vroeg je die bandiet of hij iets gehoord had over een paar Amerikaanse vliegers die uit een vliegtuig waren gesprongen?" vroeg Corrie aan Lucas. „We hebben twee leden van de bemanning, die met een parachute naar beneden zijn gesprongen, niet kunnen vinden - Douglas, mijn marconist, en Davis, een boordschutter. We hebben ze gezocht, maar we hebben geen spoor van ze kunnen vinden. We hebben wel het lichaam gevonden van luitenant Burnham, wiens 49
parachute weigerde open te gaan. Dus als een van de andere parachutes ook geweigerd had, hadden we het lichaam in de buurt moeten vinden. We zijn enkele seconden na elkaar afgesprongen." „Met z'n hoevelen waren jullie?" „Elf. Negen leden van de bemanning, kolonel Clayton en een fotograaf. Mijn bomrichter is thuisgebleven omdat hij ziek was. Bovendien hadden we toch geen bommen bij ons. Het was alleen maar een verkenningsvlucht." „Laat eens zien," zei Corrie. „Jullie zijn hier met je vieren, luitenant Burnham is vijf, en de twee vliegers die jullie niet gevonden hebben, maakt zeven. Wat is er met de andere vier gebeurd?" „Gedood tijdens het gevecht." „Arme jongens," zei Corrie. „Het zijn niet de doden die lijden," zei Jerry. „Het zijn degenen die achterblijven. Vrienden en familie. Misschien zijn de doden wel beter af. Het is toch maar een rotwereld," voegde hij er bitter aan toe. „En degenen die er uitstappen, boffen." Ze legde haar hand op de zijne. „Zo moet je niet praten. Er kan je nog zoveel geluk te wachten staan - ons allemaal." „Het waren mijn vrienden," zei hij, „en ze waren nog zo jong. Ze hadden de kans nog niet gehad van het leven te profiteren. Tarzan zegt dat het geen zin heeft om te haten, en ik weet dat hij gelijk heeft. Maar ik haat wel - niet die arme, domme mensen die op ons schieten en op wie wij schieten, maar degenen die verantwoordelijk zijn voor het maken van de oorlog." „Ik weet het niet," zei ze. „Die haat ik ook. Maar ik haat alle Jappen. Ik haat de 'arme domme mensen die op ons schieten en op wie wij schieten'. Ik ben niet zo filosofisch als jij en Tarzan. Ik wil ze haten. Ik verwijt mezelf vaak genoeg dat ik niet diep genoeg haat." Jerry zag de haat weerspiegeld in haar ogen, en hij dacht hoe afschuwelijk het was dat een dergelijk gevoel kon worden opgewekt in het hart van iemand die zo ingeboren lief en zacht was. Hij zei tegen haar wat zij tegen hem had gezegd: „Zo moet je niet praten." En hij voegde eraan toe: „Jij bent niet geschapen om te haten." „Jij hebt niet meegemaakt dat je moeder de dood is ingejaagd en dat je vader met bajonetten is doodgestoken door die gele beesten. Als je dat wel had meegemaakt en je zou ze niet haten, dan zou je niet waard zijn dat je jezelf een man noemde." „Je zult wel gelijk hebben," zei hij. Hij drukte haar hand. „Arm meisje." „Je moet niet zo medelijdend doen," protesteerde ze haast 50
kwaad. „Ik heb toen niet gehuild. Ik heb sindsdien helemaal niet gehuild. Maar als jij medelijdend doet, ga ik wel huilen." Had ze nadruk gelegd op dat jij? Hij dacht van wel - een heel klein beetje. Waarom maakte hem dat zo blij? Ik geloof dat ik gek word, dacht hij. Het kleine groepje had zich rond het vuur verzameld voor het eten. Ze gebruikten grote bladeren als borden, ze hadden bamboespruiten geslepen om als vorken te dienen, en messen hadden ze al. Ze dronken uit kalebassen. Behalve fazant en wild hadden ze fruit en de geroosterde pitten van durians. Ze leefden er goed van in dit land van overvloed. „Denk eens even aan die arme jongens op de basis," zei Shrimp. „Die hebben alleen maar vlees uit blikjes." „En die drinken die afgrijslijke G.I. koffie," voegde Bubonovitch eraan toe. ,Het doet me altijd denken aan het begin van Alexander Woolcott's 'De man die kwam dineren'." „Nou, ik wil met iedere zandhaas ruilen," zei Jerry. „Wat zijn zandhazen?" vroeg Corrie. „Alle soldaten, maar in het bijzonder infanteristen." „Elke G.I.," zei Shrimp. „Wat een taal!" vond Corrie. „En ik dacht dat ik Engels kende." „Dit is geen Engels," zei Tarzan. „Dit is Amerikaans. Het is een jonge, krachtige taal. Ik houd er wel van." „Maar wat is een G.I.?" „Een G.I. is een Amerikaanse soldaat - G. I. Government Issue door de overheid gekleed. Je moet bij ons blijven, Corrie, dan zullen we je Amerikaans verbeteren en je Engels verknoeien." „Als je veel aandacht schenkt aan de conversatie van sergeant Rosetti, worden beide talen verknoeid," zei Bubonovitch. „Wat scheelt er aan mijn Amerikaans, opschepper?" vroeg Shrimp. „Ik vind sergeant Shrimp best lief," merkte Corrie op. Rosetti bloosde hevig. „Maak eens een buiging, liefje," zei Bubonovitch. Shrimp grinnikte. Hij was eraan gewend om voor de gek te worden gehouden en wond zich er nooit over op, al deed hij soms alsof. „Ik heb nog nooit gehoord dat iemand jou lief noemde, dikke koe," zei hij. Hij voelde dat met deze opmerking zijn eer weer was gered.
51
9 Voor het eten had Tarzan twee grote stukken schors gesneden van een enorme boom. De stukken waren bijna drie centimeter dik, taai en sterk. Daaruit sneed hij twee schijven, van ruim veertig centimeter doorsnee. In ongeveer de helft van de oppervlakte van elke schijf maakte hij zes diepe inkepingen en liet vijf bobbels ertussenin. Jerry en de anderen keken toe. „Waar is dat voor?" vroeg de piloot. „Ze zien eruit als ronde, platte voeten met vijf tenen." „Dank je," zei Tarzan. „Ik wist niet dat ik zo'n goed beeldhouwer was. Ze dienen om de vijand van de wijs te brengen. Ik twijfel er niet aan of die oude schurk komt zo gauw hij kan terug met een stel Jappen. De inlanders zijn goede spoorzoekers, en ons spoor moet hun erg vertrouwd zijn, want ze hebben het hier naar toe gevolgd. Onze eigengemaakte sandalen laten een spoor na dat zelfs de stomste spoorzoeker kan volgen. Eerst gaan we het oerwoud in, in de tegenovergestelde richting van die waarin we willen gaan, en dan laten we een spoor na dat onmiddellijk herkenbaar is. Daarna keren we terug naar het kamp door het kreupelhout, waar we kunnen lopen zonder voetsporen achter te laten, en volgen het pad dat we van plan zijn te nemen. Drie van ons lopen achter elkaar en zorgen ervoor dat ze steeds zorgvuldig in de voetsporen lopen van degene voor hem. Ik zal Corrie dragen. Het zou haar te veel vermoeien als ze de lange passen van een man zou moeten nemen. Bubonovitch komt achteraan en draagt deze dingen aan zijn voeten. Hij moet op iedere voetafdruk stappen die wij hebben gemaakt. Het zal hem niet meevallen met die dingen aan te lopen, maar hij is een grote man met lange benen. Hij maakt de afdrukken van een olifant en wist de onze uit." „Barst!" riep Rosetti uit. „Zo groot zijn de poten van een olifant toch niet!" „Ik ben zelf niet zo erg zeker van die Indische olifanten," gaf Tarzan toe. „Maar de omtrek van de voorpoot van een Afrikaanse olifant is de helft van de hoogte van het dier tot de schouder. Dus deze afdrukken zouden duiden op een olifant van ongeveer tweeëenhalve meter hoog. Helaas is Bubonovitch niet zo zwaar als een olifant, dus is het spoor niet zo natuurgetrouw als ik wel zou willen. Maar ik reken erop dat ze niet te veel aandacht zullen schenken aan het spoor van een olifant als ze op zoek zijn naar ons. Als ze dat wel doen, krijgen ze de schok van hun leven als ze het spoor zien van een olifant met twee poten. Als we in Afrika waren geweest, zou het nog gecompliceerder 52
zijn, want de Afrikaanse olifant heeft vijf voortenen en drie achtertenen. Dan hadden we nog zo'n stel moeten maken en had Jerry voor de achterpoten moeten spelen." „Ik ben niet zo egoïstisch," zei Jerry. „Bubonovitch mag de hele olifant zijn." „Ik zou Shrimp maar voorop laten lopen," stelde Bubonovitch voor. ,,Anders trap ik nog op hem." „We moesten nu maar gaan slapen," zei Tarzan. „Hoe laat heb jij het, Jerry?" „Acht uur." „Jij hebt de eerste wacht vannacht - tweeëenhalf uur. Dan komen we precies uit. Shrimp heeft de laatste wacht - van halfvier tot zes uur. Welterusten!" Ze gingen de volgende ochtend vroeg op pad, na een koud ontbijt. Eerst maakten ze het valse spoor. Toen liepen ze in de richting die ze hadden uitgekozen. Bubonovitch liep achteraan en stampte hard op de voetafdrukken van degenen voor hem. Na ruim anderhalve kilometer, de afstand die Tarzan noodzakelijk achtte om hun spoor te camoufleren, voelde hij zich een fiks vermoeide olifant. Hij ging op de grond zitten en deed de onhandige poten af. „Lieve hemel!" zei hij. „Ik heb het gevoel of ik tot mijn kin in tweeën gespleten ben. Als iemand soms graag elephas maximus van de orde Proboscidea wil spelen, kan hij die verdomde dingen van mij krijgen." Hij smeet ze op het pad. Tarzan raapte ze op en gooide ze ver weg in het kreupelhout. „Het was een zware opdracht, sergeant. Maar jij was de beste man ervoor." „Ik had Corrie kunnen dragen." „Je hebt vrouw en kinderen, jongetje!" spotte Shrimp. „Ik denk dat de kolonel zijn rang heeft laten gelden," zei Jerry. „O nee," protesteerde Tarzan. „Ik kon het alleen niet over me verkrijgen Corrie voor de wolven te gooien." „Daar sta je dan," zei Shrimp. Corrie lachte. Haar ogen glansden. Ze hield van die Amerikanen met hun vreemde humor en hun minachting voor conventies. En de Engelsman, al was hij beheerster, leek op hen. Jerry had haar verteld dat hij een hertog was, maar zijn persoonlijkheid boezemde haar meer belangstelling in dan zijn titel. Plotseling stak Tarzan zijn hoofd op en snoof met trillende neusgaten in de lucht. „Klim in de bomen," beval hij. „Komt er iets aan?" wilde Corrie weten. „Ja, een familielid van de sergeant - met beide einden. Het is een eenzaam mannetje, en die kunnen soms kwaadaardig zijn." Hij zwaaide Corrie op een overhangende tak en de anderen klom53
men in de dichtstbijzijnde bomen. Tarzan glimlachte. Ze begonnen het al aardig te leren. Hij zelf bleef op het pad staan. „Je blijft daar toch niet staan?" vroeg Jerry. „Even. Ik houd van olifanten. Het zijn mijn vrienden. De meesten houden van mij. Ik weet vroeg genoeg of hij gaat aanvallen." „Maar dit is geen Afrikaanse olifant," hield Jerry vol. „Misschien heeft-ie nog nooit van Tarzan gehoord," opperde Shrimp. „De Indische olifant is niet zo woest als de Afrikaanse, en ik wil een experiment uithalen. Ik heb een theorie. Als die niet juist blijkt te zijn, klim ik in een boom. Hij zal me bijtijds waarschuwen, want als hij gaat aanvallen steekt hij zijn oren in de lucht, rolt zijn slurf op en trompettert. Praat nu alsjeblieft niet en maak geen enkel geluid. Hij is vlakbij." De vier mensen in de bomen wachtten ongerust af. Corrie was bang - bang voor Tarzan. Jerry vond het dwaas dat die man zulke risico's nam. Shrimp wilde dat hij een machinepistool bij zich had - alleen maar voor het geval. Alle ogen waren gericht op de bocht in het pad, op het punt waar de olifant het eerst te voorschijn zou komen. Plotseling kwam het logge gevaarte in zicht. Tarzan leek er een kleine dwerg bij. Toen zijn kleine oogjes Tarzan opmerkten, bleef het dier staan. Ogenblikkelijk werden de oren uitgespreid en de slurf werd opgerold. Hij gaat aanvallen, dachten de mensen in de bomen. Corries lippen bewogen zich. Zachtjes prevelde ze een smeekbede: „Vlug, Tarzan! Vlug!" En toen sprak Tarzan. Hij sprak tegen de olifant in de taal die hij geloofde dat bijna alle dieren kenden - de moedertaal van de grote apen. Weinigen konden die taal spreken, maar velen begrepen hem. „Yo, Tantor, yo!" zei hij. De olifant zwaaide heen en weer. Hij trompetterde niet. Langzaam gingen de oren naar beneden en de slurf werd ontrold. „Yud!" zei Tarzan. Het grote dier aarzelde even en kwam toen langzaam naar de man toe. Hij bleef vlak voor hem staan, stak zijn slurf uit en bewoog die over zijn lichaam. Corrie klampte zich vast aan de tak om te voorkomen dat ze zou vallen. Ze begreep nu dat sommige vrouwen op ogenblikken van hevige opwinding onwillekeurig gaan gillen of flauwvallen. Tarzan streelde even de slurf en fluisterde zachtjes tegen het enorme gevaarte, dat hoog boven hem uitstak. „Abu tand-nala!" zei hij even later. Langzaam knielde de olifant. Tarzan wond de slurf rond zijn lichaam en zei: „Nala b'yat!" 54
Tantor tilde hem op en plaatste hem op zijn kop. „Unk!" commandeerde Tarzan. De olifant liep van het pad af, onder de bomen door, waar het viertal nauwelijks adem durfde te halen. Shrimp was de eerste die de lange stilte verbrak. „Nou heb ik alles gezien wat er te zien valt! Barst! Wat een kerel!" „Vergeet je George de Toid niet?" vroeg Bubonovitch. Shrimp mompelde iets dat niet geschikt was voor Corries oren. Even later kwam Tarzan te voet terug, alleen. „We kunnen nu beter verder gaan," zei hij. De anderen lieten zich uit de bomen zakken. Jerry was niet weinig geïrriteerd over wat hij een egoïstische demonstratie vond van moed en dapperheid, en zijn stem verried zijn ergernis toen hij zei: „Wat had het voor zin zo'n risico te nemen, kolonel?" „In het gebied van wilde dieren moet je veel dingen weten om in leven te kunnen blijven," legde Tarzan uit. „Dit is een vreemd land voor mij. In mijn land zijn de olifanten mijn vrienden. Meer dan eens hebben ze mijn leven gered. Ik wilde het karakter van de olifanten hier kennen en weten of ik ze mijn wil kon opleggen zoals thuis. Het is heel goed mogelijk dat je op een dag blij zult zijn dat ik het heb gedaan. Er is een grote kans dat ik die olifant nooit meer terugzie. Maar als we elkaar nog eens ontmoeten, kent hij mij en ik hem. Tantor en ik hebben een goed geheugen voor vrienden en vijanden." „Sorry dat ik dat zei," antwoordde Jerry. „Maar we schrokken ons allemaal halfdood dat je zo'n risico nam." „Ik nam geen risico," zei Tarzan, „maar wagen jullie het niet." „Wat zou hij met een van ons hebben gedaan?" vroeg Bubonovitch. „Waarschijnlijk had hij je doorboord, dan was hij bovenop je geknield en daarna zou hij de pulp die van je overgebleven was, hoog het oerwoud hebben ingeslingerd." Corrie huiverde. Shrimp schudde zijn hoofd. „En dan te bedenken dat ik ze altijd apenootjes gaf in het circus." „De wilde dieren die ik hier zie, lijken groter en dreigender dan de dieren die ik in circussen en dierentuinen heb gezien," zei Bubonovitch. „Of in een museum, opgestopt," zei Jerry. „Opgezet," verbeterde Bubonovitch. „Muggezifter," schold Jerry. Even later liepen ze in een oerwoud van enorme, rechtstammige bomen, die waren omgeven door reusachtige lianen, klimplanten en luchtplanten, die een dik groen dak vormden. Het schemerachtige licht, de kathedraalachtige aanblik en het geluid van 55
ongeziene dingen maakten iedereen neerslachtig, behalve Tarzan. Zwijgend trokken ze verder. Ze verlangden naar het licht van de zon. En toen, na een bocht in het pad, stonden ze plotseling in het stralende zonlicht. Het woud eindigde aan de rand van een ravijn. Onder hen lag een klein dal, dat door de eeuwen heen door een rivier in het steen was uitgesleten. Het was een mooie vallei, groen, en begroeid met bomen. Tarzan keek onderzoekend naar beneden. Er was geen teken van menselijk leven, maar er waren wel een paar herten, en zijn scherpe ogen herkenden een zwarte bobbel, die bijna niet te onderscheiden was in de donkere schaduw van een boom. Hij maakte de anderen erop attent. „Pas daarvoor op," waarschuwde hij. „Hij is veel gevaarlijker dan Tantor en soms zelfs dan 'strepen'." „Wat is het, een waterbuffel?" vroeg Jerry. „Nee. Het is Buto, de rinoceros. Hij kan heel slecht zien, maar zijn gehoor en zijn reuk zijn uiterst scherp. Hij heeft een afgrijslijk en onberekenbaar humeur. Gewoonlijk loopt hij voor je weg. Maar je weet het nooit. Zonder enige aanleiding kan hij plotseling op je afstormen, zo snel als een renpaard. En als hij je grijpt, neemt hij je op zijn hoorn en gooit je in de lucht." „De onze niet," zei Corrie. „Die hebben lagere slagtanden en die gebruiken ze in plaats van hun horens." „Ja, nu herinner ik het me weer," zei Tarzan. „Dat heb ik gehoord. Ik dacht aan de Afrikaanse rino." Het pad boog scherp naar rechts bij de rand van de helling en voerde daarna over de rand heen. Het was een steil pad, dat recht naar beneden voerde - smal en gevaarlijk. Ze waren blij toen ze beneden waren. „Blijf hier," zei Tarzan, „en wees doodstil. Ik zal proberen een van die herten te pakken te krijgen. Van deze kant vangt Buto je geur niet op, en als je geen leven maakt, kan hij je ook niet horen. Ik loop om naar links. Ik kan me daar in de bosjes verbergen tot ik binnen het bereik van het hert kom. Als ik er een te pakken krijg, loop ik rechtdoor naar de rivier. Daar zullen we elkaar dan treffen. Het pad loopt op ongeveer honderd meter aan Buto voorbij. Als hij je ruikt of hoort, en opstaat, maak dan geen enkele beweging tot hij op je afkomt. Klim dan gauw in een boom." Tarzan hurkte ineen en bewoog zich geruisloos door het hoge gras. De wind die uit de richting van het hert naar de rinoceros woei, voerde geen geur van de indringers met zich mee. Later zou hij dat wel doen, als Tarzan bij het hert was en de anderen naar de rivier zouden gaan. 56
Tarzan verdween uit het gezicht van zijn wachtende makkers. Verbaasd vroegen ze zich af hoe hij dekking kon vinden waar volgens hen geen dekking was. Alles scheen volgens plan te verlopen, toen er plotseling een kink in de kabel kwam. Ze zagen hoe een van de herten plotseling zijn kop opstak en omkeek. De kleine kudde schoot als een flits weg, in hun richting. Ze zagen hoe Tarzan oprees uit het gras en op een jong hert afsprong. Zijn mes flikkerde in de zon en beiden vielen op de grond. Ze verdwenen in het hoge gras. Het viertal keek gefascineerd naar het kleine drama dat zich voor hen afspeelde - de primitieve jager die zijn prooi besluipt en doodt. Zo moest het eeuwen geleden zijn gegaan. Tenslotte zei Jerry: „Kom, laten we gaan." „Barst!" gilde Shrimp. „Kijk uit!" Ze keken - Buto was opgestaan en keek naar links en naar rechts met zijn kleine bijziende oogjes. Hij luisterde en snoof. ,,Beweeg je niet," fluisterde Jerry. „En er zijn geen bomen," hijgde Shrimp. Hij had gelijk. In hun onmiddellijke omgeving stond geen enkele boom. „Beweeg je niet," zei Jerry opnieuw waarschuwend. „Als hij aanvalt, valt hij alles aan dat beweegt." „Daar komt hij," zei Bubonovitch. De rino liep hun richting uit. Hij leek meer verbaasd dan kwaad. Hij had misschien iets gezien dat hier niet hoorde. Iets dat hij niet kon horen of ruiken. En zijn nieuwsgierigheid bracht hem ertoe dat te gaan onderzoeken. De drie mannen gingen, alsof ze het afgesproken hadden, als één man tussen Corrie en het naderbijkomende dier staan. Het was een spannend ogenblik. Als Buto aanviel, zou een van hen waarschijnlijk gedood en in ieder geval gewond worden. Gespannen keken ze naar de naderende rinoceros. Ze zagen de kleine staart omhoog gaan en de kop omlaag, toen het dier in een sukkeldrafje overging. Hij had hen gezien en kwam recht op hen af. Plotseling begon hij te draven. „Daar zijn we dan," zei Jerry. Op hetzelfde ogenblik nam Shrimp een sprong en rende voor het dier langs. De rinoceros draaide zich om en ging achter hem aan. Shrimp rende zoals hij nog nooit in zijn leven had gerend, maar hij kon niet zo hard lopen als een paard, en de rino wel. Vol afschuw keken de anderen toe. Vol afschuw en hulpeloos. Toen zagen ze Tarzan. Hij rende op de man en het dier af, die hem recht tegemoet kwamen. Maar wat kon hij uitrichten, vroegen ze zich af. Wat konden twee betrekkelijk nietige mannen beginnen tegen die tonnen vlees en been? Het dier was nu vlak achter Shrimp. Tarzan was maar een paar meter verder. Shrimp struikelde en viel. Corrie sloeg haar han57
den voor haar ogen. Jerry en Bubonovitch schudden de verlammende angst van zich af en holden naar de plek des onheils. Met weerzin haalde Corrie haar handen voor haar ogen vandaan. Ze zag de kop van de rino naar beneden gaan, alsof hij de man die op de grond lag, praktisch onder zijn voorpoten, wilde doorboren. Tarzan nam een sprong. In de lucht maakte hij een halve draai en kwam schrijlings op de schouders van het dier terecht. Dat leidde de aandacht van het dier af. Hij draafde over Shrimp heen, in een poging de man van zijn rug af te gooien. Tarzan bleef lang genoeg zitten om zijn mes door de dikke huid te kunnen steken, vlak achter de kop, om de ruggegraat van het dier door te snijden. Verlamd viel het op de grond. Even later was het dood. Weldra stond het hele groepje rond het dode dier. Een opgelucht en enigszins bibberig groepje. Tarzan wendde zich tot Shrimp. „Dat was een van de dapperste dingen die ik ooit heb gezien, sergeant," prees hij. „Shrimp heeft zijn onderscheidingen niet voor niets gekregen, kolonel," zei Bubonovitch. 10 Ze hadden nu vlees genoeg - te veel zelfs. Een hert en een rinoceros waren meer dan voldoende voor vijf mensen. Tarzan had een paar mooie stukken uit het hert gesneden en de bult van de rinoceros afgesneden. Hij had een vuur gemaakt in een gat dat hij naast de rivier had gegraven. Boven een tweede vuur waren de anderen bezig het wild te roosteren. „Je bent toch niet van plan dat te gaan eten, hé?" vroeg Shrimp, naar het grote stuk neushoornvlees wijzend, waar de huid nog aan zat. „Over een paar uur eet jij het ook," zei Tarzan. „Je zult het erg lekker vinden." Toen hij op de bodem van het gat dat hij had gegraven een laag gloeiende kolen had, legde hij het stuk vlees erin, met de huid naar beneden. Hij bedekte het met bladeren en modder die hij had opgegraven. Hij nam een stukje hertevlees, ging een eindje bij de anderen vandaan zitten en scheurde stukken rauw vlees eraf met zijn sterke tanden. De anderen hadden het al lang opgegeven om nog aandacht te schenken aan deze merkwaardige liefhebberij. Ze hadden van tijd tot tijd hun vlees ook weieens rauw gegeten, maar ze gaven de voorkeur aan geroosterd vlees. Meestal was 58
het aan de buitenkant verbrand en van binnen rauw en bedekt met vuil. Ze waren niet meer zo kieskeurig. „Wat dacht je eigenlijk, Shrimp, toen je zo hard de benen nam voor Rhinoceros Dicerorhinus sumatrensis?" vroeg Bubonovitch. „Het leek wel of je de grond niet meer raakte. Ik wed dat je de honderd meter in minder dan acht seconden aflegde." „Ik zal je precies vertellen wat ik dacht. Ik was begonnen met Ave Maria toen ik zag dat die wervelstorm achter me aan zat. En ik dacht, als ik nou dat Ave Maria maar af krijg voor-ie me te pakken heeft, dan heb ik misschien een kansje. En toen struikelde ik. Maar de Gezegende Maria hoorde me en redde me." „Ik dacht dat het Tarzan was," zei Bubonovitch. „Natuurlijk was het Tarzan. Maar wie dacht je dat 'm op tijd daar naar toe stuurde, stommerd?" „Er bestaan geen atheïsten in het gezicht van een aanstormende rinoceros," zei Jerry. „Ik heb ook gebeden," zei Corrie. „Ik heb God gebeden dat hij je niets zou laten overkomen. Je hebt zo dapper je leven gewaagd om het onze te redden. Je bent een heel dapper man, sergeant, want je moet hebben geweten dat je niet één kans op de miljoen had." Rosetti voelde zich doodongelukkig. Hij wilde dat ze over iets anders praatten. „Je hebt het helemaal verkeerd," zei hij. „Ik ben alleen te stom om na te denken. Als ik dat wel had gedaan, dan verzeker ik je dat ik de andere kant was opgerend. Maar ik dacht er niet gauw genoeg aan. De vent die wat durfde, was de kolonel. Stel je voor, een hert en een rinoceros doden met alleen maar een mes." Dat bracht hem op een idee om van onderwerp te veranderen. „En moet je nou eens zien wat een vlees daar allemaal ligt, en dan te bedenken dat die stakkerds thuis distributiebonnetjes krijgen en niet genoeg hebben." „Denk eens aan de verhongerende Armeniërs," zei Bubonovitch. „De Armeniërs die ik heb gezien, kunnen voor mijn part allemaal doodhongeren," verklaarde Shrimp. Hij nam nog een stuk wild en verviel in zwijgen. Jerry keek naar Corrie. Ze scheurde het vlees af met haar kleine witte tanden. Hij herinnerde zich wat ze had gezegd over haar haat tegen de Jappen: 'Ik wil ze haten. Ik verwijt mezelf vaak dat ik ze niet diep genoeg haat'. Hij vroeg zich af wat voor vrouw ze zou zijn na de oorlog - na alles wat ze had meegemaakt? Hij keek naar Tarzan die het rauwe vlees eraf scheurde. Hij keek naar de anderen. Hun handen en gezichten waren besmeurd met het sap van het vlees en het zwart van de verbrande stukken. 59
„Ik vraag me af hoe de wereld eruit zal zien als het weer vrede is," zei hij. „Wat voor mensen zullen wij zijn? De meesten van ons zijn zo jong dat ze zich weinig anders meer kunnen herinneren dan oorlog - dood, haat, bloed. Zouden we ons ooit weer kunnen aanpassen bij het normale dagelijkse leven?" „Nou! Als ik ooit weer de kans krijg mijn benen te strekken onder een bureau," zei Bubonovitch, „hoop ik ter plekke dood neer te vallen als ik ze er ooit weer onder vandaan haal." „Dat denk je nu, Bum. En ik hoop dat je gelijk hebt. Wat mijzelf betreft - ik weet het niet. Soms heb ik een hekel aan vliegen, maar het zit me nu in het bloed. Misschien is het niet alleen het vliegen, maar de spanning en de opwinding. En als dat waar is, houd ik van vechten en doden. Ik weet het niet. Ik hoop van niet. Het zou een afschuwelijke wereld worden als veel mannen er zo over zouden denken. En neem Corrie eens. Zij heeft geleerd te haten. Ze was niet geschapen om te haten, maar dat is wat de oorlog en de Jappen met haar hebben gedaan. Ik weet niet of haat je ziel niet vervormt, zodat je nooit meer dezelfde kunt worden die je vroeger was - of het net als een kankergezwel aan je karakter vreet, zonder dat je weet dat je kanker hebt." „Ik geloof niet dat je je zorgen hoeft te maken," zei Tarzan. „Een mens kan zich gemakkelijk aanpassen bij veranderde omstandigheden. Jullie nemen je normale plaats in het leven weer in als de oorlog voorbij is. Alleen de zwakken en mensen met een afwijking worden er verkeerd door beïnvloed." „Met al die verschillende manieren die we hebben geleerd om te doden en te verminken, zoals achter een vent sluipen om hem te kelen of te wurgen of nog erger, zullen er heel wat kerels zijn die een paar fijne misdadigersbendes op touw zullen zetten in Amerika, neem dat van mij aan," zei Shrimp. „Ik ken die jongens. Ik heb niet voor niks m'n hele leven in Chi gewoond." „Ik geloof wel dat we erdoor zullen veranderen," zei Corrie. „We zullen niet dezelfde mensen zijn die we geweest zouden zijn als we dit niet hadden meegemaakt. We zijn snel gerijpt en dat betekent dat we een groot deel van onze jeugd verloren hebben. Jerry vertelde me laatst dat hij pas drieëntwintig is. Ik dacht dat hij al ver in de dertig was. Hij heeft tien jaar van zijn jeugd verloren. Kan hij dezelfde man zijn die hij geweest zou zijn als hij die tien jaar in vrede en veiligheid had geleefd? Nee. Ik geloof dat hij een beter mens zal zijn. Ik geloof dat ik een betere vrouw zal zijn om datzelfde gevoel dat hij en Tarzan betreuren - haat. Ik bedoel niet gewoon een hekel aan iemand hebben. Ik bedoel een rechtvaardige, diepgaande haat. En om de compensatie ervan, zoals trouw aan je 60
land en je kameraden, de innige vriendschappen en sympathieën, die ontstaan uit een gemeenschappelijke heilige haat tegen de gemeenschappelijke vijand." Een tijd lang zei niemand iets. Ze moesten deze unieke lofrede op de haat even verwerken. Even later verbrak Jerry de stilte. „Dat is een heel nieuw gezichtspunt," zei hij. „Op die manier heb ik nog nooit over haat gedacht. Maar soldaten haten niet zo erg. Dat is meer een voorrecht van non-combattanten." „Flauwekul," zei Corrie. „Dat is alleen maar een heldhaftige pose van de militairen. Als een Jap dicht bij huis toeslaat, dan verzeker ik je dat ze wel degelijk haten - als een van hun kameraden wordt gemarteld, of als ze horen dat geallieerde gevangenen onthoofd zijn. Dat is hier gebeurd, en ik kan je garanderen dat onze Hollandse soldaten hebben geleerd om te haten, zelfs als ze dat eerst niet hadden gedaan. En bovendien," vervolgde ze bijtend, „beschouw ik mezelf niet als een non-combattant." Jerry glimlachte. „Neem me niet kwalijk. Mijn opmerking was niet geringschattend bedoeld. Bovendien sloeg hij niet op jou. Jij bent een van ons, en wij zijn allemaal combattanten." Corrie was weer verzoend en glimlachte tegen hem. Ze mocht dan goed kunnen haten, maar het was zeker geen haat die nu in haar ogen blonk. Shrimp viel hen in de rede. „Barst!" riep hij uit. „Moet je 's ruiken. Zalig!" Ze keken naar Tarzan, die het gebraden vlees uit de geïmproviseerde oven haalde. „Eten!" riep Shrimp. Tot hun verrassing was het stuk rinovlees sappig, zacht en heerlijk van smaak. Terwijl ze aten, sloeg een paar ogen hen gade uit de beschutting van het struikgewas dat aan de rand van de rivier groeide. De ogen bleven een paar minuten op hen gericht, toen verdween de eigenaar weer in het woud. Die nacht vochten de wilde honden om het hert en de rinoceros, tot er een tijger kwam die ze wegjoeg. Ze bleven grommend in een cirkel om hem heen wachten, tot de God van de jungle zou vertrekken. In de oorlog ontstaan woorden. De tweede Wereldoorlog is geen uitzondering. Een van de bekendste woorden is quisling. In de oorlog kunnen ook woorden verdwijnen of van betekenis veranderen. Collaborateur had vroeger een eerlijke en achtenswaardige klank, maar ik betwijfel of het ooit over de tweede Wereldoorlog heen zal komen. Niemand zal ooit nog bekend willen staan als een collaborateur. Collaborateurs worden gevonden in ieder land waar de vijand zich bevindt. Er waren collaborateurs in Sumatra. Zoals Amat. Hij was een ellendig schepsel, dat diep boog voor elke Japanse 61
soldaat en bij hen in de gunst trachtte te komen. Hij was een menselijke jakhals, die leefde van de restjes van de arrogante bezetters, die hem in het gezicht sloegen als hij in de weg liep. Dus toen hij de vijf blanken zag bij de rivier in het kleine dal, likte hij zijn lippen af alsof hij een feestje in het vooruitzicht had, en haastte zich terug naar zijn dorp, waar tijdelijk een detachement Japanse soldaten was ingekwartierd. Hij had twee redenen voor zijn haast. De eerste was dat hij zo gauw mogelijk zijn inlichtingen wilde doorgeven aan de vijand. De tweede was angst. Het was niet tot hem doorgedrongen hoe laat het al was. De duisternis zou invallen voor hij het dorp had bereikt. En dat is de tijd waarop de tijger rondwaart in het oerwoud. Hij was nog steeds een paar kilometer van huis af toen Amats ergste vrees bewaarheid werd. De angstaanjagende snuit van de god van de jungle doemde voor hem op. De afschrikwekkende ogen, de gerimpelde, grommende kop van een tijger, geen ijzeren tralies, maar alleen een paar meter jungle tussen tijger en slachtoffer, is wel een van de afschuwelijkste dingen die een mens kan aanschouwen. De tijger liet Amat niet lang in twijfel over zijn bedoelingen. Hij viel aan. Amat schreeuwde en sprong in de richting van een boom. Gillend klauterde hij omhoog. De tijger deed een sprong en miste - helaas. Amat krabbelde nog wat hoger. Het zweet brak hem uit en hij hijgde. Trillend bleef hij hangen, en daar kunnen we hem laten tot de volgende ochtend. 11 „Barst! Wat een land!" mopperde Shrimp toen ze de volgende ochtend het steile pad beklommen, dat uit het dal voerde. „Als je niet naar beneden klautert, een dal in, klim je weer naar boven d'r weer uit. Ik denk dat God zich aan het oefenen was toen hij dit land schiep." „En toen hij klaar was met oefenen, maakte hij zeker Chicago," merkte Bubonovitch op. „Ga maar niet zo tekeer, herrieschopper. God heeft Chi wel degelijk gemaakt. En toen Hij even niet keek, heeft iemand anders Brooklyn gemaakt. Barst! Ik wou dat ik in m'n geliefde Chi zat. De hoogste helling daar is de opgang naar de brug bij Madison Street." „Kijk eens naar het landschap, man. Heb je dan geen oog voor schoonheid?" „O, jawel, ik heb wel oog voor schoonheid, maar m'n voeten 62
niet. Ze hebben getekend voor de luchtmacht en nou zijn ze niks anders dan een stelletje platvoeten." Maar aan alles komt een eind en tenslotte bevonden ze zich op de top van de helling. Tarzan onderzocht het spoor. „Hier is kort geleden een inlander geweest," zei hij. „Waarschijnlijk gisteren laat in de middag. Ik denk dat hij ons heeft gezien. Hij heeft hier wel een paar minuten gestaan en hij kon ons kamp gemakkelijk zien." Terwijl het groepje verder trok door de jungle, rende Amat hijgend zijn dorp binnen. Het nieuws brandde hem op de lippen de inlichtingen, die hij heel die verschrikkelijke nacht, had moeten opsparen. Hij was zo opgewonden dat hij vergat te buigen voor een Japanse soldaat en een klap in zijn gezicht kreeg en bijna aan de bajonet werd geregen. Maar tenslotte stond hij voor luitenant Kumajiro Tada, en deze keer vergat hij niet heel diep te buigen. Opgewonden vertelde hij wat hij had gezien. Tada, die geen woord verstond van het inlandse dialect en die zich die ochtend bijzonder goddelijk voelde, gaf hem een trap in zijn lies. Amat schreeuwde, greep met beide handen naar de pijnlijke plek en rolde over de grond. Tada trok zijn zwaard. Het was lang geleden sinds hij een hoofd had afgeslagen, en hij voelde er best wat voor nog even een hoofd af te slaan voor het ontbijt. Een sergeant die Amats verhaal had gehoord en die het dialect wel begreep, salueerde en maakte een buiging. Hij vertelde de doorluchtige luitenant dat Amat een groepje blanken had gezien en dat hij dat aan de doorluchtige luitenant had willen berichten. Met tegenzin stak Tada het zwaard weer in de schede en luisterde. Een paar kilometer van de plek waar ze het oerwoud hadden betreden, bleef Tarzan staan en tuurde aandachtig naar het spoor. „Hier," zei hij, „is onze inlandse vriend bedreigd door een tijger. Hij is de hele nacht in de boom gebleven en er pas kort geleden weer uitgekomen, waarschijnlijk zodra het licht werd. Hier heeft het dier het spoor van de inlander uitgewist, en hier is de man vanmorgen naar beneden gesprongen." Ze liepen verder en kwamen even later bij een tweesprong. Weer bleef Tarzan staan. Hij liet hun zien welke richting de inlander had genomen. Op de andere weg van de tweesprong waren waarschijnlijk een paar dagen eerder enkele mannen gepasseerd, hij liet hun de bewijzen ervan zien. „Dat waren geen inlanders," zei hij. „En ik geloof ook niet dat het Jappen waren. Dit zijn de voetafdrukken van heel grote mannen. Jerry, gaan jullie verder langs het pad dat de inlander heeft genomen, dan zal ik het andere eens onderzoeken. Het kunnen Hollandse guerrilla's 63
zijn. Als dat zo is, zouden ze ons goede diensten kunnen bewijzen. Loop niet te vlug, dan haal ik je wel weer in." „We zullen waarschijnlijk wel bij een inlands dorp komen," zei Jerry. „Als dat zo is, kunnen we ons beter schuilhouden in de jungle tot jij komt. Dan kunnen we allemaal tegelijk gaan. Intussen zal ik de zaak dan wel bekijken." Tarzan knikte instemmend en slingerde de bomen in. Hij volgde het linker pad van de tweesprong. Ze keken hem na tot hij uit het gezicht verdwenen was. „Die man houdt er wel van om op een ongemakkelijke manier te reizen," zei Shrimp. „Het lijkt niet zo ongemakkelijk als je hem ziet," zei Bubonovitch. „Alleen als je het zelf probeert, lukt het niet zo best." „Het is een ideale manier onder deze omstandigheden," zei Jerry. „Hij laat geen sporen achter, en is in het voordeel tegenover iedere vijand die hij ontmoet." „Het is prachtig," zei Corrie. „Zo sierlijk, en zo geruisloos." Ze zuchtte. „We zouden heel wat veiliger zijn als we dat allemaal konden!" „Ik denk dat ik me ga oefenen," zei Shrimp. „Als ik dan thuiskom, ga ik naar het Garfield park om daar 's zondags in de bomen te slingeren." „En gearresteerd te worden," voegde Bubonovitch eraan toe. „O, dat wel, maar dan kom ik met mijn foto op de voorpagina's van de kranten. Dan krijg ik misschien wel een baantje in Hollywood." Op hun gemak slenterden ze naar het dorp van Amat, Bubonovitch voorop, dan Rosetti. Jerry en Corrie kwamen een paar meter achter hen aan. Corrie bleef staan om de veter van haar sandaal vast te knopen, en Jerry wachtte op haar. De anderen verdwenen intussen om een bocht in het pad. „Voel je je ook zo verloren zonder Tarzan?" vroeg Corrie. Toen slaakte ze een verschrikte uitroep. „O, ik bedoel niet dat ik geen vertrouwen heb in jou en Bubonovitch en Rosetti, maar ..." Jerry glimlachte. „Je hoeft je niet te verontschuldigen. Ik denk er net zo over als jij. We zijn hier niet in onze natuurlijke omgeving. Hij wel. Hij is hier thuis. Ik weet niet wat we zonder hem hadden moeten beginnen." „We zouden ..." „Luister eens!" waarschuwde Jerry plotseling. Hij hoorde stemmen voor zich, hese kreten in een vreemde taal. Hij rende in de richting van het geluid. Toen bleef hij staan en keerde terug. Het was een moeilijk dilemma. Hij moest ὸf zijn twee sergeants, ὸf het meisje in de steek laten. Maar hij was gewend aan moeilijke, snelle beslissingen. Hij pakte Corrie bij een arm en sleepte haar mee in het dicht64
begroeide kreupelhout langs het pad. Ze kropen voorzichtig verder weg zolang het geluid van de stemmen niet dichterbij kwam. Toen dat wel het geval was, en de Jappen dus kennelijk verder op onderzoek uitgingen en hun richting uitkwamen, bleven ze doodstil liggen, verscholen in het groen. De Jappen konden op minder dan een halve meter afstand voorbijlopen zonder hen te zien. Een dozijn soldaten overrompelde Bubonovitch en Rosetti. Ze hadden geen schijn van kans. De Jappen sloegen hen en bedreigden hen met bajonetten, tot luitenant Tada er een eind aan maakte. Tada sprak Engels. Hij had als bordenwasser gewerkt in een hotel in Eugene, in de tijd dat hij aan de universiteit van Oregon studeerde, en hij had onmiddellijk gezien dat de gevangenen Amerikanen waren. Hij ondervroeg hen en ze gaven hun naam, rang en mannummer. „Zijn jullie van die bommenwerper die is neergeschoten?" vroeg Tada. „We hebben u alle inlichtingen gegeven die we moeten of mogen geven." Tada zei iets in het Japans tegen een soldaat. De man kwam naar voren en prikte met de punt van zijn bajonet in de buik van Bubonovitch. „Wil je me nu antwoord geven op mijn vraag?" snauwde Tada. „U kent de voorschriften voor de behandeling van krijgsgevangenen," zei Bubonovitch. „Maar dat zal voor u waarschijnlijk geen verschil maken. Voor mij echter wel. Ik beantwoord geen enkele vraag meer." „Je bent een stomme idioot," snauwde Tada. Hij wendde zich tot Rosetti. „En jij?" vroeg hij. „Geef jij wel antwoord?" „Vergeet het maar," zei Rosetti. „Jullie waren met je vijven - vier mannen en een meisje. Waar zijn de andere drie? - waar is het meisje?" hield de Jap vol. „U hebt gezien met hoeveel we zijn. Lijkt dat op vijf? Of kunt u niet tellen? Ziet een van ons eruit als een vrouwmens? Je hebt je voor de gek laten houden, Tojo." „Oké, herrieschopper," snauwde Tada. „Je krijgt tot morgenochtend de tijd om erover na te denken. Morgenochtend beantwoorden jullie mijn vragen of ik sla jullie kop eraf." Hij klopte op het lange officierszwaard dat aan zijn zijde hing. Tada stuurde twee van zijn mannen eropuit om de anderen te zoeken. De overigen keerden met de twee gevangenen terug naar Amats dorp. Jerry en Corrie hadden alles gehoord wat er gezegd was. Ze hoorden de mannen terugkeren, maar wisten niet dat er twee soldaten op zoek waren naar hen. In de mening dat ze nu veilig 65
waren, kwamen ze uit hun schuilplaats te voorschijn en gingen terug naar het pad. Tarzan slingerde door de bomen en had misschien drie kilometer afgelegd toen zijn aandacht werd getrokken door een enorme opwinding. Hij hoorde het vertrouwde gegrom en gebabbel van de grote apen, en vermoedde dat ze in strijd waren gewikkeld met een vijand. Tarzan vervolgde zijn weg. Even later zag hij vier orang-oetans opgewonden in een boom zwaaien. Ze sprongen erin en eruit en schreeuwden en sloegen. En toen zag hij de reden van hun woede - een python hield een jonge orang-oetan omkneld. Met één blik had Tarzan het schouwspel in zich opgenomen. De python had het dier nog niet gewurgd. Hij hield het aapje alleen nog maar omstrengeld, terwijl hij zich tegen de aanvallen van de woedende apen probeerde te verdedigen. Het geschreeuw van de kleine aap was bewijs genoeg dat het diertje nog in leven was. Tarzans hart begon sneller te kloppen bij het horen van de strijdroep, bij de uitdaging van zijn oude vijand, Histah, de slang, en het gevaar waarin zijn vrienden, de mangani - de grote apen verkeerden. Hij dacht er zelfs niet bij na of ze hem zouden herkennen als een vriend of zouden aanvallen als een vijand. Snel slingerde hij zich in de boom waar het drama zich afspeelde, naar een tak boven de python en zijn slachtoffer. De apen waren zo in beslag genomen door de primitieve strijd, dat ze zijn aanwezigheid zelfs niet opmerkten voor hij sprak. Tarzan vroeg zich af of de grote apen hem, evenals Tantor, zouden begrijpen. „Kreeg-ah!" riep hij. „Tarzan bundolo Histah!" De apen bleven bewegingloos zitten en keken naar hem op. Ze zagen een praktisch naakt mens boven de python, een glanzend mes in de hand. „Bundolo! Bundolo!" schreeuwden ze - Dood! Dood! En Tarzan wist dat ze hem hadden begrepen. Toen liet hij zich met zijn volle gewicht op de python en zijn slachtoffer vallen. Stalen vingers grepen de slang beet achter de kop, terwijl Tarzan zich met zijn krachtige benen vasthield aan het kronkelende lijf. Het scherpe lemmet drong diep in het lichaam van de slang, precies achter de hand die de nek in een stalen greep omklemd hield. De slang sloeg en kronkelde hevig in zijn doodsstrijd en liet de jonge orang-oetan los. Hij probeerde nu het lichaam van de man te omklemmen. Door de wilde strijd verloor de python zijn houvast aan de takken van de boom en viel op de grond, Tarzan meesleurend. Andere takken braken hun val, en Tarzan werd niet gewond. Maar de slang was verre van dood. De razende 66
kronkelingen hadden het Tarzan onmogelijk gemaakt zijn mes op effectieve wijze te gebruiken. De slang was ernstig gewond, maar nog steeds een ontzagwekkende tegenstander. Als hij erin slaagde zijn lijf rond Tarzan te wikkelen, zou deze doodgedrukt zijn voor hij de kans had de slang met zijn mes te doden. De apen lieten zich op de grond vallen en stonden naast de beide vijanden, die in een gevecht op leven en dood waren gewikkeld. Gillend, schreeuwend en grommend sprongen vier volwassen apen op het kronkelende lijf van de slang en rukten het los van de man. Tarzans mes drong opnieuw in het lichaam van zijn vijand. Toen de afgesneden kop op de grond rolde, sprong Tarzan opzij. De apen deden hetzelfde, want de doodsstrijd van het machtige lichaam kon even fataal zijn alsof het nog werd geleid door de kleine hersens. Tarzan keerde zich om en keek naar de apen. Hij plaatste zijn voet op de dode kop, hief zijn gezicht naar de lucht en uitte de overwinningskreet van de mannetjesaap. Woest, akelig en afschrikwekkend klonk het door het oerwoud. Een ogenblik verstomden de stemmen van de jungle. De apen keken naar de mens. Hun leven lang was zijn soort hun natuurlijke vijand geweest. Was hij vriend of vijand? Tarzan klopte zich op de borst en zei: „Tarzan." De apen knikten en zeiden: „Tarzan," want dat woord betekent blanke huid in de taal van de grote apen. „Tarzan yo," zei de man. „Mangani yo?" „Mangani yo," zei de oudste en grootste van de apen - vriend van de grote apen. Er klonk een geruis in de bomen, alsof er een hevige wind opstak. De bladeren en takken van de bomen ritselden. Apen en man keken verwachtingsvol in de richting waar het geluid vandaan kwam. Allen wisten waardoor het werd veroorzaakt. Alleen de man wist niet wat het voorspelde. Even later zag hij tien tot twaalf enorme lijven naar zich toe slingeren door de bomen. De apen lieten zich op de grond naast hem vallen. Ze hadden Tarzans doordringende kreet gehoord en waren op onderzoek uitgegaan. Het kon de overwinningskreet zijn van een vijand, die een aap van hun stam had overmeesterd. Het kon ook een oproep zijn tot de strijd. Ze keken Tarzan achterdochtig aan, sommigen met ontblote slagtanden. Hij was een mens, een natuurlijke vijand. Ze keken van Tarzan naar Uglo, de oudste en grootste van de apen. Uglo wees naar de man en zei: „Tarzan yo." Daarop verhaalde hij in de eenvoudige taal van de oermensen en met gebaren wat Tarzan had gedaan. De nieuwaangekomenen knikten begrijpend - op 67
één na. Oju, een volwassen, krachtige orang-oetan liet dreigend zijn tanden zien. „Oju bundolo!" gromde hij - Oju doodt! Vanda, de moeder van de kleine aap die Tarzan van de python had gered, kwam vlak naast Tarzan staan en streelde hem met de ruwe hoornachtige palm van haar poot. Ze plaatste zich tussen Tarzan en Oju, maar de eerste duwde haar zachtjes opzij. Oju's uitdaging kon Tarzan niet negeren, zonder het respect van de stam te verliezen. Dat wist hij, en hoewel hij niet de minste lust had te vechten, trok hij zijn mes en liep naar de grommende Oju toe. Oju was een meter tachtig lang en woog bijna driehonderd pond, hij was een formidabele tegenstander. Bij zijn enorm lange armen, zijn herculische spieren, zijn machtige tanden en krachtige kaken verzonk zelfs de geweldige Tarzan in het niet. Oju kwam log naar voren, zijn vereelte knokkels rustten op de grond. Uglo had tussenbeide willen komen. Hij maakte een halfslachtig gebaar of hij tussen hen in wilde gaan staan. Maar in zijn hart was Uglo bang. Hij wist dat Oju erover dacht hem zijn leiderschap te betwisten. Als hij hem nu tegen zich in het harnas joeg, zou hij wellicht zijn troonsafstand verhaasten. Hij kwam dus niet tussenbeide. Maar Vanda schold, en de andere apen die Tarzans redding van Vanda's balu hadden aanschouwd, eveneens. Oju liet zich er niet afbrengen. Vol vertrouwen waggelde hij dichterbij, een en al minachting voor dat nietige mensje voor hem. Als hij een van zijn machtige poten op hem kon leggen, zou de strijd zo goed als voorbij zijn. Hij strekte een lange arm uit naar zijn slachtoffer. Dat was een tactische fout. Tarzan zag de langzame, domme aanval, de uitgestrekte hand, en veranderde zijn gevechtstactiek. Hij deed het lemmet van zijn mes tussen zijn tanden, zodat hij beide handen vrij had. Toen sprong hij naar voren, pakte de uitgestoken pols van Oju met tien krachtige vingers beet, draaide zich snel om, boog naar voren en gooide de aap over zijn hoofd, op zo'n manier, dat Oju zwaar op zijn rug viel. Geschokt en brullend van woede krabbelde Oju overeind. Tarzan sprong bliksemsnel achter hem, terwijl Oju nog zijn evenwicht zocht, sprong op zijn rug, sloot zijn krachtige benen om zijn middel en sloeg zijn linkerarm om zijn nek. Toen drukte hij de punt van zijn mes tegen de zijde van het dier, hij drukte net zo lang tot Oju een kreet van pijn ontsnapte. „Kagoda!" eiste Tarzan. Dat is aaps voor 'Geef je over'. Het is ook aaps voor 'Ik geef me over'. Het verschil ligt in de stembuiging. 68
Oju reikte met zijn lange arm achteruit om zijn tegenstander te grijpen. Het mes ging nog wat dieper. Weer eiste Tarzan: „Kagoda!" Hoe harder Ojo probeerde die man van zijn rug af te krijgen, hoe harder het mes in zijn zij prikte. Tarzan had de aap kunnen doden, maar dat wilde hij niet. Sterke jonge mannetjes vormen de kracht van een stam, en deze stam was hem grotendeels heel goed gezind. Oju stond stil. Het bloed stroomde uit zijn zij. Tarzan bracht de punt van het mes naar Oju's hersenpan en prikte hard genoeg om bloed te doen vloeien en pijn te veroorzaken. „Kagoda!" schreeuwde Oju. Tarzan liet hem los en deed een stap opzij. Oju waggelde weg en hurkte ineen om zijn wonden te verzorgen. Tarzan wist dat hij zich een vijand had gemaakt, maar een vijand die altijd bang voor hem zou zijn. Hij wist ook dat hij nu als gelijke werd beschouwd in de stam. Hij zou altijd vrienden hebben onder hen. Hij vestigde Uglo's aandacht op het mensenspoor. „Tarmangani?" vroeg hij. Tar is wit, mangani betekent grote apen, dus tarmangani zijn witte grote apen - blanke mensen. „Sord tarmangani," zei Uglo - slechte blanke mensen. Tarzan wist dat de grote apen alle blanken slecht vonden. Hij wist dat hij die mannen niet kon beoordelen naar de mening van een aap. Hij zou het zelf moeten onderzoeken. Die mannen zouden waardevolle bondgenoten kunnen zijn. Hij vroeg Uglo of de blanken reisden of ergens een kamp hadden opgeslagen. Uglo zei dat ze in een kamp vertoefden. Tarzan vroeg hoe ver ze weg waren. Uglo strekte zijn armen uit naar de zon en hield de handpalmen naar elkaar toe, ongeveer dertig centimeter van elkaar. Dat is de afstand die de zon in een uur lijkt af te leggen. Tarzan maakte daaruit op dat het kamp van de blanken ongeveer viereenhalve kilometer verder lag, de afstand die de apen gewoonlijk in een uur door de bomen afleggen. Hij slingerde zich in een boom en verdween in de richting van het kamp van de tarmangani. 'Vaarwel' of 'Tot ziens' bestaat niet in de apentaal. De apen waren teruggekeerd tot hun normale bezigheden. Oju koesterde zijn wonden en zijn woede. Hij liet zijn tanden zien aan een ieder die het waagde in zijn buurt te komen. 12 Jerry had met zelfverwijt te kampen. „Ik zei hij, „dat ik die twee jongens gevangen wijl ik me verborgen hield. Maar ik kon Corrie, of riskeren dat jij gevangen zou
voel me een schoft," heb laten nemen, terjou niet alleen laten, worden genomen." 69
„Zelfs al was ik er niet geweest," zei Corrie, „had je niet anders kunnen handelen. Als ze jou ook gevangen hadden genomen, had je niets meer voor ze kunnen doen dan zijzelf kunnen. Nu kunnen jij en Tarzan en ik misschien wel iets voor ze doen." „Dank je dat je het op die manier uitdrukt. Maar toch..." Hij bleef staan en luisterde. „Er komt iemand aan," zei hij, en trok het meisje mee het struikgewas in. Vanuit hun schuilplaats hadden ze een goed gezicht op de weg, die vijftig meter verder een bocht maakte. Even later hoorden ze stemmen. „Jappen," fluisterde Corrie. Ze haalde een handvol pijlen uit de pijlkoker op haar rug en legde aan. Jerry grinnikte en volgde haar voorbeeld. De twee Jappen slenterden kalmpjes over het pad. Hun geweren hingen over hun schouder. In die richting hadden ze niets te vrezen - dachten ze. Ze hadden gedaan of ze gehoorzaamden aan het bevel van hun officier, om naar de drie ontbrekende blanken te gaan zoeken. Ze waren er helemaal niet zo erg op gesteld om ze ergens in een hinderlaag te ontmoeten. Ze zouden langzaam terugwandelen naar het kamp en berichten dat ze uitvoerig hadden gezocht. Corrie boog zich naar Jerry toe en fluisterde: „Neem jij de linkse, dan neem ik de rechtse." Jerry knikte en hief zijn boog op. Ze wachtten. Heel langzaam naderden de Japanse soldaten. Ze praatten of ze wonderwat te vertellen hadden. „Kletspraat," zei Jerry. „Sst!" waarschuwde het meisje. Ze stond met gespannen boog, de veren van de pijl waren vlak bij haar oor. Jerry keek uit zijn ooghoeken naar haar. De Jeanne d'Arc van Sumatra, dacht hij. De Japanners kwamen steeds dichterbij. „Nu!" zei Jerry. Twee pijlen vlogen tegelijkertijd door de lucht. Corries doel viel voorover met een pijl door zijn hart. Jerry had iets minder goed gemikt. Zijn slachtoffer rukte aan de pijl, die diep in zijn keel stak. Jerry sprong het pad op en de gewonde Japanner probeerde zijn geweer van zijn schouder te halen. Hij was er bijna in geslaagd toen Jerry hem een enorme slag op zijn kin verkocht. Hij viel en de piloot sprong met getrokken mes op hem af. Tweemaal drong het lemmet in het hart van de man. Nog een paar stuiptrekkingen en toen bleef hij stil liggen. Jerry keek op en zag dat Corrie het geweer van de andere dode Japanner wegnam. Ze stond boven het lichaam van haar slachtoffer als een godin der wraak. Drie keer stak ze met de bajonet in de borst van de soldaat. De Amerikaan keek naar haar gezicht. Het was niet vertrokken van woede of haat of wraak. Er blonk een verheerlijkt licht in haar ogen. 70
Ze wendde zich tot Jerry. „Dat heb ik ze met mijn vader zien doen. Nu voel ik me gelukkiger. Ik wilde alleen maar dat hij nog geleefd had." „Je bent geweldig," zei Jerry. Ze namen het andere geweer in beslag en de riemen en ammunitie van de twee dode soldaten. Jerry sleepte hun lichamen in het kreupelhout. Corrie hielp hem. „Je kunt een kerf maken in je schietijzer, vrouw," zei Jerry grinnikend. „Je hebt je mannetje gedood." „Ik heb geen man gedood," sprak het meisje tegen. „Ik heb een Jap gedood." „De niet aflatende haat van de trotse Juno," haalde Jerry aan. „Jij vindt dat een vrouw niet hoort te haten," zei Corrie. „Jij zou nooit om een vrouw kunnen geven die haatte." „Ik geef om jou," verklaarde Jerry plechtig. „En ik geef om jou, Jerry. Je bent zo verschrikkelijk aardig geweest. Jullie allemaal. Jullie hebben me niet laten voelen dat ik een meisje was, maar me beschouwd als een man onder mannen." „God bewaar me!" riep Jerry uit. Ze moesten alle twee lachen. „Ter wille van jou, Jerry, zal ik niet meer haten - zodra ik alle Jappen ter wereld heb vermoord." Jerry glimlachte. „Je bent een echte Engel der Wrake," zei hij. „Laat eens zien - wie waren de Engelen der Wrake?" „Dat weet ik niet," antwoordde Corrie. „Ik heb nog nooit een engel ontmoet." „Nu weet ik het weer," zei Jerry. „Een hele tijd geleden was er een vereniging van Mormonen, de Danite Bond. Die stonden bekend als de Engelen der Wrake." „De Mormonen zijn toch die mensen die zoveel vrouwen hebben? Ben jij een Mormoon?" „Vergeet het maar. Zo moedig ben ik niet. De tegenwoordige Mormonen trouwens ook niet. Verbeeld je dat je getrouwd zou zijn met een vrouwelijke sergeant, lasser en loodgieter!" „En een Engel der Wrake?" lachte Corrie. Hij gaf geen antwoord. Hij keek haar alleen maar aan, en Corrie wilde dat ze niets had gezegd. Maar wilde ze dat wel echt? Tarzan slingerde zich door de bomen en keek onderzoekend naar het pad. Plotseling bleef hij roerloos staan. Voor hem zat een man op een platform in een boom, vanwaar hij een goed uitzicht had op het pad. De man had een lange baard en was zwaar bewapend. Het was een blanke, kennelijk een schildwacht die moest opletten of er geen gevaar dreigde. Voorzichtig bewoog Tarzan zich van het pad vandaan. Als hij 71
niet had geweten hoe ongevoelig de zintuigen van de beschaafde mens waren, zou hij zich erover verbaasd hebben dat de man zijn nadering niet had bemerkt. Het domste dier zou hem hebben gehoord of geroken of gezien. Hij maakte een omweg, om de schildwacht heen. Een paar minuten later kwam hij aan de rand van een kleine bergweide en keek neer op een primitief en slordig kamp. Een stuk of twintig mannen lagen in de schaduw van de bomen. Een fles ging van hand tot hand, of van mond tot mond. Een aantal vrouwen dronk met hen mee. De meesten van haar waren halfbloeden. Op een enkele na hadden de mannen allemaal zware baarden, de uitzondering was een jongeman die bij hen zat en van tijd tot tijd een slok uit de fles nam. De mannen hadden pistolen, messen en een geweer vlak bij de hand. Ze zagen er niet erg betrouwbaar uit. Tarzan besloot dat hij maar beter zo min mogelijk met hen te maken kon hebben. Plotseling brak de tak waarop hij zat en hij viel op honderd meter van hen af op de grond. Zijn hoofd raakte iets hards en hij verloor het bewustzijn. Toen hij bijkwam, lag hij onder een boom, met gebonden enkels en polsen. Mannen en vrouwen stonden en hurkten om hem heen. Toen ze zagen dat hij weer bijkwam, sprak een van de mannen hem in het Hollands aan. Tarzan verstond het, maar schudde zijn hoofd alsof hij het niet begreep. De man had gevraagd wie hij was en waarom hij hen bespiedde. Een ander probeerde het in het Frans, de eerste taal die hij had geleerd van de mensen, maar weer schudde Tarzan zijn hoofd. De jongeman probeerde het met Engels. Tarzan deed alsof hij ook dat niet begreep. Hij sprak tegen hen in het Swahili, de taal van een Mohammedaanse Bantoestam in Zanzibar en aan de oostkust van Afrika. Hij wist dat ze die niet zouden kennen. „Het klink als Japans," zei een van de mannen. „Maar dat is het niet," zei een ander, die Japans kende. „Misschien is het Chinees," opperde een derde. „Hij lijkt net zoveel op een Chinees als jij," zei de eerste weer. „Misschien is het een wildeman. Geen kleren, pijl en boog. Hij viel als een aap uit die boom." „Hij is een verdomde spion." „Wat heeft een spion die geen enkele beschaafde taal spreekt nu voor zin?" Ze dachten hier even over na, het scheen hun verdenking weg te nemen dat hun gevangene een spion zou zijn, althans voorlopig. Ze hadden belangrijker dingen aan hun hoofd, zoals spoedig zou blijken. 72
„Ach, laat hem opvliegen," zei een reus met waterige oogjes. „Ik begin uit te drogen." Hij liep terug in de richting van de bomen, waaronder ze hadden gezeten - in de richting van de bomen en de fles - de anderen volgden hem. Allen, op de jongeman met het gladgeschoren gezicht na. Hij bleef naast Tarzan zitten, met zijn rug naar zijn kameraden. Toen ze op veilige afstand waren en hun aandacht uitsluitend bij de fles was, sprak hij. Hij fluisterde in het Engels. „Ik weet zeker dat je een Amerikaan of een Engelsman bent," zei hij. „Misschien een van de Amerikanen uit die bommenwerper die een tijdje geleden is neergeschoten. In dat geval kun je me vertrouwen. Ik ben zelf praktisch een gevangene. Maar laat niet zien dat je tegen me praat. Als je denkt dat je me kunt vertrouwen, kun je een of ander gebaar maken, dat je me begrijpt. Je bent in handen gevallen van een stelletje moordenaars. Op een paar uitzonderingen na zijn het misdadigers, die in vrijheid werden gesteld en bewapend toen de Jappen het land binnenvielen. De meeste vrouwen zijn ook misdadigsters, die hun gevangenisstraf uitzaten. De anderen komen uit de onderste lagen van het volk - het schuim van de natie. Ze zijn ontsnapt naar de bergen, toen de Jappen het bewind overnamen. Ze hebben geen enkele poging gedaan om het leger te helpen. Ze wilden alleen hun eigen huid redden. Toen mijn regiment zich overgaf, ben ik gevlucht. Ik kwam deze bende tegen en omdat ik dacht dat het guerrillastrijders waren, heb ik me bij hen aangesloten. Toen ze hoorden wie en wat ik was, wilden ze me vermoorden, maar met een paar van hen had ik in het verleden min of meer vriendschap gesloten. Ze vertrouwen me echter niet. Zie je, er zijn guerrilla's in de bergen, die deze verraders even graag overhoop zouden steken als de Jappen. En deze jongens zijn bang dat ik me met hen in verbinding wil stellen en de plaats van hun kamp verraden. Het ergste was ze tot dusver hebben gedaan, is handel drijven met de vijand, maar ze zullen je wel aan de Jappen uitleveren. Dat hebben ze al besloten nog vóór je bij bewustzijn was. Zij dachten ook dat je een van de Amerikaanse vliegers was. De Jappen betalen waarschijnlijk een goede prijs voor je. Deze jongens distilleren een afgrijselijk goedje dat ze 'schnapps' noemen. Wat ze zelf niet opdrinken, gebruiken ze als ruilmiddel met de Jappen en de inlanders. Van de Jappen krijgen ze onder andere jeneverbessen, munitie en rijst. Dat ze munitie krijgen van de Jappen bewijst dat de Jappen hen als vrienden 73
beschouwen. Maar het is niet veel meer dan een gewapende vrede. De een vertrouwt de ander niet. Inlanders zijn de tussenpersonen, ze leveren de schnapps af en brengen het geld." Nu Tarzan wist dat er al over zijn lot besloten was, dacht hij niet dat hij er veel mee zou opschieten als hij de jongeman nog langer voor de gek probeerde te houden. Hij had een goede indruk van hem gekregen en was geneigd hem te vertrouwen. Hij keek eens in de richting van de anderen. Hun aandacht was gericht op een luidkeelse ruzie tussen twee van hun kameraden en ze keken geen moment in hun richting. „Ik ben Engelsman," zei hij. De jongeman grinnikte. „Bedankt voor je vertrouwen. Ik heet Tak van der Bos. Ik ben reserve-officier." „Mijn naam is Clayton. Wil je weg bij deze mensen?" „Ja. Maar wat schiet ik ermee op? Waar kan ik naar toe? Het draait er onherroepelijk op uit dat ik in handen val van de Jappen, als ik niet voor die tijd door een tijger ben opgepeuzeld. Als ik wist waar ik een van de groepjes guerrillastrijders kon vinden, zou ik het erop wagen. Maar dat weet ik niet." „Wij zijn met ons vijven," zei Tarzan. „We proberen naar het zuiden van het eiland te komen. Als we geluk hebben, hopen we een boot te pakken te krijgen en Australië te bereiken." „Dat is een stoutmoedig plan," zei Van der Bos. „Het is bijna tweeduizend kilometer naar het dichtstbijzijnde punt op het Australische vasteland. En het is ruim zevenhonderdvijftig kilometer naar de zuidkust van het eiland." „Ja," zei Tarzan. „Dat weten we, maar we nemen het risico. We vinden allemaal dat we beter kunnen omkomen bij die poging, dan ons als een stelletje bange hazen in het oerwoud verschuilen tot de oorlog voorbij is." Van der Bos zweeg even en dacht na. Toen keek hij op. „Jullie hebben gelijk," zei hij. „Ik zou graag met jullie meegaan. Ik denk dat ik jullie wel van dienst kan zijn. Ik weet veel dichterbij een boot te vinden. Ik ken bevriende inlanders, die ons zullen helpen. Maar eerst moeten we zien dat we aan deze jongens ontsnappen, en dat zal niet makkelijk zijn. Er is maar één pad naar dit dal, en dat wordt dag en nacht bewaakt." „Die wacht heb ik gezien. Ik ben vlak langs hem gekomen. Ik kom er even gemakkelijk nog een keer langs. Maar met jou is het wat anders, ik denk niet dat het jou zou lukken. Als je me een mes kunt bezorgen vanavond, zorg ik dat je langs de schildwacht komt." „Ik zal het proberen. Als ze dronken genoeg worden, lijkt het me niet al te moeilijk. Dan zal ik je touwen losmaken en kunnen we ervandoor." 74
„Die touwen kan ik breken wanneer ik wil," zei Tarzan. Van der Bos gaf geen commentaar. Die man is wel erg zeker van zichzelf, dacht hij. Misschien een beetje al te zeker. De Hollander begon zich af te vragen of hij er wel verstandig aan had gedaan te zeggen dat hij mee zou gaan. Hij wist dat niemand die touwen kon verbreken. Misschien was er van die opschepperij, dat hij hem langs de schildwacht kon krijgen, ook niet veel waar. „Letten ze 's nachts goed op je?" vroeg Tarzan. „Ze letten helemaal niet op me. Er zijn tijgers hier. Heb je daar wel rekening mee gehouden?" „O, ja. Maar dat zullen we moeten riskeren." 13 Geslagen en geprikt met bajonetten en bespuwd naderden de woedende en ongelukkige Rosetti en Bubonovitch het inlandse dorp. Hier werden ze naar een hut gebracht, gekneveld en gebonden in een hoek gegooid. Daar werden ze aan zichzelf overgelaten. Hun conversatie bestond uitsluitend uit de meest fantasievolle vloeken en kleurrijkste uitdrukkingen. Toen ze de voorvaderen van alle Jappen, te beginnen bij Hirohito en in het bijzonder die van luitenant Kumajiro Tada, hadden beschreven in de schilderachtige en ongekuiste taal van Cicero, Brooklyn en het leger, begonnen ze opnieuw bij Hirohito. „Ach, wat geeft het?" zei Bubonovitch. „We krijgen er alleen maar hoge bloeddruk van." „Ik ben bezig mijn haat een beetje op te werken," zei Rosetti. „Nu begrijp ik precies hoe Corrie zich voelt. Ik moet zeggen dat ik het fijn vind om ze te haten." „Nou, profiteer er dan maar van zolang je nog kunt," zei Bubonovitch. „Want morgenochtend zal je kop er wel afgaan." „Barst!" antwoordde Rosetti. „Ik wil niet dood, Bum!" „Ik ook niet, Shrimp." „Barst! Ik ben als de dood." „Ik ook." „Laten we bidden, Bum." „Oké. De laatste keer dat je tot Haar hebt gebeden, heeft ze Tarzan gestuurd." „Ik laat het aan Haar over. Het kan me niet schelen hoe Ze het voor elkaar bokst." Ze sliepen niet veel die nacht. De touwen sneden in hun polsen en enkels. Hun kelen waren kurkdroog. Ze kregen geen eten en geen water. Die nacht duurde een eeuwigheid. Maar eindelijk was hij toch voorbij. 75
„Barst! Ik wou dat ze maar kwamen en er een eind aan maakten. Eraan denken is nog het ergste." „De gedachte aan mijn vrouw en kind is voor mij nog het ergste. Mijn vrouw en ik hadden zulke geweldige plannen. Ze zal nooit weten wat er met me gebeurd is, en daar ben ik blij om. Het enige dat ze zal weten, is dat mijn vliegtuig is opgestegen om van de ene plek naar de andere te gaan en dat het nooit is teruggekeerd. Heb je veel gebeden, Shrimp?" „Bijna de hele nacht." „Ik ook." „Tot wie heb jij gebeden, Bum?" „Tot God." „Een van de twee moet ons toch gehoord hebben." Ze hoorden schuifelende voeten de ladder opkomen. „Ik vrees dat het zover is," zei Bubonovitch. „Gaat het, Shrimp?" „Zeker." „Nou, tot ziens, jongen." „Tot ziens, Bum." Een paar soldaten kwamen de hut binnen. Ze sneden de touwen los en scheurden de beide mannen overeind. Die konden echter niet meer staan. Ze wankelden en vielen op de grond. De soldaten trapten op hun hoofd en maag, en lachten hard. Eindelijk sleepten zij ze naar de ingang en lieten ze een voor een de ladder af, wat erop neerkwam dat ze hen het grootste deel lieten vallen. Tada kwam naderbij en nam hen onderzoekend op. „Zijn jullie bereid mijn vragen te beantwoorden?" vroeg hij. „Nee," zei Bubonovitch. „Sta op!" snauwde de Jap. Het bloed begon weer te circuleren in hun voeten. Ze probeerden op te staan en na veel moeite slaagden ze daarin. Maar ze wankelden als dronken mannen toen ze liepen. Ze werden meegenomen naar het centrum van het dorp. De soldaten en de inlanders vormden een kring om hen heen. Tada stond naast hen met getrokken zwaard. Hij liet hen knielen en het hoofd naar voren buigen. Bubonovitch was het eerst aan de beurt. „Ik geloof niet dat Ze ons gehoord hebben, Shrimp," zei hij. „Wie heeft je niet gehoord?" vroeg Tada. „Dat gaat je geen donder aan, Jap," snauwde Bubonovitch. Tada hief zijn zwaard op. Toen het stil werd in het kamp en de meeste vrouwen en mannen in een dronkenschap waren gevallen, kroop Van der Bos naar Tarzan toe. „Ik heb een mes," zei hij. „Ik zal je touwen lossnijden." 76
„Die zijn allang los," zei Tarzan. „Heb je ze gebroken?" vroeg de Hollander verbaasd. „Ja. Kom nu mee en wees stil. Geef mij het mes." Een eindje het bos in bleef Tarzan staan. „Wacht hier," fluisterde hij. Toen was hij verdwenen. Hij slingerde zich stilletjes door de bomen, kwam langzaam vooruit en bleef telkens even staan om te luisteren of in de lucht te snuffelen. Eindelijk wist hij waar de schildwacht zich bevond. Hij klom in de boom waarin het platform was gebouwd. De man zat gehurkt en Tarzan stond vlak boven zijn hoofd. Zijn ogen boorden zich door het duister. Ze namen de vorm en de positie van de ten dode opgeschreven man nauwkeurig op. Tarzan dook met het hoofd naar beneden op hem af, het mes hield hij in zijn hand. Het enige geluid was de bons van de twee lichamen op het platform. De schildwacht stierf zwijgend, zijn keel was van oor tot oor opengesneden. Tarzan smeet het lichaam op het pad en pakte het geweer van de man. Hij sprong naar beneden en liep terug naar Van der Bos. „Kom," zei hij, „nu kunnen we erlangs." Even later struikelde Van der Bos over het lijk. „Dat heb je keurig gedaan," prees hij. „Niet keurig genoeg," zei Tarzan. „Ik zit onder het bloed. Ik ben gewoon een wandelend lokaas voor alle 'strepen' tot we water hebben gevonden. Pak die koppel en munitie. Hier is zijn geweer. Laten we gaan." Snel liepen ze verder, Tarzan voorop. Na een tijdje kwamen ze bij een smal riviertje, en beiden wasten het bloed van zich af, want ook de Hollander was met bloed besmeurd geraakt toen hij de koppel losmaakte van het lijk. Geen tijger vertoonde zich, en weldra waren ze bij de tweesprong waar Tarzan zijn vrienden voor het laatst had gezien. Er viel niets van hen te bespeuren en de twee mannen volgden het pad dat de anderen zouden nemen. Het was daglicht toen ze vlakbij een schot hoorden. Jerrie en Corrie besloten te blijven waar ze waren en op Tarzan te wachten. Ze dachten dat hij wel spoedig terug zou zijn. Het was maar goed voor hun gemoedsrust dat ze niet wisten wat hem was overkomen. Uit veiligheidsoverwegingen klommen ze in een boom, waar ze angstvallig en ongemakkelijk zo'n zes meter boven de grond op een tak bleven zitten. Jerry maakte zich ongerust over Bubonovitch en Rosetti, en tenslotte besloot hij er iets aan te gaan doen. De nacht had eindeloos lang geduurd en Tarzan was nog steeds niet terug. „Ik geloof niet dat hij nog komt," zei Jerry. „Er moet iets ge77
beurd zijn. In ieder geval ben ik niet van plan nog langer te wachten. Ik ga kijken of ik Bubonovitch en Rosetti kan vinden. Als Tarzan dan nog komt, weten we tenminste waar ze zijn. Misschien kunnen we dan een plan bedenken om ze te bevrijden. Blijf hier tot ik terugkom. Je bent hier veiliger dan op de grond." „En als je niet terugkomt?" „Ik weet het niet, Corrie. Dit is het moeilijkste besluit dat ik ooit heb moeten nemen - de keus tussen jou en twee jongens. Maar ik heb het besluit genomen, en ik hoop dat je het begrijpt. Ze zijn gevangenen van de Jappen, en we weten allemaal hoe de Jappen hun gevangenen behandelen. Jij bent vrij en goed gewapend." „Je kon maar één besluit nemen. Ik wist dat je hen achterna zou gaan. Ik ga met je mee." „Daar komt niets van in," zei Jerry. „Jij blijft waar je bent." „Is dat een bevel?" „Ja." Hij hoorde iets dat op lachen leek. „Als je een bevel geeft in je vliegtuig, kapitein, moet zelfs een generaal je gehoorzamen. Maar je bent geen kapitein van deze boom. Kom mee, dan gaan we!" Corrie liet zich van de tak glijden en klom naar beneden. Jerry volgde haar. „Jij wint," gaf hij toe. „Ik had beter moeten weten dan te proberen de baas te spelen over een vrouw." „Twee geweren zijn beter dan een," zei Corrie, „en ik kan goed schieten. Bovendien heb ik zolang op die verhipte tak gezeten dat ik het liefst was gaan gillen." Naast elkaar liepen ze verder. Hun armen raakten elkaar vaak aan. Eén keer gleed Corrie uit op een modderige plek en Jerry sloeg zijn arm om haar heen, om te beletten dat ze viel. Hij dacht: vroeger vrijde ik met dat meisje uit Oklahoma City, maar dat was nooit zo opwindend als dit. Ik geloof dat je verliefd bent geworden op dat kleine krengetje, Jerry. Ik geloof dat je het zwaar te pakken hebt. Het was erg donker, en soms liepen ze tegen een boom op als het pad een bocht maakte. Ze kwamen maar langzaam vooruit, tastend en hopend dat het daglicht spoedig zou aanbreken. „Wat een dag hebben we gehad," zei Jerry. „Het enige wat ons nog ontbreekt, is dat we nu een tijger tegenkomen." „Ik geloof niet dat we daar bang voor hoeven zijn," zei Corrie. „Ik heb nog nooit gehoord dat een tijger een blanke man met een geweer aanviel. Het lijkt wel of ze het weten. Als wij ze met rust laten, laten zij ons ook wel met rust." „Waarschijnlijk heb je gelijk. Ik denk dat ze weten wanneer een man gewapend is. Toen ik thuis achter het vee reed, zag 78
ik vaak prairiewolven als ik geen geweer bij me had. Maar als ik er wel een bij me had, zag ik er nooit een." „Thuis," herhaalde Corrie. „Arme jongens, jullie zijn nu zo ver van huis. Het is zo triest als je daaraan denkt. Bubonovitch en die leuke vrouw en baby helemaal aan het andere eind van de wereld. Ze missen de beste jaren van hun leven." „De oorlog is rottig," zei Jerry. „Als we ooit weer thuiskomen, zullen we er wel voor zorgen dat die verdomde Jappen en moffen geen oorlog meer kunnen beginnen. Er zijn tien of twaalf miljoen mensen die meer dan genoeg hebben van die rot oorlog. We zullen een vriend van me, die kapitein van de artillerie is, tot gouverneur van Oklahoma benoemen en hem dan als afgevaardigde naar de senaat sturen. Hij haat de oorlog. Ik ken geen soldaat die dat niet doet, en als ze in Amerika nu maar genoeg soldaten benoemen in het parlement, bereiken we wel wat." „Is Oklahoma mooi?" vroeg Corrie. „Het is de mooiste staat van Amerika," zei Jerry. De nieuwe dag schopte de dekens van zich af en kroop uit bed. Spoedig zou hij helemaal wakker zijn, want bij de evenaar is de overgang van dag naar nacht en nacht naar dag maar heel kort. Ze kennen daar geen lange schemering. „Wat een opluchting," zei Corrie. „Ik kreeg meer dan genoeg van de nacht." „Sodemieters!" riep Jerry uit. „Kijk nou eens!" Hij ontgrendelde zijn geweer en bleef doodstil staan. Recht voor hem uit stond een tijger. „Niet schieten!" waarschuwde Corrie. „Dat ben ik ook niet van plan, zolang hij zich met zijn eigen zaken bemoeit. Dit aardige kleine .25 Jappengeweer zou hem niet veel meer dan fiks kwaad maken, en ik ben er nooit erg vóór geweest om tijgers zo vroeg in de ochtend kwaad te maken." „Ik wou dat hij wegging," zei Corrie. „Hij ziet er hongerig uit." „Misschien kent hij die theorie van jou niet." De grote mannetjestijger bleef een paar seconden roerloos staan. Hij staarde hen aan, dan verdween hij met een sprong in het struikgewas. „Joepieee!" riep Jerry opgelucht. „Mijn hart en mijn maag probeerden alle twee tegelijk naar mijn mond te komen. Was ik even bang!" „Mijn knieën knikken," bekende Corrie. „Ik geloof dat ik er maar even bij gaan zitten." „Wacht eens!" waarschuwde Jerry haar. „Zijn dat geen stemmen?" 79
„Ja. Vlak voor ons." Voorzichtig slopen ze naderbij. Het oerwoud eindigde bij de rand van een ondiep dal, en ze keken neer op een kleine kampong, die nog geen honderd meter van hen vandaan lag. Ze zag inboorlingen en Japanse soldaten. „Hier zijn ze!" fluisterde Corrie. „O, God! Hij gaat ze vermoorden!" Tada zwaaide met zijn zwaard. Jerry's geweer knalde, en luitenant Kumajiro Tada viel neer op de grond, vlak voor de mannen die hij op het punt had gestaan te doden. Daarop vuurde Corrie, en de Japanse soldaat die naar de twee gevangenen toesnelde, stierf eveneens. Samen gaven ze een geweersalvo weg dat soldaat na soldaat liet sneuvelen en paniek zaaide in het dorp. Tarzan, die na het eerste schot naderbij was gesneld, was spoedig naast hen. Van der Bos kwam een ogenblik later en versterkte het groepje met nog een geweer en een pistool. Tarzan nam het laatste. Bubonovitch en Rosetti profiteerden van de verwarring in de kampong, pakten de geweren en munitie van twee dode soldaten en liepen schietend achteruit naar het oerwoud. Rosetti had ook een paar handgranaten veroverd, die hij in zijn zak stopte. Een Japanse sergeant was bezig zijn mannen te verzamelen achter een huis. Plotseling vielen ze schreeuwend aan. Rosetti wierp vlak achter elkaar zijn handgranaten in hun midden. Toen draaiden hij en Bubonovitch zich om en renden naar het oerwoud. Het vuren was gestaakt nog voor de twee sergeants het kleine groepje aan de rand van het oerwoud hadden bereikt. Rosetti's handgranaten hadden een eind gemaakt aan dit deel van de tweede Wereldoorlog, althans voorlopig. De Japanners waren definitief gedemoraliseerd of dood. „Barst!" zei Rosetti. „Ze hebben ons toch gehoord." „Zeg dat wel," stemde Bubonovitch met hem in. „Wie hebben je gehoord?" vroeg Jerry. „God en Maria," legde Rosetti uit. Iedereen was zo opgegaan in de strijd, dat ze nauwelijks om zich heen hadden gekeken. Nu ontspanden ze zich en keken elkaar aan. Toen Corrie en Tak van der Bos elkaar zagen, keken ze elkaar even sprakeloos aan. Gelijktijdig riepen ze uit: „Corrie!" „Tak!" „Lieverd!" riep Corrie uit, terwijl ze haar armen om de hals van de jonge Hollander sloeg. Jerry keek allesbehalve vrolijk. Tak werd voorgesteld en er volgde een korte samenvatting van 80
de diverse avonturen. Terwijl de anderen praatten, hield Tarzan de kampong in de gaten. De Japanners leken totaal in de war. Ze hadden hun officier en onderofficieren verloren. De gewone soldaten waren te dom om zelf te denken of plannen te maken. Tarzan wendde zich tot Jerry. „Ik denk dat we dat dorp kunnen veroveren en de rest van de Japanners uitroeien, als we ze nu aanvallen, nu ze nog in de war zijn en geen aanvoerder hebben. We hebben vijf geweren en er zijn niet meer dan een dozijn Jappen die nog in staat zijn om te vechten." Jerry wendde zich tot de anderen. „Hoe denken jullie erover?" vroeg hij. „Kom mee," zei Bubonovitch. „Waar wachten we nog op?" 14 Het gevecht was kort. Een paar Jappen waren heel behulpzaam - ze bliezen zichzelf op met hun eigen granaten. Corrie hadden ze in het oerwoud achtergelaten. Ze was daar echter niet gebleven. Jerry had het centrum van het dorp nog niet bereikt of hij zag haar naast zich. Bubonovitch en Rosetti maakten amok, en hun bajonetten dropen van het Jappenbloed toen het gevecht voorbij was. Ze hadden geleerd te haten. De inlanders kropen weg in hun hutten. Ze hadden gecollaboreerd met de Jappen en ze waren op het ergste voorbereid. Maar niemand raakte ze aan. Wel moesten ze voor eten zorgen en het toebereiden. Tarzan en Jerry ondervroegen verscheidene kampbewoners, waarbij Corrie en Tak als tolken fungeerden. Ze hoorden dat dit een vooruitgeschoven post was van een veel grotere strijdmacht, die ongeveer vijfentwintig kilometer verder naar het zuidwesten lag gestationeerd. Ze zouden over een dag of twee worden afgelost. Ze vernamen eveneens dat er een groep guerrillastrijders in de bergen verbleef, maar geen van de inlanders wist precies waar, alleen dat het in zuidwestelijke richting was. Ze leken verschrikkelijk bang voor de guerrilla's. Amat probeerde bij de nieuw-aangekomenen in de gunst te komen. Hij was een opportunist in hart en ziel, een geboren politicus. Hij vroeg zich af of het nuttig zou zijn als hij naar het kamp van de hoofdstrijdmacht zou gaan en de aanwezigheid van deze mannen zou rapporteren. Maar hij zag ervanaf, omdat hij door een gebied zou moeten trekken waar erg veel tijgers 81
waren. Het was maar goed voor Amat dat Bubonovitch en Rosetti niet wisten welke rol hij bij hun gevangenname had gespeeld. Maar misschien zouden de twee sergeants tot mildheid geneigd zijn, want ze waren erg gelukkig. Hun gebeden hadden een wonder verricht en ze waren op het allerlaatste nippertje gered. Dat was iets om blij over te zijn. Bovendien hadden ze zich kunnen uitleven in een ware orgie van wraak. Met het bloed van hun vijanden hadden ze de slagen en beledigingen en vernederingen die ze hadden ondergaan weggewassen. „Barst! Dat was op het kantje, Bum!" „Ik kon het niet zien, omdat ik naar de grond keek," zei Bubonovitch, „maar Corrie zei dat die Jap al met zijn zwaard gereed stond toen Jerry hem neerknalde. Het scheelde maar een haar. We hebben ze het wel betaald gezet, hé, Shrimp?" „Hoeveel heb jij er te pakken gekregen?" „Ik weet het niet. Drie of vier misschien. Ik schoot op alles wat in mijn buurt kwam. Maar die twee granaten van jou waren het einde! Jongens, dat was me wat!" „Zeg, heb je gezien dat ons juffie braaf meevocht? Ze is niet mis." „Shrimp, hoe heb ik het nou? Je laat je toch niet verleiden door iets dat rokken draagt?" „Ik val niet voor een vrouw, maar ze is een goed soort. Ik heb nog nooit zo'n meid gezien. Ik wist niet dat er zulke vrouwen bestonden. Ze kan op mij rekenen als ze me nodig heeft!" „Dat was dan de laatste van de vrouwenhaters," constateerde Bubonovitch. „Jerry is allang gesneuyeld, en die heeft het wel goed te pakken!" „Maar heb je Jerry's gezicht gezien toen ze die Hollander om zijn hals viel? Dat is de moeilijkheid met vrouwen, zelfs met deze griet. Of ze willen of niet, ze veroorzaken altijd wat ze op Hawai 'pilikia' noemen. We waren zo gelukkig met elkaar, tot dat vroegere vriendje roet in het eten kwam gooien." „Misschien is hij niet meer dan een oude vriend," opperde Bubonovitch. „Ik heb gezien dat ze vlak naast Jerry vocht toen het gevecht aan de gang was." Rosetti schudde zijn hoofd. Hij had al een enorme concessie gedaan, maar zijn vooroordeel zat te diep om het helemaal voor de vrouwen op te nemen. Hij was vóór Corrie, maar met een zekere terughoudendheid. „Gooi jij je armen om de hals van een oude vriend, terwijl je 'lieverd' gilt? Nou vraag ik je!" „Dat hangt ervanaf. Jij bent een oude vriend van me, Shrimp, maar ik kan me niet voorstellen dat ik mijn armen om je heen zou slaan en je lieverd noemen." 82
„Dan zou je een por op je neus krijgen." „Maar als je nou Ginger Rogers was!" „Potverdrie, wat een benen heeft die meid! Ik heb nog nooit zulke benen gezien." Tarzan en Jerry hielden krijgsraad. Corrie en Tak vertelden hun avonturen van de afgelopen twee jaren. „Ik wil eerst even op verkenning gaan voor we verder trekken," zei Tarzan. „Ik zou liever alleen gaan, omdat ik sneller vooruit kom dan jullie. Maar als jullie hier blijven, heb je kans dat die aflossing komt voor ik terug ben. Het zijn er waarschijnlijk een stuk of twintig, net als dit onderdeel. Dat is te veel voor jullie." „Ik wil het erop wagen," zei Jerry „als de anderen het ermee eens zijn. We hebben vijf geweren. We hebben genoeg Japanse munitie om een hele oorlog uit te vechten - en een heleboel handgranaten. We weten uit welke richting ze komen. We moeten alleen zorgen dat we een schildwacht uitzetten, die bijtijds kan waarschuwen. Dan kunnen we ze vanuit een hinderlaag met granaten bestoken. We zullen eens zien wat de anderen ervan denken." Hij riep ze en legde de situatie uit. „Barst!" zei Shrimp. „Vier tegen één maar? Dat is niks. Dat hebben we al eerder gedaan. Dat doen we weer!" „Jij bent een man naar m'n hart," merkte Jerry op. „Het legerkamp is ongeveer twintig kilometer hiervandaan," zei Bubonovitch. „Ze zullen er waarschijnlijk wel een dag over doen, want ze hebben hoegenaamd geen haast. Maar we zullen vanmiddag al op wacht gaan staan. Ze zouden vandaag al kunnen komen." „Je hebt gelijk," stemde Jerry toe. „Als jij eens een kilometer of zo het pad afloopt. Je hoort ze aankomen voor ze je zien. Dan kom je als de bliksem terug en wij wachten ze hier op." „Ik heb een ander idee," zei Corrie. „Als we allemaal handgranaten bij ons steken en met ons allen gaan en aan weerskanten van het pad in de bomen in hinderlaag gaan liggen. Als we ons genoeg verspreiden, kunnen we het hele detachement binnen bereik hebben voor we beginnen te vuren. Op die manier kunnen we ze allemaal te pakken krijgen." „Geweldig!" zei Jerry. „Wat ben jij bloeddorstig geworden, Corrie," riep Tak grinnikend uit. „Dat is een goed idee," zei Tarzan. „We weten dat de vijand in aantocht is, maar we weten niet precies wanneer ze komen. Dus moeten we voorbereid zijn. Zodra het donker is, kunnen jullie je gemak ervan nemen, want ik ben ervan overtuigd dat ze in het donker niet verder marcheren. Ze hebben geen enkele re83
den om dat te doen. Maar ik vind wel dat er de hele nacht iemand op wacht moet staan." „Absoluut," was Jerry het met hem eens. Toen alles geregeld was, liep Tarzan weg en verdween in de jungle. Hooft werd wakker met zware oogleden en een barstende hoofdpijn. Hij had een smaak in zijn mond van dode muizen. Hij was al nooit in een al te best humeur, maar nu was zijn stemming moordlustig. Hij schreeuwde de anderen wakker en even later kwam het kamp tot leven. De slonzige vrouwen begonnen het ontbijt klaar te maken voor de mannen. Hooft stond op en rekte zich uit. Toen keek hij om zich heen. „Waar is de gevangene?" gilde hij. Iedereen keek op. Er was geen gevangene. „De ander is ook weg," zei een man. Hooft brulde een paar verschrikkelijke verwensingen en vloekte alles bij elkaar. „Wie heeft de wacht?" vroeg hij. „Hugo zou me om middernacht wakker maken om hem af te lossen," zei een ander. „Dat heeft hij niet gedaan." „Ga eens kijken wat er met hem aan de hand is," beval Hooft. „Ik vil hem levend. Ik snijd hem zijn hart uit zijn lijf - in slaap vallen en die twee mannen laten ontsnappen!" De man bleef maar een paar minuten weg. Hij kwam grinnikend terug. „Iemand is je voor geweest, chef," zei hij tegen Hooft. „Hugo ziet er vreselijk uit. Zijn keel is van het ene oor tot het andere doorgesneden." „Het moet die wildeman zijn geweest," veronderstelde Sarina. „Van der Bos heeft natuurlijk zijn touwen doorgesneden," meende Hooft. „Wacht maar tot ik hem in mijn vingers krijg." „Als je hem ooit krijgt," zei Sarina. „Hij gaat natuurlijk rechtstreeks naar de dichtsbijzijnde guerrilla's, en straks hebben we ze op onze nek." Een van de mannen liep naar de plek waar Tarzan had gelegen. Hij kwam terug met de touwen en gaf ze aan Hooft. „Ze zijn niet doorgesneden," constateerde hij, „ze zijn gebroken." „Niemand kan die touwen breken," protesteerde Hooft. „Die wildeman wel," zei Sarina. „Ik zal hem wildemannen," gromde Hooft. „We gaan eten en dan gaan we ervandoor. We gaan hem achterna. De vrouwen blijven hier." Niemand sprak tegen. Niemand sprak Hooft ooit tegen als hij een slechte bui had, met uitzondering van Sarina. Zij was de enige van het moordenaarsstelletje voor wie Hooft bang was. Maar Sarina sprak nu niet tegen. 84
Ze had helemaal geen zin om door het oerwoud te trekken. De bandieten waren goede spoorzoekers, en Tarzan en Van der Bos hadden geen poging gedaan hun sporen uit te wissen. Hooft en zijn bende hadden het makkelijk. Jerry en zijn vrienden verzamelden alle granaten die ze konden dragen en liepen in de richting waaruit de Japanse aflossing zou moeten komen. Via Van der Bos waarschuwde Jerry de inlanders dat ze de geweren en munitie die ze achterlieten niet mochten aanraken. „Zeg maar tegen ze dat we hun dorp plat zullen branden als er iets verdwenen is bij onze terugkomst." Van der Bos maakte het nog een beetje mooier door het hoofd van het dorp te verzekeren dat ze bovendien alle hoofden van de bewoners zouden afslaan. Het kamponghoofd was gepast onder de indruk. Amat eveneens. Hij was van plan geweest de vreemdelingen te volgen om hen te bespioneren. Toen hij merkte hoe bloeddorstig ze waren, veranderde hij van gedachte. Ze mochten hem eens betrappen. In plaats daarvan sloeg hij een andere richting in en ging durians zoeken. Hij was daar druk mee bezig en zat tussen de takken van een durian boom, toen Hooft hem ontdekte. Hooft beval hem naar beneden te komen. Amat was doodsbenauwd. Hooft en zijn mannen vormden een onguur stelletje. Hooft ondervroeg hem, hij wilde weten of hij de twee vluchtelingen had gezien. Hij beschreef ze nauwkeurig. Amat was opgelucht. Hij kon heel wat inlichtingen geven en zich op die manier veilig stellen. Ze zouden hem als beloning tenminste wel in leven laten. „Ik heb ze gezien," zei hij. „Ze kwamen vanmorgen in ons dorp met nog twee anderen. Een van hen was een vrouw. Ze hebben twee mannen bevrijd, die door de Japanners gevangen waren genomen. Toen hebben ze met hun zessen alle Japanners vermoord." „Waar zijn ze nu?" „Ze zijn het oerwoud ingegaan. Ik weet niet waarom. Maar vanavond komen ze terug. Dat hebben ze gezegd. Mag ik nu gaan?" „En die mensen waarschuwen? Geen sprake van." „We kunnen hem beter meteen doodmaken," zei een van de mannen. Hij sprak in het dialect van Amat, en Amat trilde zo hevig dat hij bijna viel. Hij liet zich op zijn knieën vallen en smeekte om zijn leven. „Als je doet wat wij zeggen, zullen we je niet doden," beloofde Hooft. „Amat zal alles doen wat u wilt," zei de angstige man. „Ik kan u nog iets vertellen. De Japanners betalen een goede prijs voor 85
het meisje dat vandaag in het dorp was. De Japanners, die hier waren ingekwartierd, hadden het over haar. De Japanners maken al twee jaar lang jacht op haar. Misschien kan ik u helpen haar gevangen te nemen. Ik wil alles voor u doen." Amat wist wel niet hoe hij ze zou moeten helpen om Corrie gevangen te nemen, maar hij was bereid alles te beloven. Als hij haar niet te pakken kon krijgen, kon hij misschien weglopen en zich in het oerwoud verbergen tot deze afschuwelijke mensen verdwenen waren. Ze waren zelfs nog erger dan de Japanners, die hem hadden geslagen en getrapt. Ze werden onderbroken door het geluid van explosies achter het dorp, ergens in het oerwoud, niet al te ver weg. „Handgranaten," stelde een van de mannen vast. „Lijkt een compleet gevecht," zei Hooft. De luide ontploffingen werden begeleid door het geratel van geweervuur. „Dat zijn Japanse .25's," wist Grotius. Boven de explosies uit klonk het geschreeuw van mannen in doodsnood. Het geheel duurde maar een paar minuten. Er klonken nog een paar geweerschoten, toen was de rust weergekeerd. Aan de hand van de geluiden konden ze reconstrueren wat er was gebeurd. Er had een hevig gevecht plaats gehad. Tussen wie? vroegen de bandieten zich af. De ene partij was uitgeroeid. Welke? De laatste geweerschoten waren genadeschoten geweest voor de gewonden. De overwinnaars zouden zeker naar het dorp gaan. Hooft en zijn mannen naderden de rand van het oerwoud en verscholen zich daar. De kampong in het kleine dal konden ze daarvandaan goed overzien. Ze hoefden niet lang te wachten. Vier blanke mannen en een blank meisje kwamen te voorschijn uit het oerwoud. Ze waren zwaar beladen met geweren en munitie. Ze praatten opgewonden met elkaar. De mannen gingen naar een van de inlandse hutten, het meisje naar een andere. Hooft dacht snel na. Hij moest een manier zien te vinden om het meisje in handen te krijgen, zonder een gevecht uit te lokken met haar metgezellen. Zoals zovele bullebakken was Hooft een laf mens. Hij kon een man in de rug steken of schieten, maar een gewapende tegenstander in openlijke strijd trotseren, durfde hij niet. Hij bereikte zijn doel liever door listen en lagen. Hij wendde zich tot Amat. „Breng deze boodschap aan het meisje. Vertel haar dat een oude vriend van haar aan de rand van het oerwoud wacht. Hij wil niet in het dorp komen voor hij zeker weet dat haar metgezellen bondgenoten zijn van de Nederlanders. Zeg dat ze alleen naar de rand van het bos komt om met hem te praten. Hij is een oude vriend van haar vader. En, 86
Amat, zeg tegen niemand anders dat we hier zijn. Als er iemand anders komt dan het meisje, zullen wij er niet zijn, maar dan komen we op een goede dag terug om jou neer te schieten. Je kunt ook tegen het meisje zeggen dat als ze niet alleen komt, ik er niet zal zijn. Herhaal de boodschap." Amat herhaalde Hoofts woorden en ging op weg. Amat voelde zich als een veroordeelde die gratie heeft gekregen, of althans uitstel van executie. Zachtjes sloop hij het dorp binnen en liep naar de ladder van de hut, waar Corrie verblijf hield. Hij riep haar, en een inlands meisje kwam naar de deuropening. Toen ze Amat zag, krulde ze minachtend haar lippen. „Ga weg, zwijn!" snauwde ze. „Ik heb een boodschap voor de blanke vrouw," zei Amat. Corrie hoorde hem en kwam naar hem toe. „Wat voor boodschap heb je voor me?" vroeg ze. „Het is een heel vertrouwelijke boodschap," zei Amat. „Ik kan niet zo hard schreeuwen." „Kom dan boven." Lara, het inlandse meisje, trok haar neus op toen Amat langs haar liep. Ze wist dat hij een leugenaar en een spion was, maar ze waarschuwde Corrie niet. Wat had zij ermee te maken? Amat bracht zijn boodschap over. Corrie dacht diep na. „Hoe zag die man eruit?" vroeg ze. „Het is een blanke man met een baard," zei Amat. „Dat is alles wat ik weet." „Is hij alleen?" Amat dacht snel na. Als ze wist dat er twintig man waren, zou ze niet gaan, en dan zou die man op een goede dag terugkomen om hem te doden. „Hij is alleen," zei Amat. Corrie pakte haar geweer en ging de ladder af. Haar vrienden waren nog in de hut die ze in beslag hadden genomen. Ze waren bezig de geweren die ze hadden veroverd schoon te maken en te oliën. Er waren geen inlanders in de buurt. Alleen Amat en Lara zagen het blanke meisje naar het oerwoud gaan. 15 Tarzan had niet veel inlichtingen over de guerrilla's van de inlanders los kunnen krijgen. Ze hadden horen zeggen dat er een bende was in de buurt van een bepaalde vulkaan, ongeveer vijfenzestig kilometer naar het zuidoosten. Ze wisten te vertellen hoe de vulkaan eruitzag en konden een paar herkenningspunten opgeven die Tarzan zouden kunnen helpen, en met deze schaarse gegevens ging hij op weg. 87
Hij trok verder tot het donker was. Dan bleef hij tot de volgende ochtend in een boom. Zijn enige wapens waren zijn pijl en boog en zijn mes. Hij had geen Japans geweer en munitie willen meenemen, 's Morgens plukte hij wat fruit en schoot een haas voor zijn ontbijt. Het land waar hij doortrok, was erg woest, en er was geen mens te bespeuren. Dat beviel Tarzan uitstekend. Hij mocht de mensen, die hij had achtergelaten, graag, maar ondanks al zijn contact met mensen ging zijn voorkeur toch uit naar het wilde leven in oerwoud en jungle en de vlakte. Daar voelde hij zich altijd thuis. Hij vond het prettig de dieren gade te slaan en te bestuderen. Hij kende ze vaak beter dan zij zichzelf kenden. Hij kwam veel apen tegen. Ze scholden hem uit, tot hij hen aansprak in hun eigen taal. Ze kenden hun wereld en wezen hem de juiste weg naar de vulkaan. Ze vertelden hem welke richting hij moest nemen om bij het volgende herkenningspunt te komen dat de inlanders hem hadden uitgeduid - een meertje, een bergweide, de krater van een uitgedoofde vulkaan. Toen hij dacht dat hij in de buurt van zijn bestemming moest zijn, vroeg hij aan een paar apen of er blanken waren bij een vulkaan. Hij noemde het argo ved - vuurberg. Ze antwoordden bevestigend en wezen hem hoe hij bij hun kamp moest komen. Een oude aap zei: „Kreegah! Tarmangani sord. Tarmangani bundolo." Hij deed of hij een geweer richtte en zei: „Boe! Boe!" Pas op! Blanke mannen slecht. Blanke mannen doden. Het kamp bevond zich in een klein ravijn, maar voor hij er was zag hij een schildwacht, die de enige toegang bewaakte. Tarzan kwam te voorschijn en liep naar de man, een Nederlander met een lange baard. De man ontgrendelde zijn geweer en wachtte tot Tarzan op iets minder dan dertig meter afstand was. Toen riep hij hem een halt toe. „Wie ben je en wat doe je hier?" vroeg hij. „Ik ben Engelsman. Ik zou graag uw aanvoerder spreken." De man had Tarzan enigszins verwonderd opgenomen. „Blijf waar je bent," beval hij. „Kom niet dichterbij." Hij riep naar beneden, het ravijn in: „De Lettenhove! Er is een wilde hier die je wil spreken." Tarzan onderdrukte een glimlach. Hij had die omschrijving al eerder gehoord, maar nooit met zo'n volkomen onverschilligheid voor zijn gevoelens. Toen bedacht hij dat hij Engels had gesproken en had gezegd dat hij Engelsman was, terwijl de man in het Hollands naar De Lettenhove had geroepen. Ongetwijfeld nam hij aan dat de 'wilde' die taal niet verstond. Hij zou ze in die waan laten. Even later kwamen drie mannen uit het dal te voorschijn. Ze 88
waren allemaal zwaar bewapend. Ze hadden allemaal baarden en zagen er stoer uit. Ze droegen opgelapte, gehavende kleren, gedeeltelijk burgerkleding, gedeeltelijk militaire kleding, gedeeltelijk ruwe dierehuiden. Een van hen droeg een gescheurde tuniek met de twee sterren van een eerste luitenant op de epauletten. Dat was De Lettenhove. Hij sprak in het Hollands tegen de schildwacht. „Wat deed die man?" „Hij kwam naar me toe. Hij deed geen enkele poging me te vermijden of zich te verbergen. Hij is waarschijnlijk een of andere onschuldige zwakzinnige, maar wat hij hier uitvoert mag Joost weten. Hij beweert dat hij Engelsman is. Hij sprak me in die taal ook aan." De Lettenhove wendde zich tot Tarzan. „Wie bent u? Wat doet u hier?'" vroeg hij in het Engels. „Mijn naam is Clayton. Ik ben kolonel in de Royal Air Force. Ik had gehoord dat hier een groep Hollandse guerrilla's lag, en ik wilde hun bevelvoerend officier spreken. Bent u dat? Ik weet dat er ook bandietenbendes in de bergen schuilen, maar de enige manier waarop ik erachter kon komen wat u bent, was naar u toe te gaan en met u te spreken. Ik moest het risico nemen." „Ik ben niet de bevelvoerend officier," zei De Lettenhove. „Kapitein Van Prins heeft het bevel, maar hij is er vandaag niet. We verwachten hem morgen terug. Waarover wilt u hem spreken? Ik kan u verzekeren," voegde hij er glimlachend aan toe, „dat we alleen maar bandieten zijn in de ogen van de Jappen en de inlandse collaborateurs." „Ik ben hier gekomen omdat ik in contact wilde komen met mensen die ik kan vertrouwen, die me inlichtingen kunnen geven over Japanse voorposten en dorpen waarvan de bewoners de Nederlanders goed gezind zijn. De eerste wil ik vermijden en van de tweede hoop ik hulp te kunnen krijgen. Ik probeer de kust te bereiken, waar ik aan een boot wil zien te komen om van het eiland te kunnen ontvluchten." De Lettenhove wendde zich tot een van de mannen die met hem mee waren gekomen. „Ik begon hem juist te geloven," zei hij in het Hollands, „toen hij dat fabeltje vertelde over die boot en het ontsnappen van het eiland. Hij moet wel denken dat we gek zijn om zo'n belachelijke verklaring te geven van zijn aanwezigheid. Hij is waarschijnlijk een van die vervloekte Duitse spionnen. We zullen hem hier houden tot Van Prins terugkomt." In het Engels ging hij verder tegen Tarzan: „U beweert dat u een Engels officier bent. U hebt natuurlijk een of andere identificatie bij u?" „Geen enkele," antwoordde Tarzan. 89
„Mag ik vragen waarom een Engels officier in de bergen van Sumatra ronddoolt, naakt en gewapend met pijl en boog en een mes?" Zijn toon was ironisch. „Vriend, je kunt moeilijk verwachten dat we je geloven. Je blijft hier tot kapitein Van Prins terugkomt." „Als gevangene?" vroeg Tarzan. „Als gevangene. Kom mee naar het kamp." Het kamp was netjes en goed onderhouden. Er waren geen vrouwen. Met militaire precisie stonden de hutten met rieten daken op een rij. De rood-wit-blauwe vlag van de Nederlanders woei van de voorkant van een van de hutten. Twintig, dertig mannen waren er bezig, de meeste met het schoonmaken van pistolen en geweren. Hun kleren waren haveloos en gescheurd, maar hun wapens waren onberispelijk. Tarzan was er nu van overtuigd dat het een goed gedisciplineerd militair kamp was. Dit waren geen bandieten. Hij wist dat hij deze mannen kon vertrouwen. Zijn komst in het kamp veroorzaakte een kleine sensatie. De mannen staakten het werk en staarden hem aan. Een paar kwamen dichterbij en ondervroegen degenen die hem naar het kamp hadden gebracht. „Wat hebben jullie daar?" vroeg een van hen. „De Wilde Man van Borneo?" „Hij beweert dat hij een kolonel van de Royal Air Force is, maar volgens mij is hij ὸf een onschuldige zwakzinnige ὸf een Duitse spion. Ik ben geneigd het laatste aan te nemen. Hij praat niet als een zwakzinnige." „Spreekt hij Duits?" „Dat weet ik niet." „Ik zal het eens proberen." Hij sprak in het Duits tegen Tarzan, die, aangespoord door het belachelijke van de hele situatie, in onberispelijk Duits antwoordde. „Zie je wel," zei de eerste. Daarop wendde Tarzan zich tot De Lettenhove. „Ik heb gezegd dat ik me niet kon legitimeren," zei hij. „Ik heb niets bij me, maar ik heb vrienden die u kunnen vertellen wie ik ben - drie Amerikanen en twee Nederlanders. De laatsten kent u misschien wel." „Wie dan?" „Corrie van der Meer en Tak van der Bos. Kent u die?" „Ik ken ze heel goed, we dachten dat ze dood waren." „Gisteren waren ze nog niet dood," zei Tarzan. „Vertel eens," vervolgde De Lettenhove. „Hoe komt u eigenlijk op Sumatra terecht? Hoe komt een Engelse kolonel in de de oorlog op Sumatra? En wat doen de Amerikanen hier?" „Er wordt verondersteld dat er een tijdje geleden een Ameri90
kaanse bommenwerper is neergestort," zei een van de mannen in het Hollands tegen De Lettenhove. „Als deze man met de Jappen samenwerkt, weet hij dat natuurlijk. Hij kan ook de namen weten van juffrouw Van der Meer en Tak. Laat die stommeling maar doorgaan. Hij graaft zijn eigen graf." „Vraag eens hoe hij wist dat ons kamp hier is," stelde een ander voor. „Hoe hebt u ons weten te vinden?" vroeg De Lettenhove. „Ik zal al uw vragen beantwoorden," zei Tarzan. „Ik was aan boord van de bommenwerper die werd neergeschoten. Daarom ben ik hier. De drie Amerikanen, die ik noemde, zijn eveneens overlevenden van dat vliegtuig. Ik heb gisteren in een inlands dorp gehoord waar uw kamp ongeveer lag. De dorpsbewoners hebben met de Japanners gecollaboreerd. Er was daar een Japanse voorpost gestationeerd. We hebben gisteren een gevecht met hen gehad en het hele garnizoen uitgeroeid." „U spreekt voortreffelijk Duits," zei een van de mannen. „Ik spreek meerdere talen," zei Tarzan, „onder andere Nederlands." Hij glimlachte. De Lettenhove bloosde. „Waarom hebt u ons dat niet allemaal meteen verteld?" vroeg hij. „Ik wilde eerst zeker weten dat ik me onder eventuele vrienden bevond. U had collaborateurs kunnen zijn. Ik heb juist een ervaring achter de rug met een bende bewapende Nederlanders die met de Jappen samenwerken." „En waarom denkt u dat wij te vertrouwen zijn?" „Het uiterlijk van het kamp. Dit is geen kamp van een bende ongedisciplineerde bandieten. Bovendien heb ik alles verstaan wat u in het Hollands tegen elkaar zei. Als u op vriendschappelijke voet stond met de Jappen, had u niet bang hoeven zijn dat ik een spion was. Ik ben ervan overtuigd dat ik u kan vertrouwen. Het spijt me dat u mij niet vertrouwt. U had mij en mijn vrienden waarschijnlijk bijzonder goed kunnen helpen." „Ik wil u graag geloven," zei De Lettenhove. „We zullen de zaak laten rusten tot kapitein Van Prins terugkomt." „Als hij Corrie van der Meer en Tak van der Bos kan beschrijven, geloof ik hem," zei een van de mannen. „Als ze dood zijn, zoals we hebben gehoord, kan hij ze nooit gezien hebben, want Corrie is gelijk met haar vader en moeder meer dan twee jaar geleden vermoord, ergens hoog in de bergen, en Tak is gevangen genomen en vermoord door de Jappen nadat hij ontvlucht was uit het concentratiekamp. Deze man kan ze onmogelijk gezien hebben, tenzij ze nog in leven zijn en bij elkaar." Tarzan beschreef hen nauwkeurig en vertelde in grote trekken wat er de laatste jaren met hen was gebeurd. 91
De Lettenhove stak Tarzan zijn hand toe. „Ik geloof u," zei hij, „maar u moet begrijpen dat we erg achterdochtig zijn tegenover vreemden." „Ik ook," antwoordde de Engelsman. „Vergeef me als ik onbeleefd lijk," ging de Nederlander verder, „maar ik zou toch graag weten waarom u bijna naakt rondloopt als een echte Tarzan." „Omdat ik Tarzan ben." Hij zag het ongeloof en de achterdocht terugkeren in de ogen van De Lettenhove. „Misschien herinnert een van u zich nog dat Tarzan Engelsman is en dat zijn naam Clayton is. Dat is de naam die ik u heb gezegd, zoals u weet." „Dat is zo," riep een van de mannen uit. „John Clayton, Lord Greystoke." „En dat is het litteken op zijn voorhoofd dat hij heeft overgehouden toen hij als jongen vocht met de gorilla," riep een ander. „Meer bewijzen hebben we niet nodig," zei De Lettenhove. De mannen verdrongen zich om Tarzan en vroegen hem honderduit. Ze waren nu meer dan vriendelijk, ze probeerden hun oorspronkelijke achterdocht goed te maken. „Ben ik nog steeds gevangene?" vroeg hij aan De Lettenhove. „Nee, maar ik zou graag willen dat u bleef tot de kapitein terugkomt. Ik weet dat hij niets liever zal willen dan u van dienst zijn." 16 Toen Corrie het oerwoud inliep, zag ze op dertig meter afstand een man staan. Het was Hooft. Hij nam zijn hoed af en maakte glimlachend een buiging. „Dank u voor uw komst," zei hij. „Ik was bang om naar het dorp te gaan voor ik zeker wist dat de mensen daar ons vriendelijk gezind zijn." Corrie liep naar hem toe. Ze herkende hem niet. Hoewel hij glimlachte, zag hij er niet erg sympathiek uit. Ze hield haar geweer in de aanslag. „Als u een goed Nederlander bent," zei ze „zijn de mensen in het dorp u goed gezind. Wat wilt u van ze?" Ze was tot ongeveer vijftien meter genaderd toen plotseling uit het struikgewas aan beide kanten van het pad de mannen op haar afsprongen. De loop van haar geweer werd omhooggeslagen en het wapen werd haar uit de handen gerukt. „Maak geen lawaai, dan gebeurt je niks," zei een van de mannen. Er werden pistolen op haar gericht, om haar te waarschuwen wat er met haar zou gebeuren als ze om hulp riep. Ze zag dat de mannen die haar omringden Nederlanders waren en besefte 92
toen dat ze waarschijnlijk in handen was gevallen van dezelfde bende bandieten waaraan Tak en Tarzan waren ontsnapt. Ze verweet zichzelf dat ze zo stom was geweest hun zonder meer in de armen te lopen. „Wat wil je van me?" vroeg ze kwaad. „We doen je niks," zei Hooft. „Ga rustig mee, dan zullen we je niet lang ophouden." Ze waren al op weg. Voor en achter haar liepen mannen. Ze begreep dat een ontvluchting op dit moment onmogelijk was. „Maar wat gaan jullie met me doen?" hield ze vol. „Dat merk je over een paar dagen wel." „Mijn vrienden zullen me volgen, en als ze jullie inhalen zul je wensen dat je me nooit had gezien." „Ze halen ons nooit in," zei Hooft. „En zelfs dan zijn ze nog met hun vieren. Dat is in een oogwenk bekeken." „Je kent ze niet," zei Corrie. „Ze hebben vandaag veertig Jappen vermoord, en ze zullen je vinden - waar je ook naar toe gaat. Je kunt me beter laten gaan. Als je dat niet doet, zul je ervoor boeten." „Hou je mond," snauwde Hooft. Snel liepen ze verder. Het werd avond, maar ze stopten niet. Corrie dacht aan Jerry en aan de anderen. Het meeste dacht ze aan Jerry. Ze vroeg zich af of ze haar al gemist zouden hebben. Ze wist precies wat ze zouden doen. Ze zouden onmiddellijk naar haar op zoek gaan. Waarschijnlijk waren ze al onderweg. Ze ging langzamer lopen, deed net of ze moe was. Ze wilde het tempo vertragen, maar ze duwden haar ruw verder en vloekten haar uit. In het dorp was Jerry de eerste die zich erover verbaasde dat Corrie zich niet bij hen had gevoegd, toen de inlanders het avondmaal begonnen te bereiden. Hij zag Amat en vroeg Van der Bos hem naar Corrie te sturen. De inboorling ging naar het huis waar Corrie had gewoond en deed alsof hij haar zocht. Even later kwam hij terug met de boodschap dat ze er niet was. „Ik heb haar een tijdje geleden het bos in zien gaan," zei hij. „Ik dacht dat ze al terug was, maar ze is niet thuis." „Waar in het bos?" vroeg Van der Bos. Amat wees een andere richting dan Corrie had genomen. Toen Van der Bos had vertaald wat Amat had gezegd, pakte Jerry zijn geweer op en liep in de richting van het bos. De anderen volgden hem. „Wat kan haar in vredesnaam bezield hebben in haar eentje het oerwoud in te gaan?" vroeg Jerry. „Misschien heeft ze dat niet gedaan," veronderstelde Rosetti. „Misschien heeft die stinkerd wel gelogen. Zijn smoel bevalt me niet. Hij lijkt me een gemene rat." 93
„Ik geloof dat kleine stinkdier ook niet," zei Bubonovitch. „Het is niets voor Corrie om zo iets te doen." „Dat weet ik," gaf Jerry toe. „Maar we zullen toch moeten zoeken. We kunnen geen enkele mogelijkheid verwaarlozen, al is die nog zo klein." „Als dat kleine bruine mormel heeft gelogen, als hij weet wat er met Corrie gebeurd is, prik ik een bajonet door zijn lijf," gromde Rosetti. Ze liepen het oerwoud in, luidkeels Corries naam roepend. Even later zagen ze de zinloosheid ervan in. In het pikdonkere woud zouden ze nooit een spoor kunnen vinden. „Was Tarzan er maar," zei Jerry. „God! Wat voel ik me hulpeloos." „Ze hebben een vuile streek uitgehaald," zei Rosetti. „Ik vind dat we terug moeten gaan en het hele dorp aan een derdegraads verhoor onderwerpen." „Je hebt gelijk, Shrimp," stemde Jerry in. „Laten we teruggaan." Ze haalden de inboorlingen uit hun huizen en lieten ze samenkomen in het centrum van het dorp. Daar ondervroeg Van der Bos hen. Degenen die hij het eerst ondervroeg, ontkenden zelfs te weten dat Corrie was weggegaan. Ze hadden er geen idee van waar ze was. Toen Lara aan de beurt kwam, probeerde Amat er stiekem vandoor te gaan. Shrimp zag het, want hij had hem voortdurend in de gaten gehouden. Hij pakte hem bij zijn nekvel, draaide hem rond en smeet hem terug in het midden van de kring, terwijl hij hem tegelijkertijd een flinke trap tegen zijn achterwerk gaf. „Die smerige luis probeerde hem te smeren," kondigde hij aan. „Ik zei al dat het een onbetrouwbaar kreng was." Hij prikte met de punt van zijn bajonet in Amats rug. Van der Bos ondervroeg Lara langdurig en vertaalde haar antwoorden voor de anderen. „Dit meisje beweert dat Amat Corrie kwam vertellen dat een vriend van haar vader aan de rand van het bos op haar wachtte en haar wilde spreken. Maar ze moest alleen komen, want hij wist niet of de andere inwoners de Nederlanders vriendelijk gezind waren. Ze is daar het oerwoud ingegaan." Ze wees naar een plaats - een andere plek dan Amat hun had gewezen. „Ik zei het je toch!" schreeuwde Rosetti. „Zeg tegen die schurk dat hij zijn laatste gebedje zegt, want ik vermoord hem." „Nee, Rosetti," zei Jerry. „Hij is de enige die de waarheid weet. We krijgen het nooit van hem te horen als hij dood is." „Ik kan wachten," antwoordde Rosetti. Tak van der Bos ondervroeg Amat langdurig, terwijl Rosetti de punt van zijn bajonet in zijn rug hield. 94
„Volgens hem," zei Tak, „is hij het oerwoud ingegaan om durians te plukken. Hij werd gevangen genomen door een bende blanken. Hij zegt dat het er een stuk of twintig waren. Een van hen dwong hem die boodschap naar Corrie te brengen, met het dreigement dat hij terug zou komen om hem te doden als Corrie niet alleen kwam. Hij zegt dat hij erg bang was. Bovendien dacht hij dat de man alleen maar met Corrie wilde praten. Hij zegt dat hij niet wist dat ze haar zouden meenemen." „Is dat alles?" vroeg Shrimp. „Dat is het hele verhaal." „Mag ik hem nu doodmaken, kapitein?" „Nee," zei Jerry. „O, verdomme, waarom niet? Je weet dat die vent heeft gelogen." „We zijn geen Jappen, Rosetti. En we hebben nu wel wat anders te doen." Hij wendde zich tot Van der Bos. „Geloof je niet dat dit dezelfde mannen zijn aan wie jij en Tarzan zijn ontsnapt?" „Ik twijfel er geen seconde aan." „Kun je ons bij hun kamp brengen?" „Ja." ,,'s Nachts?" „We kunnen onmiddellijk op weg gaan," zei Van der Bos. „Mooi zo!" riep Jerry uit. „Laten we gaan." Rosetti gaf Amat een flinke prik met zijn bajonet, en de Sumatraan gaf een harde schreeuw. Jerry draaide zich op zijn hielen om. „Ik heb hem niet gedood, kapitein. Je hebt niet gezegd dat ik hem niet een keer mocht prikken voor de gein." „Ik zou hem zelf ook wel kunnen vermoorden, Shrimp," zei Jerry. „Maar dat kunnen we niet doen." „Ik wel," zei Rosetti. „Als je nou even je hoofd omdraait..." Maar Jerry schudde zijn hoofd en liep in de richting van het pad. De anderen volgden hem. Shrimp schudde zijn hoofd en gromde in zichzelf. „Denk toch eens aan dat arme schaap dat daar bij dat boeventuig is," zei hij. „En als dat vuile stinkdier het eerder had gezegd, hadden we haar nu al terug. Ik zou best voor een paar minuten een Jap willen zijn." Bubonovitch maakte geen grapje over vrouwenhaters. Hij was niet in de stemming voor grapjes, maar hij kon toch niet nalaten te denken aan de opmerkingen die Shrimp had gemaakt toen ze een 'griet' aan hun gezelschap moesten toevoegen. Toen ze merkte dat haar pogingen om het tempo te vertragen alleen maar uitdraaide op een hoop gevloek en gescheld en verder geen resultaat had, liep Corrie met veerkrachtige tred verder. Even later hoorde ze drie zware slagen, alsof iemand drie keer 95
met een zwaar voorwerp op de stam van een boom sloeg. De mannen bleven staan en Hooft sloeg drie keer met de kolf van zijn geweer op een boomstam - twee slagen vlak achter elkaar en de derde na een iets langere tussenpoos. Een vrouwenstem vroeg: „Wie is daar?" en de aanvoerder van de bandieten antwoordde: „Hooft." „Kom binnen," zei de vrouw. „Die schnapps-stem ken ik, al hoor ik hem in de hel." Ze liepen verder en even later klonk de stem van de vrouw vlak boven hen. „Ik kom naar beneden," zei ze. „Zet een van je mannen daar boven, Hooft. Dat is geen werk voor een dame." Het was de vriendin van Hooft, Sarina. „Wie heeft jou het idee gegeven dat je een dame bent?" vroeg Hooft, terwijl de vrouw van het platform naar beneden klom. „Jij niet, liefje," antwoordde de vrouw. „We hebben hier geen schildwacht meer nodig," zei Hooft. „We gaan er vandoor." „Waarom? Zit er een kreupele vent achter je aan met een proppenschieter?" „Hou je bek!" snauwde Hooft. „Een dezer dagen doe je je mond net een keertje te vaak open." „Laat me niet lachen," spotte Sarina. „Ik krijg verdomd genoeg van je," zei Hooft. „Ik heb al een hele tijd verdomd genoeg van jou, liefje. Ik ben onmiddellijk bereid je voor de eerste de beste orang-oetan in te ruilen." „Ach, hou je kop toch dicht," gromde een van de mannen. „Dat geketter van jullie iedere dag hangt ons mijlenver de keel uit." „Zei iemand iets?" vroeg Hooft. Niemand antwoordde. Even later waren ze in het kamp. De vrouwen werden opgetrommeld en er ontstond een enorm geharrewar en geprotesteer toen ze hoorden dat ze het kamp moesten opbreken en zo laat nog op pad moesten." Er werden een paar fakkels aangestoken en bij het zwakke, flikkerende licht verzamelde de bende hun schaarse bezittingen. Bij het licht ontdekten de vrouwen Corrie. „Wie is die jongen?" vroeg een van hen. „Dit is geen verblijf voor een aardige jongen." „Dat is geen jongen," zei een man. „Dat is een meisje." „Wat wil je van haar?" vroeg een vrouw achterdochtig. „De Jappen willen haar," legde Grotius, de tweede aanvoerder, uit. „Misschien krijgen ze haar niet," zei Hooft. „Waarom niet?" vroeg Grotius. 96
„Omdat ik haar misschien zelf wel aardig vind. Dan geef ik Sarina aan een aap." Iedereen lachte, Sarina het hardst. „Je bent niet veel om te zien, je bent niet veel om naar te luisteren en je bent niet veel om mee te leven," zei ze, „maar tot ik een andere man vind, blijf je met je poten van andere vrouwen af. En pas op dat je het niet vergeet." Sarina was een goedgebouwde vrouw van vijfendertig, lenig en gespierd. Op haar heup hing een automatisch pistool en haar karabijn had ze altijd binnen haar bereik. En ze voelde zich niet gekleed als haar parang niet in de schede aan haar ceintuur bengelde. Maar dit waren alleen uiterlijke tekenen van het ontzag dat Sarina wekte. Het was de woeste felheid als ze kwaad werd, die haar gevreesd maakte bij de bandieten van Hoofts bende. Die wildheid en felheid had ze van nature meegekregen. Haar grootvader van moeders zijde was een koppensneller uit Borneo geweest, en haar grootmoeder van moeders zijde een Batak en een kannibaal. Haar vader was een Nederlander, die een avontuurlijk leven had geleid op en rond de Zuidzee, een schelmachtige kapitein was geweest en zich schuldig had gemaakt aan zeeroverij en tenslotte wegens moord aan de galg was gestorven. Sarina zelf had de traditie van de familie voortgezet, en al had ze er niet zo onherroepelijk voor geboet als haar vader, ze had toch een levenslange gevangenisstraf gekregen wegens moord. Toen de Japanners binnenvielen kwam ze vrij. Het is waar dat de man die ze vermoord had, verdiend had al veel eerder te zijn vermoord, dus mogen we Sarina niet al te hard beoordelen. Het is ook waar dat, zoals vaak het geval is bij mensen als Sarina, ze een aantal uiterst loffelijke karaktereigenschappen bezat. Ze was edelmoedig, trouw en eerlijk. Bij het minste geringste zou ze vechten voor wat ze als recht beschouwde. Hooft was bang voor haar. Corrie had met stijgende ongerustheid geluisterd naar de conversatie tussen Hooft en Sarina. Ze wist niet wat ze meer vreesde. Ze kon aan de Japanners worden uitgeleverd, door Hooft worden verkracht of door Sarina vermoord. Het was geen prettig vooruitzicht. Ze kon alleen maar hopen en bidden dat Jerry en de anderen op tijd zouden komen. De bandieten verlieten het kamp. langs een andere weg dan waarlangs ze waren gekomen. Hooft had instructies gegeven voor de dagmarsen, waardoor hun spoor zelfs de meest ervaren spoorzoeker van de wijs zou brengen. Toen Corrie dat hoorde, verdween haar laatste hoop. Alleen het gebed bleef nog over. Onderweg bleef Sarina steeds dicht in haar buurt. Corrie hoopte dat haar aanwezigheid Hooft op een afstand zou houden. Van deze twee was ze banger voor hem dan voor de vrouw. 97
17 Tak van der Bos leidde Jerry, Bubonovitch en Rosetti door het duister van het equatoriale woud naar het kamp van de bandieten. De nachtelijke geluiden van de jungle waren om hen heen, maar ze zagen niets, zelfs elkaar niet. Ze lieten zich uitsluitend leiden door de zwakke geluiden van de man die voorging. Als Van der Bos langzamer ging lopen of bleef stilstaan om te onderzoeken hoe het pad liep, botsten ze tegen elkaar op. Vaak liepen ze tegen een boom aan of struikelden over obstakels, en dan vloekten ze zachtjes. Maar verder liepen ze zwijgend voort. De vreemdste geluiden klonken in de jungle - een gekraak dat ze niet konden thuis brengen, zo nu en dan een kreet van angst of doodsnood. Ze waren omringd door leven en dood. En soms hing er een vreemde stilte, nog dreigender dan de geluiden. Dan dacht Bubonovitch: De dood waart rond. De jungle ligt in afwachting waar ze kan toeslaan, elk levend wezen vreest de aandacht op zichzelf te richten. Rosetti had het gevoel of hij in een droom wandelde. Hij liep en liep en liep, en hij kwam nergens. Het leek wel of hij eeuwig zo had gewandeld en tot in eeuwige dagen in het donker van de jungle verder zou blijven lopen. Jerry dacht aan wat Corrie te wachten kon staan en vloekte in stilte dat ze zo langzaam vooruitkwamen. Voor de duizendste keer vroeg hij zich af hoe lang het nog zou duren voor ze bij het kamp waren. Toen botste hij tegen Van der Bos op. Rosetti en Bubonovitch botsten tegen hem aan. Van der Bos riep hen bij elkaar en fluisterde: „Houdt je geweren en pistolen gereed. We naderen hun schildwacht. Als hij ons aanroept, schieten Jerry en ik hem neer. Dan stormen we op het kamp af en schreeuwen zo hard we kunnen. We moeten zorgen dat we bij elkaar blijven." „Zou het niet beter zijn als we in de lucht schietend het kamp binnenrennen?" opperde Jerry. „Ja, dat is inderdaad beter," gaf Van der Bos toe. „Kom mee!" Er was geen schildwacht, en ze kropen stilletjes naar het verlaten kamp om de boel te verkennen. Op de open vlakte was het minder donker, en ze zagen al spoedig dat hun prooi was gevlogen. Ze gaven hartgrondig uiting aan hun teleurstelling. „Wat nu?" vroeg Rosetti. „We zullen moeten wachten tot het licht is voor we hun spoor kunnen vinden," zei Jerry. „Gaan jullie maar wat slapen. Ik zal een uur de wacht houden. Dan kan een van jullie me komen aflossen. Tegen die tijd zal het wel licht zijn." 98
„Laat mij maar op wacht staan." bood Rosetti aan. „Ik kan er beter tegen dan jij." „Waarom dacht je dat?" vroeg Jerry. „Nou ja - jij bent niet zo jong meer, zie je. Je hoort een beetje te rusten." Jerry grinnikte. „Heb je weieens van generaal Stilwell gehoord? Die kreeg ook nog een prachtige baan toen hij boven de zestig was!" zei hij. „Maar bedankt, Shrimp. Ik neem de eerste wacht, daarna roep ik je." Zodra het licht was, zochten ze naar de sporen van de bandieten. Maar ze vonden geen enkel spoor dat uit het kamp leidde. Ze begrepen er niets van, tot Bubonovitch opperde dat ze misschien hetzelfde pad hadden genomen als waarlangs zij waren gekomen, en dat ze daardoor zelf onbewust de sporen van de bandieten hadden uitgewist. „Ze zijn waarschijnlijk rechtuit gegaan, tot de tweesprong," zei Van der Bos. „We zullen terug moeten en daar opnieuw beginnen." Bij de tweesprong konden ze echter nog steeds geen spoor van de bandieten vinden. „Wat is er in vredesnaam met ze gebeurd?" vroeg Rosetti. „Ik vertrouw het niet helemaal - mensen die zo maar verdwijnen." „Onze hersens deugen niet," zei Jerry bitter. „En onze neuzen en ogen en oren evenmin," voegde Bubonovitch eraan toe. „Tarzan had gelijk. De beschaving heeft ons beroofd van onze fysieke gevoeligheid. Ik denk dat hij dat spoor zonder meer gevonden zou hebben." Hij knipte met zijn vingers. „Hij is slim genoeg," zei Rosetti, „maar zelfs Tarzan kan geen spoor vinden waar er geen is." „Het enige wat we kunnen doen," meende Jerry, „is teruggaan naar het dorp en daar op hem wachten. Zo'n troep stommelingen als wij kan toch niets beginnen en als we het proberen, lopen we Tarzan misschien mis als hij terugkomt." Het was een verslagen groepje mensen dat terugkeerde naar het dorp. Toen Amat Rosetti zag, verdween hij in het oerwoud en klom in een boom. Daar bleef hij tot het donker was, een bange en ongelukkige collaborateur. Tarzan wachtte in het kamp van de guerrilla's tot kapitein Van Prins terugkeerde. Van Prins, De Lettenhove en Tarzan hielden uitvoerig krijgsraad. Tarzan vertelde dat ze een Japans detachement in het dorp hadden vernietigd en dat ze extra geweren en munitie hadden veroverd, waar de guerrilla's wellicht hun voordeel mee konden doen. „Toen ik gisteren wegging," zei hij, „zouden mijn vrienden in een 99
hinderlaag gaan liggen om te wachten tot de Japanse aflossing zou komen, die ze ieder ogenblik verwachtten. Als ze zijn gekomen, twijfel ik niet aan de afloop van het gevecht. Ik denk dat er heel wat extra bewapening voor u te halen is, als u er iets voor voelt om mee te gaan om het te halen. Ik vind dat dat dorp ook wel een lesje nodig heeft. Ze hebben zonder enige twijfel met de Jappen samengewerkt." „U zegt dat de Japanse aflossing waarschijnlijk uit twintig man zou bestaan," zei Van Prins, „en uw groepje bestond maar uit vijf mensen, waarvan één een meisje. Bent u niet een beetje overmoedig als u zonder meer aanneemt dat een gevecht op een overwinnig voor uw mensen zal uitdraaien?" Tarzan glimlachte. „U kent ze niet," zei hij. „Bovendien hadden ze een enorm voordeel. Zij wisten dat de Jappen kwamen, maar de Jappen wisten niet dat wij er waren en op ze wachtten in bomen aan beide zijden van het pad, gewapend met geweren en handgranaten. En onderschat de vechtkracht van het meisje niet, kapitein. Ze is een uitstekend schutter en heeft al heel wat Jappen op haar naam staan. Ze koestert een haat tegen de Jappen, die haast op een religieus fanatisme lijkt." „De kleine Corrie van der Meer!" riep Van Prins uit. „Het is bijna niet te geloven." „En twee van onze Amerikanen," ging Tarzan verder. „Ze waren gevangen en mishandeld door de Jappen en stonden op het punt onthoofd te worden, toen de Amerikaanse kapitein en Corrie nog net op tijd kwamen om hen te redden. Ik schat dat ze goed zijn voor vijf Jappen de man, als het niet meer is. Het zijn grote haters van de Jappen geworden. Nee, ik geloof dat we ons over de afloop van de strijd niet bezorgd hoeven te maken, als er tenminste een gevecht heeft plaats gehad. Zoals de Amerikanen zouden zeggen: 'We hebben het al eerder gedaan, dat kunnen we nog een keer'." „Heel goed," zei Van Prins, „we gaan met u mee. Ik kan heus wel wat geweren en ammunitie gebruiken. Misschien kunnen we onze krachten verenigen. Maar dat bespreken we nog wel als we allemaal bij elkaar zijn. Wanneer gaat u terug?" „Nu," antwoordde Tarzan. „We wachten op u in het dorp." „We kunnen gelijk met u meegaan," zei Van Prins. Tarzan schudde zijn hoofd. „Niet op de manier waarop ik reis, vrees ik. Als u zo vlug mogelijk en zo lang mogelijk marcheert, kunt u er morgen zijn. Ik ben er vanavond al." De Hollander haalde met een sceptisch gebaar zijn schouders op, maar hij glimlachte en zei: „Goed. We zien u morgen dan wel." 100
De dag brak aan toen de bandieten in een nauw dal kwamen. Ze hadden hun voorraad schnapps meegenomen, en de meesten van hen waren dronken. Ze wilden alleen nog maar liggen en slapen. Ze sloegen het kamp op onder een paar bomen aan het kleine riviertje, dat door de vallei naar de zee stroomde. Hooft zei dat de vrouwen maar de wacht moesten houden, omdat die de vorige nacht al wat hadden geslapen. Sarina was de enige vrouw die niets had gedronken en ze bood aan als eerste de wacht te houden. Spoedig lagen de anderen verspreid en luid snurkend op de grond. Corrie kon echter niet slapen. Allerlei plannen om te ontvluchten tolden door haar hoofd en verbanden de slaap. Ze zag dat iedereen, op Sarina na, in diepe slaap lag. Misschien zou Sarina ook in slaap vallen. Dan zou ze kunnen ontsnappen. Ze wist precies waar ze was en waar ze het spoor kon vinden dat terugleidde naar het dorp. Verderop in het dal zou ze waarschijnlijk nog de beenderen kunnen vinden van de rinoceros die Tarzan had gedood. Daarachter liep het pad, dat uit het dal naar het oerwoud voerde. Ze keek eens naar de wapens van de slapende mannen en vrouwen. Kon ze maar een parang stelen zonder dat Sarina het zag. Dan hoefde ze alleen maar te zorgen dat ze vlak bij haar kwam. Op een gegeven moment zou haar aandacht worden afgeleid. Ze zou haar hoofd omdraaien. Dan een flinke slag met het zware mes, en Corrie, gewapend met geweer, pistool en parang, zou al een heel eind op weg zijn voor die dronken kerels wakker werden. Corrie verbaasde zich niet eens over haar eigen gedachten. Haar vroeger zo beschermde leventje was een harde strijd om het bestaan geworden. Als ze haar vijanden niet kon ontlopen, moest zij ze vernietigen. En deze vrouw was een vijand. Corrie vreesde haar evenzeer als de mannen. Ze vond haar een afschuwelijk en slecht wezen. Sarina was nog een betrekkelijk jonge vrouw. Ze had de zwoele schoonheid, die veel halfbloedjes hebben, en de rechte sierlijke houding van de Javaanse en Sumatraanse vrouwen, het slanke, volmaakte lichaam. Maar Corrie bekeek haar met ogen vol haat en afkeer. Sarina staarde naar Corrie. Haar wenkbrauwen waren samengeknepen. Zou ze nooit omkijken, dacht Corrie. „Hoe heet je?" vroeg Sarina. „Van der Meer," antwoordde het meisje. „Corrie van der Meer?" Sarina glimlachte. „Dat dacht ik al. Je lijkt op je moeder." „Heb je mijn moeder gekend?" vroeg Corrie. „Dat kan niet." 101
Haar toon liet duidelijk doorschemeren dat Sarina de herinnering aan haar moeder had bezoedeld alleen al door te doen of ze haar had gekend. „O, ja," zei Sarina. „Ik heb je vader ook gekend. Ik werkte voor hem toen jij op school was in Holland. Ze zijn erg goed voor me geweest. Toen ik in moeilijkheden raakte, heeft je vader een goede advocaat in de arm genomen om me te verdedigen. Maar het hielp niet. Voor halfbloeden bestaat geen recht. Of misschien moet ik zeggen: geen genade. Ik was schuldig, maar er waren verzachtende omstandigheden, die zeker voor me gepleit zouden hebben als ik blank was geweest. Dat is nu allemaal voorbij. Omdat je vader en moeder vriendelijk voor me geweest zijn en me hebben geholpen, zal ik jou nu helpen." „Hoe heet jij?" vroeg Corrie. „Sarina." „Ik heb mijn vader en moeder over je horen praten. Ze mochten je erg graag. Maar hoe kun jij me helpen?" Sarina liep naar een van de slapende mannen en nam zijn geweer en wat munitie weg. Ze gaf het aan Corrie. „Weet je hoe je terugkomt in het dorp waar ze je hebben gevonden?" „Ja." „Ga dan. Die dronken lorren slapen nog wel een tijdje." „Hoe kan ik je ooit bedanken, Sarina?" zei ze. Ze dacht: en ik was nog wel van plan haar te vermoorden! „Je hoeft me niet te bedanken. Bedank je vader en moeder maar dat ze vriendelijk zijn geweest voor een halfbloed. Weet je hoe je met een geweer moet omgaan?" „Ja." „Vaarwel dan, en veel succes." Impulsief sloeg Corrie haar armen om de vrouw die ze had willen doden en kuste haar. „God zegen je, Sarina," zei ze. Toen liep ze weg het dal in. Sarina keek haar na met tranen in haar ogen. Ze raakte bijna eerbiedig de plek op haar wang aan waar Corrie haar had gekust. Corrie profiteerde van de beschutting van de bomen die langs de linkeroever van de rivier groeiden. Het was veel verder naar het pad dat uit het dal leidde dan ze gedacht had, en het was al laat in de middag toen ze de andere kant van het dal bereikte. En daar zag ze iets dat haar het hart in de schoenen deed zinken. Een aantal inboorlingen sloeg vlakbij het pad hun kamp op en sneed haar de pas af. Er waren twee Japanse soldaten bij. Nu moest ze wachten tot het donker werd en dan proberen langs hen heen te komen. Ze klom in een boom en maakte het zich zo gemakkelijk mogelijk. Ze was moe en had slaap. Maar ze durfde niet te slapen, 102
uit angst dat ze uit de boom zou vallen. Tenslotte vond ze een paar takken waarin ze zich stevig vast kon zetten en waar ze niet uit kon vallen. Ze zat ongemakkelijk, maar viel onmiddellijk in slaap. Ze was totaal uitgeput. Toen ze wakker werd, wist ze dat ze vrij lang geslapen had, want de maan stond hoog aan de hemel. Ze zag een vuur branden in het kamp van de inboorlingen. Nu kon ze langs hen heen glippen naar het pad dat naar het dorp leidde. Ze wilde juist naar beneden klimmen toen ze het snuiven van een tijger hoorde. Het klonk vlakbij. Iets verder weg klonk het geblaf en gegrom van wilde honden. Corrie besloot te blijven waar ze was. 18 Het was laat toen Tarzan in het dorp aankwam. Bubonovitch, die op wacht stond, riep hem aan. „Kolonel Clayton," antwoordde Tarzan. „Kom naderbij, zodat ik je kan herkennen. Maar ik herken je stem toch al. God zij dank dat je terug bent." Tarzan kwam dichterbij. „Is er iets aan de hand, sergeant?" vroeg hij. „Of er iets aan de hand is! Corrie is ontvoerd!" Hij vertelde Tarzan alles wat hij wist. „En je hebt haar spoor niet kunnen vinden?" „Er was geen spoor." „Dat moet er zijn," zei Tarzan. „Ik hoop van harte dat je gelijk hebt." „We kunnen niets doen vóór morgenochtend. Zodra het licht is, gaan we op pad." Jerry stond op wacht toen Tarzan wakker werd door het daglicht. De Amerikaan, die niet kon wachten tot ze zouden vertrekken, had de anderen al wakker gepord. Ze riepen Lara. Zij was de enige van de inlanders die ze durfden te vertrouwen. Van der Bos praatte met haar. Hij vertelde haar dat er in de loop van de dag een groep guerrilla's zou komen. Hij vroeg haar hun te vertellen wat er gebeurd was en te vragen om te wachten tot ze terugkwamen. Toen Corrie veilig en wel uit het gezicht was verdwenen, maakte Sarina de vrouw wakker, die volgens haar het meest had gedronken. Ze zei niets over de ontsnapping van de gevangene. Ze nam aan dat de vrouw zo bedwelmd zou zijn dat ze het niet zou merken. Sarina had gelijk. De wacht werd twee keer gewisseld voor Hooft wakker werd. 103
Toen hij ontdekte dat Corrie verdwenen was, werd hij woedend. Hij ondervroeg alle vrouwen die op wacht hadden gestaan. Sarina hield koppig vol dat Corrie er geweest was toen ze de wacht aan de ander had overgegeven. De anderen hielden vol dat de gevangene niet was gevlucht toen zij op wacht stonden. Hooft schoot er niets mee op. Hij had de hele dag geslapen. Het werd nu donker en het was te laat om nu nog te gaan zoeken. Hij kon alleen de vrouwen de huid volschelden en zijn troost zoeken bij de fles schnapps. Ongeveer op dezelfde tijd dat Tarzan en de anderen de volgende ochtend naar haar op zoek gingen, staarde Corrie ongeduldig naar het kamp van de inboorlingen en de twee Jappen. Ze durfde niet naar beneden te klimmen voor ze weg waren. Ze zag hoe ze het ontbijt klaarmaakten en op hun dooie gemak nuttigden. Ze dacht dat ze nooit klaar kwamen. Maar eindelijk waren ze dan toch zo ver. Ze kwamen haar richting uit en Corrie verschool zich in de boom, waar het bladerdek het dichtst was. Ze trokken dicht langs haar, en Corrie herkende Iskandar, de aanvoerder van de inboorlingen die haar hadden ontvoerd, en een paar van zijn bendeleden. Toen ze op veilige afstand waren, klom Corrie naar beneden en volgde het pad naar de klip, het oerwoud in. Eindelijk was ze veilig, want al haar vijanden waren achter haar en ze bevond zich op een vertrouwd pad, dat regelrecht terugvoerde naar haar vrienden. Iskandar ging voort met zijn groepje, tot ze in de buurt van de bandieten kwamen. De twee Japanners verborgen zich en de inboorlingen liepen naar Hooft en zijn mannen toe. Er volgde een korte uiteenzetting tussen Iskandar en Hooft. Daarna stuurde de inboorling een van zijn mannen terug om te zeggen dat de blanken vrienden waren. Toen de twee Jappen naar hen toekwamen, gingen de flessen schnapps rond, terwijl de mannen hun plannen bespraken. De Jappen waren onderofficieren van het detachement van kapitein Tokujo Matsuo, en wilden niets liever dan Corrie weer gevangen nemen. Iskandar en Hooft eveneens, want ieder van hen loerde op de beloning als ze het meisje zouden teruggeven aan de Japanse officier. Ongelukkigerwijze dronken ze te veel schnapps, en al gingen ze op weg in de goede richting, ze slaagden er niet in Corries spoor te vinden. Bij het pad gekomen dat naar het oerwoud leidde, het pad dat Corrie had gevolgd, riep Sarina plotseling dat ze een spoor had gevonden en leidde ze verder het dal in. Zo werd het meisje opnieuw gered door de vriendelijkheid die haar vader en moeder vroeger hadden bewezen aan Sarina. 104
Tarzan, Jerry en de anderen liepen snel naar het verlaten kamp van de bandieten. Tarzan onderzocht het spoor dat zijn kameraden in de war had gebracht en leidde hen langs het pad dat de bandieten hadden gevolgd. De anderen weifelden, maar gehoorzaamden. „Die sporen leiden allemaal naar het kamp," zei Rosetti. „We gaan de verkeerde kant op. We verknoeien onze tijd." „Ik heb gehoord dat je een voortreffeijk schutter bent, Shrimp," zei Tarzan, „maar je bent een armzalige spoorzoeker. De mensen die we zoeken, zijn gisteravond langs dit pad getrokken in dezelfde richting als wij." „Dan moeten ze weer teruggekomen zijn, kolonel. Deze voetafdrukken wijzen allemaal de andere kant op." „De meesten zijn vooruitgegaan," legde Tarzan uit. „Toen zijn drie mannen en een vrouw achteruit achter hen aan gekomen, op die manier het spoor van de vorigen uitwissend. Om de honderd meter losten drie andere mannen en een vrouw de spoorvernielers af. Het is vermoeiend om achteruit te lopen." „Ik snap niet hoe je dat ziet," hield Rosetti vol. „Als je vooruitloopt, zet je eerst je hielen op de grond, dan duw je jezelf naar voren met de ballen van je voeten en tegelijkertijd duw je de modder weg in tegengestelde richting. Kijk nou eens aandachtig naar die grond, dan kun je het zelf zien. Als je het pad lang genoeg volgt en goed genoeg oplet, dan zie je dat er om de honderd meter een verandering optreedt in de grootte van de voetafdrukken. Dat bewijst dat anderen het werk hebben overgenomen." Niet alleen Rosetti, maar ook de anderen bestudeerden het spoor aandachtig. „Lieve hemel, wat een stommelingen zijn we!" riep Jerry uit. „Ik had beter moeten weten en mijn grote waffel houwen," zei Rosetti. „De kolonel heeft altijd gelijk." „Denk dat maar niet," sprak Tarzan tegen. „Een dergelijke legende vind ik niet prettig. Maar vergeet niet dat ik mijn leven lang sporen heb gezocht en gevolgd, sinds ik een kind was, en dat ontelbare keren mijn leven afhing van het feit dat ik precies wist wat ik deed. Nu ga ik vooruit. Ik wil niet dat we plotseling tegenover die kerels staan." Een uur later stonden ze aan de rand van het oerwoud en staarden naar het dal. Tarzan wachtte op hen. „Jullie bandieten zijn een tijdje geleden door het dal getrokken," vertelde hij. „Ik heb Corries spoor ook gevonden. Ze was hen uren vooruit en alleen. Ze heeft blijkbaar kunnen ontsnappen. Ik weet vrijwel zeker dat ze haar spoor niet hebben gevonden, want hun sporen raken het hare niet één keer. 105
Er waren een paar mannen en vrouwen in de groep, een aantal inboorlingen en twee Japanse soldaten. Tenminste, twee mannen hadden korte benen en droegen werk-tabi, dus ik neem aan dat het Jappen zijn. Ik ga vooruit en zal Corries spoor volgen. Als ze het pad heeft genomen dat het oerwoud in leidt, zal ik een enkel merk kerven in een boom naast het pad. Als ze verder het dal is ingetrokken, zal ik twee inkepingen maken. Als er drie zijn, dan betekent dat dat de bandieten hetzelfde pad hebben genomen als Corrie, anders zijn ze een andere richting uitgegaan." Tarzan keerde zich om en verdween met de soepele, snelle gang die hij urenlang kon volhouden als hij verkoos op de grond te blijven, de gang waarvoor de Apache-indianen beroemd zijn. „Ik weet niet waar wij voor dienen," zei Bubonovitch. „Die vent heeft ons helemaal niet nodig." „We mogen mee voor de grap," spotte Jerry. „Ik geloof dat we hem alleen maar in de weg lopen," merkte Van der Bos op, „maar hij is erg geduldig." „Ik ga me oefenen in de bomen te slingeren," zei Shrimp. „En op tijgers te springen?" vroeg Bubonovitch. Corrie voelde zich een stuk opgewekter toen ze in de richting van de kampong liep. Ze ging terug naar Tak, Jerry en Tarzan, Bubonovitch en de kleine sergeant, die ze erg aardig was gaan vinden. Ze vond ze trouwens allemaal erg aardig. Natuurlijk had ze Tak haar leven lang gekend, maar dat leek met de anderen ook het geval. Ze hield van allemaal. Ze kon nauwelijks afwachten tot ze hen weer zag en haar avonturen zou kunnen vertellen. Ze had ook nog een rekening te vereffenen - met Amat. Die gedachte zette ze echter snel van zich af. Ze wilde alleen aan prettige dingen denken. Dus dacht ze alleen aan prettige dingen. Eén daarvan was Jerry. Plotseling werd ze zich bewust dat er iets bewoog in het struikgewas naast het pad. Het was iets groots. Corrie hield haar geweer in de aanslag toen ze in het dichte struikgewas staarde. Wat ze. zag, verjoeg alle prettige gedachten uit haar hoofd. - een glimp van zwarte en gele strepen. Een tijger besloop haar. Het Japanse geweer dat ze bij zich droeg kon hoegenaamd niets uitrichten. Als zij bleef staan, bleef de tijger ook staan. Nu kon ze zijn ogen zien - angstaanjagende ogen - terwijl hij haar met gebogen kop aanstaarde. Zou hij aanvallen? Waarom zou hij anders volgen? Corrie keek om zich heen. Vlak bij haar was een durianboom, een stevige liaan hing van de takken naar beneden. Als de tijger aanviel, zou hij bij haar zijn voor ze buiten zijn bereik kon klimmen. Als ze zich te snel bewoog, zou hij aanvallen. Iedere on106
verwachte beweging van haar kant betekende een zekere dood. Heel voorzichtig zette ze haar geweer tegen de stam van de boom. Ze greep de liaan beet. Angstig keek ze naar de tijger. Hij had zich niet bewogen. Hij staarde haar nog steeds aan. Langzaam trok Corrie zich omhoog. Ze hield de tijger onafgebroken in de gaten. Het dier tuurde gefascineerd terug. Terwijl ze klom, bleven zijn ogen haar volgen. Plotseling bewoog hij zich in haar richting. Corrie klom zo vlug ze kon omhoog en de tijger viel aan. Maar hij bevond zich in een lastige positie. Hij moest half om de boom heenlopen en het pad op, voor hij zijn sprong kon nemen. Hij sprong, maar miste. En Corrie klauterde verder omhoog, veilig buiten zijn bereik. Ze zat schrijlings op een dikke tak, huiverend en met bonzend hart. De tijger ging aan de voet van de boom liggen. Hij was oud en mager. Omdat hij oud was, had hij waarschijnlijk al zolang geen maaltijd gehad, dat hij overdag moest jagen op alles wat hij kon vinden. En nu hij iets gevonden had, was hij kennelijk vastbesloten te wachten tot zijn prooi naar beneden viel of uit eigen beweging naar beneden klom. Van tijd tot tijd keek hij omhoog naar Corrie, liet zijn gele slagtanden zien en gromde. Corrie, die nooit vloekte, uitte een paar welgemeende krachttermen. Het dier had haar hoop om gauw bij de anderen terug te zijn, de bodem ingeslagen. Hij bleef daar maar liggen en gromde van tijd tot tijd. Een uur ging voorbij. Corrie raakte in paniek. Nog een uur, en nog steeds bleef het stomme beest hardnekkig liggen. Corrie vroeg zich af wie het eerst doodgehongerd zou zijn. Een tijdje later kreeg ze gezelschap van een paar aapjes. Ook de aapjes scholden op de tijger en vloekten hem waarschijnlijk in apentaal uit. Plotseling kreeg Corrie een inval. Ze wist dat apen graag imiteerden. Ze plukte een durianvrucht en gooide die naar de tijger. Hij raakte hem, tot Corries verbazing, en de tijger uitte een woedend gegrom. Ze gooide er nog een en miste. Nu snapten de aapjes het. Dat was een leuke sport. Zij en Corrie bombardeerden de grote kat met durianvruchten. Hij stond grommend op en probeerde in de boom te springen, hij viel echter, verloor zijn evenwicht en rolde op zijn rug. Hij kreeg een durian recht op zijn neus. De durians regenden op zijn rug en zijn kop. Eindelijk gaf hij het op en verdween met een sprong in de jungle. Het duurde nog een hele tijd voor Corrie haar veilige schuilplaats in de steek durfde laten. En het was een heel vermoeid en bang meisje dat eindelijk naar beneden gleed en haar geweer opraapte. 107
Ze schrok nu op van ieder geluid terwijl ze langs het pad voortsnelde in de richting van de kampong. Maar eindelijk was ze ervan overtuigd dat ze 'strepen' voor het laatst had gezien. Een enorm wezen zat groot en zwart in een boom waaronder Corrie voorbijkwam. Ze zag het niet. Geruisloos bewoog het zich boven haar en volgde iedere beweging. Het was Oju, de jonge orang-oetan, met wie Tarzan had gevochten. Corries geweer hield hem op een afstand. Oju was bang voor die zwarte stokken die zo'n lawaai maakten. Maar hij had geduld. Hij kon wachten. Even later verschenen er nog meer enorme wezens in de bomen en op het pad voor Corrie. Ze bleef staan. Ze had nog nooit zoveel orang-oetans bij elkaar gezien. Corrie geloofde niet dat ze haar kwaad zouden doen, maar ze was er niet al te zeker van. Sommigen maakten dreigende gebaren, stampten op de grond en deden een korte uitval. Ze hield haar vinger op de trekker van haar geweer en liep langzaam achteruit. Ze kwam vlak onder Oju te staan, die op een tak boven haar hoofd zat. Gewoonlijk vermijden grote apen mensen. Ze gaan weg als er een komt. Corrie vroeg zich af waarom deze niet weggingen. Ze dacht dat ze over een tijdje wel zouden verdwijnen. Dus bleef ze wachten. Ze durfde niet verder te gaan. Waarschijnlijk kwam het omdat ze met zovelen waren dat ze de moed opbrachten in de aanwezigheid van een menselijk wezen te blijven. Maar dat was het niet. Het was nieuwsgierigheid. Ze wilden zien wat Oju zou doen. Ze hoefden niet lang te wachten. Oju keek naar beneden met zijn bloeddoorlopen ogen. Hij overzag de situatie. Hij zag dat de aandacht van de zij-tarmangani helemaal op de andere apen was gericht. Hij liet zich bovenop Corrie vallen en smeet haar op de grond. Tegelijkertijd rukte hij haar geweer uit haar handen. Daar Corrie haar vinger op de trekker hield, ging het geweer af. Oju schrok, hij slingerde zich in een boom en verdween in het woud. Maar omdat hij maar aan één ding tegelijk kon denken, vergat hij Corrie los te laten, dus nam hij haar met zich mee. Het schot had ook de andere apen verschrikt. Ook zij verdwenen in het oerwoud, maar in een andere richting dan Oju. Het pad was nu stil en verlaten. Maar Corrie kon er niet van profiteren. Ze trommelde wanhopig met haar gebalde vuisten op de monsterachtige, harige borst van haar ontvoerder. Plotseling begon het Oju te vervelen. Hij gaf haar een tik op haar hoofd. Gelukkig voor Corrie was het alleen maar een zachte wenk dat hij niet geslagen wilde worden, zelfs al voelde hij het niet eens. Nu raakte ze alleen maar bewusteloos. Had Oju iets harder geslagen, dan zou ze ongetwijfeld dood zijn geweest. 108
Toen Corrie bijkwam, wat heel snel gebeurde, dacht ze eerst dat ze een afschuwelijke nachtmerrie beleefde. Dat duurde maar even, toen herinnerde ze zich alles weer. Ze rilde van afgrijzen. Het grote harige dier verplaatste zich met gezwinde spoed door de bomen. Telkens keek hij achterom, alsof iets hem volgde. Corrie had een pistool en een parang, maar de orang-oetan hield haar zo vast, dat een van zijn grote poten over de twee wapens was geslagen, zodat Corrie er niet bij kon. En het dier droeg haar steeds verder het oerwoud in. Welk verschrikkelijk lot stond haar te wachten? 19 Jerry, Bubonovitch, Rosetti en Van der Bos volgden de rivier door het dal tot ze bij het pad kwamen dat naar het oerwoud leidde. Ze vonden de enkele inkeping in de boomstam en wisten dat Corrie het pad had genomen dat naar het dorp voerde en dat haar ontvoerders haar niet waren gevolgd. Op de top van de klip gekomen, hoorden ze heel vaag een schot voor zich uit. Tarzan had geen vuurwapens bij zich, en ze konden niet weten dat Corrie gewapend was. Ze namen vanzelfsprekend aan dat ze dat niet was. De bandieten waren een andere richting opgegaan, dus zij konden het schot niet hebben gelost. De inboorlingen waren gewaarschuwd dat ze de wapens, die de blanken in hun dorp hadden verborgen, niet mochten aanraken, en ze zouden het ook niet gewaagd hebben zich te bewapenen tegen het bevel van de Japanners in, voor wie ze doodsbang waren. De vier mannen bespraken het uitvoerig terwijl ze verder liepen. „Het moet een Jap zijn geweest die geschoten heeft," zei Van der Bos. „En als er één Jap is, zijn er meer." „Laat ze maar komen," dreigde Rosetti. „Ik heb in twee dagen al geen Jap meer om zeep gebracht." „We moeten voorzichtig zijn," zei Jerry. „Ik zal ongeveer honderd meter vooruitgaan. Ik zal schieten op de eerste de beste Jap die ik zie en dan achteruitwijken. Jullie kruipen in het struikgewas aan één kant van het pad als je mijn schot hoort en schiet erop los als je niet meer kunt missen. Laat ze dichtbij komen." „Barst! Dat is niks voor jou. Laat mij dat maar doen," zei Rosetti. „Of mij," zei Bubonovitch. „Dat is niet jouw werk, kapitein." „Oké," gaf Jerry toe. „Ga jij maar vooruit, Shrimp, en hou je oren losgeknoopt!" 109
„Waarom slinger je niet gewoon door de bomen?" vroeg Bubonovitch. Shrimp grinnikte en rende vooruit. Tarzan had Corries spoor gevolgd tot hij bij de plek kwam waar ze de tijger was tegengekomen. Het hele verhaal was hem even duidelijk alsof het op schrift had gestaan. Zelfs de verspreide durians vertelden hem hoe de tijger tenslotte was verdreven. Hij glimlachte en volgde het spoor, dat nog vers was, het meisje had kennelijk haar tocht pas kort geleden hervat. Opeens hoorde hij een schot. Hij klom bliksemsnel in de bomen en vervolgde zijn tocht hoog boven het pad. Evenals zijn vrienden dacht hij dat het een Jap was die had gevuurd. Hij dacht ook dat Corrie ongetwijfeld in de handen van Japanse soldaten was gevallen. Toen zag hij een geweer liggen op het pad. Tarzan keek verbaasd. De Jappen zouden niet zijn weggegaan en dat geweer hebben achtergelaten. Hij rook ook geen Jappen, maar wel heel sterk de grote apen. Hij liet zich op de grond vallen en zag dat Corries spoor eindigde bij het geweer. Hij zag de plek die aanduidde dat het meisje was gevallen of op de grond geworpen. Hij zag ook de grote voetafdrukken van een orang-oetan boven die van Corrie, maar alleen vlak onder de boom waar Tarzan stond. De gevolgtrekking was eenvoudig: Een orang-oetan had zich uit de boom laten vallen, had Corrie gepakt en was er met haar vandoor gegaan. Tarzan slingerde zich in de boom en volgde het spoor van Oju. Het spoor door de bomen was voor hem makkelijk te volgen. Een verpletterde tor of rups, de schors van een stam die was afgeschaafd door een hoornige hand of voet, een plukje bruin haar aan een twijg, het reukspoor van de aap en het meisje, dat nog vaag in de stille lucht van het oerwoud hing. Op een kleine open plek in het bos haalde Tarzan zijn prooi in. Oju had gemerkt dat hij gevolgd werd. Hij bleef nu staan om te vechten, als er gevochten moest worden, op deze open plek. Hij hield zijn buit nog steeds stevig omklemd. Hij hield Corrie op zo'n manier vast, dat ze Tarzan niet kon zien. Ze wist dat Oju tegenover een vijand stond, want hij gromde kwaadaardig. En ze hoorde zijn tegenstander eveneens grommend antwoorden, dat leek echter meer op het gegrom van een leeuw. Er waren natuurlijk geen leeuwen in Sumatra, maar het was niet de stem van een tijger. Ze vroeg zich af wat voor dier het zou zijn. Het geluid kwam dichterbij. Plotseling liet de orang-oetan haar vallen en waggelde naar voren. Corrie kwam op haar handen overeind en keek achterom. Op dat ogenblik viel Tarzan op 110
Oju aan. Corrie sprong overeind en trok haar pistool. Ze durfde echter niet te schieten, uit angst dat ze Tarzan zou raken. De twee tegenstanders hielden elkaar in een dodelijke greep omklemd. Oju probeerde zijn krachtige kaken om de keel van de man te krijgen, en de man hield de gele slagtanden met zijn machtige arm van zich af. Beiden gromden, maar het klonk nu diep in hun keel. Corrie had plotseling het gevoel dat ze naar twee dieren keek die op leven en dood met elkaar in gevecht waren gewikkeld - om haar. Tarzan hield Oju's kaken met zijn rechterarm van zich af. Zijn linkerarm werd tegen zijn zij geklemd door een van de poten van de aap. Tarzan probeerde zich aan die greep te ontworstelen. Centimeter voor centimeter trok hij zijn linkerarm los. Centimeter voor centimeter drukte Oju zijn slagtanden dichter naar de keel van de man. Corrie keek vol afschuw toe. Ze liep om de verwoed vechtende tegenstanders heen en probeerde de orang-oetan onder schot te krijgen, maar ze bewogen zich te snel. Ze had even gemakkelijk Tarzan kunnen raken als Oju. De twee stonden nog steeds overeind, rukkend en trekkend. Plotseling sloeg Tarzan een been om de poten van de aap en liet zich met zijn volle gewicht tegen hem aan vallen. Oju viel achterover, Tarzan bovenop hem. In een poging zich staande te houden, had de aap de linkerarm van de man losgelaten. Corrie zag een mes flitsen. Het verdween in de borst van de aap, ze hoorde kreten van pijn en woede. Steeds weer werd het mes in het lichaam van de aap gestoten. Het geschreeuw werd zwakker, het grote lijf trilde en lag toen stil. Oju was dood. Tarzan stond op en plaatste een voet op het lichaam van zijn vijand. Hij hief zijn gezicht omhoog - en toen glimlachte hij plotseling. De overwinningskreet van de mannetjesaap stierf weg in zijn keel. Waarom hij hem niet uitte, wist hij zelf niet. Corrie voelde zich licht in het hoofd. Haar benen weigerden dienst en ze ging zitten. Ze keek naar Tarzan en schudde haar hoofd. „Uitgeput?" vroeg hij. Corrie knikte. „Nou, ik geloof dat voor vandaag althans je zorgen voorbij zijn. Jerry, Van der Bos en de sergeants komen langs het pad. We zullen er gauw heengaan." Hij zwaaide haar over zijn schouder en slingerde terug langs dezelfde weg die de aap had genomen. Maar ze voelde zich nu wel een beetje anders! Toen ze bij het pad kwamen, onderzocht Tarzan het en kwam tot de conclusie dat de anderen nog niet voorbij waren. Ze gingen zitten en wachtten. Ze praatten niet. De man besefte dat het meisje een hevige schok had gehad en liet haar met rust. Hij vroeg niets, ze moest rusten. 111
Eindelijk verbrak Corrie zelf de stilte. „Ik ben een idioot," zei ze. „Ik heb al mijn wilskracht nodig gehad om niet te huilen. Ik dacht dat de dood zo na was en toen kwam jij. Het leek wel of je plotseling uit de lucht kwam vallen. Ik denk dat het de reactie was. Maar hoe wist je in vredesnaam waar ik was? Hoe kon je nu weten wat er met me was gebeurd?" „Verhalen worden niet alleen in boeken geschreven," zei hij. „Het was niet moeilijk." En hij vertelde haar hoe hij haar precies was gevolgd. „Ik heb een paar dagen geleden al een gevecht gehad met diezelfde aap. Ik had toen de overhand, maar heb hem niet gedood. Ik wilde nu maar dat ik het gedaan had. Hij heette Oju." „Daar heb je nooit iets over verteld," zei ze. „Het was niet belangrijk." „Je bent een heel vreemde man." „Ik ben meer dier dan man, Corrie." Ze trok haar wenkbrauwen samen en schudde haar hoofd. „Je bent helemaal geen dier." „Je bedoelt dat als een compliment. Dat komt omdat je de dieren niet erg goed kent. Ze hebben heel veel goede eigenschappen, die de mensen best eens konden overnemen. Ze kennen geen ontucht, ze hebben geen ondeugden. Die zijn gereserveerd voor de mensen, als ook een groot aantal onaangename en misdadige eigenschappen die de dieren niet bezitten. Ik bedoel niet dat ik al hun edele eigenschappen bezit, ik bedoel alleen maar dat ik meer als dier denk en reageer dan als mens. Ik heb de psychologie van een wild dier." „Hm, je kunt gelijk hebben. Maar ik ga liever uit dineren met een man dan met een tijger." Tarzan glimlachte. „Dat is een van de prettige dingen als je een dier bent. Je hoeft niet naar diners of naar toespraken te luisteren en je dood te vervelen." Corrie lachte. „Maar een van je mededieren kan op je afspringen en jou uitzoeken voor zijn diner." „Of een aardige man kan je doodschieten, voor de grap." „Jij wint," gaf Corrie toe. „De anderen komen eraan," zei Tarzan. „Hoe weet je dat?" „Usha zegt het me." „Usha? Wie is Usha?" „De wind. Die voert naar mijn oren en mijn neus het bewijs dat er mannen aankomen. Elk ras heeft zijn eigen lichaamsgeur, dus weet ik dat het blanken zijn." Even later kwam Rosetti in zicht, om een bocht in het pad. Toen hij Tarzan en Corrie zag slaakte hij een juichkreet en 112
sohreeuwde het goede nieuws naar de anderen, die hem volgden. Het was een gelukkige hereniging. „Het lijkt wel of er iemand jarig is," zei Bubonovitch. „Ik heb het gevoel dat je weken weg bent geweest, Corrie," merkte Jerry op. „Ik ben een eind op weg geweest in de Vallei der Schaduwen," zei Corrie. „Ik dacht dat ik geen van jullie ooit nog terug zou zien in deze wereld. En toen kwam Tarzan." Tak van der Bos liep naar haar toe en gaf haar een kus. „Als mijn haar niet grijs is geworden sinds jij bent verdwenen, wordt je haar niet grijs van de zorgen. Zorg dat je voortaan dicht bij ons blijft, lieverd." Jerry wilde dat hij Van der Bos niet zo aardig vond. Hij zou hem dolgraag willen haten. Toen dacht hij: Je bent gek, Lucas. Je hebt geen schijn van kans. Die twee zijn voor elkaar geschapen. Het zijn twee fijne mensen. Dus bleef Jerry achteraan en liet hen beiden alleen, toen ze weer op weg gingen naar het dorp. Tarzan was vooruitgegaan om de weg te verkennen. De anderen luisterden naar Corries avonturen, het verraad van Amat, de onverwachte hulp van Sarina, haar afschuwelijke ervaring met Oju, en haar redding door Tarzan. „Hij is geweldig," zei ze. „Hij is verschrikkelijk als hij vecht. Het lijkt wel of hij een wild dier wordt, met de kracht en de lenigheid van een tijger en de intelligentie van een man. Hij gromt als een beest. Ik was haast bang voor hem. Maar toen het gevecht voorbij was en hij glimlachte, was hij weer helemaal menselijk." „Dat is weer een schuld die we hem nooit kunnen terugbetalen," merkte Jerry op. „Het is wel een kerel," zei Shrimp, „zelfs al is hij een Engelsman. Ik wed dat hij nooit iets te maken heeft gehad met Geo'ge Toid." „Daar kun je rustig op wedden, Shrimp," zei Bubonovitch. „En je kunt ook 100 tegen 1 zetten dat hij niet met Caligula optrok." Tak van der Bos amuseerde zich kostelijk met die Amerikanen. Hij mocht ze graag, maar soms had hij geen flauw idee waar ze het over hadden. „Wie was Geo'ge Toid?" vroeg hij. „Dat is die koning van Engeland van wie burgemeester Thompson zei dat hij hem een klap op zijn smoelwerk zou verkopen als hij zijn gezicht in Chicago zou laten zien," legde Rosetti uit. „O, je bedoelt George Third, George de Derde?" „Dat zeg ik toch - Geo'ge Toid." 113
„O" zei Van der Bos weer. Bubonovitch keek naar hem en zag dat hij niet glimlachte. Daar was hij blij om. Bubonovitch kon Shrimp plagen, maar van een vreemdeling zou Bubonovitch het niet nemen. „Dit achterlijke breintje daar," zei hij, terwijl hij met zijn duim naar Rosetti wees, „weet niet dat de Revolutie-Oorlog al voorbij is." „Je mag de Engelsen niet vanwege George de Derde?" vroeg Tak aan Shrimp. „Precies." „Misschien denk je iets minder slecht over de Engelsen als je weet dat George de Derde geen Engelsman was." „Wat?" „Hij was een Duitser." „Zonder gekheid?" „Zonder gekheid. Veel Engelsen uit die tijd mochten hem al evenmin als jij." „Hé, dus die vent was een mof! Dat verklaart alles." Shrimp keek uiterst tevreden. Hij kon Tarzan aardig vinden zonder zich ervoor te schamen. Even later hadden ze Tarzan ingehaald. Hij stond te praten met twee blanken met lange baarden. Het waren schildwachten van de guerrilla's, die inmiddels in het dorp waren aangekomen. De andere twee paden werden eveneens bewaakt. Een paar minuten later waren ze in de kampong. Op hetzelfde ogenblik verdween Amat in het woud aan de andere kant van het dorp. Hij had een glimp opgevangen van Rosetti. 20 Kapitein Van Prins en luitenant De Lettenhove, evenals verscheidene anderen van de guerrilla-strijdkrachten kenden zowel Corrie als Tak, die ze alle twee dood hadden gewaand. Ze stonden lachend en pratend om hen heen, feliciteerden hen en wisselden hun ervaringen van de laatste twee jaar uit. Corrie en Tak informeerden naar oude vrienden. Sommigen waren dood, anderen waren door de Jappen gevangen genomen. Ze spraken in hun eigen taal. Jerry, die zich buitengesloten voelde, zocht Bubonovitch en Rosetti op. Ze zaten onder een boom en maakten hun geweren en pistolen schoon, want sinds ze de uitrusting van de Jappen hadden buitgemaakt, hadden ze alles wat noodzakelijk was om hun wapens schoon en geolied te houden, een eindeloos karwei in de vochtige equatoriale atmosfeer van de Sumatraanse bergen. 114
Even later voegden Van Prins en De Lettenhove zich bij hen om de plannen voor de toekomst te bespreken. Corrie en Tak zaten samen in de schaduw van een boom, op een kleine afstand. Corrie had gemerkt dat Jerry haar de laatste tijd meed, dus stelde ze niet voor naar de anderen toe te gaan. Ze vroeg zich af of ze soms iets had gedaan dat hem beledigd kon hebben, of dat hij alleen maar genoeg had van haar gezelschap. Ze was gepikeerd en deed daarom dubbel vriendelijk tegen Tak van der Bos. Jerry was zich daar heel goed van bewust en voelde zich ellendig. Hij nam geen deel aan het gesprek. Bubonovitch en Rosetti merkten het en verbaasden zich dat hij zo veranderd was. Het gesprek eindigde ermee dat de twee groepen zich althans voorlopig aaneen zouden sluiten, maar dat het niet verstandig was om te blijven waar ze nu waren. Als het onderdeel, dat afgelost zou worden, niet terugkeerde naar de basis, zou er ongetwijfeld een onderzoek door een veel grotere groep worden ingesteld, en de Nederlanders wilden liever geen grote strijd riskeren. Ze hadden andere plannen om de vijand dwars te zitten. Ze besloten daarom naar een plek te gaan die zij kenden en die gemakkelijk te verdedigen was. Dit betekende dat Tarzan en de Amerikanen weer terug moesten, maar Van Prins verzekerde hen dat het uiteindelijk hun kansen om de zuidwestkust te bereiken zou verbeteren. „Waar ik het kamp wil opslaan," zei hij, „is een betrekkelijk makkelijke weg over de top. Dan kun je aan de oostelijke kant van de bergen afdalen, waar, naar ik gehoord heb, betrekkelijk weinig Jappen zitten, in tegenstelling tot deze kant. Ik zal je een kaart meegeven en de route aantekenen die je terugbrengt aan de westkant, op een plaats waar je waarschijnlijk veel gemakkelijker de kust kunt bereiken - als jullie tenminste volharden in dat volgens mij nog steeds dwaze plan." „Wat vind jij, Jerry?" vroeg Tarzan. Jerry schrok op en keek hem dom aan. „Wat?" vroeg hij. Tarzan keek hem verbaasd aan. Hij herhaalde het plan. „Ik vind alles goed wat jullie beslissen," zei Jerry onverschillig. Bubonovitch en Rosetti keken elkaar eens aan. „Wat is er in vredesnaam met hem aan de hand?" vroeg Rosetti. Bubonovitch haalde zijn schouders op en keek in de richting van Corrie en Van der Bos. „Cherchez la femme," zei hij. „Praat Amerikaans," zei Rosetti. „Ik denk dat de kapitein heel binnenkort weer vrouwenhater is," zei Bubonovitch. „Ik snap het. Ik denk dat ik er ook wel weer toe bekeerd raak. Weet je, een vrouw brengt altijd moeilijkheden met zich mee. 115
Moeilijkheden en narigheid." „Wanneer wilt u vertrekken?" vroeg Tarzan aan Van Prins. „Ik denk dat we hier vandaag en morgen nog wel veilig zijn. De Jappen zullen zich pas over een paar dagen echt zorgen gaan maken, en dan hebben ze nog een dag nodig om het dorp te bereiken. We kunnen overmorgen vroeg vertrekken. Dan hebben mijn mannen tijd hun voetbeschermingen een beetje op te lappen. Ik kan die dingen die ze dragen geen schoenen noemen. Het kamponghoofd heeft materiaal genoeg en een paar vrouwen zullen ons helpen met het maken van sandalen. We waren ongeveer blootsvoets toen we hier kwamen. Zelfs al zouden de Jappen komen, dan zijn we goed voorbereid. Een paar mannen zijn bezig een pad te hakken in de jungle dat evenwijdig loopt met het pad naar de Japanse basis. Ze maken het ongeveer vijfhonderd meter lang. Als de Jappen komen, hebben we een aardige verrassing voor ze in petto." Het gesprek brak af. Van Prins ging naar het oerwoud om te zien hoe zijn mannen opschoten. De andere Nederlanders gingen hun sandalen maken of maakten hun geweren schoon. Corrie had Jerry tersluiks opgenomen. Ze zag hoe somber hij voor zich uit zat te staren en alleen maar iets zei als iemand hem iets vroeg, en dan nog wel heel kortaf. Plotseling bedacht ze dat hij misschien ziek was. Ze was kwaad op hem geweest, maar deze gedachte deed alle woede verdwijnen en vervulde haar met medelijden. Ze liep naar hem toe. Hij zat alleen en zette het Japanse pistool weer in elkaar dat hij had schoongemaakt. Ze ging naast hem zitten. „Wat is er, Jerry?" vroeg ze. „Je bent toch niet ziek?" „Nee," antwoordde hij. Hij had zichzelf zo overstuur gemaakt dat hij niet eens meer beleefd kon zijn. Corrie keek hem verbaasd en gekwetst aan. Hij zag de uitdrukking op haar gezicht niet. Hij wist dat hij zich belachelijk aanstelde en hij haatte zichzelf. Wat is er toch in vredesnaam met me aan de hand? dacht hij. Corrie stond langzaam op en liep weg. Jerry begon aan zelfmoord te denken. Hij was een ezel en hij wist het. Maar Jerry was nog erg jong en erg verliefd. Met een nijdig gebaar schoof hij het laatste onderdeel van het pistool op zijn plaats en stond op. Corrie liep naar de hut, die ze bewoonde met het inlandse meisje, Lara. Jerry liep haar snel achterna. Hij wilde haar zeggen dat het hem speet. Toen hij bij de voet van de ladder kwam, die naar de hut voerde, riep hij: „Corrie!" Ze bleef niet staan en keek niet achterom. Ze klom naar boven en verdween in de hut. Hij wist dat ze hem had gehoord. Hij wist ook dat Tarzan, Bubonovitch en Rosetti alles hadden gezien. Maar het ergste was 116
dat Tak van der Bos het ook had gezien. Jerry voelde zijn wangen gloeien. Hij bleef even staan en wist niet wat hij moest doen. Alle vrouwen kunnen opwaaien, dacht hij kwaad. Hij had de dood vaak onder ogen gezien, maar het was erger om nu zijn vrienden onder ogen te komen. Hij had al zijn wilskracht nodig om zich om te draaien en naar ze toe te gaan. Niemand zei iets toen hij bij ze ging zitten. Iedereen was gespannen bezig. Tarzan verbrak de stilte. „Ik ga eens kijken of ik wat vers vlees te pakken kan krijgen," zei hij. „Wil iemand met me mee?" Het was de eerste keer dat hij ooit had gevraagd of iemand met hem mee wilde om te gaan jagen. Ze wisten allemaal dat hij Jerry bedoelde, dus niemand zei iets. Ze wachtten op Jerry. „Ja, graag, als niemand anders wil," zei die. „Kom mee," zei Tarzan. Ze raapten hun geweren op en verdwenen in het oerwoud. Bubonovitch en Rosetti zaten op een kleine afstand van de Nederlander. „Dat was aardig van Tarzan," zei de eerste. „Ik had echt medelijden met Jerry. Ik begrijp niet wat Corrie bezielt." „Ach, die wijven zijn allemaal hetzelfde," zei Rosetti. Bubonovitch schudde zijn hoofd. „Dat was niets voor Corrie. Zo is zij niet. Jerry moet iets gezegd hebben. Hij is zo knorrig als een beer met hoofdpijn." „Het is die Hollander," zei Rosetti. „Hij en Corrie zijn onafscheidelijk. En ik heb al die tijd gedacht dat ze verliefd was op de kapitein. Ik heb je toch gezegd dat er narigheid van zou komen toen die griet erbij kwam." „Je was zelf ook erg dol op haar, Shrimp." „Ik mocht haar best. Misschien heeft ze ook niks gedaan. Misschien heeft de kapitein wel wat verkeerds gedaan. Maar ze hoeven niks te doen. Alleen al het feit dat het een griet is, is genoeg. Barst! Als ik terugga naar Chi, geloof ik dat ik maar in een klooster ga." Bubonovitch grinnikte. „Dat is echt iets voor jou, Shrimp. Een aardig klooster, zonder vrouwen. Als je in Chicago niets kunt vinden, kun je het misschien eens in Hollywood proberen. Als er iets geks is, heeft Hollywood het wel." Shrimp wist dat Bubonovitch hem voor de gek hield, maar hij wist niet goed hoe. „Jawel, meneer! Ik denk dat ik monnik word." „De correlatieve geestigheid is al te duidelijk." „Praat Amerikaans, perfessor." Tarzan en Jerry waren iets langer dan een uurtje weg. Ze keerden terug naar het dorp met een hert. Tarzan had het gescho117
ten. Jerry was blij dat hij het niet had hoeven doen. Het was natuurlijk niet zo erg als je doodde om te eten, maar toch vond hij het naar om een hert te doden. Jappen doden vond hij niet erg. Dat was iets anders. Zoals hij zich vanmiddag voelde, had hij alles en iedereen wel kunnen vermoorden. Maar toch was hij blij dat hij het hert niet had gedood. Die avond at Corrie apart met de Hollanders. Ze had het niet moeten doen, en dat wist ze. Ze had moeten doen of er niets aan de hand was. Achteraf wilde ze dat ze dat gedaan had, want ze besefte dat ze nu officiëel had toegegeven dat er een kloof tussen hen bestond. Het zou moeilijk zijn die weer te overbruggen. Waarschijnlijk zou hij nog groter worden. Ze voelde zich doodongelukkig. Ze hield van die mannen met wie ze zoveel had meegemaakt - aan wie ze zoveel te danken had. Het speet haar nu dat ze niet had gewacht toen Jerry haar riep. Ze besloot haar trots opzij te zetten en naar hen toe te gaan. Maar Jerry stond op en liep weg, dus liep ze langs hen heen naar haar hut. Daar liet ze zich op de slaapmatten neervallen en huilde. Voor de eerste keer in jaren huilde ze. De dag liep ten einde en Amat was erg moe toen hij de Japanse basis bereikte. Hij maakte een diepe buiging voor de schildwacht, die hem een halt toeriep, en met de paar Japanse woorden die hij had geleerd probeerde hij hem duidelijk te maken dat hij belangrijk nieuws had voor de bevelhebbend officier. De schildwacht haalde er een onderofficier van de wacht bij, die iets begreep van het inlandse dialect, Amat herhaalde wat hij de schildwacht had verteld en vergat bijna een buiging te maken. Dus boog hij maar twee keer. De sergeant bracht hem naar de adjudant, voor wie Amat drie keer een buiging maakte. Nadat de sergeant verslag had uitgebracht, ondervroeg de adjudant Amat. Wat hij hoorde wond hem verschrikkelijk op. Hij verspilde geen tijd, maar nam Amat mee naar de bevelhebbend officier, kolonel Kanji Tajiri, voor wie Amat vier buigingen maakte. Toen de kolonel hoorde dat er een stuk of veertig manschappen waren gesneuveld, was hij woedend. Amat vertelde hem ook hoeveel blanken er in het dorp waren. Hij vertelde dat er schildwachten waren uitgezet. Hij vertelde over het Hollandse meisje. Tajiri beval Amat eten te geven en hem een onderkomen te verschaffen voor de nacht. Hij gaf eveneens bevel dat twee volledige compagnieën bij de ochtendschemering zouden afmarcheren, het dorp aanvallen en de blanken uitroeien. Hij zou zelf het bevel voeren en ze zouden Amat meenemen. Als Amat dat had geweten, zou hij niet zo rustig hebben geslapen. 118
25 De volgende ochtend bij het ontbijt was de kloof weer duidelijk zichtbaar. De Hollanders maakten afzonderlijk hun ontbijt klaar en aten het op. Tarzan wist dat het verkeerd en dom was en dat als deze toestand voortduurde, het moreel van de hele groep eronder zou lijden. Maar tegelijkertijd moest hij erom lachen, het was zo overduidelijk dat de twee schuldigen verschrikkelijk verliefd op elkaar waren. Waarschijnlijk waren zij de enigen die dat niet beseften. Hij wist dat ze verliefd waren, want alleen verliefde mensen kunnen elkaar zo slecht behandelen. Nadat ze gegeten hadden, gingen Tarzan en de Amerikanen de jungle in, om het pad te inspecteren dat de Hollanders bezig waren in het oerwoud te hakken. Ze zaten er uitstekend verborgen, vanaf het hoofdpad waren ze niet te zien. Alleen vond Tarzan dat de schildwachten niet ver genoeg weg stonden. Kapitein Van Prins had daar vier man neergezet, met de opdraoht de Japanners zo lang mogelijk bezig te houden als ze kwamen en dan langzaam terug te trekken, om de hoofdstrijdmacht van de guerrilla's de gelegenheid te geven zich in hinderlaag op te stellen. „Ik vind dat ze één man veel verder naar voren moeten plaatsen," zei Tarzan tegen Jerry, „en minstens de helft van zijn troepen moet permanent langs het hoofdpad zijn gelegerd. Hij is niet voorbereid op een verrassende aanval. Ik ben bang dat hij de sluwheid van de Japanners onderschat." „Ze zullen één man vooruit sturen," zei Jerry, „die goed gecamoufleerd is en als een slang door de jungle kruipt. Hij ziet de jongens op hun post staan en gaat terug om het te rapporteren. Even later sluipen er nog een paar naderbij en gooien een paar handgranaten. Dat is dan het eind van de schildwachten, en de Jappen bestormen het dorp, vóór Van Prins zijn mannen in een hinderlaag kan opstellen." „Laten we teruggaan om het te bespreken," stelde Tarzan voor. Na het ontbijt zocht Lara Corrie op. „Ik heb juist ontdekt," zei ze, „dat Amat gisteravond niet in het dorp is teruggekomen. Hij is gisteren weggegaan. Ik ken hem. Hij is een slecht mens. Ik weet zeker dat hij naar het Japanse kamp is gegaan en alles heeft verteld wat hier gebeurd is." Corrie vertelde het juist aan Van Prins toen Tarzan en Jerry terugkwamen. De Hollander riep hen, en toen ze kwamen liep Corrie weg. Van Prins vertelde dat Lara hén gewaarschuwd had, en Tarzan stelde voor dat ze het plan zouden uitvoeren dat hij met Jerry had besproken. 119
„Ik denk dat ik het grootste deel van de mannen daar zal opstellen," zei Van Prins. „Ik zal hier alleen een ontvangstcomité achterlaten, voor het geval er een paar Jappen doorheen weten te glippen." „Het lijkt me een goed idee als u uw schildwachten helemaal terugtrekt," zei Jerry. „Dan lopen de Jappen zonder enige waarschuwing in de hinderlaag." „Dat weet ik niet," zei Van Prins. „Ik wil zelf ook wel graag iets van tevoren weten, anders zijn wij misschien degenen die overrompeld worden." Tarzan was het niet met hem eens, maar hij zei: „Ik zal wel zorgen dat u op de hoogte wordt gehouden, en vlugger dan uw schildwachten het zouden kunnen. Ik ga een kilometer of zeven hun richting uit, en als de Jappen eraan komen, ben ik allang terug voor ze de hinderlaag hebben bereikt." „Maar als ze u zien?" „Ze zullen me niet zien." „U bent nogal overtuigd van uzelf, meneer," zei de Hollander glimlaohend. „Zeker." „Ik zal u zeggen wat we zullen doen," zei Van Prins. „Om dubbel zeker te zijn, zal ik mijn schildwachten op post laten. Ik zal hun zeggen dat als u komt, u hen terug zal roepen." „Goed," stemde Tarzan toe. „Ik ga nu weg, en u zorgt dat uw mannen gecamoufleerd en wel in de hinderlaag liggen. Oké?" „Oké," zei Van Prins. Tarzan slingerde zich in een boom en was verdwenen. De Hollander schudde zijn hoofd. „Als ik een bataljon mensen had zoals hij, kon ik de Jappen daarmee van het eiland jagen." Jerry, Bubonovitch en Rosetti, beladen met ammunitie en handgranaten, gingen de guerrilla's voor in de hinderlaag. Ze gingen naar het uiterste eind van het evenwijdig lopende pad en maakten zich zo onopvallend en comfortabel mogelijk. Met bladeren en ranken camoufleerden ze hun hoofd en schouders, tot ze niet meer van de jungle te onderscheiden waren. Zelfs al was er niet nog bijna een meter struikgewas geweest tussen hen en het hoofdpad, zou de vijand er pal bovenop moeten zijn om hen te ontdekken. Ook de guerrilla's hadden hun posten ingenomen en waren bezig zich te camoufleren. Kapitein Van Prins liep heen en weer over het hoofdpad en controleerde de camouflage van alle mannen. Tenslotte gaf hij zijn bevelen. „Niet vuren voordat ik vuur, tenzij je ontdekt wordt. Dan begin je te vuren. Een paar mannen vooraan kunnen granaten gebruiken, als ze ze ver genoeg weg kunnen gooien zonder onze 120
eigen mensen in gevaar te brengen. Hetzelfde geldt voor de mannen achteraan, voor het geval een paar Jappen ons ontkomen. Probeer de Jappen recht voor je te krijgen. Als alles gaat zoals ik hoop, hebben jullie allemaal een paar Jappen voor je als ik het signaal geef om het vuren te openen. Nog vragen?" „Als ze zich terugtrekken, moeten we ze dan volgen?" vroeg een van de mannen. „Nee. We zouden zelf in een hinderlaag kunnen vallen. Ik wil ze alleen een kleine afstraffing geven en ze een heilige angst inboezemen voor de Nederlanders." Hij nam zijn positie in, ongeveer in het midden van de rij mannen. Jerry ontdekte dat Van der Bos naast hem stond. Tak had tevoren een kort gesprek gehad met Corrie. „Wat is er met jou en Jerry aan de hand?" had hij gevraagd. „Ik wist niet dat er iets aan de hand was." „Dat weet je wel. Wat is er met hem?" „Het kan me niets schelen. Hij interesseert me hoegenaamd niet. Hij is een vlegel, en vlegels interesseren me niet." Maar Tak wist dat het haar wel degelijk interesseerde, en plotseling begreep hij waar de kneep zat. Het kwam zo plotseling bij hem op, dat hij even verbaasd voor zich uit floot. „Waarom fluit je?" vroeg Corrie. „Ik fluit van verbazing dat er zoveel stommelingen rondlopen in de wereld." „Bedoel je mij soms?" „Ik bedoel jou en Jerry en mij." „Fluit als je wilt, maar bemoei je alsjeblieft met je eigen zaken." Tak legde even zijn hand onder haar kin en grinnikte. Toen liep hij met Van Prins de jungle in. Jerry was niet bijzonder verheugd over het feit dat Van der Bos naast hem stond. Van alle mensen die hij kende was Van der Bos degene die het minst in aanmerking kwam om vriendelijk tegen te zijn. Hij hoopte maar dat de man geen gesprek zou aanknopen. „Ik denk dat we een aardige wachttijd voor de boeg hebben," begon Van der Bos. Jerry bromde wat. „En we mogen niet eens roken," zei Van der Bos weer. Jerry bromde weer wat. Jerry keek niet naar hem en Van der Bos grijnsde. „Corrie wilde meegaan om te vechten," zei hij, „maar Van Prins en ik hebben het haar verboden." „Groot gelijk," zei Jerry. „Corrie is een fantastische meid," ging Van der Bos verder. „We 121
kennen elkaar al van jongs af aan. Zij en mijn vrouw zijn jeugdvriendinnen. We beschouwen Corrie als een zuster." Stilte. Van der Bos amuseerde zich kostelijk. Jerry niet. Eindelijk zei hij: „Ik wist niet dat je getrouwd was." „Dat bedacht ik ook plotseling een paar minuten geleden," zei Van der Bos. Jerry stak zijn hand uit. „Dank je," zei hij. „Ik ben een levensgrote idioot." „Ik spreek je niet tegen," zei Van der Bos. „Is je vrouw weggekomen?" „Ja. We hebben geprobeerd Van der Meer te bewegen Corrie en haar moeder ook weg te sturen, maar de koppige ouwe dwaas wilde het niet. God! Wat heeft die man daarvoor moeten boeten. De koppigheid van die man was berucht op het eiland. Hij maakte er een soort religie van. Afgezien daarvan was hij een fijne vent." „Denk je dat Corrie iets van die koppigheid van haar vader heeft geërfd?" vroeg Jerry angstig. „Dat zou me niets verbazen." Van der Bos genoot. Hij mocht de Amerikaan graag, maar hij vond dat deze knaap wel een lesje had verdiend. Bubonovitch en Rosetti bemerkten met stijgende verbazing de groeiende hartelijkheid tussen Jerry en Van der Bos. Naarmate de dag verstreek, zagen ze ook dat de 'ouwe' steeds meer zichzelf begon te worden. „Hij wordt bijna weer menselijk," fluisterde Rosetti. „Wat hem dwars heeft gezeten, is kennelijk over." „Waarschijnlijk gestorven aan indigestie," zei Bubonovitch. „We kennen de 'ouwe' allang, maar zoals de laatste dagen hebben we hem nog nooit meegemaakt." „We hebben hem ook nog nooit met een grietje in de buurt gezien. Ik zeg je ..." „Je hoeft het me niet te vertellen. Ik weet het uit mijn hoofd. Grietjes brengen alleen maar narigheid met zich mee. Ik krijg nog eens iets van dat gezeur van jou. De moeilijkheid met jou is dat je nog nooit een fatsoenlijk meisje hebt meegemaakt. Tenminste niet tot je Corrie leerde kennen. En je kent mijn vrouw niet. Je zou wel een ander liedje zingen als je verliefd werd op een meisje. En als je verliefd wordt, krijg je het zwaar te pakken. Dat is meestal het geval bij 'vrouwenhaters'." „Geen schijn van kans. Ik zou Dorothy Lamour nog niet willen hebben, al viel ze op haar knieën om me te vragen." „Dat zal ze heus niet doen," zei Bubonovitch. Het verheffende gesprek werd onderbroken door de komst van Tarzan. Hij ging naar Van Prins toe. „Je kleine bruine neefjes 122
zijn op komst," zei hij. „Ze zijn op ongeveer drie kilometer afstand. Twee volledige compagnieën, denk ik. Ze hebben lichte machinegeweren en die kleine mortieren van ze. Een kolonel heeft het bevel. Ze hebben een voorhoedepost van drie man op ongeveer honderd meter. Uw schildwachten trekken terug." „U hebt mooi werk gedaan, meneer," zei Van Prins. „Ik kan u niet genoeg bedanken." Hij wendde zich tot de mannen naast hem. „Geef door dat er niet meer gepraat mag worden. De vijand komt over vijfendertig of veertig minuten." Hij wendde zich weer tot Tarzan. „Neem me niet kwalijk, meneer," zei hij, ,maar ze zijn niet bruin. De schoften zijn geel." Groen de Lettenhove had het bevel over de guerrilla's die in het dorp waren achtergebleven. Hij wist Corrie te overtuigen een veilige plaats op te zoeken, voor het geval een deel van de vijand het dorp zou kunnen bereiken. „Dan heb je elk geweer nodig dat je kunt krijgen," protesteerde ze. „Bovendien is mijn rekening met de Jappen nog niet vereffend." „Maar je zou gewond of gedood kunnen worden, Corrie." „Jij en je mannen ook. Dan kunnen we ons beter allemaal verstoppen." „Je bent hopeloos," zei hij. „Ik had beter moeten weten dan met een vrouw te argumenteren." „Je moet me niet als een vrouw beschouwen. Ik ben een extra geweer en een veteraan. Ik kan verdraaid goed schieten." Hun gesprek werd onderbroken door een geweerschot in de jungle. 22 Jerry zag de Jappen het eerst. Vanwaar hij stond kon hij dertig meter van het pad zien, juist waar het een bocht naar rechts maakte naar het dorp voor hem. Het was de voorhoede van drie man. Ze kwamen langzaam en voorzichtig vooruit en hielden het pad voor hen scherp in de gaten. Ze waren er blijkbaar zo van overtuigd dat hun aanval onverhoeds kwam, dat ze zelfs de mogelijkheid van een hinderlaag niet overwogen. Ze schonken geen aandacht aan de zijkanten van het pad. Ze liepen langs de mannen heen die op de compagnieën wachtten en bleven aan de rand van het bos staan. Het dorp lag onder hen. Het leek verlaten. De guerrilla's, die in en achter de huizen verscholen waren, zagen hen en wachtten. Even later zag Jerry de soldaten komen. De kolonel liep aan het hoofd van de kolonne met getrokken samoeraizwaard. Achter 123
hem sjokte Amat, en achter Amat liep een soldaat met de punt van zijn geweer op een Sumatraanse nier gericht. Amat had onderweg kennelijk geprobeerd te deserteren. Hij zag er niet erg gelukkig uit. Shrimp zag hem voorbijkomen en waarschuwde in gedachten de trekker van zijn geweer om zich netjes te gedragen. Het pad was vol soldaten van de eerste compagnie. Ze hadden zich aaneengesloten toen ze stilhielden aan de rand van het bos, achter de voorhoedepost. Toen vuurde Van Prins, en ogenblikkelijk werd een dodelijk salvo op de verbaasde vijand afgevuurd. Jerry smeet vlug achter elkaar drie granaten naar de tweede compagnie. De Jappen schoten lukraak de jungle in. Een paar, die niet waren getroffen, keerden om en trokken zich haastig terug. Een paar anderen sprongen met de bajonet aan het geweer het struikgewas in, om de blanken te lijf te gaan. Shrimp genoot met volle teugen. Hij schoot de Jappen een voor een neer, zo gauw hij de trekker maar kon overhalen, tot zijn geweer zo heet werd dat het ketste. Onder hen die op de vlucht sloegen, bevonden zich de kolonel en Amat. Als door een wonder waren ze aan het bloedbad ontkomen. De kolonel schreeuwde iets in het Japans, dat Amat niet verstond. Maar hij had achterom gekeken en begrepen dat de kolonel moordlustige plannen met hem had. Schreeuwend vluchtte Amat weg. Hij zou diep beledigd zijn geweest als hij geweten had dat de kolonel hem ervan beschuldigde de Japanners verraderlijk in een hinderlaag te hebben gelokt en dat hij om die reden Amat wilde vermoorden. Rosetti zag ze toen ze vlak voor hem waren. „Dat had je gedacht, geelbuik," gilde hij. „Die kerel is voor mij. Ik wil niet dat iemand anders hem neerschiet." Toen schoot hij de kolonel dood met zijn pistool. Hij schoot weer op Amat en miste. „Verdomme!" zei Rosetti, toen de angstige inboorling in het dichte struikgewas verderop verdween. Totaal gedesorganiseerd vluchtten de overgebleven Jappen weer het oerwoud in, hun doden en gewonden achterlatend. Van Prins wees een paar mannen aan om als achterhoede te fungeren, een paar om de wapens en munitie van de vijand te verzamelen en de overige om de gewonden - Jappen en hun eigen mensen - naar het dorp te brengen. Even later schoot een gewonde Jap de Hollander neer die probeerde hem te helpen. Kort daarna waren er geen gewonde Jappen meer. Bubonovitch en Rosetti, die op het pad waren gesprongen om op de vluchtende vijand te kunnen schieten, hielpen met het 124
oprapen van de Japanse wapens en munitie. Plotseling keek Rosetti om zich heen. „Waar is de kapitein?" vroeg hij. Jerry was nergens te zien. De twee mannen baanden zich een weg door het struikgewas naar de plek waar ze hem het laatst hadden gezien. Hij lag op zijn rug, zijn hemd op zijn linkerborst was doordrenkt van het bloed. De mannen lieten zich op hun knieën naast hem vallen. „Hij is niet dood," zei Rosetti. „Hij haalt nog adem." „Hij mag niet doodgaan," zei Bubonovitch. „Daar zeg je wat, soldaat," zei Rosetti. Heel voorzichtig pakten ze hem op en gingen op weg naar het dorp. De Hollanders brachten drie, vier van hun eigen doden binnen en vijf gewonden. Tarzan zag dat de sergeants Jerry droegen. Hij kwam naar hen toe en keek naar de bewusteloze man. „Erg?" vroeg hij. „Ik vrees van wel," zei Bubonovitch. Ze liepen verder en lieten Tarzan staan. Toen de mannen het dorp binnenkwamen met hun zielige vrachten, liepen de achtergeblevenen hen tegemoet. De doden werden op een rij gelegd en toegedekt met slaapmatten. De gewonden werden in de schaduw van de bomen gelegd. Onder de guerrilla's bevond zich een dokter. Hij had geen medicijnen, geen sulfanilamide, geen verdovende middelen. Hij deed wat hij kon, en Corrie hielp hem. Aan de rand van de jungle waren een paar mannen al bezig de graven voor de doden te delven. Inlandse vrouwen kookten water voor het steriele verband. Bubonovitch en Rosetti zaten naast Jerry toen de dokter en Corrie eraan kwamen. Toen Corrie zag wie het was, werd ze doodsbleek en hield haar adem in. Bubonovitch en Rosetti keken haar aan. Haar reactie was duidelijker dan woorden, want woorden kunnen soms bedrieglijk zijn. Met hulp van de twee sergeants en Corrie probeerden ze allemaal iets te doen voor de man van wie ze hielden. De dokter trok Jerry's hemd uit en onderzocht de wond. „Is het erg?" vroeg Corrie. „Ik geloof het niet," antwoordde de dokter. „De kogel heeft het hart gemist, en ik weet haast zeker dat ook de longen niet geraakt zijn. Hij heeft toch geen bloed opgegeven, hè, sergeant?" „Nee," antwoordde Bubonovitch. „Hij heeft voornamelijk een shock gehad en hij heeft veel bloed verloren. Ik denk dat het wel in orde komt. Help me even hem om te draaien - heel voorzichtig - pas op!" In Jerry's rug, rechts van zijn linkerschouderblad, zat een klein rond gaatje. Het had niet erg gebloed. „Hij moet onder een gelukkig gesternte geboren zijn," zei de 125
dokter. „We hoeven de kogel er niet uit te peuteren. En dat is maar goed ook, want ik heb geen instrumenten. De kogel is er dwars doorheen gegaan, keurig netjes." Hij waste de wonden met steriel water en bond er losjes een verband om. „Meer kan ik niet voor hem doen," zei hij. „Een van jullie moet bij hem blijven. Als hij bijkomt, zorg dan dat hij rustig blijft." „Ik blijf wel," bood Corrie aan. ,,Jullie kunnen me daar helpen," vervolgde de dokter tegen de anderen. „Als je ons nodig hebt, roep je maar," besloot Rosetti tegen Corrie. Corrie zat naast de gewonde man en waste zijn gezicht met koel water. Ze wist niet wat ze anders voor hem kon doen, ze wilde iets doen. Alle rancune die ze tegen hem gekoesterd had was als sneeuw voor de zon verdwenen toen ze hem zo hulpeloos had zien liggen. Even later zuchtte hij en opende zijn ogen. Hij knipperde een paar keer ongelovig toen hij het gezicht van het meisje zo vlak bij zich zag. Hij glimlachte, pakte haar hand en drukte die. „Je wordt weer gauw beter, Jerry," zei ze. „Ik voel me uitstekend - nu," zei hij. Hij had haar hand maar heel even vastgehouden. Nu nam zij zijn hand in de hare en streelde hem zachtjes. Ze glimlachten tegen elkaar. Alles was goed in de wereld. Kapitein Van Prins liet draagbaren maken voor de gewonden. Hij kwam naar Jerry toe. „Hoe voel je je?" vroeg hij. „Goed." „Mooi. Ik heb besloten hier zo gauw mogelijk te vertrekken. Het is praktisch zeker dat de Jappen ons vannacht zullen proberen te besluipen, en dit dorp is niet gemakkelijk te verdedigen. Ik ken een plek die dat wel is. We zijn er met twee dagmarsen. Zodra de draagbaren gereed zijn en de doden begraven, vertrekken we. Ik zal het dorp platbranden als een lesje voor de inboorlingen. Ze hebben gecollaboreerd met de vijand. Dat moet gestraft worden." „O, nee!" riep Corrie uit. „Dat zou niet eerlijk zijn. Je zou de onschuldigen evengoed straffen als de schuldigen. Neem Lara bijvoorbeeld. Ze heeft ons twee keer geholpen. Ze heeft me verteld dat er maar twee mensen hier zijn die de Jappen wilden helpen - het kamponghoofd en Amat. Het zou erg wreed zijn om de huizen te verbranden van degenen die wel trouw zijn geweest. Vergeet niet dat zonder Lara de Jappen ons onverhoeds zouden hebben overvallen." „Je hebt gelijk, Corrie," gaf Van Prins toe. „Bovendien heb je me op een beter idee gebracht." 126
Hij liep weg en tien minuten later werd het kamponghoofd naar de rand van het dorp gebracht en door een executiepeloton neergeschoten. De guerrilla's verzamelden zich rond de graven van hun doden. De dokter zei een kort gebed, er klonken drie salvo's en de graven werden dichtgegooid. De gewonden werden op de draagbaren gelegd, de achterhoede marcheerde het dorp binnen, de groep was gereed om te vertrekken. Jerry protesteerde tegen het feit dat hij gedragen werd en beweerde bij hoog en bij laag dat hij kon lopen. Bubonovitch, Rosetti en Corrie probeerden hem ervanaf te brengen, toen de dokter naderbij kwam. „Wat is er aan de hand?" vroeg hij. Ze vertelden het hem. „Jij blijft op die draagbaar, jongeman," zei hij tegen Jerry, en tegen Bubonovitch en Rosetti: „Als hij probeert op te staan, bind je hem maar vast." Jerry grinnikte. „Ik zal me netjes gedragen, dokter," zei hij. „Maar ik vind het niet prettig door vier man gedragen te worden terwijl ik net zo goed kan lopen." Na het doodschieten van het kamponghoofd waren de inlanders bang. Ze wisten niet hoeveel er nog doodgeschoten zouden worden. Lara ging naar Corrie, juist toen Van Prins eraan kwam. Hij herkende het meisje. „Je kunt de mensen vertellen," zei hij, „dat we, grotendeels dank zij jou en de hulp die je ons hebt verleend, het dorp niet hebben platgebrand, zoals we eerst van plan waren. We hebben alleen het hoofd gestraft. Hij heeft de vijand geholpen. Als we terugkomen en Amat is er, zullen we hem ook straffen. De rest hoeft niet bang te zijn, als jullie de vijand niet helpen. We weten dat jullie ze netjes moeten behandelen, omdat jullie anders mishandeld worden, dat begrijpen we, maar help ze niet meer dan noodzakelijk is." Hij keek snel om zich heen in de kampong. „Waar is Tarzan?" vroeg hij. „Ja," zei Bubonovitch, „waar is hij?" „Barst!" zei Rosetti. „Hij is helemaal niet meer in het dorp geweest na het gevecht. Maar hij was niet gewond. Hij mankeerde niks toen we hem het laatst gezien hebben, net toen we de kapitein naar het dorp brachten." „Maak je geen zorgen over hem," zei Bubonovitch. „Hij kan wel voor zichzelf zorgen, en voor de rest van ons op de koop toe!" „Ik kan een paar man hier laten om hem te vertellen waar we ons kamp opslaan," zei Van Prins. „Dat hoeft niet," zei Bubonovitch. „Hij vindt ons wel. Lara kan hem vertellen welke kant we opgingen. Hij kan ons spoor beter volgen dan een bloedhond." „Goed," gaf Van Prins toe. „Dan gaan we." 127
Toen Tarzan naar de gewonde Amerikaan keek, leek het of de laatste er erg aan toe was. Tarzan was ervan overtuigd dat de wond fataal was. Zijn woede tegen de Jappen werd plotseling aangewakkerd, want hij mocht de Amerikaanse vlieger graag. Ongezien door de anderen slingerde hij zich in de bomen en volgde het spoor van de vijand. Hij haalde hen in op een punt waar een kapitein en twee luitenants hen hadden verzameld - de enige overlevende officieren van de twee compagnieën. Hoog in de bomen keek een grimmige gestalte op hen neer. Hij spande zijn boog. Het gezoem van de pijl werd overstemd door het gepraat van de Jappen en de geschreeuwde bevelen van hun officieren. De kapitein viel voorover, een bamboepijl stak door zijn hart. Toen hij viel, werd werd de pijl door zijn lichaam gedreven, zodat hij er aan de andere kant uitstak. Even was het stil, toen begon het geschreeuw opnieuw. Ze schoten in alle richtingen met geweren en machinegeweren. Twintig meter boven hun kogels sloeg Tarzan hen gade. Hij hield alweer een andere pijl gereed. Deze keer mikte hij op een van de luitenants. Hij schoot het projectiel weg, veranderde geruisloos van positie en ging een honderd meter verderop. Toen hun tweede officier op geheimzinnige wijze werd getroffen, begonnen de Japanners tekenen van paniek te vertonen. Ze vuurden in het wilde weg in het struikgewas en de bomen. Nadat de laatste officier was gevallen renden de Jappen weg in de richting van hun kamp. Zij hadden er genoeg van. Maar Tarzan niet. Hij volgde hen tot al zijn pijlen op waren. Allemaal staken ze in het lichaam van een Jap. De gillende gewonden rukten de pijlen uit buik en rug. De zwijgende doden bleven liggen voor de tijgers en de wilde honden. Tarzan haalde het geweer van zijn rug en schoot het leeg op de vluchtende vijand. Daarna draaide hij zich om en slingerde terug in de richting van het dorp. Zijn Amerikaanse vriend was gewroken. Hij volgde het pad niet. Hij ging zelfs niet lang in de richting van de kampong. Hij drong diep door in het oerwoud en zag dingen die wellicht geen menselijk oog ooit had aanschouwd - patriarchen van het woud, met mos bedekt en vergrijsd van ouderdom, omgeven door reusachtige klimplanten en lianen, met guirlandes van orchideeën. Toen de wind van richting veranderde, ving hij de geur van een mens op. En even later zag hij een smal spoor, zoals mensen maken. Hij liet zich wat zakken en zag een strik, die primitieve jagers uitzetten voor klein wild. Hij was het oerwoud in128
gegaan om alleen te zijn, ver weg van de mensen. Hij was niet antisociaal, maar van tijd tot tijd verlangde hij naar de eenzaamheid, naar het rustgevende gezelschap van de dieren. Zelfs de babbelende, scheldende apen waren een welkome afleiding, want ze waren amusant. En dat waren maar weinig mensen. Er waren hier veel apen. Eerst vluchtten ze voor hem weg, maar toen hij ze in hun eigen taal toesprak, werden ze wat moediger en kwamen dichterbij. Hij lokte zelfs een klein aapje bij hem en liet het op zijn hand zitten. Het deed hem denken aan de kleine Nkima, het opschepperige, agressieve, minuscule, malle aapje, dat van Tarzan hield en waar hij van hield. Afrika! Wat leek het verschrikkelijk ver weg. Hij praatte met het aapje zoals hij met Nkima had gepraat, en even later werd het kleine diertje moediger en sprong op Tarzans schouder. Evenals Nkima scheen hij zich daar veilig te voelen. Hij bleef zitten terwijl Tarzan zioh door de bomen slingerde. Tarzans nieuwsgierigheid was gewekt door het onbekende reukspoor, en dus volgde hij het. Het voerde hem naar een klein meer. Langs de kust waren een paar primitieve hutten gebouwd van takken en bladeren op platforms, ongeveer een meter boven het water, die werden gesteund door palen, die in de modder van de bodem van het meer waren geslagen. De hutten waren aan alle kanten open. De bewoners waren klein, ze hadden een olijfkleurige huid en gitzwart haar. Het was een naakt, wild volkje, dat nog nooit in aanraking was geweest met de beschaving. Gelukkige mensen, dacht Tarzan. Een paar mannen en vrouwen waren aan het vissen met netten. De mannen droegen pijlen en bogen. Het kleine aapje zei dat het slechte gomangani waren. „So manu," zei hij - eten apen. Toen begon hij tegen ze te schreeuwen, hij voelde zich veilig omdat ze ver weg waren en hij zijn grote nieuwe vriend bij zioh had. Tarzan glimlachte. Het deed hem denken aan Nkima. Het aapje maakte zoveel lawaai dat een paar inboorlingen opkeken. Tarzan maakte het universele vredesteken, dat bevuild en door de modder gehaald is door een schizofreen in een vettige regenjas, maar de inboorlingen bedreigden hem met hun pijlen. Ze schreeuwden en gebaarden tegen hem, kennelijk met de bedoeling hem weg te jagen. De god van de jungle had er alle begrip voor en bewonderde hun juiste oordeel. Als ze erin bleven slagen de blanken op een afstand te houden, zouden ze van de vrede en veiligheid van hun idyllische bestaan kunnen blijven genieten. 129
Hij sloeg hen een paar minuten gade, dan keerde hij zich om en zwierf doelloos door het oerwoud. Hij genoot van deze korte rust in de grimmige oorlog. Keta, het kleine aapje, zat soms op de schouder van de man, soms slingerde hij naast hem door de bomen. Hij leek zich voorgoed aan de grote tarmangani gehecht te hebben. 23 Sergeant-majoor Tony Rosetti zat gehurkt op het platform bij het vroegere kamp van de bandieten, waar de guerrilla's een dag lang bivakkeerden om de gewonden wat rust te geven. Zijn wacht was bijna voorbij en hij wachtte op de aflossing, toen hij iemand zag naderen. Het was een slanke, jongensachtige gestalte, maar zelfs in het schemerachtige licht van een namiddag in het oerwoud besefte de sergeant dat ondanks broek, geweer, pistool, parang en koppel, het geen jongen was. Toen de vrouw Rosetti zag, bleef ze staan. „Halt!" riep Rosetti en bracht zijn geweer in de aanslag. „Ik sta al!" zei de vrouw in goed Engels. „Wie ben je en waar wil je naar toe met die hele wapenuitrusting?" „Jij bent zeker die leuke kleine sergeant over wie Corrie van der Meer het had - degene die een hekel heeft aan vrouwen en zulk grappig Engels spreekt." „Ik spreek geen Engels. Ik spreek Amerikaans. En wat is er zo grappig aan? Wie ben jij?" „Ik ben Sarina. Ik zoek Corrie van der Meer." „Kom dichterbij," zei Rosetti en hij liet zich van het platform op de grond vallen. Hij bleef staan met zijn vinger aan de trekker, de loop van zijn geweer ter hoogte van haar buik gericht. De vrouw kwam dichterbij en bleef op ongeveer een meter afstand staan. „Ik wou dat je dat ding ergens anders op richtte," zei ze. „Niks d'r van, dame. Jij hoort bij die bandietenbende. Hoe weet ik dat jij niet vooruit bent gegaan en de rest van de troep achter je aan komt? Als dat zo is, schiet ik jou neer, tante." „Ik ben alleen," zei Sarina. „Misschien wel, misschien niet. Laat dat geweer vallen en steek je handen omhoog. Ik ga je fouilleren." Sarina aarzelde. „Vlug een beetje, dame. Ik zal je niet bijten, maar ik ben niet van plan m'n hoofd in de strop te steken. Als je die wapen130
uitrusting op de grond hebt gegooid, neem ik je mee naar het kamp, zodra ik afgelost word." Sarina legde haar geweer neer en stak haar armen omhoog. Shrimp beval haar zioh om te draaien, zodat ze met haar rug naar hem toe stond. Hij pakte haar pistool en parang. „Oké," zei hij. „Laat maar zakken." Hij legde haar wapens op een stapeltje naast zich. Sarina ging op de grond zitten. „Je bent een goede soldaat," zei ze. „Ik hou van goeie soldaten. En je bent leuk." Rosetti grinnikte. „Je ziet er zelf ook niet zo slecht uit, meissie." Zelfs een vrouwenhater had per slot oog voor vrouwelijk schoon. „Hoe komt het dat je in je eentje door het oerwoud zwerft? - als je alleen bent tenminste." „Ik ben alleen. Ik heb die lui in de steek gelaten. Ik wil bij Corrie van der Meer blijven. Ze heeft een vrouw nodig om zich heen. Een vrouw krijgt er schoon genoeg van altijd alleen maar mannen te zien. Ik zal voor haar zorgen. Ze is toch hier, hè?" „Ja, ze is in het kamp. Maar ze heeft geen vrouwmens nodig om voor haar te zorgen. Ze heeft vier mannen die het tot dusver aardig voor elkaar geschopt hebben." „Dat weet ik," zei Sarina. „Dat heeft ze me verteld, maar ze zal toch blij zijn als ze weer eens een vrouw bij zich heeft." Het bleef even stil, toen vroeg ze: „Denk je dat ze me zullen laten blijven?" „Als Corrie het wil, wel. Als jij werkelijk die juffrouw bent die haar uit dat kamp heeft laten ontsnappen, staan we aan jouw kant." Een man naderde uit de richting van het kamp en onderbrak hun gesprek. Het was een Hollander, die Rosetti kwam aflossen. Hij sprak geen Engels. Hij keek verbaasd naar Sarina en ondervroeg Rosetti in het Hollands. „Vergeet het maar, mister," zei de Amerikaan. „Je hoeft niets te vergeten. Hij informeerde naar mij," zei Sarina. „Snap je dat koeterwaals?" vroeg Shrimp. Sarina schudde haar hoofd. „Spreek toch behoorlijk Engels," zei ze. „Ik vroeg of je Hollands kent." „O, ja." „Wat zei-ie dan?" „Hij vroeg naar mij." „Nou, vertel het hem dan. En zeg dat-ie dat arsenaal van je meebrengt als zijn wacht is afgelopen. Ik kan die troep niet meenemen en tegelijkertijd een gevangene bewaken." Sarina glimlachte en vertaalde het. De man antwoordde in het 131
Hollands en knikte tegen Rosetti, „Vooruit," zei de sergeant tegen Sarina. Hij volgde haar naar het kamp en bracht haar bij Jerry, die op een draagbaar onder een boom lag. „Sergeant Rosetti meldt zich met een gevangene," zei hij. Corrie die naast Jerry zat, keek op. Toen ze Sarina herkende, sprong ze overeind. „Sarina!" riep ze uit. „Wat doe jij hier in vredesnaam?" „Ik wil bij jou blijven. Zeg tegen ze dat ze me laten blijven." Ze sprak Nederlands en Corrie vertaalde het voor Jerry. „Wat mij betreft kan ze blijven, als jij het graag wil," zei Jerry, „maar kapitein Van Prins zal wel moeten beslissen. Neem je gevangene mee en meld je bij kapitein Van Prins, sergeant." Rosetti, die geen enkel hoger gezag erkende dan dat van Jerry, maakte een grimas, maar gehoorzaamde. „Kom mee, tante," zei hij tegen Sarina. „Goed, oom," antwoordde ze. „Maar je hoeft die bajonet niet steeds in mijn rug te prikken. Ik weet dat je een goede soldaat bent, maar je hoeft niet te overdrijven." Corrie keek haar verbaasd aan. Dat was de eerste keer dat ze merkte dat Sarina Engels kende. En goed Engels ook, dacht ze. Ze vroeg zich af waar Sarina dat had geleerd. „Oké, liefje," zei Rosetti. „Je zult er nu wel niet vandoor willen, denk ik." „Ik ga mee," zei Corrie. „Als ik voor je insta weet ik zeker dat kapitein Van Prins je wel zal laten blijven." Ze vonden de kapitein, die aandachtig luisterde naar het verhaal van Sarina en Corrie. Toen vroeg hij: „Waarom heb je je bij die bandietentroep aangesloten?" „Ik had de keus tussen hen en de Jappen," zei Sarina. „Ik ben steeds van plan geweest ze in de steek te laten en me bij een guerrilla-strijdmacht aan te sluiten, als ik er een tegenkwam. Dit is de eerste kans die ik kreeg." ,,Als juffrouw Van der Meer voor je instaat en kapitein Lucas geen bezwaar heeft, kun je blijven." „Dat is dus in orde," zei Corrie. „Dank je, Kervyn." Rosetti had niet langer een gevangene, maar hij liep met Corrie en Sarina mee naar Jerry. Hij deed alsof hij naar Jerry's gezondheidstoestand kwam informeren, maar hij ging zitten en bleef zitten, ook nadat Jerry hem verzekerd had dat hij zich uitstekend voelde. Op een afstandje was Bubonovitch bezig zijn geweer schoon te maken. Hij dacht dat Rosetti wel gauw zou komen, dan kon hij hem uithoren over die vrouw. Maar Shrimp kwam niet. Hij bleef bij Jerry en de twee vrouwen. Dat was niets voor Shrimp. Die bleef nooit in gezelschap van vrouwen als hij het enigszins 132
kon vermijden. Het verbaasde Bubonovitch, dus liep hij erheen én ging bij hen zitten. Sarina vertelde over haar ontmoeting met Rosetti. „Amerikaans is een gek taaltje." Jerry lachte. „Rosetti spreekt geen Amerikaans - hij spreekt Chicagoos." „Waar heb jij Engels leren spreken, Sarina?" vroeg Corrie. „Op een katholieke missieschool in de Gilberts. Mijn vader nam moeder en mij altijd mee op zijn reizen. Op die twee jaar na, die ik op de missieschool in Tarawa heb doorgebracht, heb ik mijn leven lang op het schip gezeten, tot ik negenentwintig was. Mijn moeder stierf toen ik nog heel klein was, maar mijn vader hield me bij zich. Hij was een heel slecht mens, maar tegen mij was hij altijd erg vriendelijk. We zwierven over de Zuidzee, en om de twee jaar kwamen we op de Gilberts. We dreven handel onderweg op de verschillende eilanden, en deden aan zeeroverij, en van een moord zo nu en dan was hij ook niet vies. Vader wilde dat ik een goede ontwikkeling zou krijgen, en toen ik twaalf jaar was bracht hij me naar de missieschool, tot hij twee jaar later terugkwam. Ik heb daar veel geleerd. Van mijn vader heb ik Hollands geleerd. Ik geloof dat hij een ontwikkeld man was. Hij had een goede bibliotheek aan boord. Hij vertelde me nooit iets over zijn verleden - niet eens zijn ware naam. Iedereen noemde hem Grote Jan. Hij heeft me leren varen. Vanaf mijn veertiende jaar was ik zijn eerste stuurman. Het was niet bepaald een leuk baantje voor een meisje, want vaders bemanning bestond meestal uit het laagste soort misdadigers. Niemand anders wilde met hem varen. Van de diverse bemanningsleden leerde ik wat Japans en Chinees. We hadden alle nationaliteiten aan boord. Soms ronselde vader ze. Als vader dronken was, was ik kapitein van het schip. Het was een ruw baantje en ik moest er erg flink en ruw voor zijn. Ik sloeg me erdoorheen met behulp van een paar pistolen. Die had ik altijd bij me." Rosetti wendde zijn blik geen seconde van Sarina af. Het leek wel of hij door haar gehypnotiseerd was. Bubonovitch keek verwonderd naar hem. Maar hij moest toegeven dat Sarina heel plezierig was om naar te kijken. ,,Waar is je vader nu?" vroeg Jerry. „Waarschijnlijk in de hel. Voor een van zijn moorden werd hij tenslotte gepakt en opgehangen. Na zijn arrestatie waren meneer en mevrouw Van der Meer erg aardig voor me." Ze stonden op toen de dokter kwam om Jerry te onderzoeken. Corrie en Sarina liepen naar de hut van Corrie, en Bubonovitch en Rosetti gingen voor hun eigen hut zitten. 133
„Wat een meid!" riep Rosetti uit. „Wie! Corrie?" Shrimp wierp Bubonovitch een snelle blik toe en ving nog net een glimp op van een glimlach. Hij werd dus voor de gek gehouden. „Nee," zei hij. „Ik bedoel Eleanor." „Heb je toevallig ook die pistolenjuffrouw gezien die naast Corrie zat?" informeerde Bubonovitch. „Dat vind ik nou nog eens een lief vrouwelijk wezentje. Echt iets voor mij. Ze heeft mijn hart gestolen." „Jij hebt vrouw en kind," merkte Shrimp op. „Mijn liefde is zuiver platonisch. Ik zou niet graag door zo'n vrouwelijke zeerover in de wacht gesleept worden. Ik denk dat als ze ruzie had met een van haar vriendjes, ze hem liet kielhalen." „Denk je eens in, dat kleine meisje alleen op een sohip met een bende piraten. En haar vader dronken!" „Hm, ik kreeg de indruk dat dat kleine meisje wel op zichzelf kan passen. Kijk maar eens even naar haar achtergrond. Weet je niet meer dat Corrie ons vertelde dat een van haar grootvaders een koppensneller was en de ander een kannibaal? En nu blijkt haar vader een zeerover en een moordenaar te zijn. En om het beeld volmaakt te doen zijn, zat Sarina in de gevangenis. Ze had levenslang, voor een aardig moordje dat ze zelf had gepleegd." „Toch is ze mooi," zei Rosetti. „Lieve hemel!" riep Bubonovitch uit. „Ook gij, Brutus!" „Ik weet niet waar je 't over hebt, maar als je geintjes maakt over dat meissie - niet doen." „Ik maakte geen geintjes. M'n beste Shrimp, het zou niet bij me opkomen jouw gevoelige hart te kwetsen. Ik herinnerde me alleen maar een verklaring die je zeer kort geleden aflegde. Eens kijken - hoe was het ook weer? 'Ik zou Dorothy Lamour nog niet willen, al viel ze voor me op haar knieën'." „Nou, dat wil ik ook niet. Ik mot ze geen van allen. Maar kan iemand niet eens zeggen dat een grietje lekker is om naar te kijken zonder dat jij tekeergaat?" „Shrimpy, ik heb gezien hoe je naar haar keek - met uitpuilende ogen. Ik ken de symptomen. Je bent kierewiet, m'n jongen." „Doe niet zo gek."
134
25 De volgende ochtend braken ze het kamp op en trokken langzaam verder. De gewonden werden nog steeds op draagbaren vervoerd. Als het pad breed genoeg was, liep Corrie naast Jerry's draagbaar. Sarina liep achter haar en Rosetti liep naast Sarina. Bubonovitch en een paar Nederlanders vormden de achterhoede. Daar geen van hen Engels sprak en Bubonovitch geen Nederlands kende had de Amerikaan ampel gelegenheid tot meditatie. Onder andere mediteerde hij over de merkwaardige uitwerking die sommige vrouwen op sommige mannen hadden. Marihuana en opium brachten de mensen in trance. Corrie en Sarina leken eenzelfde effect te hebben op Jerry en Rosetti. In Jerry's geval was het niet zo merkwaardig. Maar Shrimp was een overtuigd vrouwenhater, en plotseling werd hij hals over kop verliefd op een halfbloed, een moordenares, die oud genoeg was om zijn moeder te kunnen zijn. Bubonovitch moest toegeven dat Sarina er goed uitzag. Dat was juist het erge. Hij was erg dol op Rosetti, en hij hoopte maar dat de sergeant niet te ver ging. Hij had niet het minste verstand van vrouwen, en Sarina leek hem niet bepaald geschikt om van te leren. Bubonovitch herinnerde zich een paar regels van Kipling: 'Ze stak me des nachts met een mes, omdat ik wenste dat ze blank zou zijn. En ik kende de vrouwen door haar'. Bubonovitch zuchtte. Misschien had Shrimp het nog niet zo slecht geschoten toen hij zei: 'Ze hoeven niks te doen. Alleen al omdat het een vrouw is, brengen ze narigheid met zich mee'. Hij zette zijn gedachten aan Shrimp opzij en vroeg zich af waar Tarzan bleef. Jerry begon zioh ook al ongerust te maken en zei het tegen Corrie. „Ik begin me ongerust te maken over Tarzan," zei hij. „Hij is nu al twee dagen weg en vlak nadat hij verdwenen was, dachten een paar mannen dat ze hoorden schieten in het oerwoud. Het kwam uit de richting die de Jappen hadden genomen toen ze vluchtten." „Maar wat zou hij daar in vredesnaam zoeken?" wierp Corrie tegen. „Hij is niet als andere mannen. Wij kunnen moeilijk begrijpen wat hem tot een bepaalde handeling gedreven kan hebben. Je weet dat hij zich soms gedraagt als een wild dier. Dus zijn er ook omstandigheden die hem doen denken en reageren als een wild dier. Je weet hoe hij over het doden van mensen en dieren denkt, maar hij heeft ook gezegd dat hij het als zijn plicht beschouwde de Jappen te doden." „Denk je dat hij ze gevolgd is om er nog meer te doden?" vroeg Corrie. 135
„Ja. En misschien is hij daarbij zelf gesneuveld." „O, nee! Dat zou afschuwelijk zijn! Daar wil ik zelfs niet eens aan denken." „Ik weet het, maar het is mogelijk. En als hij niet komt opdagen, zullen we verder moeten zonder hem. Lieve hemel! Ik heb me nooit gerealiseerd hoe afhankelijk we van hem zijn. We zouden niet veel te eten hebben gehad als hij niet voor ons op jacht was gegaan." „Ik zou allang geen eten meer nodig hebben gehad als hij er niet was geweest," zei Corrie. „Ik droom nog vaak van die tijger. En Oju - br!" Even bleef het stil. Jerry lag met halfgesloten ogen. Hij rolde zijn hoofd zachtjes heen en weer. „Voel je je wel goed?" vroeg Corrie. „O, ja - best. Hoe ver zou het nog zijn naar het kamp?" „Ik geloof dat Kervyn vannacht wil blijven waar de bandieten hun kamp hadden toen ik ontsnapt ben," zei Corrie. „Dat is niet ver." Ze zag dat Jerry's gezicht vuurrood was en legde haar hand op zijn voorhoofd. Ze bleef een beetje achter en fluisterde iets tegen Sarina. Het werd verder doorgegeven, tot het de dokter bereikte. Corrie keerde terug naar Jerry. De Amerikaan mompelde onsamenhangend. Ze sprak tegen hem, maar hij gaf geen antwoord. Hij woelde rusteloos, en ze moest hem vasthouden om ervoor te zorgen dat hij niet van de baar viel. Ze was doodsbenauwd. Ze zei niets toen Dr. Reyd aan de andere kant van de draagbaar kwam lopen. Jerry's toestand was te duidelijk om een verklaring te behoeven. Het enige instrument dat Dr. Reyd had weten te redden, was een koortsthermometer. Toen hij hem een paar minuten later aflas, schudde hij zijn hoofd. „Slecht?" vroeg Corrie. „Niet al te best. Maar ik begrijp het niet. Ik had verwacht dat hij wat koorts zou hebben toen hij gewond werd, maar dat had hij niet. Ik dacht dat hij nu wel buiten gevaar was." „Denkt u . . . zal hij...?" De dokter keek haar aan en glimlachte. „Laten we ons geen zorgen maken voor de tijd," zei hij. „Miljoenen mensen hebben heel wat ergere wonden en heel wat hogere koorts overleefd." „Maar kunt u niets voor hem doen?" Reyd haalde zijn schouders op. „Ik heb niets. Misschien is het ook maar goed. Hij is jong, sterk, in goede conditie en fysiek zo krachtig als een man maar kan zijn. De natuur is een verdraaid goede heelmeester, Corrie." „U blijft toch bij hem, hè, dokter?" „Natuurlijk. Maak je maar geen zorgen." 136
Jerry mompelde: „Drie Zeros op twee uur," en ging overeind zitten. Corrie en de dokter duwden hem zachtjes terug. Jerry opende zijn ogen en keek naar Corrie. Hij glimlachte en zei : „Mabel." Daarna bleef hij even rustig liggen. Rosetti kwam naast de draagbaar lopen. Hij had gezien dat Corrie en de dokter wellicht hulp behoefden. In zijn ogen lag een bezorgde en angstige blik. Jerry zei: „Lucas tot Melrose! Lucas tot Melrose!" Rosetti slikte iets weg. Melrose was de staartschutter die gesneuveld was - en Jerry praatte tegen hem! De gevolgtrekking beviel Rosetti allerminst, maar hij hield het hoofd koel. „Melrose tot Lucas," zei hij. „Alles rustig aan het westelijk front, kapitein". Jerry ontspande zich en zei: „Oké." Corrie tikte Rosetti op de schouder. „Je bent lief," zei ze. Shrimp bloosde. „Wie is Melrose?" vroeg Corrie verder. „Onze staartschutter. Hij was al dood voor de 'Lovely Lady' neerstortte. En hij praatte tegen hem! Barst!" Jerry draaide zich om en rolde bewusteloos weer terug. Ze hadden moeite hem met hun drieën op de baar te houden. „Ik denk dat we hem beter kunnen vastbinden," zei de dokter. Rosetti schudde zijn hoofd. „Haal Bubonovitch maar hier. Hij en ik zullen wel voor hem zorgen. De kapitein zou niet willen dat hij vastgebonden werd." Het werd doorgegeven naar Bubonovitch, Jerry probeerde juist van de baar te komen toen Bubonovitch kwam. Met hun vieren wisten ze hem met vereende krachten op zijn plaats te houden. Bubonovitch vloekte zachtjes. „Die verdomde Jappen. Die gele bastaarden!" Hij wendde zich tot Rosetti. „Waarom heb je me niet eerder laten roepen?" vroeg hij. „Waarom heeft niemand me verteld dat hij er zo slecht aan toe was?" „Rustig, Bum," antwoordde Rosetti. „Ik heb je laten komen zodra hij je nodig had." „Hij is nog niet lang zo," vertelde Corrie. „Het spijt me," zei Bubonovitch. „Maar ik schrok toen ik hem zo zag. We zijn nogal op hem gesteld, zie je." De tranen sprongen Corrie in de ogen. „Dat zijn we allemaal," zei ze. „Is hij er erg slecht aan toe, dokter?" vroeg Bubonovitch. „Hij heeft hoge koorts," antwoordde Reyd, „maar niet hoog genoeg om gevaarlijk te zijn - nog niet." Ze kwamen aan de rand van het oerwoud en liepen het dal binnen, waar ze hun kamp voor de nacht zouden opslaan. Sarina kwam naast de baar lopen. Toen Jerry gilde: „Verdomme! 137
Ik kan haar niet meer recht krijgen. Springen, jongens! En gauw!" en probeerde van de baar te springen, hielp ze hem in bedwang te houden. Corrie streek over zijn voorhoofd en zei kalmerend: „Alles is in orde, Jerry. Lig stil en probeer wat te rusten." Hij pakte haar hand beet. „Mabel," zei hij en zuchtte. Toen viel hij in slaap. Rosetti en Bubonovitch probeerden niet naar Corrie te kijken. Reyd zuchtte eveneens. „Dat is de beste medicijn voor hem," zei hij. Een halfuur later hielden ze stil. Ze sloegen hun kamp op onder een paar bomen naast de kleine rivier die door het dal stroomde. Jerry sliep de rest van de middag en de hele naoht. Corrie en Sarina sliepen aan één kant van de baar, Bubonovitch en Rosetti aan de andere kant. Om de beurt bleven ze wakker om bij de patiënt te waken. Toen het Corries beurt was om te waken, moest ze telkens weer aan Mabel denken. Ze had de naam van dat meisje in Oklahoma City, dat met de S-5 getrouwd was, nooit gehoord, maar nu wist ze dat ze Mabel heette. Dus hij hield nog steeds van haar! Corrie probeerde er onverschillig onder te blijven. Mabel was toch voor hem verloren? Ze was getrouwd. Toen dacht ze dat er misschien een ander meisje was dat Mabel heette en dat niet getrouwd was. Ze wilde Bubonovitch vragen hoe dat meisje in Oklahoma City heette, maar ze was er te trots voor. Jerry werd wakker. Hij staarde een paar seconden lang naar het bladerdek boven zijn hoofd. Hij dacht diep en ernstig na. Langzaam begon hij zich weer te herinneren dat het laatste wat hij bewust had meegemaakt een bijzonder ongemakkelijke tocht was op een draagbaar, over een smal oerwoudpad. Nu stond de draagbaar rustig op de grond en hij voelde zich een stuk beter. Naast zich hoorde hij het gekabbel van de rivier, die kalmpjes over de keien naar de zee stroomde. Hij keek ernaar en zag hoe Bubonovitch en Rosetti geknield op het gras lagen en hun handen en gezichten wasten. Hij glimlachte verheugd toen hij bedacht wat een geweldige kameraden de oorlog hem had opgeleverd. Hij verdrong het verdriet over degenen die hij nooit meer zou terugzien. Daar mocht je niet over piekeren, dat waren de onvermijdelijke gevolgen van de oorlog. Hij draaide zich om en zocht Corrie. Ze zat vlak naast zijn draagbaar, met gekruiste benen, de ellebogen op haar knieën, haar gezicht verborgen in haar handen. Haar haren waren weer goudblond, maar ze droeg ze nog kort, om praktische redenen. Daarom droeg ze ook nog steeds een lange broek. 138
Jerry keek haar teder aan. Wat een lief jongetje was ze zo! Maar tegelijkertijd dacht hij dankbaar: God zij dank dat ze het niet is. Hij wist dat ze het niet was, want hij zou geen jongetje in zijn armen willen nemen en kussen. En dat was precies wat hij met Corrie wilde doen op dit ogenblik. Maar hij durfde niet. Lafaard! dacht hij. „Corrie," zei hij heel zachtjes. Ze opende haar ogen en hief haar hoofd op. „O, Jerry!" Hij stak zijn arm uit en pakte een van haar handen. Ze legde haar andere hand op zijn voorhoofd. „O, Jerry! Jerry! De koorts is helemaal weg. Hoe voel je je?" „Of ik een hele koe naar binnen zou kunnen werken, met huid en hoorns en hoeven en al!" Corrie onderdrukte een snik. De plotselinge bevrijding van de angst en spanning gooide de remmen los. Ze had haar gevoelens lang weten te bedwingen, maar nu krabbelde ze overeind en rende weg. Ze verschool zich achter een boom, leunde met haar hoofd ertegen en huilde. Ze kon zich niet herinneren dat ze ooit zo gelukkig was geweest. „Hoe," vroeg Rosetti aan Bubonovitch, „heette die griet in Oklahoma City die onze kapitein de bons heeft gegeven?" „Dat weet ik niet," zei Bubonovitch. „Ik vraag me af of het Mabel is," vervolgde Rosetti. „Het zou kunnen." Jerry keek Corrie met gefronste wenkbrauwen na. Wat was er nou weer? dacht hij. Sarina, die zich bij Corrie en de Amerikanen had aangesloten, maakte hun ontbijt klaar. Dr. Reyd, die de ronde deed bij zijn patiënten, liep naar Jerry toe. „Hoe gaat het vanmorgen?" „Reusachtig," zei Jerry. „Ik hoef niet meer gedragen te worden." „Dat dacht je maar," zei Reyd grinnikend. „Je vergist je." Kapitein Van Prins en Tak van der Bos kwamen naderbij. „Denk je dat je het nog een dag kunt volhouden?" vroeg de eerste aan Jerry. „Zeker wel." „Mooi zo! Ik wil zo gauw mogelijk vertrekken. Het is hier te onbeschut." „Je hebt ons ongerust gemaakt gisteren, Jerry," vertelde Van der Bos hem. „Ik had een goeie dokter," zei Jerry. „In het burgerlijk leven," zei Reyd, „zou ik je gisteren een pil hebben gegeven en je vanmorgen hebben verteld dat je op de drempel van de dood hebt gestaan gisteren." Corrie kwam achter haar boom vandaan en ging bij hen staan. 139
Jerry zag dat haar ogen rood waren en wist waarom ze was weggelopen. „Nu pas opgestaan, lui varkentje?" vroeg Tak. „Ik ben op zoek geweest naar een koe," zei Corrie. „Een koe! Waarom?" „Jerry wilde er een voor zijn ontbijt." „Dan krijgt hij rijst," besliste Van Prins grijnzend. „Als ik van dat lieflijke eiland van jullie ooit afkom," zei Jerry, „en iemand zegt het woord 'rijst' tegen me, dan raad ik hem aan er heel lief bij te glimlachen." De anderen gingen aan het werk en lieten Corrie met Jerry alleen. „Ik moet gisteren bewusteloos zijn geraakt," zei hij. „Ik herinner me niets meer na een paar uur op dat pad." „Je was doodziek - je stierf bijna van de koorts. En je probeerde steeds maar weer van die draagbaar af te springen. We hebben je met ons vieren moeten vasthouden. De dokter wilde je vastbinden, maar die lieve kleine sergeant wilde daar niet van horen. Hij zei: 'De kapitein zou niet willen dat hij werd vastgebonden'. Dus hebben hij en Bubonovitch en de dokter en Sarina en ik naast de baar gelopen." „Shrimp is een fijne jongen," zei Jerry. „Ze zijn erg dol op je, Jerry." „Dat is wederzijds," zei Jerry. „Bemanningsleden van een gevechtsvliegtuig moeten op elkaar gesteld zijn. Een vent die je niet mag vertrouw je niet, en we hebben al genoeg zorgen aan ons hoofd als we in de lucht zijn om ons niet ook nog eens zorgen te maken over een vent die we niet kunnen vertrouwen. Het spijt me dat ik gisteren zoveel last heb veroorzaakt." „Je was helemaal niet lastig. We waren alleen maar zo verschrikkelijk ongerust, want we dachten dat je doodziek was. En omdat je zo ijlde, leek het veel erger dan het in werkelijkheid was." Ze zweeg even en vroeg toen: „Wie is Mabel?" „Mabel? Wat weet jij van Mabel?" „Niets. Maar je vroeg steeds om haar." Jerry lachte. „Zo noemde vader mijn moeder. Het is niet haar eigen naam, maar hij noemde haar al Mabel nog voor ze getrouwd waren. En de kinderen vonden het natuurlijk enig haar ook Mabel te noemen." „We vroegen ons al af wie Mabel was," zei Corrie. „Hm, hm, ik denk dat Shrimp en Bubonovitch en Sarina en de dokter zich angstig hebben afgevraagd wie Mabel was," meende Jerry. „Dat is helemaal niet leuk. Je bent niet aardig," zei Corrie.
140
25 Aan het begin van het dal, waar de rivier ontstond uit een kleine bron die vanonder een kalkstenen klip te voorschijn borrelde, bevonden zich vele grotten, die gemakkelijk te verdedigen waren. Hier was Van Prins van plan een min of meer permanent kamp te maken, waar hij de komst van de geallieerde strijdkrachten onder aanvoering van MacArthur wilde afwachten, want van de Amerikanen had hij gehoord dat MacArthur werkelijk iedere week dichterbij kwam. Als de geallieerden een bruggehoofd hadden gemaakt, zouden hij en de andere guerrillaleiders uit de bergen te voorschijn komen om de vijand te bestoken en de verbindingswegen te vernietigen. Intussen konden ze niet veel meer uitrichten dan een enkele aanval tegen een Japanse voorpost. Vanuit dit kamp wilden de Amerikanen naar de andere kant van de bergen trekken, zodra Jerry weer geheel hersteld was, en langs de oostelijke kant van de bergen naar het punt trekken, waar ze weer naar het westen zouden doorsteken, vanwaar ze dan naar de kust zouden proberen te komen. Tak van der Bos ging met hen mee. Zijn kennis van Sumatra en de ligging van de Japanse strijdkrachten en posities zou waardevol kunnen zijn voor de geallieerde strijdkrachten. „In het bijzonder twijfelachtige geval dat je ze ooit bereikt," zei Van Prins. Hij had weinig vertrouwen in het succes van wat hij een krankzinnige onderneming noemde, en hij probeerde Corrie over te halen ervan af te zien. „We kunnen je hier in de bergen verborgen houden," zei hij. „Dan ben je veilig te midden van je eigen mensen." Jerry was er minder zeker van dat ze veilig zou zijn. Als de Jappen ooit een serieuze poging zouden ondernemen om de guerrilla's op te sporen, met behulp van infanterie en vliegtuigen, zou Corrie allesbehalve veilig zijn. Hij drong echter niet aan dat ze met hen mee zou gaan. Hij zou heel wat meer vertrouwen hebben in de afloop van hun avontuur als Tarzan niet was verdwenen. Tak van der Bos was het eens met Van Prins. „Ik geloof echt dat je hier veiliger zou zijn, Corrie," zei hij. „En ik geloof dat wij, met vier mannen, meer kans hebben als . . . als ..." „Als je niet zat opgescheept met een paar vrouwen. Zeg het maar, Tak!" „Ik wist niet goed hoe ik het moest zeggen zonder jullie te beledigen, Corrie. Maar dat bedoel ik wel." „Sarina en ik zullen jullie niet tot last zijn. Wij betekenen twee extra geweren. We hebben bewezen dat we even goed kunnen 141
vechten als jullie. Je zult moeten toegeven dat Sarina waarschijnlijk een nog verwoeder vechtster is dan jullie, en ik heb bewezen dat ik niet ga gillen of flauwvallen als er geschoten wordt. Bovendien denkt Sarina dat ze precies weet waar ze een boot voor ons kan vinden en kan laten bevoorraden door bevriende inlanders. En dan is er nog iets: Sarina heeft haar leven lang op zee gevaren. Ze kent niet alleen de zee, maar is ook een uitstekende stuurman. Ik geloof dat we jullie alleen maar kunnen helpen. En wat het gevaar betreft, de kansen zijn zes tegen een half dozijn. De Jappen kunnen ons te pakken krijgen als we proberen weg te komen, of ze kunnen ons te pakken krijgen als we blijven. Sarina en ik willen met jullie mee, maar als Jerry nee zegt, leggen we ons daarbij neer." Bubonovitch en Rosetti hoorden vol belangstelling toe. Jerry keerde zich tot hen. „Wat vinden jullie ervan?" vroeg hij. „Willen jullie dat Corrie en Sarina met ons meegaan, of hebben jullie liever dat ze hier blijven?" „Wel, het geval is," zei Bubonovitch, „als het twee mannen waren, die even goede soldaten waren als zij, dan was het geen punt van overweging. Het is alleen dat een man altijd aarzelt om een vrouw in gevaar te brengen als hij het kan vermijden." „Dat is het ellendige juist," zei Jerry. Hij keek vragend naar Rosetti; Rosetti, de overtuigde vrouwenhater. „Ik zeg, laten we allemaal gaan of allemaal hier blijven." „Corrie en Sarina weten wat voor moeilijkheden hen te wachten kunnen staan," zei Bubonovitch. „Laten ze zelf maar beslissen. Ik zie niet in dat iemand van ons het recht zou hebben voor hen te denken." „Goed zo, sergeant," zei Corrie. „Sarina en ik hebben al besloten." Kapitein Van Prins haalde zijn schouders op. „Ik vind dat je gek bent," zei hij, „maar ik bewonder je moed, en ik wens je veel geluk." „Kijk!" riep Rosetti uit. „Nou staat de wereld op z'n kop!" Iedereen keek in de richting waarin Rosetti wees. De vertrouwde, gebronsde gestalte van wie de Amerikanen en Corrie zo afhankelijk waren geworden, kwam hun richting uit. Op een van zijn schouders zat een klein aapje, over de andere lag het karkas van een hert. Tarzan liet het hert aan de rand van het kamp vallen en liep naar het groepje dat om Jerry's draagbaar heen stond. Keta sloeg zijn beide armpjes om Tarzans hals en schreeuwde tegen de vreemde tarmangani en schold ze uit voor alles wat mooi en lelijk was. De kleine Keta was doodsbang. „Het zijn vrienden, Keta," zei Tarzan in hun gemeenschappelijke taal. „Wees maar niet bang." 142
„Keta niet bang," schreeuwde het aapje schril, „Keta tarmangani bijten." Tarzan werd enthousiast verwelkomd. Hij liep direct naar Jerry en keek glimlachend op hem neer. „Ze hebben je dus toch niet te pakken gekregen," constateerde hij. „Ze hebben alleen maar een gaatje in me geschoten," zei Jerry. „De laatste keer dat ik je zag, dacht ik dat je dood was." „We waren bang dat jij dood was. Heb je moeilijkheden gehad?" „Ja," antwoordde Tarzan. „Het waren alleen niet mijn moeilijkheden, maar die van de Jappen. Ik ben ze gevolgd. Wat ze in de toekomst ook met je mogen doen, je bent in ieder geval vast gewroken." Jerry grinnikte. „Ik wou dat ik erbij was geweest." „Het was geen prettig gezicht," zei Tarzan. „Zielloze schepsels in paniek - levende robots, die hulpeloos zijn zonder hun meesters. Ik heb er wel voor gezorgd dat ik die het eerst te grazen nam." Hij glimlachte bij de herinnering. „Je moet ze een heel eind gevolgd zijn," zei Van Prins. „Nee, maar toen ik met ze klaar was, ben ik een eind het oerwoud ingezworven. Ik ben altijd nieuwsgierig naar een land dat ik niet ken. Maar ik heb niet veel ontdekt. Gisteren laat in de middag een grote vijandelijke batterij, met kanonnen, en vanmorgen nog een. Als jullie een kaart hebben, zal ik hun posities aangeven. De eerste dag heb ik een geïsoleerd inlands dorp gevonden. Het was in het ondiepe water vlak bij de kust in een meer gebouwd, in een oerwoud dat me ondoordringbaar leek. De inboorlingen visten met netten. Ze bedreigden me met pijl en boog nadat ik ze het vredesteken had gegeven." „Ik geloof dat ik weet welk dorp dat is," zei Van Prins. „Vliegers hebben het gezien. Waar, voor zover bekend is, geen enkel beschaafd mens ooit is geweest. Een paar hebben geprobeerd het te bereiken. Misschien is het ze gelukt, maar ze zijn nooit teruggekeerd. De bewoners van dat dorp zijn waarschijnlijk de laatste overlevenden van een volk, waarvan de Batakkers afstammen - echte wilden en kannibalen. Tot voor kort waren de moderne Batakkers ook nog kannibalen - wat men zou kunnen noemen kannibalen uit liefdadigheid. Ze aten de oude mensen op in de overtuiging dat ze hun op die manier onsterfelijkheid verleenden, want ze bleven verder leven in de gestalte van degene die ze oppeuzelde. En degene die ze at, kreeg de kracht en de goede eigenschappen van de oude mensen die werden opgegeten. Daarom aten ze ook hun vijanden op - even gebraden, met een paar druppels citroen." 143
„Die meerbewoners," zei Van der Bos, „worden ook geacht het geheim van de eeuwige jeugd te bezitten." „Ach, dat is toch allemaal onzin," protesteerde Dr. Reyd. „Misschien niet," zei Tarzan. Reyd keek hem verbaasd aan. „U wilt me toch niet vertellen dat u die nonsens gelooft?" vroeg hij. Tarzan glimlachte en knikte. „Natuurlijk geloof ik in dingen die ik zelf heb ervaren, en ik heb twee keer het absolute bewijs gezien dat de eeuwige jeugd kan worden bereikt. Bovendien heb ik lang geleden al geleerd niet te lachen om iets dat voortkomt uit het bijgeloof van de religies van primitieve volken. Ik heb vreemde dingen gezien in Donker Afrika." Hij zweeg. Hij was kennelijk niet van plan er verder over uit te wijden. Zijn ogen dwaalden over de gezichten van zijn toehoorders en bleven rusten op Sarina. „Wat doet die vrouw hier?" vroeg hij. „Zij hoort bij Hooft en zijn bandieten." Corrie en Rosetti wilden het hem gelijktijdig uitleggen. De laatste verdedigde haar vurig. Toen hij het verhaal gehoord had, was Tarzan gerustgesteld. „Als sergeant Rosetti bereid is een vrouw om zich heen te verdragen, moet ze boven alle kritiek verheven zijn." Rosetti bloosde, maar antwoordde: „Sarina is oké, kolonel." Dr. Reyd schraapte zijn keel. „Wat u zei over de waarheid van het bijgeloof en de religies van primitieve volken en dat de eeuwige jeugd kan worden bereikt, interesseert me. Zou u niet een beetje nader daarop kunnen ingaan?" Tarzan ging met gekruiste benen naast Jerry zitten. „Bij talloze gelegenheden heb ik meegemaakt dat toverdokters mensen op grote afstand doden, en soms na verloop van jaren. Ik weet niet hoe ze het doen. Ik weet alleen maar dat ze het kunnen. Misschien plant hij het idee in het brein van zijn slachtoffer en veroorzaakt hij de dood door autosuggestie. Het meeste van die hocus-pocus is zuiver kwakzalverij. Een enkele keer lijkt het een ware wetenschap." „Maar we laten ons gemakkelijk voor de gek houden," zei Jerry. „Neem 'bijvoorbeeld eens een paar van die jongens die zo goed kunnen goochelen. Ze geven toe dat ze je voor de gek houden, maar als je nou een onwetende wilde was en ze zeiden tegen je dat het echte tovenarij was, zou je het ook geloven. Ik had een vriend in Honolulu, toen ik daar gestationeerd was, die met iedere beroepsgoochelaar kon wedijveren. Als je kolonel Kendall J. Fielder zwart zou maken, hem een lendendoek zou ombinden en een veren hoofdtooi opzetten, en hem dan met wat beenderen en een paar stukjes hout in Afrika loslaten, zouden alle toverdokters groen zien van nijd. 144
Wat die man kon doen met kaarten! Ik speelde vaak bridge tegen hem en hij won altijd. Hij speelde natuurlijk volkomen eerlijk, maar hij was je al twee slagen voor eer je begon - net als Tarzans toverdokters hun slachtoffers. Je suggereerde jezelf een nederlaag. Het was nog vernederend ook," ging Jerry verder, „want ik speelde veel beter bridge dan hij." „Goochelen kan natuurlijk iedereen leren," zei Reyd. „Maar hoe staat het met de eeuwige jeugd? Hebt u daar werkelijk voorbeelden van gezien, kolonel?" „Toen ik nog jong was," zei Tarzan, „heb ik eens een neger gered uit de klauwen van een leeuw. Hij was me erg dankbaar en wilde me op de een of andere manier een tegendienst bewijzen. Hij bood me de eeuwige jeugd aan. Ik zei dat ik niet geloofde dat dat mogelijk was. Hij vroeg me hoe oud ik dacht dat hij was, en ik vertelde hem dat hij eruitzag als even in de twintig. Hij zei dat hij een toverdokter was. Alle toverdokters die ik had gezien waren veel ouder dan hij, dus hechtte ik weinig geloof aan die verklaring, evenmin als aan zijn bewering dat hij de eeuwige jeugd kon schenken. Hij nam me mee naar zijn dorp, waar ik het hoofd van de stam ontmoette. Hij vroeg aan het hoofd hoe lang deze hem had gekend. 'Mijn hele leven', antwoordde het hoofd, een stokoude man. Het hoofd vertelde me dat niemand wist hoe oud de toverdokter was, maar dat hij erg oud moest zijn, omdat hij Tippoo Tibs grootvader nog had gekend. Tippoo Tib was waarschijnlijk in 1840 geboren of in 1830, dus moet zijn grootvader in de achttiende eeuw zijn geboren. Ik was toen nog erg jong en zoals de meeste jongemannen nogal avontuurlijk aangelegd. Ik was bereid alles te proberen, dus liet ik de toverdokter zijn gang gaan. Voor hij met me klaar was, begreep ik al waarom hij die eeuwige jeugd niet aan de lopende band wegschonk. Er was een hele maand voor nodig, waarin de afschuwelijkste drankjes werden toebereid, een streng ritueel werd gevolgd en een paar liter van het bloed van de toverdokter in mijn aderen werd overgebracht. Ik had er al spijt van dat ik ermee begonnen was, want ik hechtte weinig waarde aan zijn beweringen." Tarzan zweeg, alsof hij klaar was met zijn verhaal. „En gelijk had u," zei Dr. Reyd. „U gelooft dat ik oud zal worden?" „Zeker wel," antwoordde de dokter. „Hoe oud denkt u dat ik nu ben?" vroeg Tarzan. „In de twintig." Tarzan glimlachte. „Dat verhaal dat ik u heb verteld, is vele jaren geleden gebeurd." 145
Dr. Reyd schudde zijn hoofd. „Het is heel vreemd," zei hij. Het was duidelijk dat hij niet overtuigd was. „Ik heb nooit over je leeftijd nagedacht," zei Jerry, „maar ik herinner me nu dat mijn vader zei dat hij als jongen over jou had gelezen. En ik ben met jouw avonturen grootgebracht. Jij hebt mijn leven meer dan iemand anders beïnvloed." „Ik geef het op," zei Dr. Reyd. „Maar u zei dat u twee voorbeelden kende van de eeuwige jeugd. Wat was het andere? U hebt me nieuwsgierig gemaakt." „Een stam blanke fanatiekelingen in een afgelegen deel van Afrika had een hels middel gevonden om de eeuwige jeugd te verkrijgen. Ik bedoel dat de manier waarop ze bepaalde ingrediënten verkregen, hels was. Ze ontvoerden jonge meisjes, doodden ze en haalden bepaalde klieren uit het lichaam. Toen ik het spoor volgde van een paar meisjes die ze hadden ontvoerd, ontdekte ik hun dorp. Om kort te gaan, mijn vrienden en ik slaagden erin de meisjes te redden en hun voorraad van dat middel te veroveren. Degenen die het hebben genomen, waaronder een klein aapje, tonen geen enkel ouderdomsverschijnsel." „Verbazingwekkend!" riep Dr. Reyd uit. „Denkt u dat u eeuwig blijft leven?" „Ik weet niet wat ik moet verwachten." „Misschien," opperde Bubonovitch, „val je op een goede dag in stukjes uit elkaar!" „Zou je eeuwig willen blijven leven?" vroeg Van der Bos. „Natuurlijk - als ik nooit last had van ouderdomsgebreken." „Maar al je vrienden zouden dood zijn." „Je mist de oude vrienden, maar je maakt voortdurend nieuwe. Mijn kansen om eeuwig te blijven leven, zijn echter maar heel klein. Elke dag kan een kogel me treffen, of een tijger kan me te pakken krijgen of een python. En als ik ooit terugkeer naar Afrika wacht daar misschien een leeuw op me of een buffel. De dood heeft nog wel wat meer achter de hand behalve de ouderdom. Je kunt hem misschien een tijd lang te vlug af zijn, maar op den duur wint hij het altijd. 26 Het kleine groepje, dat een poging zou doen om Australië te bereiken en dat bestond uit Amerikanen, Hollanders, een Engelsman en een halfbloed, was door de guerrilla's Het Vreemdelingenlegioen gedoopt. Jerry maakte het nog een beetje mooier door de aandacht erop te vestigen dat Bubonovitch Russisch was, Rosetti Italiaans en hijzelf een halve Cherokee-indiaan. 146
„Als die arme oude Sing Tai nog bij ons was," zei Corrie, „zouden de vier voornaamste geallieerde naties vertegenwoordigd zijn." „Als Italië niet gecapituleerd was," zei Bubonovitch, „hadden we Shrimp moeten liquideren. Hij is de enige As-partner in ons midden." „Ik ben geen Italiaan," zei Rosetti, „maar ik zou nog liever Italiaan zijn dan een lelijke Russische communist." Bubonovitch grinnikte en knipoogde tegen Corrie. Kapitein Van Prins, die iets terzijde zat met Tarzan, zei zachtjes: „Jammer dat die twee zo slecht met elkaar kunnen opschieten. Dat kan nog weieens een hoop moeilijkheden veroorzaken voor u aan het eind van uw tocht bent." Tarzan keek hem verbaasd aan. „Ik geloof niet dat u de Amerikanen goed kent, kapitein. Ieder van die jongens is maar al te graag bereid zijn leven voor de ander op te offeren." „Waarom beledigen ze elkaar dan steeds?" vroeg Van Prins. „Dit is niet de eerste keer dat ik ze zo heb gehoord." Tarzan haalde zijn schouders op. „Als ik een Amerikaan was, zou ik het u misschien kunnen zeggen." Waar de guerrilla's hun kamp hadden opgeslagen, vernauwde het dal zich tot een ravijn. In de kalkstenen muren aan beide kanten bevonden zich verschillende ruime grotten. Geweervuur en machinegeweervuur uit deze grotten konden een dodelijk spervuur veroorzaken, dat de stelling bijna onneembaar zou maken. Een tweede voordeel was dat door de grotten de aanwezigheid van de mannen geheim kon worden gehouden. Een enkele keer vloog er een Japans vliegtuig over. Bij het eerste geronk van de motoren verdwenen de mannen in hun grotten. Een schildwacht, die op de klip boven het kamp stond, kon met zijn verrekijker het hele dal overzien. Bij een enkel signaal van hem dat er een menselijk wezen naderde, verdween eveneens iedereen in de grotten. In dit kamp voelde het Vreemdelingenlegioen zich voor het eerst betrekkelijk veilig. Het was een opluchting na de voortdurende zenuwspanning waarin ze hadden verkeerd, en ze ontspanden zich terwijl ze wachtten tot Jerry's wond voldoende was genezen en hij zijn kracht had herwonnen. Tarzan ging vaak op verkenning uit of op jacht. Hij hield het kamp voorzien van vers vlees, omdat hij in alle stilte zijn prooi kon doden, wat heel wenselijk was. Een geweerschot zou de aandacht kunnen trekken van een vijandelijke patrouille. Soms bleef Tarzan een paar dagen achtereen weg. Op een van die tochten stuitte hij op het kamp van de bandieten. Het lag niet ver van de kampong waar kapitein Tokujo Matsuo en 147
luitenant Hideo Sokabe zich nog steeds bevonden, en het was duidelijk dat de bandieten collaboreerden met de Japanners. De bandieten hadden een distilleerderij opgericht en maakten schnapps, waarmee ze een levendige handel dreven met de vijand. Tarzan zag veel dronken mannen in beide kampen. Eén gevolg daarvan was een verslapping van de discipline en waakzaamheid in het vijandelijke kamp. Er stonden geen schildwachten op de paden die naar het dorp voerden. Een enkele soldaat stond op wacht naast een kleine, met prikkeldraad omheinde ruimte. Daarin, onder een primitief afdak, kon Tarzan twee gestalten ontdekken, maar hij kon niet zien wie of wat ze waren. Het waren kennelijk gevangenen, maar of het inlanders of Jappen waren wist hij niet. Ze interesseerden hem niet. Toen Tarzan zich omdraaide om het dorp de rug toe te keren en naar de guerrilla's te gaan, klonk plotseling luid een radio uit een van de hutten. Hij bleef even staan om te luisteren, maar de stem sprak in het Japans, een taal die hij niet verstond, en dus vervolgde hij zijn weg. Luitenant Hideo Sokabe verstond het echter wel en het beviel hem allerminst wat hij hoorde. Kapitein Tokujo Matsuo hoorde het ook en hij keek uiterst tevreden. Hij was dronken van de schnapps, en Sokabe ook. De schnapps maakte dat Matsuo het bericht uit Tokio met luidruchtig enthousiasme ontving. „Dus je doorluchtige oom is eruit gegooid?" jubelde hij. „Je mag nu iedere dag schrijven aan je doorluchtige oom, generaal Hideki Tojo, maar ik blijf kapitein - tot ik bevorderd word. Nu zijn de rollen omgekeerd. De 'Zingende Kikker' is nu premier. Hij is wel niet mijn oom, maar mijn vriend. Ik heb onder hem gediend in het Kwantung-leger in Mandsjoerije." „Dat hebben miljoenen andere boeren ook gedaan," zei Sokabe. Zo werd de haat tussen de beide officieren nog groter, wat niet bevorderlijk was voor het moreel en de discipline in het kamp. Corrie had zich vaak bezorgd geuit over het lot van Sing Tai, die ze had achtergelaten in het dorp van Tiang Umar, dus besloot Tarzan dit dorp op te zoeken voor hij naar het kamp van de guerrilla's terugkeerde. Dit maakte een aanzienlijke omweg noodzakelijk, maar tijd en afstand waren dingen waarover de god van de jungle zich niet druk maakte. Een van de aspecten van de beschaving waaraan hij nooit kon wennen, was de slaafse onderdanigheid van de beschaafde mens aan de eisen van de klok. Soms was zijn weigering om zich aan te passen pijnlijk voor anderen, maar nooit voor Tarzan. Hij at als hij honger had, hij sliep als hij slaap had. Hij ging op reis als hij er zin in had of als het nodig was, zonder zich om de tijd te bekommeren. 148
Hij bewoog zich nu op zijn dooie gemak voort. Hij doodde een of andere prooi en nadat hij gegeten had, maakte hij het zich gemakkelijk voor de nacht. Halverwege de ochtend naderde hij de kampong van Tiang Umar. Gedreven door de aangeboren achterdocht van het wilde dier slingerde Tarzan zich geruisloos door de bomen die de kampong omringden, om zich ervan te overtuigen dat er geen gevaar dreigde. Hij zag dat de inboorlingen hun dagelijkse, vredige bezigheden verrichtten. Even later herkende hij Alam. Het volgende ogenblik liet hij zich op de grond vallen en liep het dorp binnen. Zodra de inboorlingen hem herkenden, groetten ze hem hartelijk en gingen om hem heen staan. Ze stelden hem allerlei vragen in een taal die hij niet begreep. Hij vroeg of iemand in het dorp Hollands sprak. Een oude man antwoordde bevestigend. Via de tolk informeerde Alam naar Corrie en keek verheugd toen hij hoorde dat ze veilig en gezond was. Tarzan vroeg wat er gebeurd was met Sing Tai. Ze vertelden hem dat hij nog steeds in het dorp was, maar dat hij zich overdag nooit naar buiten waagde, wat maar goed was, want er waren al twee keer Japanse patrouilles in het dorp geweest, zonder enige waarschuwing. Tarzan werd bij de Chinees gebracht. Hij was volkomen hersteld van zijn wond en verkeerde in een goede lichamelijke conditie. Zijn eerste vraag gold Corrie, en toen hij zeker wist dat alles goed met haar was en ze zich onder vrienden bevond, straalde hij van vreugde: „Wil je hier blijven, Sing Tai," vroeg Tarzan, „of wil je met ons mee? We willen proberen van het eiland te ontsnappen." „Ik ga mee," antwoordde Sing Tai. „Goed," zei Tarzan. „Dan gaan we nu weg." Het vreemdelingenlegioen begon rusteloos te worden. Jerry was helemaal beter, had zijn kracht weer terug en wilde niets liever dan verder trekken. Hij wachtte alleen nog op de terugkeer van Tarzan, die al een paar dagen weg was. „Ik wou maar dat hij kwam," zei hij tegen Corrie. „Ik weet wel dat hij op zichzelf kan passen, maar er zou toch iets met hem kunnen gebeuren." Een paar mannen zaten in de schaduw van een boom. Ze hadden hun wapens schoongemaakt en geolied. Ze konden hun wapens met gesloten ogen uit elkaar nemen en weer in elkaar zetten. Het was een spelletje dat een beetje afleiding gaf, het onophoudelijk schoonmaken en in orde houden van de wapens in de vochtige atmosfeer van de equatoriale bergen was een monotone bezigheid. Soms keken ze hoe lang ze 149
erover deden. Tot hun heimelijke ergernis moesten ze toegeven dat Corrie en Sarina het snelst waren. Sarina klapte het geweer weer dicht, richtte op de lucht en haalde de trekker over. Ze zette het wapen tegen de boom en keek zoekend het dal in. „Tony is al een hele tijd weg," zei ze. „Als hij niet gauw komt, ga ik hem zoeken." „Waar is hij naar toe?" vroeg Jerry. „Op jacht." „We hebben instructies om niet te jagen," zei Jerry. „Dat weet Rosetti. We kunnen niet het risico lopen dat we met ons geweervuur de aandacht van de Jappen trekken." „Tony heeft zijn pijl en boog meegenomen," zei Sarina. „Hij schiet niet, behalve uit zelfverdediging." „Met die boog van hem kan hij niets kleiners raken dan een olifant," zei Bubonovitch. „Hoe lang is hij weg?" vroeg Jerry. „Te lang," antwoordde Sarina. „Minstens drie of vier uur." „Ik ga hem zoeken," besloot Bubonovitch. Hij pakte zijn geweer en stond op. Op dat ogenblik riep de schildwacht bovenop de klip: „Man op komst. Lijkt op sergeant Rosetti. Ja, het is sergeant Rosetti." „Heeft hij een olifant bij zich?" riep Bubonovitch. De schildwacht lachte. „Hij heeft wel iets bij zich, maar ik geloof niet dat het een olifant is." Ze staarden naar het dal en zagen even later een man naderen. Hij was nog ver weg. Alleen de schildwacht met de verrekijker had hem kunnen herkennen. Na een tijdje wandelde Rosetti het kamp binnen. Hij droeg een haas. „Hier is het souper," zei hij en gooide de haas op de grond. „Ik heb drie herten gemist, en toen kreeg ik dit kleine kreng te pakken." „Sliep hij of heeft iemand hem voor je omhooggehouden?" vroeg Bubonovitch. „Hij rende als een idioot," zei Rosetti grinnikend, „en kwam toen met een klap tegen een boom aan, en toen was-ie er geweest." „Mooi gedaan, Hiawatha," prees Bubonovitch. „Ik heb het in ieder geval geprobeerd," zie Rosetti. „Ik ben tenminste niet kalmpies op m'n gat blijven zitten tot iemand iets te eten bracht." „Gelijk heeft hij, sergeant Bum," meende Sarina. „Als keurige heer zal ik een dame niet tegenspreken," zei Bubonovitch. „De vraag is nu maar, wie gaat het feestmaal bereiden? We zijn maar met ons vijftigen. Wat er over is, kunnen we naar de hongerende Armeniërs sturen." 150
„De hongerende Armeniërs krijgen niks van die haas. En jullie ook niet. Hij is helemaal voor Sarina en Corrie." „Er komen twee mensen uit het dal!" riep de schildwacht. „Ik kan nog niet zien wie het zijn. Er is iets vreemds met ze." Aller ogen waren gericht op het dal, aller oren waren gespitst tot de schildwacht iets naders zou weten. Na een paar ogenblikken hoorden ze: „Ze dragen allebei iets. Een van hen is naakt." „Dat moet Tarzan zijn," zei Jerry. Het was Tarzan. En bij hem was Sing Tai. Toen ze in het kamp waren lieten ze allebei het karkas van een hert vallen. Corrie was verrukt Sing Tai terug te zien en te horen dat hij weer helemaal beter was. En Jerry was blij en opgelucht Tarzan terug te zien. „Ik ben blij dat je er weer bent," zei hij. „We zijn allemaal gereed om te vertrekken, we hebben alleen nog op jou gewacht." „Ik denk dat we eerst nog een karweitje hebben op te knappen voor we weer kunnen vertrekken," zei Tarzan. „Ik heb de bende van Hooft ontdekt, niet ver van het dorp waar we Corrie uit handen van de Jappen hebben gered. De Jappen zijn er nog steeds, en toen ik de omgeving verkende zag ik twee gevangenen achter prikkeldraad. Ik kon niet zien wie het waren, maar op de terugweg van Tiang Umars kampong vertelde Sing Tai me dat een paar Jappen een paar dagen geleden door het dorp zijn gekomen met twee Amerikaanse gevangenen. De Jappen zeiden tegen de inboorlingen dat het vliegers waren, wier vliegtuig een tijd geleden is neergeschoten." „Douglas en Davis!" riep Bubonovitch uit. „Dat moet wel," gaf Jerry toe. „Dat zijn de enigen die nog ontbreken." Bubonovitch deed zijn koppel om en raapte zijn geweer op. „Laten we gaan, kapitein," zei hij. Tarzan keek eens naar de zon. „Als we snel voortmaken," zei hij, „kunnen we er zijn terwijl het nog donker is, maar we moeten alleen mannen meenemen die snel kunnen lopen." „Hoeveel?" vroeg Van Prins. „Twintig is genoeg. Als alles goed gaat, kan ik het wel alleen af. Als het niet goed gaat, kunnen twintig man en het verrassende element van de overval er wel voor zorgen dat het in orde komt." „Ik ga mee met voldoende mannen om de twintig vol te maken," zei Van Prins. Alle leden van het Vreemdelingenlegioen waren bereid mee te gaan, maar Tarzan zei nee tegen Corrie en Sarina. Ze sputter151
den tegen, maar Tarzan was onvermurwbaar. „Jullie zouden alleen maar een extra verantwoordelijkheid betekenen," zei hij. „We zouden aan jullie veiligheid moeten denken, terwijl we alleen maar aan de uitvoering van onze taak mogen denken." „De kolonel heeft gelijk," meende Jerry. „Waarschijnlijk wel," gaf Corrie toe. „Zo spreekt een goed soldaat," zei Tak. „Er is nog iemand die niet mee kan," zei dokter Reyd. Iedereen keek naar Jerry. „Kapitein Lucas is erg ziek geweest. Als hij zich nu onnodig gaat inspannen, kan hij straks niet de lange dagmarsen volhouden naar het zuiden." Jerry keek vragend naar Tarzan. „Ik zou willen dat je niet aandrong, Jerry," zei de Engelsman. Jerry gespte zijn koppel los en legde hem aan de voet van de boom. Hij grinnikte een beetje verslagen. „Als Corrie en Sarina ook goede soldaten kunnen zijn, kan ik het ook, maar ik moet zeggen dat ik het verdraaid jammer vind dit te moeten missen." Tien minuten later waren twintig man op weg door het dal. Ze liepen haast op een draf. Tarzan, die voorop ging met Van Prins, legde zijn plan uit. Kapitein Tokujo Matsuo en luitenant Hideo Sokabe hadden de hele nacht gedronken - gedronken en ruzie gemaakt. Ook hun manschappen hadden veel gedronken. De inboorlingen hadden hun vrouwen meegenomen het oerwoud in, om aan de dronken avances van de soldaten te ontkomen. Maar kort voor de schemering was het rustig geworden in het kamp, op de twee ruziënde officieren na. De anderen lagen voor het grootste deel in een roes van dronkenschap. De soldaat bij de gevangenen had juist zijn wacht betrokken. Hij had wat geslapen, waardoor het effect van de schnapps iets minder was geworden, maar hij was allesbehalve nuchter. Hij was in een slecht humeur omdat hij wakker was gemaakt en reageerde dat af op de gevangenen, die hij wekte en uitschold en bedreigde. Hij was geboren en opgevoed in Honolulu en sprak Engels. In beide talen was hij een meester in het verzinnen van scheldwoorden. Hij liet een stortvloed van vloeken en schunnige opmerkingen los op de beide mannen achter het prikkeldraad. Sergeant-majoor Carter Douglas uit Van Nuys, Californië, bewoog zich op zijn vuile slaapmat en kwam een stukje overeind, leunend op zijn elleboog. „Aloha, schatje," riep hij tegen de wacht. De Jap was sprakeloos van woede. 152
„Wat heeft die vent?" vroeg sergeant-majoor Bill Davis uit Waco, Texas. „Ik geloof dat hij ons niet aardig vindt," zei Douglas. „Vlak voordat jij wakker werd zei hij dat hij ons het liefst meteen zou vermoorden, maar dat zijn doorluchtige kapitein het plezier wenst te hebben zelf morgenochtend onze koppen eraf te slaan." „Misschien probeert hij ons alleen maar bang te maken," opperde Davis. „Misschien," zei Douglas. „Hij is apezat. Dat goedje dat ze drinken, is niet voor de poes. Het leek wel of iedereen in het kamp dronken was." „Herinner je je die vlinder-cognac nog die ze ons in Noumea wilden verkopen? Drie glaasjes, en de soldaat spuugt de kapitein in zijn gezicht. Misschien drinken ze dat hier wel." „Als die vent nog een beetje zatter was," zei Douglas, „hadden we kunnen proberen ervandoor te gaan vannacht." „Als we hier uit konden komen, zouden we hem kunnen overmeesteren." „Maar we kunnen hier niet uit." „Verdomme! Ik voel er niets voor mijn kop af te laten hakken. Mooi verjaardagscadeautje!" „Wat bedoel je, verjaardagscadeautje?" „Als ik de datum goed heb bijgehouden, hoor ik morgen jarig te zijn," zei Davis. „Dan word ik vijfentwintig." „Je had toch niet gedacht dat je eeuwig zou leven? Ik begrijp niet wat jullie, ouwe kerels, eigenlijk verwachten." „Hoe oud ben jij, Doug?" „Twintig." „Lieve hemel, jongen, ze hebben je regelrecht uit de wieg gesleurd. O, verdomme," zei hij na een korte stilte, „we proberen ons alleen maar wijs te maken dat we niet bang zijn. Maar ik ben bang als de hel!" „Ik ook," gaf Davis toe. „Wat praten jullie daar?" vroeg de schildwacht. „Hou je bek!" „Hou zelf je bek, Tojo," zei Douglas. „Je bent stomdronken." „Daar zul je voor boeten!" gilde de Jap. „Ik vermoord je! Ik zeg tegen de kapitein dat je probeerde te ontvluchten." Hij hief zijn geweer op en richtte het op het duister waar de twee gevangenen zich bevonden. In de schaduw van de inlandse hutten kwam een gestalte geruisloos op hem af. Hij naderde hem van achteren. Matsuo en Sokabe schreeuwden elkaar beledigingen toe in hun hut aan het andere eind van de kampong. Plotseling trok de eerste zijn pistool en schoot op Sokabe. Hij miste, en de lui153
tenant beantwoordde het vuur. Ze waren te dronken om elkaar anders dan bij toeval te kunnen raken, maar ze bleven doorschieten. Bijna tegelijkertijd met Matsuo's eerste schot vuurde de schildwacht in de richting van de gevangenen. Voor hij een tweede schot kon lossen, werd een arm om zijn hoofd geslagen. Het werd achteruit getrokken en een mes sneed zijn hoofd bijna van zijn lichaam af. „Ben jij geraakt, Bill?" vroeg Douglas. „Nee. Hij heeft er een mijl naast geschoten. Wat gebeurt er? Iemand heeft hem besprongen." Wakker geworden door het geschiet in de hut van de officieren waggelden halfbedwelmde, dronken soldaten naar het andere eind van de kampong, in de veronderstelling dat het dorp werd aangevallen. Sommigen renden zo vlak langs Tarzan heen dat hij ze had kunnen aanraken als hij zijn arm had uitgestoken. Hij bleef gehurkt naast de dode schildwacht zitten en wachtte. Hij wist evenmin de oorzaak van die fusillade als de Jappen. Van Prins en zijn mannen waren aan de tegenovergestelde kant van de kampong, dus hij wist dat zij niet hadden gevuurd. Toen hij dacht dat de laatste Jap voorbij was, riep hij zachtjes tegen de gevangenen: „Zijn jullie Douglas en Davis?" „Zeker wel." „Waar is het hek?" „Vlak voor je, maar er zit een hangslot op." Van Prins, die het vuren eveneens hoorde, dacht dat het tegen Tarzan gericht was. Op een drafje bracht hij zijn mannen naar het dorp. Daar verspreidden ze zich, sluipend van huis tot huis. Tarzan liep naar het hek. De palen waren stammen van jonge bomen. Douglas en Davis waren onder hun afdak vandaan gekomen en stonden vlak achter het hek. Tarzan pakte de boomstammen beet, met elke hand een. „Duwen jullie ieder tegen een paar," zei hij, „dan zal ik trekken." Terwijl hij sprak liet hij zich met zijn volle gewicht achterover vallen en de palen knapten af als luciferhoutjes, vóór de gevangenen een hand konden uitsteken. Het prikkeldraad werd met de palen op de grond getrokken, en Douglas en Davis liepen de vrijheid tegemoet. Tarzan had de mannen van Van Prins gehoord. Hij riep Van Prins, die antwoord gaf. „De gevangenen zijn bij mij," zei Tarzan. „Verzamel de mannen, dan kunnen we maken dat we weg komen'. Hij pakte het geweer en de munitie van de dode Jap en gaf het aan Davis. Terwijl ze het dorp uitliepen, hoorden ze de Jappen aan het andere eind schreeuwen en tekeergaan. Ze wisten de reden niet 154
van die welkome afleiding, die er zo wezenlijk toe had bijgedragen dat ze de twee gevangenen hadden kunnen redden zonder dat er zelfs maar iemand gewond was. De meesten vonden het jammer dat ze weggingen zonder een schot te hebben gelost. Bubonovitch en Rosetti overstelpten hun makkers met vragen. Een van de eerste vragen van Davis gold Tarzan. „Wie was die naakte kerel die ons eruit heeft gehaald?" vroeg hij. „Herinner je je nog die Engelse hertog die aan boord kwam, vlak voordat we opstegen?" vroeg Rosetti. „Nou, dat is-ie. Het is een reuzevent. En wie denk je dat-ie is?" „Dat zei je net - de kolonel van de Royal Air Force." „Hij is Tarzan van de Apen." „Hou je grootje voor de gek!" „Het is echt waar," hield Bubonovitch aan. „Hij is Tarzan." „Zeg, de ouwe is er niet. Hij is toch niet..."?" „Nee. Hij is oké. Hij was gewond en daarom mocht hij niet mee. Maar hij is weer helemaal in orde." De vier praatten aan één stuk door tijdens de tocht naar het guerrilla-kamp. Ze hadden vaak zij aan zij gestreden. Ze waren door hechtere banden verbonden dan die van het bloed. Ze waren verbonden door iets dat niet met woorden was te beschrijven, zo ze het al ooit geprobeerd zouden hebben. Misschien kwam Rosetti er nog het dichtst bij toen hij Davis een ferme mep op zijn rug gaf en zei: „Zo, ouwe vrijbuiter!" 27 Twee dagen later nam het Vreemdelingenlegioen, dat nu uit tien man bestond, afscheid van de guerrilla's en begon aan de lange tocht naar een onzekere bestemming. Douglas en Davis voegden zich bij het kleine gezelschap met het grote aanpassingsvermogen van de Amerikaanse soldaat. Douglas noemde het de Volkenbond. Eerst stonden de twee nieuwkomers enigszins sceptisch tegenover het vermogen van de beide vrouwen om de ontberingen en de gevaren van de wildernis in de bergen te verduren. Om een ontmoeting met de vijand te vermijden zochten ze de moeilijkste en onbegaanbaarste stukken uit. Maar ze kwamen er al spoedig achter dat ze het zelf helemaal niet slecht deden als ze Corrie en Sarina wisten bij te houden. Er waren nog een paar verrassingen voor hen in petto. „Wat is er met Shrimp gebeurd?" vroeg Davis aan Bubonovitch. „Ik dacht altijd dat hij niets met vrouwen te maken wilde hebben, maar hij hangt voortdurend om dat bruine meisje heen. 155
Niet dat ik het hem kwalijk neem. Ze kan bij mij ook terecht!" „Ik vrees," zei Bubonovitch, „dat sergeant-majoor Rosetti voor die vrouw is gevallen met een harde, walgelijke smak. Eerst was hij er nog een beetje verlegen onder, maar hij is nu absoluut zonder enige schaamte. Hij kwijlt ervan." „En de ouwe?" vroeg Davis. „Hij was vroeger altijd wat men noemt een vrouwenhater." „Hm," zei Bubonovitch. „Dat is hij misschien wel geweest, maar nu is hij het beslist niet meer." „Ik vind het maar gek," merkte Carter Douglas op. „Wat weten ouwe kerels nu van liefde?" „Daar zou je verbaasd over staan, kleintje," zei Bubonovitch. Ze kwamen met de grootste moeite vooruit. Met parangs moesten ze zich een weg banen door het ongerepte oerwoud. Diepe ravijnen en wilde bergstromen sneden hen met een ontmoedigende regelmaat de pas af. De wanden van de ravijnen liepen vaak een paar meter steil naar beneden en boden geen enkel houvast, dan waren ze genoodzaakt een lange omweg te maken. Er ging nauwelijks een dag voorbij dat het niet regende, een verblindende, stromende regen. Ze liepen en sliepen in natte, soppende kleren. Hun schoenen en sandalen rotten weg. Tarzan ging voor hen op jacht, en zij die het nog niet deden, leerden hun vlees rauw eten. Hij ging vooruit op verkenning, zocht de beste route uit en lette scherp op vijandelijke voorposten of patrouilles, 's Nachts sliepen ze heel dicht bij elkaar, er stond altijd iemand op wacht om hen te beschermen tegen een plotselinge aanval van een tijger. Soms gaven hun spieren het op, maar hun moreel nooit. De kleine Keta schold en klaagde voor hen allemaal tegelijk. Toen Tarzan eropuit was gegaan om Davis en Douglas te redden, hadden ze Keta vastgebonden aan een boom achtergelaten. Hij was heel verontwaardigd geweest over een dergelijke behandeling en had drie Hollanders, die vriendschap met hem hadden willen sluiten, gebeten. Sindsdien werd hij meestal met rust gelaten. Hij bemoeide zich alleen met Tarzan. De enige uitzondering was Rosetti. Hij sloot uit eigen beweging vriendschap met de kleine sergeant en kroop vaak in zijn armen als ze op mars waren. „Hij herkent in Shrimp waarschijnlijk een verwante geest," zei Bubonovitch, „of een familielid." „Hij denkt dat jij een van die grote apen bent die we hebben gezien en waar hij zo bang voor is," antwoordde Rosetti. „Ik neem aan dat je de Pongo pygmaeus bedoelt," zei Bubonovitch. 156
Shrimp snoof verachterlijk. „Ik wou dat ik een dichter was. Dan zou ik een vers schrijven." „Over mij, liefje?" „Verslik je niet. Ik weet een mooi woord dat op jou rijmt." Ze hielden eerder halt om te overnachten dan gewoonlijk, want Tarzan had een droge grot gevonden, waar allen tegelijk in konden. Hij was kennelijk al vaker bewoond geweest, want voor de ingang lagen verkoolde stukjes hout en in de grot lag een voorraad droog hout. Ze maakten een vuur en gingen er vlak bij zitten. Ze genoten van de warmte en droogden zoveel van hun kleren als het gemengde gezelschap toestond uit te trekken. Dat was een aanzienlijke hoeveelheid, want door alles wat ze met elkaar meemaakten, bestond er geen valse kuisheid. Ze vormden een groep 'gevechtslieden'. Jerry, Bubonovitch en Rosetti keken naar de ruw getekende kaart die Van Prins had gemaakt. „Hier zijn we naar de oostkant van de bergen getrokken," zei Jerry. „Even beneden Alahanpandjang." „Barst! Wat een naam voor een dorp. Of is het geen dorp?" „Voor mij is het alleen maar een stip op de kaart," antwoordde Jerry. „Kijk," zei Rosetti, „hier staat dat het 170 kilometer is tot de plek waar we weer naar de andere kant kruisen." „Wat denk je dat ons gemiddelde is, Jerry?" vroeg Bubonovitch. „Hemelsbreed gemeten komen we nog geen zeven kilometer per dag vooruit." „Vandaag," zei Bubonovitch, „hebben we geloof ik nog geen zeven kilometer gehaald, op wat voor manier dan ook gemeten tenzij het op en neer was." „Barst!" zei Rosetti. „De 'Lovely Lady' zou ons er in vijfentwintig minuten hebben gebracht. Voortsjokkend als een stelletje zandhazen doen we er waarschijnlijk een maand over." „Misschien langer," meende Jerry. „Nou ja!" vervolgde Rosetti, „we leven nog!" „En het uitzicht is prachtig," zei Bubonovitch. „Voor zover we het kunnen zien door die soep is het erg mooi en vredig daar beneden." „Zeg dat wel," gaf Rosetti toe. „Je snapt gewoon niet dat er oorlog is in zo'n mooi land. Ik denk niet dat ze hier ooit eerder oorlog hebben gehad." „Dat is ongeveer het enige dat ze de laatste honderd jaar hebben gehad," zei Tak van der Bos. „In alle historische tijden en waarschijnlijk ook in de pre-historische, tot in de dagen van Pithecanthropus erectus en Homo Modjokertensis, zijn de Oost-Indische eilanden bijna voortdurend overvallen door krijgers - de 157
stamhoofden, de kleine prinsen, de nietige koningen, de sultans. De Hindoes kwamen uit India, De Chinezen kwamen. De Portugezen, de Spanjaarden uit de Filippijnen, de Engelsen, de Hollanders, en nu de Jappen. Ze brachten allemaal vloten en soldaten en oorlog. In de dertiende eeuw zond Kubla Khan een vloot van duizend schepen met 200.000 soldaten om een Javaanse koning te straffen, die de ambassadeurs van de Grote Khan had gearresteerd en met verminkte geziohten teruggestuurd naar China. Wij Hollanders hebben ook niet helemaal schone handen, maar niemand heeft ooit het land zo verwoest en het volk tot slavernij gebracht en uitgemoord met zo'n wrede meedogenloosheid als hun eigen sultans. Die dronken, roofzuchtige, losbandige wezens moordden hun eigen onderdanen uit als het in hun kraam te pas kwam. Ze namen de mooiste vrouwen en jongste maagden voor zichzelf. Een van hen had veertienduizend vrouwen in zijn harem!" „Barst!" riep Rosetti uit. Tak grinnikte en ging verder: „En als ze de macht nog in handen hadden, zouden ze weer hetzelfde doen. Onder de Nederlanders hebben de Indonesiërs voor het eerst bevrijding van de slavernij gekend, de eerste vrede, de eerste welvaart. Als je ze onafhankelijkheid geeft, nadat de Jappen eruit gegooid zijn, zijn ze na één generatie weer precies waar ze begonnen." „Hebben alle volken niet het recht op onafhankelijkheid?" vroeg Bubonovitch. „Hé, pak een zeepkist, dan kun je oreren, communist." lachte Rosetti spottend. „Alleen de volken die het recht op onafhankelijkheid hebben veroverd, verdienen het," zei Van der Bos. „Het eerste geregistreerde contact met Sumatra was gedurende de regering van Wang Mang, een Chinese keizer van de Han dynastie, even voor het jaar 23. De Indonesische beschaving was toen al oud. Als tegen die achtergrond van eeuwenoude cultuur plus de bijna tweeduizend jaar die nog verstreken voor de Hollanders de eilanden veroverden, het volk nog steeds in slavernij werd gehouden door tirannieke heersers, verdienen ze niet wat jij onafhankelijkheid noemt. Onder de Nederlanders hebben ze vrijheid. Wat willen ze nog meer?" „Voor de goede orde," zei Bubonovitch grinnikend, „wens ik even vast te stellen dat ik geen communist ben. Ik ben een rasechte anti-New Deal Republikein. Maar wat ik wilde stellen is dit: ik dacht dat vrijheid een van de dingen was waarvoor we vechten." „Hm," zei Jerry. „Ik geloof niet dat een van ons weet waarvoor we vechten behalve om Jappen te doden, de oorlog te 158
winnen en naar huis te gaan. Als we dat gedaan hebben, sturen die verdomde politici de zaak weer in de war." „En de sabelrammelaars beginnen de derde Wereldoorlog voor te bereiden," voegde Van der Bos eraan toe. „Ik denk niet dat ze de eerste tijd erg hard met hun sabels zullen rammelen," meende Corrie. „Net op tijd om onze kinderen te vangen voor de volgende oorlog," zei Jerry. Even heerste er een verlegen stilte. Jerry begreep plotseling hoe zijn onschuldige opmerking kon worden geïnterpreteerd. Hij bloosde. Corrie eveneens. Iedereen keek naar hen, wat het nog erger maakte. Eindelijk kon Van der Bos zijn lachen niet langer houden. Iedereen lachte mee - ook Corrie en Jerry. Sing Tai, die druk bezig was boven het vuur, deed de spanning nog afnemen door de befaamde kreet, die Rosetti hem geleerd had: „Eten geblazen!" Wild zwijn, korhoender, vruchten en noten vormden het menu. „We leven er goed van," merkte Davis op. „Het Ritz Hotel is er niks bij," zei Rosetti. „We hebben de keus in een enorme markt, en zonder distributiebonnen," zei Tarzan. „En zonder geld," vulde Rosetti aan. „Barst! Dit is het betere leven." „Is het je in je bol geslagen?" vroeg Bubonovitch. „Kom hier maar terug na de oorlog, sergeant," zei Van der Bos. „Dan zal ik je eens een ander Sumatra laten zien." Bubonovitch schudde zijn hoofd. „Als ik ooit terugkom in Brooklyn, blijf ik daar." „En ik in Texas," zei Davis. „Is Texas een mooie staat?" vroeg Corrie. „De mooiste staat van Amerika," verzekerde Davis haar. „Maar Jerry vertelde me dat Oklahoma de mooiste staat is." „Dat kleine Indiaanse reservaat?" vroeg Davis. „Ach, ga fietsen! Texas is haast vier keer zo groot. Er wordt meer katoen verbouwd dan in enige andere staat van Amerika. En er zijn meer koeien, schapen en muilezels. We hebben de grootste boerderij ter wereld." „En de grootste leugenaars," zei Douglas. „Als je werkelijk wilt weten wat de mooiste staat van Amerika is, zal ik het je vertellen. Dat is Californië. Kom na de oorlog maar naar San Fernando Valley, dan wil je nooit meer ergens ander wonen." „We hebben nog niets gehoord over de staat New York," merkte Jerry grinnikend op. „New Yorkers hoeven niet op te scheppen," zei Bubonovitch. „Die hebben geen last van minderwaardigheidscomplexen." 159
„Die zit!" zei Van der Bos. „En jouw staat, Tony?" vroeg Sarina. Rosetti dacht even na. „Nou," zei hij, „Illinois heeft de Publieke Vijand Nummer Een gehad." „Iedere Amerikaan," zei Tarzan, „woont in de mooiste stad in de mooiste provincie in de mooiste staat in het mooiste land ter wereld en ieder van hen gelooft het. En dat maakt Amerika een groot land en daardoor blijft het dat ook." „Goed gezegd," zei Davis. „Ik heb hetzelfde opgemerkt in jullie leger," vervolgde de Engelsman. „Elke soldaat dient in het beste onderdeel van het leger, en hij is bereid ervoor met je op de vuist te gaan. Die gevoelens maken een groot leger." „Nou," zei Jerry, „zo slecht hebben we het er niet afgebracht voor een natie van swingnozems en playboys. Ik geloof wel dat we de wereld verbaasd hebben doen staan." „In ieder geval hebben jullie Hitler en Tojo verbaasd doen staan. Als jullie niet waren gekomen, eerst met materiaal en later met manschappen, zou de oorlog nu al voorbij zijn, en Hitler en Tojo zouden hem hebben gewonnen. De wereld heeft een grote schuld aan jullie." „Ik ben benieuwd of ze hem ooit terug zullen betalen," vroeg Jerry zich af. „Waarschijnlijk niet," zei Tarzan. 28 Corrie zat met haar rug tegen de wand van de grot. Jerry kwam naast haar zitten. Sarina en Rosetti waren samen naar buiten gelopen, arm in arm. „Shrimp is volkomen schaamteloos geworden," zei Jerry. „Moet je weten dat hij vrouwen haatte. Ik geloof dat jij de eerste was die hij ooit om zich heen verdroeg. Hij is nu erg dol op je." „Je was zelf ook niet zo gek op ons," zei Corrie. „Nou ja, zie je, ik had nog nooit een Hollands meisje ontmoet." „Dat klinkt aardig. Je leert het wel. Maar vertel me niet dat de mooiste staat van Amerika niet de mooiste meisjes van de wereld heeft." „Er is maar één mooiste meisje ter wereld, en ze komt niet uit Oklahoma." Corrie lachte. „Je zit smoesjes te verkopen, jongetje." „Ik verkoop geen smoesjes, Corrie. Je weet hoe ik over je denk." „Ik kan geen gedachten lezen." 160
„Je bent het mooiste ding dat ooit in mijn leven is gekomen." „Vertel me niet dat je bezig bent me het hof te maken!" „Dat was wel de bedoeling," zei Jerry, „maar ik ben bang dat ik het er niet al te goed afbreng." Hij keek haar diep in de ogen. Het licht van de vlammen weerkaatste erin, maar daarachter brandde een ander licht, dat hij nog nooit eerder in de ogen van een vrouw had gezien. „God, wat ben je mooi!" riep hij uit. Corrie glimlachte. „Dat heb je al gezegd, maar toen noemde je me een ding. Ze zeggen dat je een voortreffelijke piloot bent, kapitein." Hij wist dat ze hem voor de gek hield, maar het kon hem niet schelen. Hij zag nog steeds dat licht in haar ogen. „Ik ben geen voortreffelijke piloot. Ik ben een voortreffelijke lafbek. Ik ben zo bang voor je dat ik vier kleine woordjes niet over mijn lippen kan krijgen." Corrie lachte, en probeerde niet hem te helpen. „Hoor eens!" gooide hij er plotseling uit, „hoe zou je het vinden om in Oklahoma te wonen?" „Dat zou ik heel leuk vinden," antwoordde ze. „Lieveling!" zei Jerry. „Ik moet je kussen. Ik moet je nu onmiddellijk kussen - als al die mensen er niet bij waren." „Dan gaan we naar buiten," zei Corrie. Sergeant Rosetti hield Sarina in zijn armen. Zijn mond bedekte de hare. Ze had haar armen om zijn hals geslagen en drukte hem stevig tegen zich aan. Corrie en Jerry, die van de vuurgloed in de donkere nacht kwamen, botsten bijna tegen hen op. Ze liepen een eindje weg. „Ik denk niet dat het normaal is dat sergeants hun kapiteins iets kunnen leren," zei Corrie, ,maar sergeant Rosetti is een heel ongewone sergeant." Hijgend duwde ze hem even later zachtjes van zich af. „Die vrouwenhaters!" fluisterde ze. Sergeant Bubonovitch zat bij het vuur voorin de grot. Hij had Shrimp en Sarina arm in arm naar buiten zien lopen, daarna waren Corrie en Jerry verdwenen. „Ik heb liefde nodig," zei Bubonovitoh, en probeerde vriendelijk te zijn tegen de kleine Keta. De kleine Keta beet hem. „Niemand houdt van me," zei de sergeant triest. Dag aan dag vocht het Vreemdelingenlegioen met de natuur. Sommigen waren vaak zo uitgeput dat als ze aan het eind van de dag hun kamp opsloegen, ze in slaap vielen zonder iets te eten. Ze waren zelfs te vermoeid om veel te praten. Maar niemand klaagde. Corrie en Sarina waren even flink als de mannen, die allemaal erg trots op hen waren. „Ze boffen dat ze niet zoveel mee hoeven te dragen," zei Bubonovitch. „Ze wegen samen net zoveel als ik alleen. Misschien 161
zou Shrimp er ook nog wel bij kunnen. Ik denk dat ik ze na de oorlog alle drie in dienst neem en een vlooientheater begin." „O, ja? Wat jij had moeten doen," zei Shrimp, „is bij de marine gaan. Dan had je in een schip rond kunnen rijden, koe!" „Varen, niet rijden," verbeterde Sarina hem, die voortdurend bezig was Shrimps Engels meer in overeenstemming te brengen met de taal die ze bij de kloosterzusters had geleerd, tot heimelijk vermaak van de anderen. Bubonovitch had eens tegen Jerry gezegd: 'De kleindochter van een koppensneller uit Borneo, die een Amerikaan Engels leert. Een mens is nooit te oud om te leren'. Sarina had geen poging gedaan Shrimps gevoelens te sparen. Ze verbeterde hem waar iedereen bij was, soms midden in een zin. En Shrimp protesteerde nooit. Hij grinnikte alleen maar en begon opnieuw. En het werd steeds beter. Douglas zei: „Wat liefde al niet tot stand kan brengen!" Ze naderden de Masoeraiberg, die vlak bij de plek lag waar ze moesten doorsteken naar de andere kant van de bergen, vanwaar ze naar de zee zouden gaan. Het was al een maand geleden sinds ze het kamp van de guerrilla's hadden verlaten, en ze hadden alleen maar met ontberingen te kampen gehad. Echt gevaar had hen niet bedreigd; ze hadden geen menselijk wezen gezien, buiten henzelf. En toen, als een donderslag bij heldere hemel, sloeg het noodlot toe. Tarzan werd gevangen genomen door de Jappen. Ze volgden een wildspoor, Tarzan een eindje vooruit, zoals gewoonlijk. Plotseling stuitte hij op een Japanse patrouille. Ze zaten kennelijk uit te rusten. Tarzan kwam dichterbij om te zien hoe sterk het detachement was. Hij had nog tijd genoeg om terug te keren en zijn makkers te waarschuwen. De kleine Keta zat op zijn schouder. Tarzan maande hem tot stilte. De aandacht van de man was gericht op de Jappen. Hij was zich niet bewust van het gevaar dat boven hem dreigde. Maar Keta wel en die begon te schreeuwen. De Jappen keken op. Het lichaam van een enorme python omklemde het lichaam van een man en bracht hem onmiddelijk in actie. Zijn mes flitste. De gewonde slang kronkelde van pijn en woede, en liet de tak los die hen droeg. Beiden vielen naar beneden aan de voeten van de Jappen. Keta vluchtte. De Jappen vielen op de slang aan met bajonetten en zwaarden en doodden hem snel. Tarzan was aan hun genade overgeleverd. Er waren er te veel. Een dozijn bajonetten was op hem gericht, slechts een paar centimeter boven hem, terwijl hij hulpeloos op zijn rug lag. Ze namen zijn pijl en boog af en zijn mes. Een officier kwam 162
dichterbij en schopte hem in zijn zij. „Sta op!" beval hij in het Engels. Hij was autowasser geweest in Culver City. Hij was klein en had o-benen. Hij had vooruitstekende tanden en droeg een hoorngerande bril. Hij had zo uit een spotprent kunnen stappen. Zijn mannen hadden hem 'Walvis' gedoopt, vanwege zijn omvang. Hij was een meter vijfenzestig lang op zijn sandalen. „Wie ben je?" vroeg de officier. „Kolonel John Clayton, Royal Air Force." „Je bent een Amerikaan," zei de Jap. Tarzan gaf geen antwoord. „Wat doe je hier?" was zijn volgende vraag. „Ik heb alles verteld wat ik verplicht ben te zeggen." „Dat zullen we nog eens zien." Hij wendde zich tot een sergeant en gaf een paar bevelen in het Japans. De sergeant formeerde het detachement half voor en half achter zijn gevangene, en ze zetten zich in beweging, in dezelfde richting waarin het Vreemdelingenlegioen ging. Aan de sporen zag Tarzan dat ze omgekeerd waren bij het punt waar ze halt hadden gehouden. Hij nam aan dat hun opdracht, wat die ook geweest mocht zijn, uitgevoerd was, en dat ze terugkeerden naar het kamp. De kleine Keta vloog door de bomen tot hij het Vreemdelingenlegioen zag. Daar liet hij zich vallen en sprong op Shrimps schouder. Hij sloeg zijn beide armpjes om de hals van de man en schreeuwde en brabbelde in zijn oor. „Er moet iets met Tarzan gebeurd zijn," zei Jerry. „Keta probeert het ons aan het verstand te brengen. Hij zou Tarzan nooit alleen laten als alles in orde was." „Mag ik vooruitlopen en even gaan kijken, kapitein?" vroeg Rosetti. „Ik kan vlugger vooruit dan jullie." „Ja. Ga maar. Wij volgen wel." Shrimp ging er op een drafje vandoor. Keta leek tevreden, dus hij was ervan overtuigd dat Jerry gelijk had. Tarzan verkeerde in moeilijkheden. Even later hoorde Shrimp stemmen en het gekletter van wapens. De Jappen, die geen gevaar vreesden, liepen achteloos verder. Even later, boven de kleine mannetjes uit, zag hij het hoofd en de schouders van Tarzan. Tarzan gevangen door de Jappen! Het was ongelooflijk. Shrimps hart zonk in zijn schoenen - dat hart, dat nog zo kort geleden vervuld was van haat tegen de Engelsen. Het nieuws waarmee Rosetti terugkwam deed iedereen schrikken. Het verlies van de god van de jungle zou een zware slag zijn voor het kleine groepje, maar ze dachten in de eerste plaats aan Tarzans veiligheid. Hij had bij iedereen niet alleen respect en bewondering weten op te wekken, maar ook vriendschap en sympathie. Dat kwam omdat, zoals Shrimp eens tegen Bubonovitch had gezegd, 'die vent fideel was'. 163
„Hoeveel Jappen zijn er, Rosetti?" vroeg Jerry. „Een stuk of twintig, kapitein. Wij zijn met ons negenen, dus dat is meer dan genoeg." „Reken maar," zei Bubonovitch. „Kom, dan gaan we hem halen." „We kunnen ze hier op dit smalle pad niet van achteren aanvallen zonder Tarzan in gevaar te brengen. We zullen ze moeten volgen tot we een betere plek vinden om aan te vallen," zei Jerry. Het pad kwam uit het oerwoud te voorschijn aan de rand van een smal ravijn. Beneden zich zag Tarzan een - blijkbaar tijdelijk kamp liggen. Een halfdozijn Jappen bewaakte de voorraden en een aantal lastdieren. De voorraden lagen her en der verspreid. Een deel, waarschijnlijk voedsel dat snel bedierf, lag onder een tentzeil. Er stonden geen afdakjes. Uit het voorkomen van het kamp leidde Tarzan af dat de officier inefficiënt was. Hoe inefficiënter het kamp geleid werd, hoe makkelijker hij zou kunnen ontvluchten. Tweede luitenant Kenzo Kenako snauwde een paar bevelen tegen een sergeant, en de sergeant bond de polsen van de gevangene vast achter zijn rug. De luitenant kon dan wel inefficiënt zijn, de sergeant was het beslist niet. Hij bond Tarzans polsen zo stevig vast en met zoveel knopen en windsels, dat zelfs de spieren van de god van de jungle ze niet los konden krijgen. Op dezelfde wijze bond de sergeant de enkels van de gevangene. Toen duwde hij hem en liet hem struikelen, zodat Tarzan met een smak op de grond viel. Een paard werd voorgeleid en het zadel vastgemaakt. Een touw werd aan het zadel vastgebonden, daarna werd het andere eind aan Tarzans voeten bevestigd. Luitenant Keneko kwam naderbij en keek op hem neer. Hij glimlachte welwillend. „Ik zou het naar vinden als het paard met zweepslagen tot een galop werd aangezet," zei hij. „Het zou me pijn doen, maar het zou jou nog meer pijn doen." Een officier met een zweep was op het paard gesprongen en had de teugels gepakt. De andere soldaten stonden er grinnikend omheen. Ze stonden op het punt iets te aanschouwen dat hun sadistische natuur genoegen deed. „Als je mijn vragen beantwoordt," vervolgde Kaneko, „krijgt het paard geen zweepslag en wordt de lijn losgemaakt. Met z'n hoevelen zijn jullie en waar zijn de anderen?" Tarzan zweeg. Kaneko glimlachte niet langer. Zijn gezicht vertrok van woede, of misschien simuleerde hij alleen maar een woede-aanval, om zijn slachtoffer angst aan te jagen. Hij deed een stap naderbij en schopte Tarzan. „Je weigert te antwoorden?" vroeg hij. 164
Tarzan beantwoordde de blik van de Japanner. Zijn gezicht bleef uitdrukkingsloos, zelfs de minachting die hij koesterde voor deze groteske karikatuur van een man lag er niet op te lezen. Kaneko wendde zijn blik een ietsje af. Iets in die ogen beangstigde hem, en dat maakte hem eerst recht woedend. Hij snauwde een bevel naar de man op het paard. De man leunde naar voren en hief zijn zweep op. Een geweerschot knalde. Het paard steigerde en viel naar achteren. Weer een schot. Tweede luitenant Kenzo Kaneko schreeuwde en viel op zijn gezicht. Nu volgde een salvo van schoten. De soldaten vielen de een na de ander op de grond. Zij die de kans kregen, vluchtten volkomen gedemoraliseerd het bos in, toen negen mannen met geweren het pad op sprongen. Een gewonde Jap richtte zich op zijn elleboog op en schoot op hen. Corrie schoot hem dood. Toen bewogen Rosetti en Sarina zich tussen hen door en waren er geen gewonde Jappen meer. Jerry sneed Tarzans touwen door. „Jullie kwamen precies op tijd," zei Tarzan. „Wat zullen we nu doen?" vroeg Jerry aan Tarzan. „We moeten proberen de rest te pakken te krijgen. Het is kennelijk een onderdeel van een grotere strijdmacht. Als een van die kerels de kans krijgt terug te keren, zullen ze net zo lang naar ons zoeken tot ze ons gevonden hebben." „Heb je enig idee hoeveel er waren?" „Vijf- of zesentwintig. Hoeveel hebben we er gedood?" „Zestien," zei Rosetti. „Ik heb ze net geteld." Tarzan raapte een geweer op en nam de munitie van een van de dode Jappen. „We zullen teruggaan naar de rand van het dal. Ik ga vooruit door de bomen en zal proberen hun de pas af te snijden. Jullie gaan langs de rand, tot je de kans krijgt op ze te vuren." Iets meer dan een halve kilometer onder het kamp haalde Tarzan de overlevenden in. Het waren er tien. Een sergeant had ze verzameld en probeerde ze kennelijk weer in de strijd te gooien. Toen ze niet al te enthousiast rechtsomkeert maakten, schoot Tarzan de sergeant neer. Een soldaat holde het dal in. Tarzan vuurde weer en de man viel. Nu hadden de anderen zich gerealiseerd dat de schoten van verderop in het dal kwamen. Ze zochten beschutting. Tarzan vuurde op zo'n manier, dat ze zijn positie niet te weten kwamen. Het Vreemdelingenlegioen hoorde de twee schoten en wist dat Tarzan contact had met de vijand. Ze bewogen zich door de bomen aan de rand van het dal. Jerry liep voorop. Even later zag hij een Jap, die beschutting had gezocht achter een omgevallen boom. Toen zag hij er nog een en nog een. Hij wees de 165
anderen erop en het vuren begon. Tarzan begon nu ook weer te schieten. De Jappen, die aan beide kanten in het nauwe dal waren ingesloten, zonder leider, zonder voldoende intelligentie of initiatief om iets anders te doen, bliezen zichzelf op met hun eigen handgranaten. „Ze werken verdomd goed mee," merkte Douglas op. ,,Aardige kleine kereltjes," zei Davis. „Ze proberen ons munitie te besparen." „Ik ga erheen om ze een handje te helpen," zei Rosetti, „als er soms nog een in leven mocht zijn." Hij rolde en gleed naar beneden langs de steile helling. Sarina was vlak achter hem. „Daar gaat de ideale levensgezellin," zei Bubonovitch. 29 Zes weken later arriveerde het Vreemdelingenlegioen aan de kust van Moekemoeko. Het waren zes inspannende weken geweest, met vele ontberingen en gevaren. Voorposten van Jappen in een steeds toenemend aantal hadden vele lange omwegen noodzakelijk gemaakt. Er stond Japans afweergeschut ongeveer een kilometer verder langs de kust. Tussen hen en het afweergeschut lag een inlands dorp. In dit dorp hoopte Sarina vrienden te vinden die hen aan een boot en proviand konden helpen. „Als ik een sarong had," zei ze, „kon ik overdag zo het dorp binnenwandelen, zelfs als de Jappen er waren. Maar deze kleren zouden achterdocht wekken. Ik zal het er maar op wagen en als het donker is naar binnen sluipen." „Misschien kan ik een sarong voor je bemachtigen," zei Tarzan. „Wil je het dorp ingaan?" vroeg Sarina. „Vanavond," antwoordde Tarzan. „Je kunt waarschijnlijk wel sarongs vinden die vandaag zijn gewassen en te drogen hangen." Toen het donker was, ging Tarzan op weg. Hij bewoog zich geruisloos door de drukkende, vochtige equatoriale nacht. In het kamp dat hij had verlaten, dat geen kamp was maar een schuilplaats, fluisterden de anderen met elkaar. De hitte en de vochtigheid en het voortdurend loerende gevaar bedrukten hen. In de bergen hadden ze hun lot al beklagenswaardig gevonden, nu dachten ze met heimwee aan de betrekkelijke koelte van de hoger gelegen gebieden. „Ik ben zolang in de bergen geweest," zei Corrie, „dat ik haast 166
was vergeten hoe afschuwelijk het klimaat aan de kust kan zijn." „Het is nogal rottig," was Van der Bos het met haar eens. „Hollanders moeten wel masochisten zijn," zei Bubonovitch, „om een Turks bad te willen koloniseren." „Nee," zei Van der Bos. „Winstbejag. Dit is een rijk deel van de wereld." „Het kan mij gestolen worden," zei Rosetti. „Ik wil er niks mee te maken hebben." „We wilden dat de rest van de wereld er ook zo over dacht," zei Van der Bos. Tarzan slingerde zich in een boom die over het dorp uitkeek. De volle maan scheen op de open plekken. De bewerkte inlandse huizen wierpen donkere schaduwen. Inlanders zaten gehurkt in het maanlicht, rokend en pratend. Drie sarongs hingen slap over een stok te drogen. Tarzan wachtte tot de mensen naar binnen zouden gaan. Na een tijdje verscheen er aan de westkant een man in de kampong. In het heldere maanlicht kon Tarzan hem duidelijk zien. Hij was een Japans officier, de bevelhebber van de batterij verderop aan de kust. Toen de inboorlingen hem zagen, stonden ze op en maakten een buiging. Hij kwam arrogant aangestapt en sprak een paar woorden tegen een jonge vrouw. Gedwee stond ze op en volgde hem het huis in, dat hij voor eigen gebruik had gevorderd. Toen hij hun de rug had toegekeerd, maakten de inlanders obscene gebaren en trokken rare gezichten tegen hem. Tarzan was tevreden. Wat hij had gezien, overtuigde hem ervan dat de inlanders vriendelijk gestemd zouden zijn tegen elke vijand van de Jappen. Na een tijdje gingen de bewoners hun huizen binnen en stilte daalde neer over het dorp. Tarzan liet zich op de grond vallen en sloop voorzichtig naar voren in de schaduw van een huis. Hij kwam zo dicht mogelijk bij de sarongs, zonder in het heldere maanlicht te hoeven treden. Even bleef hij staan luisteren, dan liep hij snel naar de stok met sarongs en haalde er een af. Hij was bijna weer in de schaduw teruggekeerd toen een vrouw om de hoek van een huis te voorschijn kwam. Ze stonden tegen over elkaar in het maanlicht. De vrouw opende verschrikt haar mond om te schreeuwen. Tarzan greep haar beet en legde zijn hand over haar mond. Hij trok haar mee naar de schaduw. „Stil!" beval hij haar in het Hollands, „dan zal ik je geen kwaad doen." Hij hoopte maar dat ze Hollands verstond. Dat deed ze. „Wie ben je?" vroeg ze. „Een vriend," antwoordde hij. 167
„Vrienden stelen niet van ons," zei ze. „Ik leen alleen maar deze sarong. We geven hem weer terug. Wil je de Jap niets vertellen? Hij is mijn vijand ook." „Ik zal het niet vertellen. We vertellen nooit iets." „Mooi," zei Tarzan. „Morgen krijg je de sarong terug." Hij draaide zich om en verdween in de schaduw. De vrouw schudde haar hoofd en klom de ladder op naar haar huis. Ze vertelde haar familie over het avontuur dat ze had beleefd. „Die sarong zie je nooit meer terug," zei iemand. „De sarong kan me niet schelen," antwoordde ze. „Die was niet van mij. Maar ik zou die wilde man graag terugzien. Hij was erg mooi." De volgende ochtend ging Sarina naar het dorp. De eerste vrouw die ze tegenkwam herkende haar, en spoedig was ze omringd door oude vrienden. Waarschuwend zei ze dat ze weg moesten gaan, uit angst dat er Jappen in het dorp waren, die aan de begroetingen zouden merken dat ze een nieuw-aangekomene was en de zaak eens zouden gaan onderzoeken. En dat wilde Sarina niet. De dorpelingen begrepen het en wijdden zich weer aan hun dagelijkse bezigheden. Sarina zocht Alauddin Shah, het dorpshoofd op. Hij leek blij haar te zien en stelde haar vele vragen. Op de meesten daarvan ontweek ze een antwoord, tot ze zou weten wat zijn relaties waren met de Jappen. Ze begreep al spoedig dat hij hen haatte. Alauddin Shah was een trotse oude man, uit een geslacht van kamponghoofden. De Jappen hadden hem geslagen en geschopt, en hem gedwongen zelfs voor de soldaten diep te buigen. Gerustgesteld vertelde Sarina haar verhaal, legde uit wat zij en haar vrienden nodig hadden en riep zijn hulp in. „Het zal een gevaarlijke tocht zijn," zei hij. „Er zijn veel vijandelijke schepen in deze wateren en het is een heel eind naar Australië. Maar als jij en je vrienden het willen riskeren, zal ik je helpen. Een paar kilometer naar het zuiden ligt een grote prauw verborgen in de rivier. We zullen genoeg proviand voor jullie bijeen brengen, maar het zal tijd kosten. We worden niet geregeld bewaakt, omdat we de Jappen geen last hebben veroorzaakt. Maar ze lopen bijna iedere dag de kampong in en uit. Eén officier slaapt hier iedere nacht. We moeten alles met de grootste omzichtigheid doen." „Als u iedere dag iets achterlaat in een huis aan de rand van de kampong, zullen wij het 's nachts komen halen en naar de prauw brengen," zei Sarina. „Dan loopt u geen risico als u betrapt wordt. U kunt heel verbaasd doen als u ontdekt dat iemand 's nachts het dorp is binnengedrongen en het voedsel heeft gestolen." 168
Alauddin Shah glimlachte. „Je bent een echte dochter van Grote Jan," zei hij. Een maand ging voorbij, een maand waarin ze ternauwernood aan de aandacht van de Jappen wisten te ontsnappen, een maand van opgekropte zenuwen. Maar eindelijk was de prauw bevoorraad. Nu wachtten ze op een maanloze nacht en een gunstige wind. Prikkeldraad en obstakels aan de mond van de rivier waren intact gelaten tot de prauw gereed was. Nu moesten ze verwijderd worden - een gevaarlijk karweitje in water dat krioelt van krokodillen. Maar eindelijk was ook dat gebeurd. Eindelijk was het dan zover - N-Nacht noemden ze het. Het getij was goed. Er was geen maan. Er stond een stevige landbries, die zeewaarts waaide. Langzaam roeiden ze de prauw naar zee met een lange stok. Het grote driehoekige zeil werd gehesen. In de luwte van de kust vingen ze weinig wind, maar verderop werd het een stevige bries en de prauw begon vaart te krijgen. Hoewel de maan niet scheen, was het toch een heldere nacht. Ze zetten koers naar het zuiden en richtten zich op het Zuiderkruis. Ze hadden een primitief log vervaardigd, en ze probeerden hun snelheid te schatten. Sarina vermoedde twaalf knopen. Ze was er niet ver naast. „Als deze wind aanhoudt," zei ze, „zijn we vóór twee uur morgenochtend voorbij de zuidelijke punt van de Nassau-eilanden. Dan volgen we een zuidwestelijke koers. Ik wil uit de kust van Sumatra en Java zijn voor we naar het zuidoosten, naar Australië, koersen. Op deze manier maken we een grote bocht om Engano heen. Dan hebben we alleen de Kokos-eilanden nog, wat land betreft. Ik weet niet of de Jappen iets op de Kokos hebben." „Zijn dat dezelfde als de Keeling-eilanden?" vroeg Jerry. „Ja, maar mijn vader noemde ze altijd de Kokos-eilanden, omdat hij zei dat Keeling een 'verdomde Engelsman' was." Ze lachte, en Tarzan lachte eveneens. „Niemand houdt van de Engelsen," zei hij. „Maar ik weet niet zeker of Keeling wel een Engelsman was." „Ik zie een licht op twee uur," verkondigde Davis. „Waarschijnlijk Nassau," zei Sarina. „Laten we het hopen, anders is het 't licht van een schip, en met schepen willen we zo min mogelijk te maken hebben." „Ik geloof niet dat hun schepen lichten hebben," zei Jerry. „Er zijn hier veel te veel geallieerde duikboten." 's Morgens voeren ze op een lege oceaan - een grote ronde bak met woelig grauw water. De wind stak op en er kwamen hoge 169
golven. Sergeant-majoor Rosetti was misselijk. Tussen twee hikken door merkte hij op: „Ik heb een achterlijke neef - die is bij de marine gegaan." Na een tijdje zei hij: „Het zal nu niet lang meer duren. Deze kist kan niet veel meer hebben en het kan mij niet gauw genoeg komen. Dit is de eerste keer in mijn leven dat ik echt dood wil." Hij leunde overboord en kokhalsde. „Kom, wees een beetje vrolijker, Shrimp," zei Bubonovitch. „Het duurt niet lang meer voor we in Australië landen - een maand of zo." „Barst!" kreunde Rosetti. „Je komt gauw genoeg over je misselijkheid heen, Tony," zei Sarina. „Sommige admiraals worden nog altijd zeeziek als ze voor het eerst aan boord gaan na landdienst," zei Tarzan. „Ik wil helemaal geen admiraal zijn. Ik teken voor de luchtmacht en wat krijg ik? Drie maanden lang heb ik voor zandhaas gespeeld en nou ben ik een jantje. Barst!" Weer leunde hij overboord. „Arme Tony," zei Sarina. De dagen gingen voorbij. De wind draaide naar het zuidoosten. De zuidoostelijke passaatwind, die tien maanden lang zou blijven waaien, was begonnen. Sarina laveerde langzaam, een lang eind naar stuurboord, een lang eind naar bakboord. Ze kwamen heel langzaam vooruit, maar het geluk liet hen niet in de steek. Ze waren nu al een eind voorbij de Keeling-eilanden, en er was geen vijandelijk schip in zicht. Douglas, wiens beurt het was geweest om op de uitkijk te staan, kwam naar achteren. „Het is maar een hele hoop water," zei hij. „Als je eroverheen vliegt, is de Stille Zuidzee ontzettend groot, maar als je hier vaart lijkt het wel of er in de wereld niets anders is dan water. En dit is nog pas de Indische Oceaan, dat is maar een druppel vergeleken bij de Stille Zuidzee. Je voelt je zo niétig en onbetekenend." „Er is heel wat water in de wereld," stemde Van der Bos in. „Driekwart van het oppervlak van de aarde is water," zei Corrie. „En de Stille Zuidzee heeft een groter oppervlak dan al het land op de aarde bij elkaar," wist Jerry. „Als het van mij was," zei Rosetti, „zou ik de hele bliksemse troep inruilen voor een ouwe straathoek in Chi." „Wat me niet bevalt," zei Douglas, „is het totale gebrek aan natuurschoon. Neem Califarnië nou ..." „Daar gaat-ie weer," spotte Bubonovitch. „Toch zit er wat in," gaf Davis toe. „Ik zou er wat voor geven om één klein miezerig koetje in het hart van Texas te zijn." 170
„Ik neem genoegen met land, wat voor land dan ook, op het ogenblik," zei Rosetti. „Zelfs Brooklyn zou al gaan. Misschien zou ik me daar zelfs wel vestigen. Ik heb genoeg van dat rondreizen." „Reizen verruimt de geest, Shrimp," zei Bubonovitch. „Kijk maar eens wat het voor jou heeft gedaan. Je vindt een Engelsman aardig, je houdt van een meisje, en je hebt redelijk verstaanbaar Engels leren spreken, dank zij Sarina." „De laatste tijd is mijn geest anders niet veel verruimd," protesteerde Shrimp. „We hebben al wekenlang niets anders gezien dan water. Ik zou wel es wat anders willen zien." „Rook op elf uur!" riep Jerry, die op de uitkijk stond. Sarina glimlachte. De methode van de vliegers om de richting aan te geven amuseerde haar altijd, maar ze moest toegeven dat het praktisch was. Iedereen keek in de aangegeven richting, waar even boven de horizon een kleine zwarte vlek zichtbaar was. „Misschien zie je nu wat anders dan water, Shrimp," zei Davis. „Je wens is snel vervuld." „Dat moet een schip zijn," riep Jerry. „Ik geloof dat we er maar beter rap vandoor kunnen gaan." „Naar vijf uur?" vroeg Sarina. „Correct - en pronto," zei Jerry. Ze draaiden bij en zeilden voor de wind in noordwestelijke richting. Aller ogen waren op het dreigende zwarte vlekje gericht. „Misschien is het wel een Engels schip," opperde Corrie hoopvol. „Misschien," zei Tak, „maar we mogen geen enkel risico nemen. Het kunnen net zo goed Jappen zijn." Lange tijd leek er geen enkele verandering te komen in het uiterlijk van de vlek waar ze allemaal zo angstig naar tuurden. Toen ontdekten Tarzans scherpe ogen de omtrek van een schip dat boven de horizon uitrees. Aandachtig keek hij een paar minuten. „Het snijdt onze koers," zei hij. „Het zal ons van achteren passeren, maar ze moeten ons zien." „Als het een Jap is," zei Sarina, „zijn ze op weg naar Sumatra of Java. Onze enige kans is deze koers te houden en te bidden te bidden om wind, steeds meer wind. Als het een van die kleine Japanse koopvaardijschepen is, kunnen we ze te vlug af zijn als de wind opsteekt. Of als we maar op een afstand kunnen blijven tot het donker wordt, dan kunnen we wel ontsnappen." Het leek wel of de prauw nog nooit zo langzaam vooruit was gekomen. Gespannen keken ze naar de steeds dichterbij komende dreiging. „Het is net een nachtmerrie," zei Corrie, „waarin iets 171
afschuwelijks je achtervolgt en je je niet kunt bewegen. En de wind gaat liggen." „Jullie bidden niet hard genoeg," zei Rosetti. „Het enige dat ik me nog kan herinneren," zei Davis, „is 'Ik ga slapen, ik ben moe' en zelfs dat ken ik niet helemaal." Een plotselinge windvlaag deed het zeil opbollen en de prauw kwam aanzienlijk sneller vooruit. „Iemand heeft raak geschoten," zei Douglas. Maar het vreemde schip kwam steeds dichterbij. „Ze zijn van koers veranderd," zei Tarzan. „Ze stevenen recht op ons af." Even later vervolgde hij: „Ik kan de vlag zien. Het is een Jap, hoor." „Ik had netjes naar de kerk moeten gaan, zoals mama wilde," zei Davis. „Dan had ik een paar goeie gebedjes kunnen leren. Maar al kan ik dan niet zo best bidden," zei hij even later, terwijl hij zijn geweer oppakte, „ik kan wel goed schieten." „We kunnen allemaal goed schieten," zei Jerry, „maar we kunnen geen schip doen zinken met de wapens die we hebben." „Het is een klein, bewapend koopvaardijschip," verklaarde Tarzan. „Het heeft waarschijnlijk 20 mm afweergeschut en .30 kaliber machinegeweren." „Ik vrees dat ze beter bewapend zijn dan wij," veronderstelde Bubononvitch met een wrang lachje. „Het bereik van de 20s is niet meer dan 1200 meter," zei Jerry. „Deze proppenschieters reiken verder. We moeten een paar Jappen overhoop kunnen schieten voor ze ons de grond inboren - dat wil zeggen, als jullie willen vechten." Hij keek om zich heen. „We kunnen ons overgeven of we kunnen vechten. Wat vinden jullie?" „Ik ben voor vechten," zei Rosetti. „Denk er goed over na," waarschuwde Jerry. „Als we vechten, gaan we er allemaal aan." „Ik ben niet van plan me nog eens door die gele stinkerds te laten trappen en slaan," zei Bubonovitch. „Als jullie niet willen vechten, zal ik het ook niet doen, maar ik laat me niet levend gevangen nemen." „Ik ook niet," zei Corrie. „Hoe denk jij erover, Jerry?" „Vechten natuurlijk." Hij keek naar Tarzan. „En jij, kolonel?" Tarzan glimlachte. „Wat denk je, kapitein?" „Heeft iemand bezwaar tegen vechten inplaats van ons over te geven?" Niemand zei iets. „Dan kunnen we beter onze geweren inspecteren en ze laden. En mag ik dan tot besluit zeggen dat ik het erg prettig vond jullie te hebben leren kennen?" „Dat klink wel erg definitief," zei Corrie, „zelfs al bedoel je het als een grap." 172
„Ik vrees dat het dat is - definitief, en geen grap." Het koopvaardijschip kwam nu rap naderbij, want na die ene windvlaag was de wind weer zo afgezakt dat het zeil niet eens meer bol stond. „We hebben een heel lange tijd enorm geluk gehad," zei Tak. „Volgens de kansberekening wordt het tijd dat er een eind komt aan dat geluk." Een rode straal was zichtbaar aan boord van de Jap, gevolgd door een rookwolkje. Even later viel er een granaat voor hen in het water. „Vrouwe Fortuna maakt zich gereed om te vertrekken," zei Rosetti. 30 „Mooie artillerie," zei Bubonovitch. „Die stommerd kent niet eens de draagwijdte van zijn geweer." „Ik denk dat zijn vingers jeuken," merkte Douglas op. „Ik betwijfel of de kleine gele admiralen hun beste schutters op koopvaardijschepen zetten," zei Jerry. „Misschien blijft het geluk ons toch nog gunstig gezind." De prauw kwam nauwelijks meer vooruit. Hij danste op de golven. De voorsteven van het naderende schip ploegde door de diepblauwe oceaan en gooide wit schuimend water omhoog, zoals het strijkbord van een ploeg het rijke leem van een veld omhoogwerkt. Weer vuurde de Jap. De granaat viel naast hen, maar op kortere afstand. Jerry en Corrie zaten vlak naast elkaar. Een van zijn handen bedekte de hare. „Ik denk dat Van Prins gelijk had," zei Jerry. „Hij zei dat we gek waren. Ik had je niet mogen meenemen, lieveling." „Ik had het niet anders gewild," zei Corrie. „Al die tijd die we nu bij elkaar zijn geweest, zouden we niet hebben gehad als ik niet was meegegaan. Ik heb nooit de kans gehad om te zeggen: 'In voor- en tegenspoed', maar het is altijd in mijn hart geweest." Hij boog zich tot haar over. „Neem jij, Corrie, deze man als je wettige echtgenoot?" „Ja," zei Corrie zachtjes. „Neem jij, Jerry, deze vrouw tot je wettige echtgenote, om lief te hebben en te beschermen tot de dood ons scheidt?" „Ja," zei Jerry hees. Hij schoof zijn zegelring van zijn vinger en aan de vinger van Corrie. „Met deze ring huw ik u, en schenk u al mijn aardse goederen." Daarna kuste hij haar. 173
„Ik geloof," zei Corrie, „dat wat de plechtigheid betreft ons geheugen ons enigszins in de steek liet, maar over het geheel genomen was het tooh wel goed. En ik voel me heel erg getrouwd, lieveling." Een granaat viel vlak bij hen in het water. Het water spatte hoog op en iedereen werd doornat. Corrie en Jerry merkten het niet. „Mijn vrouw," zei Jerry. „Zo jong, zo mooi." „Vrouw!" herhaalde Corrie. „Ze komen dichterbij!" kondigde Rosetti aan. De vin van een haai gleed door het water tussen de prauw en de Jap. De kleine Keta keek ernaar, gelukkig onbewust van het gevaar dat het belichaamde. Tarzan richtte zijn geweer en vuurde naar de gestalten die over de reling van de Jap hingen. De anderen volgden zijn voorbeeld en even later vuurden tien geweren erop los. Zo niets anders, dan slaagden ze er toch in het dek van toeschouwers te zuiveren en verwarring te zaaien aan boord van het koopvaardijschip. Ja, ze bereikten nog iets: ze spoorden de schutters aan tot een enorme activiteit. De granaten vielen links en rechts in zee. „Als ze genoeg munitie hebben," zei Rosetti, „raken ze ons straks nog bij louter toeval. Barst! Wat een rotschutters!" Eindelijk kwam het dan toch - ze wisten dat het zou gebeuren - de voltreffer. Jerry zag dat de helft van het lichaam van Sing Tai de lucht in werd geslingerd. Tak van der Bos' rechterbeen werd afgescheurd. Het hele groepje werd de Oceaan in geslingerd. De Jap kwam naderbij en richtte de machinegeweren op hen, terwijl ze in het rond zwommen of zich aan stukken wrakhout vastklemden. Schieten kon ze nog steeds niet, maar het Vreemdelingenlegioen wist dat dit het einde betekende - dat tenslotte een paar van die honderden fluitende kogels hen allen zou treffen. Bubonovitch en Douglas hielden Van der Bos omhoog, die was flauwgevallen. Jerry probeerde tussen Corrie en de machinegeweren te blijven. Plotseling werd Van der Bos naar beneden getrokken. Een van Bubonovitch's voeten raakten iets stevigs dat zich onder hen bewoog. „God!" gilde hij. ,Een haai heeft Tak te pakken." De kogels ploften rondom hen in het water. Tarzan, die een eindje weg was geslingerd door de voltreffer, zwom in de richting van Bubonovitch en Douglas, toen hij de waarschuwing hoorde. Hij dook snel onder de oppervlakte en trok zijn mes. Met een paar stevige, snelle slagen was hij vlak bij de haai. Met een krachtige ruk sneed hij de buik van de enorme vis open. Het dier liet Van der Bos los en keerde zich tegen Tarzan. De man vermeed de kaken en sloeg opnieuw toe met zijn mes, en nog een keer. 174
Het water zag rood van het bloed toen een andere haai kwam aangezwommen en zijn kameraad aanviel. De eerste haai zwom halfverdoofd weg, terwijl de ander aan hem rukte en trok. Éven waren de overlevenden althans aan één bedreiging ontkomen, maar de kogels bleven hun om de oren fluiten. Met behulp van Tarzan hesen Bubonovitch en Douglas Van der Bos op een groot stuk wrakhout. Tarzan scheurde een reep van het restant van Taks broek, en terwijl hij en Douglas Tak vasthielden, legde Douglas een schroefverband aan. Tak ademde nog wel, maar gelukkig was hij bewusteloos. Bubonovitch schudde zijn hoofd. „Hij heeft geen schijn van kans," zei hij. „Maar wij ook niet." „De haaien hebben een goeie dag vandaag," zei Douglas. Ze keken allemaal naar het Japanse schip. Het dek stond weer vol met kleine mannetjes met o-benen. Sommigen schoten met pistolen naar de mensen in het water. Keta, die op een stuk wrakhout zat, schold en dreigde. Plotseling klonk er een verschrikkelijke ontploffing. Een grote waaiervormige vlam schoot meters de lucht in, midden in de koopvaardijboot, en een rookkolom steeg nog meters hoger. Een tweede explosie volgde, en het schip brak in tweeën. De twee helften zonken bijna onmiddellijk. Slechts een paar verbrande en schreeuwende wezens spartelden nog in de kokende olie. Even keken de overlevenden van de prauw verbijsterd toe. De stilte werd verbroken door Rosetti. „Ik wist wel dat Ze mij zou horen," zei hij. „Ze heeft me nog niet één keer in de steek gelaten." „Nou, Ze mag wel een wonder laten geschieden om ons midden uit de Indische Oceaan te vissen voor we verdronken zijn of de haaien ons te pakken hebben," zei Jerry. „Bidden, Shrimp!" opperde Bubonovitch. „Denk maar niet dat ik dat niet doe, man," zei Rosetti. „Kijk! Kijk!" schreeuwde Corrie en wees met haar arm. Driehonderd meter achter de kokende olie kwam een onderzeeboot boven water. De Engelse vlag was aan beide kanten van de commandotoren geschilderd. „Daar is je wonder, kapitein," zei Rosetti. „Ze heeft me nog nooit in de steek gelaten. Ik bedoel, als het er echt op aan kwam." „Hoe denk je nu over de Engelsen, sergeant?" vroeg Tarzan glimlachend. „Ik hou van ze," verklaarde Rosetti. De onderzeeër voer om de brandende olie heen en kwam naast het wrak van de prauw te liggen. Uit het luik kwamen mannen te voorschijn, die de schipbreukelingen aan boord hielpen. Tar175
zan en Bubonovitch reikten eerst Van der Bos aan. Hij stierf toen ze hem zachtjes op het dek legden. Corrie en Sarina volgden, daarna de mannen. De commandant van het schip, Bolton, keek verbijsterd toe. Corrie knielde naast het lichaam van Van der Bos en probeerde haar tranen te bedwingen. Jerry knielde naast haar. „Arme Tak," zei ze. Ze namen hem niet mee naar beneden. Hij werd in zee begraven, de commandant las de grafdienst voor. Daarna gingen ze allemaal naar beneden, waar ze droge kleren en warme koffie kregen, en even later leek het verdriet al wat minder, want ze waren allemaal jong en hadden allemaal veel van de dood gezien. Nadat Bolton hun verhaal had gehoord, zei hij: „Nou, jullie hebben van het begin af aan geluk gehad, maar dat ik hier net terechtkwam toen je me nodig had, is een wonder." „Het is geen geluk geweest," zei Rosetti. „Het is de Heilige Maria, Moeder van Jezus geweest van het begin tot het eind, inclusief het wonder." „Ik geloof het graag," zei Bolton, „want normaal gesproken hoorde niemand van jullie nog in leven te zijn. Alleen een goddelijke kracht heeft jullie kunnen beschermen. Die heeft er zelfs voor gezorgd dat ik mijn laatste twee visjes bewaarde voor die Jap. Jullie hoorden werkelijk allemaal dood te zijn." „Maria heeft zeker geholpen toen de nood het hoogst was," zei Jerry. „Maar als Tarzan niet voortdurend erbij was geweest, en Haar plaats had ingenomen, zouden we er al maanden geleden zijn geweest." „Nou," zei Bolton, „ik geloof dat je nu niet langer een beroep hoeft te doen op Maria of Tarzan. Ik heb bevel om naar Sydney te varen, en het zal niet lang meer duren of jullie zitten in het Ushers Hotel met een lekkere biefstuk voor je neus." „En een glas lauw bier," voegde Bubonovitch eraan toe. Later op de avond kwamen Jerry en Rosetti naar de kapitein toe. „Kapitein," vroeg de eerste, „mag u een huwelijk sluiten op zee?" „Zeker wel." „Dan wachten u twee karweitjes, schipper," zei Rosetti.
176
is de schepper van de onsterfelijke Tarzan van de apen. Nadat 'Ballantine Books' de gehele serie van 22 boeken in Amerika opnieuw had uitgegeven, is Tarzan een nieuwe triomftocht in alle werelddelen begonnen door talloze vertalingen, films en op de TV. De volledige 'Tarzan'-serie is verschenen exclusief in nieuwe, geautoriseerde en onverkorte vertalingen in de WITTE RAVEN-pockets. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22.
T A R Z A N V A N DE A P E N (S 55) DE TERUGKEER V A N T A R Z A N (S 56) T A R Z A N EN ZIJN DIEREN (S 61) DE Z O O N V A N T A R Z A N (S 67) T A R Z A N EN DE J U W E L E N V A N O P A R (S 70) T A R Z A N IN HET O E R W O U D (S 82) T A R Z A N DE O N T E M B A R E (S 72) T A R Z A N DE VERSCHRIKKELIJKE (S 83) T A R Z A N EN DE G O U D E N L E E U W (S 84) T A R Z A N EN HET M I E R E N V O L K (S 85) TARZAN, HEERSER V A N HET O E R W O U D (S 97) T A R Z A N EN HET V E R L O R E N RIJK (S 58) T A R Z A N IN DE O N D E R W E R E L D (S 57) T A R Z A N DE O N O V E R W I N L I J K E (S 98) T A R Z A N TRIOMFEERT (S 99) T A R Z A N IN DE G O U D E N STAD (S 100) T A R Z A N EN DE L E E U W - M A N (S 41) T A R Z A N EN HET L U I P A A R D V O L K (S 40) T A R Z A N S W A A G S T U K (S 39) T A R Z A N DE G E W E L D I G E (S 42) T A R Z A N EN DE V E R B O D E N STAD (S 113) T A R Z A N EN HET V R E E M D E L I N G E N L E G I O E N (S 114)
Tarzan van de apen is met een groep Amerikanen, Hollanders, Chinezen, Euraziërs en andere mensen op Sumatra. Zij worden daar niet alleen bedreigd door het meedogenloze oerwoud, maar ook door de daar oorlogvoerende Japanners. Door een hel van kogels en tropische ontberingen proberen zij de kust te bereiken, om dan over zee voor de moordende, sadistische Jappen te vluchten.